Verordening 1998/2799 - Agromonetaire stelsel voor de euro

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31998R2799

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31998R2799

Verordening (EG) nr. 2799/98 van de Raad van 15 december 1998 tot vaststelling van het agromonetaire stelsel voor de euro

Publicatieblad Nr. L 349 van 24/12/1998 blz. 0001 - 0007

VERORDENING (EG) Nr. 2799/98 VAN DE RAAD van 15 december 1998 tot vaststelling van het agromonetaire stelsel voor de euro

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 42 en 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Gezien het advies van het Monetair Comité (4),

  • (1) 
    Overwegende dat in Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (5) is bepaald dat de euro met ingang van 1 januari 1999 de munteenheid van de aan de Economische en Monetaire Unie deelnemende lidstaten is; dat het agromonetaire stelsel op basis van:
  • Verordening (EEG) nr. 3813/92 van de Raad van 28 december 1992 betreffende de rekeneenheid en de omrekeningskoersen die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid moeten worden toegepast (6),
  • Verordening (EG) nr. 1527/95 van de Raad van 29 juni 1995 tot vaststelling van de compenserende steun in verband met de verlaging van de landbouwomrekeningskoersen voor bepaalde valuta's (7),
  • Verordening (EG) nr. 2990/95 van de Raad van 18 december 1995 tot vaststelling van de compenserende steun in verband met aanzienlijke verlagingen van de landbouwomrekeningskoersen vóór 1 januari 1997 (8),
  • Verordening (EG) nr. 724/97 van de Raad van 22 april 1997 tot vaststelling van de compenserende en andere maatregelen bij aanzienlijke revaluaties met negatieve gevolgen voor de landbouwinkomens (9),

hoofdzakelijk een stelsel van specifieke landbouwomrekeningskoersen omvat die verschillen van de reële wisselkoersen van de betrokken valuta's; dat een dergelijk stelsel niet verenigbaar is met de invoering van de euro; dat derhalve een aan deze nieuwe situatie aangepast agromonetair stelsel moet worden vastgesteld; dat de verordeningen tot vaststelling van het vroegere agromonetaire stelsel moeten worden ingetrokken;

  • (2) 
    Overwegende dat gelet op de huidige monetaire situatie, met landbouwomrekeningskoersen die niet sterk afwijken van de marktkoersen, een eenvoudiger agromonetair stelsel kan worden vastgesteld dat nauwer bij de monetaire realiteit aansluit; dat bijgevolg de in de besluiten inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid in euro vastgestelde prijzen en bedragen in de nationale valuta van de niet-deelnemende lidstaten kunnen worden omgerekend aan de hand van de voor die valuta's geldende wisselkoers van de euro; dat deze werkwijze bovendien het voordeel biedt dat ze het beheer van het gemeenschappelijk landbouwbeleid aanzienlijk vereenvoudigt;
  • (3) 
    Overwegende dat de wisselkoers voor de omrekening van de euro in nationale valuta tijdens de uitvoering van een transactie kan veranderen; dat de voor de betrokken bedragen toe te passen koers moet worden bepaald; dat in het algemeen rekening moet worden gehouden met het feit waardoor het economische doel van de betrokken transactie wordt bereikt; dat derhalve de wisselkoers moet worden gehanteerd die geldt op de dag waarop dat feit zich heeft voorgedaan; dat het nodig kan zijn dit ontstaansfeit te preciseren of ervan af te wijken, met inachtneming van bepaalde criteria, en met name de snelheid waarmee de monetaire schommelingen zich doen gelden;
  • (4) 
    Overwegende dat bij een belangrijke revaluatie die van invloed kan zijn op de prijzen en andere bedragen dan de directe steunbedragen, de landbouwinkomens onder bepaalde omstandigheden kunnen dalen; dat het derhalve verantwoord is in de mogelijkheid te voorzien tijdelijke en degressieve compenserende steun voor revaluaties te verlenen om met inachtneming van de algemene economische regels de aanpassing van de landbouwprijzen te begeleiden;
  • (5) 
    Overwegende dat het effect van belangrijke revaluaties voor de hoogte van bepaalde directe steunbedragen in nationale valuta, gecompenseerd moet kunnen worden volgens aan de aard van deze steunbedragen aangepaste specifieke regels;
  • (6) 
    Overwegende dat de bepalingen betreffende de financiering van de compenserende steun moeten voorzien in een bijdrage van de Europese Unie en de betrokken lidstaat;
  • (7) 
    Overwegende dat de landbouw zich, evenals de overige economische sectoren, op langere termijn aan de monetaire realiteit moet aanpassen; dat bijgevolg een datum moet worden bepaald waarop deze compensatieregeling afloopt; dat de vaststelling van een dergelijke tijdlimiet kan bijdragen tot de inachtneming van de begrotingsdiscipline;
  • (8) 
    Overwegende dat bijzondere bepalingen dienen te worden vastgesteld om het hoofd te kunnen bieden aan uitzonderlijke situaties die zich zowel binnen de Unie als op de wereldmarkt kunnen voordoen en waarop onmiddellijk dient te worden gereageerd met het oog op het goed functioneren van de in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid vastgestelde regelingen;
  • (9) 
    Overwegende dat de niet aan de Economische en Monetaire Unie deelnemende lidstaten de mogelijkheid moet worden geboden de bedragen van uitgaven in verband met de besluiten inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid niet in nationale valuta, maar in euro uit te betalen; dat er derhalve voor moet worden gezorgd dat deze mogelijkheid aan begunstigden of betalingsplichtigen geen ongerechtvaardigd voordeel verschaft;
  • (10) 
    Overwegende dat overgangsmaatregelen moeten kunnen worden vastgesteld met het oog op een vlotte invoering van het nieuwe agromonetaire stelsel,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a) 
    "besluiten inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid":
  • de besluiten die direct of indirect gebaseerd zijn op artikel 43 van het Verdrag, met uitzondering van het gemeenschappelijk douanetarief en andere besluiten van de douanewetgeving die zowel voor landbouwproducten als voor industrieproducten gelden,
  • de besluiten die betrekking hebben op goederen die door verwerking van landbouwproducten zijn verkregen en waarvoor specifieke handelsregelingen gelden;
  • b) 
    "deelnemende lidstaten": de lidstaten die de eenheidsmunt hebben aangenomen overeenkomstig het Verdrag;
  • c) 
    "niet-deelnemende lidstaten": de lidstaten die de eenheidsmunt niet hebben aangenomen;
  • d) 
    "nationale valuta": de nationale valuta van de niet-deelnemende lidstaten en van derde landen;
  • e) 
    "wisselkoers": de wisselkoers tussen de euro en de betrokken nationale valuta op de valutamarkt;
  • f) 
    "aanzienlijke revaluatie": de situatie waarin het jaargemiddelde van de wisselkoers lager is dan een drempelwaarde gelijk aan de laagste van de volgende waarden: de jaargemiddelden van de omrekeningskoers in de voorbije drie jaren en de wisselkoers op 1 januari 1999;
  • g) 
    "percentage van aanzienlijke revaluatie": het percentage van revaluatie van het jaargemiddelde ten opzichte van de onder f) bedoelde drempelwaarde.

Artikel 2

  • 1. 
    De prijzen en bedragen in de besluiten inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid luiden in euro.
  • 2. 
    Zij worden in de deelnemende lidstaten in euro toegekend of geheven. In de overige lidstaten worden zij aan de hand van de wisselkoers omgerekend in de nationale valuta en, onverminderd het bepaalde in artikel 8, in nationale valuta toegekend of geheven.
  • 3. 
    Voor de in een besluit inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid in euro vastgestelde en door de lidstaten in nationale valuta toe te passen bedragen met betrekking tot de invoer en uitvoerbelastingen is de omrekeningskoers echter specifiek gelijk aan de op grond van artikel 18, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 (10) geldende koers.

Artikel 3

  • 1. 
    Het ontstaansfeit voor de wisselkoers is:
  • voor in het handelsverkeer met derde landen geheven of toegekende bedragen: het vervullen van de douaneformaliteiten bij invoer of uitvoer,
  • in alle overige gevallen: de handeling waardoor het economisch doel van de transactie wordt bereikt.
  • 2. 
    Wanneer het in lid 1 bedoelde ontstaansfeit nader moet worden bepaald, of om redenen die eigen zijn aan de betrokken marktordening of aan het betrokken bedrag niet in aanmerking kan worden genomen, wordt volgens de procedure van artikel 9 een specifiek ontstaansfeit bepaald met inachtneming van de volgende criteria:
  • a) 
    de noodzaak wijzigingen in de wisselkoers zo snel mogelijk daadwerkelijk te kunnen toepassen;
  • b) 
    de onderlinge overeenkomst tussen ontstaansfeiten voor analoge transacties in het kader van de verschillende marktordeningen;
  • c) 
    de samenhang tussen de ontstaansfeiten voor de verschillende prijzen en bedragen die eenzelfde marktordening betreffen;
  • d) 
    de uitvoerbaarheid en doeltreffendheid van controles op de toepassing van adequate wisselkoersen.

Artikel 4

  • 1. 
    Wat de prijzen en andere dan de in artikel 5 bedoelde bedragen betreft, mag de lidstaat bij aanzienlijke revaluatie aan de landbouwers compenserende steun toekennen. De steun wordt in drie opeenvolgende tranches van twaalf maanden toegekend vanaf de maand maart die volgt op de aanzienlijke revaluatie.

De compenserende steun mag niet worden toegekend in de vorm van een aan de productie gebonden bedrag, tenzij aan de productie in een vastgelegde voorbije periode. De steun mag niet gericht zijn op een productie of afhankelijk worden gesteld van het bestaan van een productie na die periode.

  • 2. 
    Het maximumbedrag van de eerste tranche van de compenserende steun wordt volgens de procedure van artikel 9 voor de betrokken lidstaat als geheel vastgesteld door het betrokken percentage van aanzienlijke revaluatie te vermenigvuldigen met het overeenkomstig de bijlage, punten 1 tot en met 3, vastgestelde forfaitaire inkomensverlies.
  • 3. 
    In voorkomend geval wordt het maximumbedrag van de eerste tranche gekort of geannuleerd, afhankelijk van de marktsituatie in het jaar aan het einde waarvan de aanzienlijke revaluatie is vastgesteld.
  • 4. 
    Er wordt geen steun toegekend voor het gedeelte van het overeenkomstig lid 2 berekende bedrag beneden 2,6 % aanzienlijke revaluatie.
  • 5. 
    Het bedrag van de tweede en dat van de derde tranche van de steun wordt ten opzichte van de voorgaande tranche telkens verminderd met ten minste één derde van dat van de eerste tranche.

Het bedrag van de tweede en de derde tranche wordt gekort of geannuleerd, afhankelijk van het effect op de inkomens van de geconstateerde ontwikkeling van de wisselkoersen tot het begin van de maand vóór de eerste maand van de betrokken tranche en met inachtneming van de tijdens dezelfde periode geconstateerde marktsituatie.

  • 6. 
    De in lid 3 en lid 5, tweede alinea, bedoelde verdiscontering van de marktsituatie vindt plaats aan de hand van de volgende criteria.

Voor een of meer sectoren kan het bedrag van één of meer tranches worden gekort, als wordt geconstateerd:

  • a) 
    dat de gemiddelde marktprijs voor de betrokken lidstaat tijdens het jaar waarin een aanzienlijke revaluatie plaatsvindt, of tussen het begin van de vorige tranche en het begin van de maand voorafgaand aan de eerste maand van de betrokken tranche, hoger is dan of gelijk is aan het gemiddelde van de marktprijzen in de lidstaten waar er in diezelfde periode geen aanzienlijke revaluatie is geweest. De marktprijzen worden vergeleken op basis van het indexcijfer 100 voor de prijs in nationale valuta of in euro,

of

  • b) 
    dat, gezien de datum van de aanzienlijke revaluatie ten opzichte van de ontstaansfeiten voor de betrokken sector, niet kan worden geconcludeerd dat de betrokken revaluatie een effect heeft gehad voor de volledige betrokken periode.

Bij toepassing van het bepaalde onder b), wordt de in artikel 4, lid 5, bedoelde korting van minstens een derde berekend op basis van het bedrag van de eerste tranche dat zou zijn toegekend als het bepaalde onder b) niet was toegepast.

Deze criteria kunnen op grond van de opgedane ervaring worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 9.

Artikel 5

  • 1. 
    Wanneer de op de dag van het ontstaansfeit geldende wisselkoers voor:
  • per hectare of grootvee-eenheid vastgestelde forfaitaire steun,

of

  • een compensatiepremie per ooi of geit,

of

  • een bedrag in verband met structurele of milieumaatregelen,

lager is dan de vorige wisselkoers, mag de betrokken lidstaat aan de landbouwers compenserende steun toekennen in drie opeenvolgende tranches van twaalf maanden, die telkens ingaan op de dag van het ontstaansfeit.

De compenserende steun moet worden toegekend als aanvulling van de in de eerste alinea bedoelde steun, premies en bedragen.

  • 2. 
    Het maximumbedrag van de eerste tranche van de compenserende steun wordt volgens de procedure van artikel 9 voor de betrokken lidstaat als geheel vastgesteld overeenkomstig punt 4 van de bijlage. De lidstaat kan echter besluiten dat geen steun wordt toegekend wanneer dit bedrag overeenkomt met een korting van minder dan 0,5 %.
  • 3. 
    Het bedrag van de tweede en dat van de derde tranche van de steun wordt ten opzichte van de voorgaande tranche telkens verminderd met ten minste één derde van dat van de eerste tranche.
  • 4. 
    In voorkomend geval worden de in lid 3 bedoelde bedragen gekort of geannuleerd, afhankelijk van het inkomenseffect van de op de ingangsdatum van de tweede en de derde tranche geconstateerde ontwikkeling van de wisselkoersen.
  • 5. 
    Dit artikel geldt niet voor bedragen waarvoor een lagere dan de nieuwe wisselkoers is toegepast in de 24 maanden vóór het ingaan van deze nieuwe koers.

Artikel 6

  • 1. 
    De bijdrage van de Gemeenschap in de financiering bedraagt:
  • 50 % van de werkelijk betaalde bedragen voor de in artikel 4 bedoelde compenserende steun;
  • 50 % van de bedragen die voor de in artikel 5 bedoelde compenserende steun toegekend mogen worden. De lidstaat mag echter afzien van een nationale bijdrage in de financiering van de steun.
  • 2. 
    Wat de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid betreft, wordt deze bijdrage van de Gemeenschap beschouwd als een interventie ter regulering van de landbouwmarkten.

Artikel 7

  • 1. 
    Ingeval monetaire praktijken van uitzonderlijke aard met betrekking tot een nationale valuta de toepassing van de besluiten inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid in gevaar kunnen brengen, neemt de Commissie passende vrijwaringsmaatregelen, waarbij in voorkomend geval van de bestaande besluiten inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid kan worden afgeweken.

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen worden onverwijld aan de Raad en de lidstaten medegedeeld.

Elke lidstaat kan het besluit van de Commissie aan de Raad voorleggen binnen drie werkdagen na de datum waarop hij van de vrijwaringsmaatregelen in kennis is gesteld.

De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen binnen een maand na de kennisgeving van de betrokken maatregelen.

  • 2. 
    Wanneer monetaire praktijken van uitzonderlijke aard met betrekking tot een nationale valuta de toepassing van de besluiten inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid in gevaar kunnen brengen, kan de Commissie in het kader van de bevoegdheden waarover zij op grond van die besluiten voor elk afzonderlijk geval beschikt, maatregelen nemen die van deze verordening afwijken, met name in de volgende gevallen:
  • wanneer een land abnormale wisselkoersen, zoals meervoudige wisselkoersen, of ruilovereenkomsten toepast,
  • wanneer het een land betreft waarvan de valuta niet op de officiële wisselmarkten wordt genoteerd of zich zodanig zou kunnen ontwikkelen dat verstoringen in het handelsverkeer ontstaan.

Artikel 8

  • 1. 
    Wanneer een niet-deelnemende lidstaat besluit de bedragen in verband met de besluiten inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid niet in de nationale valuta, maar in euro te betalen, treft de lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het gebruik van de euro geen systematisch voordeel schept vergeleken met het gebruik van de nationale valuta.
  • 2. 
    De lidstaat deelt de voorgenomen maatregelen aan de Commissie mee voordat ze van kracht worden. Zij kunnen eerst ten uitvoer worden gelegd, nadat de Commissie ermee heeft ingestemd.

Artikel 9

De bepalingen ter uitvoering van deze verordening worden vastgesteld volgens de procedure van:

  • a) 
    artikel 23 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (11),

of

  • b) 
    het overeenkomstige artikel van de andere verordeningen houdende een gemeenschappelijke marktordening voor landbouw- of visserijproducten,

of

  • c) 
    het overeenkomstige artikel van andere besluiten van de Gemeenschap waarbij een soortgelijke procedure wordt ingesteld.

Artikel 10

  • 1. 
    Indien overgangsmaatregelen nodig zijn om de eerste toepassing van de bepalingen van deze verordening te vergemakkelijken, stelt de Commissie deze maatregelen vast volgens de procedure van artikel 9 en blijven deze maatregelen niet langer van toepassing dan voor een vlotte invoering van het nieuwe stelsel strikt noodzakelijk is.
  • 2. 
    De Verordeningen (EEG) nr. 3813/92, (EG) nr. 1527/95, (EG) nr. 2990/95 en (EG) nr. 724/97 worden ingetrokken.
  • 3. 
    Wanneer in een besluit inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt verwezen naar de landbouwomrekeningskoers, is de voor de nationale munteenheden in aanmerking te nemen koers de per 1 januari 1999 geldende onherroepelijk vastgestelde omrekeningskoers die de Raad overeenkomstig artikel 109 L, lid 4, van het Verdrag heeft aangenomen, en voor de nationale valuta's de in artikel 2, lid 2, en in voorkomend geval lid 3, van deze verordening bedoelde koers.

De representatieve marktkoers van de ECU waarnaar in een besluit inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt verwezen, is met ingang van 1 januari 1999 de omrekeningskoers van de euro.

Verwijzingen naar compenserende steun in de Verordeningen (EEG) nr. 3813/92 en (EG) nr. 724/97 gelden als verwijzingen naar de artikelen 4, 5 en 6 van deze verordening.

Verwijzingen naar de ontstaansfeiten in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 3813/92 gelden als verwijzingen naar artikel 3 van deze verordening.

Artikel 11

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 1999.

De artikelen 4, 5 en 6 zijn slechts van toepassing voor revaluaties die vóór 1 januari 2002 plaatsvinden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 1998.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • W. 
    MOLTERER
  • (1) 
    PB C 224 van 17. 7. 1998, blz. 15.
  • (2) 
    PB C 328 van 26. 10. 1998.
  • (3) 
    Advies uitgebracht op 9 oktober 1998 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
  • (4) 
    Advies uitgebracht op 30 september 1998 (nog niet verschenen in het Publicatieblad),
  • (5) 
    PB L 139 van 11. 5. 1998, blz. 1.
  • (6) 
    PB L 387 van 31. 12. 1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 150/95 (PB L 22 van 31. 1. 1995, blz. 1).
  • (7) 
    PB L 148 van 30. 6. 1995, blz. 1.
  • (8) 
    PB L 312 van 23. 12. 1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1451/96 (PB L 187 van 26. 7. 1996, blz. 1).
  • (9) 
    PB L 108 van 25. 4. 1997, blz. 9. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 942/98 (PB L 132 van 6. 5. 1998, blz. 1).
  • (10) 
    PB L 302 van 19. 10. 1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 17 van 21. 1. 1997, blz. 1).
  • (11) 
    PB L 181 van 1. 7. 1992, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 923/96 van de Commissie (PB L 126 van 24. 5. 1996, blz. 37).

BIJLAGE

  • 1. 
    Het in artikel 4, lid 2, van de verordening bedoelde forfaitaire inkomensverlies is gelijk aan:
  • a) 
    de som van 1 % van:
  • de waarde van de eindproductie van de landbouw van de sectoren granen en rijst, suikerbieten, melk en zuivelproducten en rundvlees en
  • de waarde van de hoeveelheden producten die zijn geleverd op grond van een contract dat krachtens de Gemeenschapswetgeving de betaling van een minimumprijs aan de producent omvat, voor de andere dan de in het eerste streepje genoemde sectoren, en
  • de door de producenten ontvangen steunbedragen of premies, met uitzondering van die welke zijn bedoeld in artikel 5;
  • b) 
    verminderd met:
  • 0,5 % van de waarde van het intermediair verbruik van diervoeder, en
  • het effect op de belastingen van de vermindering van de bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen als gevolg van de onder a) en b), eerste streepje, bedoelde bewerkingen en
  • een inhouding ten bedrage van 1 % van de geraamde EOGFL-uitgaven voor:
  • alle forfaitaire steun per hectare,
  • de helft van de steun voor structurele of milieudoeleinden, en
  • 130 % van de premies voor schapen- en geitenvlees.
  • 2. 
    Er wordt geen rekening gehouden met de in punt 1, onder a), tweede en derde streepje, bedoelde bedragen wanneer voor de betrokken sector de som ervan minder bedraagt dan 0,01 % van de waarde van de eindproductie van de landbouw in de betrokken lidstaat.

Voor de toepassing van deze verordening komen de productiesectoren overeen met de in de landbouwrekeningen van Eurostat gebruikte statistische aggregaten of groeperingen daarvan, namelijk:

  • 1. 
    Granen en rijst
  • 2. 
    Suikerbieten
  • 3. 
    Melk en zuivelproducten
  • 4. 
    Rundvlees
  • 5. 
    Oliehoudende zaden en olijfolie
  • 6. 
    Verse groenten en fruit
  • 7. 
    Aardappelen
  • 8. 
    Wijn en druivenmost
  • 9. 
    Bloemen en boomkwekerijproducten
  • 10. 
    Varkensvlees
  • 11. 
    Schapen- en geitenvlees
  • 12. 
    Eieren en slachtpluimvee
  • 13. 
    Overige.
  • 3. 
    Het forfaitaire inkomensverlies wordt bepaald aan de hand van de gegevens van:
  • a) 
    de bij Eurostat beschikbare landbouwrekeningen over het laatste kalenderjaar voorafgaand aan dat van de aanzienlijke revaluatie; wat betreft punt 1, onder a), eerste streepje, en onder b), eerste en tweede streepje;
  • b) 
    de uitvoering van de begroting of, bij gebrek daaraan, de begrotingen, ontwerpen van begroting of voorontwerpen van begroting met betrekking tot:
  • de inkomsten van het onder a) hierboven bedoelde jaar, wat betreft punt 1, onder a), tweede en derde streepje,
  • het begrotingsjaar dat begint in de loop van het verkoopseizoen voor granen waarin de aanzienlijke revaluatie plaatsvindt, wat betreft punt 1, onder b), derde streepje.

Voor de toepassing van lid 2 worden de onder a) van dit punt bedoelde gegevens in uitzonderlijke gevallen in aanmerking genomen, daarbij rekening houdend met de vergelijkbare gegevens van de twee voorgaande jaren.

  • 4. 
    De in artikel 5, lid 1, van de verordening bedoelde steun wordt berekend aan de hand van de in punt 3, onder b), eerste streepje, van deze bijlage bedoelde gegevens.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.