Verordening 2001/1447 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 1260/1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32001R1447

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32001R1447

Verordening (EG) nr. 1447/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1260/1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen

Publicatieblad Nr. L 198 van 21/07/2001 blz. 0001 - 0002

Verordening (EG) nr. 1447/2001 van de Raad

van 28 juni 2001

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1260/1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 161 en 299, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien de instemming van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Volgens artikel 29, lid 3, onder a), van Verordening (EG) nr. 1260/1999(4) bestaat de mogelijkheid een bijdrage van de Fondsen toe te kennen die ten hoogste 85 % van de totale subsidiabele kosten bedraagt, uitsluitend voor de ultraperifere regio's die behoren tot een voor bijstand uit het Cohesiefonds in aanmerking komende lidstaat, alsmede voor de Griekse perifere eilanden waarvan de afgelegenheid een handicap vormt.
  • (2) 
    In artikel 299, lid 2, van het Verdrag wordt gesteld dat alle ultraperifere gebieden te kampen hebben met dezelfde handicaps, en meer in het bijzonder de grote afstand en het insulaire karakter, die hun ontwikkeling kunnen schaden.
  • (3) 
    Daarom moet het bepaalde in artikel 29, lid 3, onder a), van Verordening (EG) nr. 1260/1999 zo worden gewijzigd dat de bijdrage van de Fondsen op ten hoogste 85 % van de totale subsidiabele kosten kan worden vastgesteld voor alle ultraperifere regio's, ongeacht of deze al dan niet behoren tot een voor bijstand uit het Cohesiefonds in aanmerking komende lidstaat, mits het niet gaat om investeringen in infrastructuur die aanzienlijke netto-inkomsten opleveren, en evenmin om investeringen in ondernemingen.
  • (4) 
    In artikel 29, lid 4, onder b), van Verordening (EG) nr. 1260/1999 is bepaald dat in het geval van investeringen in ondernemingen de bijstand van de Fondsen in de regio's van doelstelling 1 ten hoogste 35 % van de totale subsidiabele kosten kan bedragen.
  • (5) 
    Overeenkomstig de beschikking van de Commissie van 1 juli 1999 tot vaststelling van de lijst van de onder doelstelling 1 van de Structuurfondsen vallende regio's voor de periode van 2000 tot en met 2006 vallen in die periode alle ultraperifere regio's onder doelstelling 1 van de Structuurfondsen.
  • (6) 
    Gezien de moeilijkheden die kleine en middelgrote ondernemingen in de ultraperifere regio's ondervinden, moet het maximumpercentage van de bijstand van de Structuurfondsen voor investeringen in dergelijke ondernemingen worden verhoogd om een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van die regio's te kunnen leveren.
  • (7) 
    Daarom dient het bepaalde in artikel 29, lid 4, onder b), van Verordening (EG) nr. 1260/1999 zo te worden gewijzigd dat in het geval van investeringen in kleine en middelgrote ondernemingen die in de ultraperifere regio's zijn gevestigd, de bijstand van de Fondsen tot 50 % van de totale subsidiabele kosten kan bedragen.
  • (8) 
    Overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 bestrijkt elk plan, communautair bestek, operationeel programma en enkelvoudig programmeringsdocument een periode van zeven jaar en begint de programmeringsperiode op 1 januari 2000. Terwille van de samenhang en om discriminatie van verschillende voor steun uit eenzelfde programma in aanmerking komende gebieden te voorkomen, moeten de afwijkingen als bedoeld in deze verordening, bij wijze van uitzondering, voor de gehele programmeringsperiode gelden.
  • (9) 
    Artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2019/93 van de Raad van 19 juli 1993 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee(5) voorziet in afwijkende maatregelen op structuurgebied voor genoemde eilanden. Dat artikel is geschrapt bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen(6). De uitzonderlijke ligging en de uitzonderlijke geografische kenmerken van de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee vormen een belemmering voor de aanpassing en de ontwikkeling van hun plattelandsgebieden, die ondervangen kan worden door een verhoging van het percentage van de bijstandsverlening uit de Structuurfondsen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1260/1999 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1) 
    artikel 29, lid 3, onder a), wordt vervangen door: "a) ten hoogste 75 % van de totale subsidiabele kosten, en als algemene regel, ten minste 50 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, voor maatregelen in regio's van doelstelling 1. Wanneer deze regio's in een lidstaat liggen die in aanmerking komt voor bijstand uit het Cohesiefonds, kan de bijdrage van de Gemeenschap in naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen ten hoogste 80 % van de totale subsidiabele kosten bedragen, en ten hoogste 85 % van de totale subsidiabele kosten voor de Griekse perifere eilanden waarvan de afgelegenheid een handicap vormt. In alle ultraperifere regio's kan de bijdrage van de Gemeenschap in naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen ten hoogste 85 % van de totale subsidiabele kosten bedragen;";
  • 2) 
    in artikel 29, lid 4, tweede alinea, onder b), wordt het volgende punt ingevoegd: "ii) 50 % van de totale subsidiabele kosten in de ultraperifere regio's en, bij wijze van uitzondering, eveneens op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee voor investeringen die uitgevoerd worden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1257/1999, wat investeringen in kleine en middelgrote ondernemingen betreft;".

De bestaande punten ii) en iii) worden vernummerd tot iii) en iv).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2000.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 28 juni 2001.

Voor de Raad

De voorzitter

  • B. 
    Rosengren
  • (1) 
    PB C 96 E van 27.2.2001, blz. 272.
  • (2) 
    Advies uitgebracht op 14 juni 2001 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (3) 
    PB C 139 van 11.5.2001, blz. 29.
  • (4) 
    PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.
  • (5) 
    PB L 184 van 27.7.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2417/95 (PB L 248 van 14.10.1995, blz. 39).
  • (6) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.