Richtlijn 1998/93 - Wijziging van Richtlijn 68/414/EEG houdende verplichting voor de lidstaten van de EEG om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31998L0093

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31998L0093

Richtlijn 98/93/EG van de Raad van 14 december 1998 tot wijziging van Richtlijn 68/414/EEG houdende verplichting voor de lidstaten van de EEG om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden

Publicatieblad Nr. L 358 van 31/12/1998 blz. 0100 - 0104

RICHTLIJN 98/93/EG VAN DE RAAD van 14 december 1998 tot wijziging van Richtlijn 68/414/EEG houdende verplichting voor de lidstaten van de EEG om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 103 A, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

  • (1) 
    Overwegende dat de Raad op 20 december 1968 Richtlijn 68/414/EEG houdende verplichting voor de lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (4) heeft vastgesteld;
  • (2) 
    Overwegende dat ingevoerde ruwe aardolie en aardolieproducten nog steeds een belangrijke plaats innemen bij de voorziening van de Gemeenschap met energieproducten; dat elke, zelfs tijdelijke moeilijkheid waardoor de leveranties van deze producten worden verminderd of de prijs ervan op de internationale markten aanmerkelijk wordt verhoogd, ernstige verstoringen in de economische activiteit van de Gemeenschap kan veroorzaken; dat de Gemeenschap de schadelijke gevolgen van een dergelijke gebeurtenis moet kunnen ondervangen of althans verzachten; dat het noodzakelijk is Richtlijn 68/414/EEG aan te passen aan de realiteit van de interne markt van de Gemeenschap en de evolutie van de oliemarkten;
  • (3) 
    Overwegende dat de Raad bij Richtlijn 73/238/EEG (5) heeft besloten om in geval van moeilijkheden bij de voorziening met ruwe aardolie en aardolieproducten passende maatregelen te nemen, met inbegrip van het aanspreken van de veiligheidsvoorraden; dat de lidstaten soortgelijke verbintenissen hebben aangegaan in het kader van de overeenkomst betreffende een "Internationaal energieprogramma";
  • (4) 
    Overwegende dat het belangrijk is de veiligheid van de aardolievoorziening te verbeteren;
  • (5) 
    Overwegende dat het noodzakelijk is dat de organisatorische regelingen in verband met de aanleg van olievoorraden de vlotte werking van de interne markt niet in gevaar brengen;
  • (6) 
    Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn geen belemmering vormen voor de volledige toepassing van het Verdrag, met name van de bepalingen inzake de interne markt en de mededinging;
  • (7) 
    Overwegende dat in overeenstemming met het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zoals bedoeld in artikel 3 B van het Verdrag, de doelstelling van het handhaven van een hoog niveau van veiligheid van de olievoorziening in de Gemeenschap met behulp van betrouwbare en transparante op solidariteit van de lidstaten gebaseerde mechanismen, zonder afbreuk te doen aan de regels van de interne markt en de mededinging, op de beste manier kan worden verwezenlijkt op het niveau van de Gemeenschap; dat deze richtlijn niet verder gaat dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken;
  • (8) 
    Overwegende dat het noodzakelijk is dat de voorraden ter beschikking staan van de lidstaten wanneer zich moeilijkheden in de olievoorziening voordoen; dat de lidstaten de bevoegdheid en het vermogen moeten hebben om toezicht te houden op het gebruik van bedoelde voorraden zodat deze met spoed ter beschikking kunnen worden gesteld van de sectoren waarin de behoefte aan olie zich het meest doet gevoelen;
  • (9) 
    Overwegende dat de organisatorische regelingen voor het in stand houden van de olievoorraden de beschikbaarheid van de voorraden en de toegang van de consument moeten waarborgen;
  • (10) 
    Overwegende dat het passend is dat de organisatorische regelingen voor het in stand houden van de olievoorraden transparant zijn en een eerlijke en niet-discriminerende verdeling van de lasten voor de opslag van deze voorraden waarborgen; dat informatie over de kosten voor de opslag van olievoorraden door de lidstaten aan geïnteresseerden ter beschikking kan worden gesteld;
  • (11) 
    Overwegende dat de lidstaten, met het oog op de organisatie van de opslag van voorraden, een beroep mogen doen op een stelsel waarbij een specifieke opslaginstantie alle of een gedeelte van de voorraden beheert die deze lidstaten overeenkomstig hun verplichting in stand moeten houden; dat het eventuele resterende gedeelte moet worden opgeslagen door de raffinage-industrie en de andere marktdeelnemers; dat een partnership tussen de overheid en de industrie noodzakelijk is om de voorraden op een efficiënte en betrouwbare manier te beheren;
  • (12) 
    Overwegende dat een binnenlandse olieproductie als zodanig tot de veiligstelling van de voorziening bijdraagt; dat de evolutie van de oliemarkten in lidstaten met een nationale olieproductie een passende afwijking van de in stand te houden olievoorraden kan rechtvaardigen; dat de lidstaten overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel ondernemingen kunnen vrijstellen van de verplichting om voorraden in opslag te houden, voor een hoeveelheid die niet groter is dan de hoeveelheid producten welke die ondernemingen vervaardigen op basis van uit de bodem van de betrokken lidstaat gewonnen ruwe olie;
  • (13) 
    Overwegende dat het passend is om een aanpak vast te stellen die reeds door de Gemeenschap en de lidstaten in het kader van hun internationale verplichtingen en overeenkomsten is gevolgd; dat gezien de wijzigingen in het verbruik van olieproducten de internationale voorraden van vliegtuigbrandstoffen een belangrijke component van dit verbruik zijn geworden;
  • (14) 
    Overwegende dat het nodig is de communautaire mechanismen voor de statistische rapportage in verband met de olievoorraden aan te passen en te vereenvoudigen;
  • (15) 
    Overwegende dat olievoorraden in beginsel om het even waar in de Gemeenschap kunnen worden opgeslagen en dat het daarom passend is het aanleggen van voorraden buiten het nationale grondgebied te vergemakkelijken; dat het noodzakelijk is dat beslissingen inzake het aanleggen van voorraden buiten het nationale grondgebied worden genomen door de regering van de betrokken lidstaat overeenkomstig zijn behoeften en overwegingen van veiligheid van de voorziening; dat voor ter beschikking van een andere onderneming of instantie aangehouden voorraden meer gedetailleerde regels vereist zijn om de beschikbaarheid en toegankelijkheid ervan ingeval van moeilijkheden in de olievoorziening te waarborgen;
  • (16) 
    Overwegende dat het met het oog op de goede werking van de interne markt wenselijk is overeenkomsten tussen de lidstaten betreffende het in opslag houden van minimumvoorraden aan te moedigen teneinde het gebruik van opslagvoorzieningen in andere lidstaten te bevorderen; dat het besluit om een dergelijke overeenkomst te sluiten door de betrokken lidstaten moet worden genomen;
  • (17) 
    Overwegende dat het passend is het administratieve toezicht op de voorraden te versterken en doeltreffende mechanismen voor het toezicht op en de verificatie van de voorraden in te voeren; dat een sanctieregeling noodzakelijk is om de daadwerkelijke invoering van een dergelijk toezicht te waarborgen;
  • (18) 
    Overwegende dat bij Richtlijn 74/425/EEG de in de eerste alinea van artikel 1 van Richtlijn 68/414/EEG genoemde referentieperiode van 65 dagen is verlengd tot 90 dagen en dat daarbij de voorwaarden voor deze verlenging zijn vastgelegd; dat die richtlijn door onderhavige richtlijn overbodig is geworden; dat Richtlijn 72/425/EEG derhalve moet worden ingetrokken;
  • (19) 
    Overwegende dat het passend is de Raad op gezette tijden te informeren over de situatie ten aanzien van de veiligheidsvoorraden in de Gemeenschap,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 68/414/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    artikel 1 wordt vervangen door:

"Artikel 1

  • 1. 
    De lidstaten nemen alle passende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan om, behoudens het bepaalde in artikel 7, in de Gemeenschap voor elk van de in artikel 2 bedoelde categorieën permanent een niveau voor de voorraden aardolieproducten in stand te houden dat gelijk is aan ten minste 90 dagen gemiddeld binnenlands verbruik per dag in het in artikel 4 bedoelde voorafgaande kalenderjaar.
  • 2. 
    Het gedeelte van het binnenlands verbruik dat wordt gedekt door derivaten van de uit de bodem van de betrokken lidstaat gewonnen aardolie, kan worden afgetrokken tot een maximum van 25 % van bedoeld verbruik. Voor de spreiding binnen de lidstaten van dat aftrekbaar percentage is een besluit van de betrokken lidstaat nodig.";
  • 2. 
    artikel 2 wordt geschrapt;
  • 3. 
    het huidige artikel 3 wordt artikel 2 en wordt aangevuld met de volgende alinea:

"Voor de berekening van het binnenlands verbruik worden bunkervoorraden voor de zeevaart niet in aanmerking genomen.";

  • 4. 
    het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 3

  • 1. 
    De overeenkomstig artikel 1 in opslag gehouden voorraden staan in geval van moeilijkheden met de olievoorziening volledig ter beschikking van de lidstaten. De lidstaten zorgen ervoor dat zij de wettelijke bevoegdheid hebben om in dergelijke omstandigheden toe te zien op het gebruik van die voorraden.

In alle andere omstandigheden zorgen de lidstaten ervoor dat die voorraden beschikbaar en toegankelijk zijn. Zij voeren regelingen in om de identificatie en inventarisatie van, en het toezicht op de voorraden mogelijk te maken.

  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat hun regelingen voor het beheer van de voorraden eerlijk en niet-discriminerend zijn.

De kosten van het overeenkomstig artikel 1 in opslag houden van de voorraden moeten via een transparante regeling worden gespecificeerd. In dit verband kunnen de lidstaten maatregelen nemen om passende informatie betreffende de opslagkosten overeenkomstig artikel 1 te verkrijgen en die informatie ter beschikking te stellen van belanghebbende partijen.

  • 3. 
    Om aan het bepaalde in de leden 1 en 2 te voldoen, mogen de lidstaten een beroep doen op een opslaginstantie die verantwoordelijk is voor het beheer van alle of een gedeelte van de voorraden.

Twee of meer lidstaten mogen een gemeenschappelijke opslaginstantie inschakelen. In dat geval zijn zij gezamenlijk verantwoordelijk voor de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen.";

  • 5. 
    artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

De lidstaten verstrekken de Commissie een overeenkomstig de artikelen 5 en 6 opgesteld statistisch overzicht van de aan het einde van iedere maand aanwezige voorraden, onder opgave van het aantal dagen gemiddeld verbruik in het voorafgaande kalenderjaar dat die voorraden vertegenwoordigen. Dit overzicht moet worden verstrekt uiterlijk de vijfentwintigste dag van de tweede maand na het einde van de maand in kwestie.

De opslagverplichting van een lidstaat wordt gebaseerd op zijn interne verbruik van het voorafgaande kalenderjaar. Aan het begin van elk kalenderjaar en uiterlijk op 31 maart van elk jaar berekenen de lidstaten opnieuw hun opslagverplichting. Zij zorgen ervoor dat zij zo spoedig mogelijk en in ieder geval uiterlijk op 31 juli van elk jaar voldoen aan hun nieuwe verplichtingen.

In het statistisch overzicht wordt de voorraad brandstof voor straalvliegtuigen van het kerosinetype afzonderlijk vermeld onder categorie II.";

  • 6. 
    artikel 5 wordt vervangen door:

"Artikel 5

De krachtens artikel 1 in opslag te houden voorraden mogen worden aangehouden in de vorm van ruwe aardolie en halffabrikaten, alsook in de vorm van eindproducten.

In het in artikel 4 bedoelde statistisch overzicht van de voorraden worden eindproducten opgenomen voor de werkelijke hoeveelheid; ruwe aardolie en halffabrikaten worden opgenomen:

  • in verhouding tot de hoeveelheden voor elke categorie van de in de raffinaderijen van de betrokken staat gedurende het voorafgaande kalenderjaar verkregen producten; of
  • op basis van de productieprogramma's van de raffinaderijen van de betrokken staat voor het lopende jaar; of
  • volgens de verhouding tussen, enerzijds, de totale hoeveelheid van de aan de opslagverplichting onderworpen producten die gedurende het voorafgaande kalenderjaar in de betreffende staat zijn vervaardigd en, anderzijds, de hoeveelheid ruwe aardolie die gedurende hetzelfde jaar is gebruikt; dit kan slechts gelden voor ten hoogste 40 % van de totale verplichting voor de eerste en de tweede categorie (benzine en gasolie) en voor ten hoogste 50 % voor de derde categorie (stookolie).

Indien mengproducten bestemd zijn voor verwerking tot de in artikel 2 genoemde eindproducten, kunnen zij de producten waarvoor zij bestemd zijn, vervangen.";

  • 7. 
    artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 1 wordt vervangen door:

"1. Voor de berekening van het in artikel 1 bedoelde minimumniveau worden alleen de overeenkomstig artikel 3, lid 1, in opslag gehouden hoeveelheden opgenomen in het statistisch overzicht.";

  • b) 
    lid 2 wordt vervangen door de volgende tekst:

"2. Voor de toepassing van deze richtlijn kunnen in het kader van intergouvernementele overeenkomsten op het grondgebied van een lidstaat voorraden worden aangelegd voor rekening van in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen. De beslissingen om een deel van de voorraden buiten het nationale grondgebied in opslag te houden worden genomen door de regering van de betrokken lidstaat. Een besluit om een deel van de voorraden van een lidstaat buiten het nationale grondgebied op te slaan, moet door de regering van die lidstaat worden genomen.

In dergelijke gevallen mag de lidstaat op het grondgebied waarvan de voorraden in het kader van een dergelijke overeenkomst zijn opgeslagen, zich niet verzetten tegen de overbrenging van die voorraden naar de andere lidstaat voor rekening waarvan voorraden krachtens die overeenkomst zijn opgeslagen. Hij controleert deze voorraden conform de in de overeenkomst gespecificeerde procedures, maar neemt ze niet op in zijn statistisch overzicht. De lidstaat waarvoor deze voorraden bestemd zijn, mag ze in zijn eigen statistisch overzicht opnemen.

In dergelijke gevallen zendt iedere lidstaat, samen met het in artikel 4 bedoelde statistisch overzicht, aan de Commissie een overzicht toe van de op zijn grondgebied voor rekening van een andere lidstaat opgeslagen voorraden, alsmede van de in andere lidstaten voor eigen rekening opgeslagen voorraden. In beide gevallen worden de opslaglocaties en/of ondernemingen die de voorraden in opslag houden, de opgeslagen hoeveelheden en productcategorieën - of ruwe olie - opgenomen in het overzicht.

De ontwerpen van de in de eerste alinea genoemde overeenkomsten worden aan de Commissie medegedeeld; deze kan de betrokken regeringen haar opmerkingen kenbaar maken. Wanneer de overeenkomsten gesloten zijn, worden zij medegedeeld aan de Commissie, die ze ter kennis brengt van de overige lidstaten.

Bedoelde overeenkomsten moeten aan de volgende voorwaarden voldoen: zij moeten:

  • betrekking hebben op ruwe aardolie en op alle in deze richtlijn bedoelde aardolieproducten;
  • de voorwaarden en regelingen aangeven voor het in stand houden van de voorraden, zodat het toezicht op en de beschikbaarheid van de voorraden worden gegarandeerd;
  • de procedures aangeven voor het toezicht op en de identificatie van de voorgeschreven voorraden, onder andere de methoden voor de uitvoering van en de samenwerking bij inspecties;
  • in beginsel voor onbeperkte duur worden gesloten;
  • nader bepalen dat, indien in unilaterale opzegging wordt voorzien, hiervan geen gebruik mag worden gemaakt in geval van crisis in de voorziening en dat de Commissie steeds van tevoren van iedere opzegging in kennis wordt gesteld.

Wanneer de krachtens dergelijke overeenkomsten aangelegde voorraden geen eigendom zijn van de onderneming of instantie die de voorraden in stand moet houden, maar ter beschikking van deze onderneming of instantie worden gehouden door een andere onderneming of instantie, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • de begunstigde onderneming of instantie heeft contractueel het recht deze voorraden gedurende de hele looptijd van het contract te verwerven; de wijze waarop de prijs van een dergelijke aankoop wordt bepaald, moet overeengekomen zijn tussen de partijen;
  • de minimumlooptijd van een dergelijk contract is 90 dagen;
  • de opslaglocatie en/of de ondernemingen die de voorraden ter beschikking van de begunstigde onderneming of instantie houden, alsmede de hoeveelheid en categorie van het aldaar opgeslagen product of de ruwe aardolie, moeten worden vermeld;
  • de daadwerkelijke beschikbaarheid van de voorraden voor de begunstigde onderneming of instantie moet gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst te allen tijde worden gewaarborgd door de onderneming of instantie die de voorraden ter beschikking van de begunstigde onderneming of instantie houdt;
  • de onderneming of instantie die de voorraden ter beschikking van de begunstigde onderneming of instantie houdt, moet er wat betreft de wettelijke bevoegdheid van de lidstaat om het bestaan van de voorraden te controleren en te inspecteren, een zijn die onderworpen is aan de rechtsmacht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de voorraden worden gehouden.";
  • c) 
    lid 3, tweede alinea, wordt vervangen door:

"Bijgevolg worden met name uitgesloten van opneming in het statistisch overzicht: nog niet gewonnen binnenlandse aardolievoorraden, hoeveelheden die bestemd zijn voor bunkervoorraden voor de zeevaart, hoeveelheden die zich in rechtstreeks transitoverkeer bevinden, met uitzondering van de in lid 2 bedoelde voorraden, en hoeveelheden die in pijpleidingen, tankauto's, tankwagons, reservoirs van distributiestations en bij kleine verbruikers aanwezig zijn. Voorts moeten van het statistisch overzicht worden uitgesloten, de hoeveelheden die door de strijdkrachten worden aangehouden, alsmede die welke bij de aardoliemaatschappijen voor hen zijn gereserveerd.";

  • 8. 
    het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 6 bis

De lidstaten nemen alle nodige bepalingen aan en nemen alle nodige maatregelen om de controle en het toezicht op de voorraden te waarborgen. Zij voeren mechanismen in om de voorraden overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn te inspecteren.";

  • 9. 
    het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 6 ter

De lidstaten stellen sancties vast voor inbreuken op de ter uitvoering van deze richtlijn aangenomen nationale bepalingen en nemen alle nodige maatregelen om de uitvoering van deze bepalingen te waarborgen. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.".

Artikel 2

Richtlijn 72/425/EEG wordt per 31 december 1999 ingetrokken.

Artikel 3

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 2000 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
  • 2. 
    Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. Die regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 4

De Helleense Republiek krijgt, in verband met haar specifieke kenmerken, de beschikking over een niet verlengbare extra periode van drie jaar om te voldoen aan de eisen van deze richtlijn met betrekking tot de opneming van bunkervoorraden voor de internationale luchtvaart in de berekening van het interne verbruik.

Artikel 5

De Commissie dient op gezette tijden bij de Raad een verslag in over de situatie van de olievoorraden in de Gemeenschap, en zo nodig ook over de noodzaak van harmonisering teneinde doeltreffende controle en toezicht op de voorraden te waarborgen. Het eerste verslag wordt bij de Raad ingediend in de loop van het tweede jaar volgend op de in artikel 3, lid 1, genoemde datum.

Artikel 6

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 7

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 14 december 1998.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • W. 
    MOLTERER
  • (1) 
    PB C 160 van 27. 5. 1998, blz. 18.
  • (2) 
    PB C 359 van 23. 11. 1998.
  • (3) 
    Advies uitgebracht op 10 en 11 september 1998 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
  • (4) 
    PB L 308 van 23. 12. 1968, blz. 14. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 72/425/EEG (PB L 291 van 28. 12. 1972, blz. 154).
  • (5) 
    PB L 228 van 16. 8. 1973, blz. 1.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.