Besluit 1998/415 - Raadpleging van de Europese Centrale Bank door de nationale autoriteiten over ontwerpen van wettelijke bepalingen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31998D0415

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31998D0415

98/415/EG: Beschikking van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de raadpleging van de Europese Centrale Bank door de nationale autoriteiten over ontwerpen van wettelijke bepalingen

Publicatieblad Nr. L 189 van 03/07/1998 blz. 0042 - 0043

BESCHIKKING VAN DE RAAD van 29 juni 1998 betreffende de raadpleging van de Europese Centrale Bank door de nationale autoriteiten over ontwerpen van wettelijke bepalingen (98/415/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 105, lid 4, en op artikel 4 van het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de statuten van het Europese Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Europees Monetair Instituut (3),

Volgens de procedure van artikel 106, lid 6, van het Verdrag en van artikel 42 van voornoemd protocol,

  • (1) 
    Overwegende dat de Europese Centrale Bank (ECB) zal worden opgericht zodra haar directie is benoemd;
  • (2) 
    Overwegende dat in het Verdrag wordt bepaald dat de ECB door de nationale autoriteiten wordt geraadpleegd over elk ontwerp van wettelijke bepaling op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen; dat het de taak van de Raad is de grenzen en voorwaarden van deze raadpleging vast te stellen;
  • (3) 
    Overwegende dat deze verplichting tot raadpleging voor de autoriteiten van de lidstaten niet afdoet aan de verantwoordelijkheid van deze autoriteiten ten aanzien van de aangelegenheden waarop de ontwerpen betrekking hebben; dat de lidstaten de ECB dienen te raadplegen over alle ontwerp-wetgeving op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen overeenkomstig artikel 105, lid 4, van het Verdrag; dat de in artikel 2 van deze beschikking opgenomen lijst van specifieke gebieden niet uitputtend is; dat artikel 2, zesde streepje, van deze beschikking de huidige verdeling van bevoegdheden voor beleidsmaatregelen betreffende het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel onverlet laat;
  • (4) 
    Overwegende dat de monetaire functies en werkzaamheden van het Europese Stelsel voor centrale banken (ESCB) worden omschreven in de statuten van het ESCB en van de ECB; dat de centrale banken van de deelnemende lidstaten een integrerend deel van het ESCB vormen en overeenkomstig de richtsnoeren en instructies van de ECB moeten handelen; dat in de derde fase van de Europese Monetaire Unie (EMU) de autoriteiten van de niet-deelnemende lidstaten de ECB moeten raadplegen over ontwerpen van wettelijke bepalingen betreffende de instrumenten van monetair beleid;
  • (5) 
    Overwegende dat, zolang lidstaten niet deelnemen aan het monetaire beleid van het ESCB, deze beschikking geen betrekking heeft op besluiten die door autoriteiten van deze lidstaten worden genomen in het kader van de tenuitvoerlegging van hun monetaire beleid;
  • (6) 
    Overwegende dat de procedures voor de aanneming van wettelijke bepalingen in de lidstaten geen onnodige vertraging mogen oplopen ten gevolge van het raadplegen van de ECB; dat de termijn waarbinnen de ECB advies moet uitbrengen, evenwel lang genoeg moet zijn om de ECB in staat te stellen de nodige zorg te besteden aan de bestudering van de voorgelegde teksten; dat de lidstaten in bijzonder spoedeisende gevallen die naar behoren gemotiveerd zijn, bijvoorbeeld op grond van de gevoeligheid van de markt, een kortere termijn dan één maand kunnen vaststellen die de urgentie van de situatie weerspiegelt; dat in het bijzonder in die gevallen een dialoog tussen de nationale autoriteiten en de ECB moet waarborgen dat met eenieders belangen rekening wordt gehouden;
  • (7) 
    Overwegende dat deze beschikking, overeenkomstig de punten 5 en 8 van het aan het Verdrag gehechte Protocol nr. 11, niet van toepassing is op het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland indien en zolang die lidstaat niet overgaat naar de derde fase van de EMU;
  • (8) 
    Overwegende dat vanaf het tijdstip van de oprichting van de ECB tot het begin van de derde fase van de EMU de nationale autoriteiten de ECB moeten raadplegen overeenkomstig Beschikking 93/717/EG (4) en artikel 109 L, lid 2, van het Verdrag,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Voor de toepassing van deze beschikking wordt verstaan onder:

"deelnemende lidstaat": een lidstaat die de ene munt heeft ingevoerd overeenkomstig het Verdrag;

"ontwerpen van wettelijke bepalingen": ontwerpen van bepalingen die, zodra zij verbindend en algemeen toepasselijk op het grondgebied van een lidstaat worden, regels bevatten voor een onbepaald aantal gevallen en gericht zijn tot een onbepaald aantal natuurlijke personen of rechtspersonen.

  • 2. 
    Als ontwerpen van wettelijke bepalingen worden niet beschouwd ontwerpen van bepalingen die uitsluitend tot doel hebben communautaire richtlijnen in het recht van de lidstaten om te zetten.

Artikel 2

  • 1. 
    De autoriteiten van de lidstaten raadplegen de ECB over elk ontwerp van wettelijke bepaling op de gebieden die krachtens het Verdrag onder de bevoegdheid van de ECB vallen, met name:
  • monetaire aangelegenheden;
  • betaalmiddelen;
  • nationale centrale banken;
  • het verzamelen, opmaken en verspreiden van monetaire, financiële en bankstatistieken, statistieken betreffende betalingssystemen en betalingsbalansstatistieken;
  • betalings- en afrekeningssystemen;
  • voorschriften voor financiële instellingen, voorzover die wezenlijk van invloed zijn op de stabiliteit van de financiële instellingen en markten.
  • 2. 
    Bovendien raadplegen de autoriteiten van andere lidstaten dan deelnemende lidstaten de ECB over elk ontwerp van wettelijke bepaling betreffende de instrumenten van monetair beleid.
  • 3. 
    Onmiddellijk na ontvangst van een ontwerp van wettelijke bepaling deelt de ECB aan de raadplegende nationale autoriteiten mee of dat ontwerp naar haar oordeel betrekking heeft op een gebied dat onder haar bevoegdheid valt.

Artikel 3

  • 1. 
    De nationale autoriteiten die een ontwerp van wettelijke bepaling voorbereiden, kunnen, indien zij zulks nodig achten, aan de ECB voor het uitbrengen van haar advies een termijn stellen die niet korter mag zijn dan één maand, te rekenen vanaf de datum waarop de president van de ECB van het verzoek om advies in kennis wordt gesteld.
  • 2. 
    In uitermate spoedeisende gevallen kan de termijn worden verkort. In dat geval vermelden de raadplegende autoriteiten de redenen voor de spoedeisendheid.
  • 3. 
    De ECB kan tijdig verzoeken de termijn met ten hoogste nog eens vier weken te verlengen. Dit verzoek mag niet op onredelijke wijze worden afgewezen door de raadplegende autoriteiten.
  • 4. 
    Indien er na het verstrijken van de termijn geen advies is uitgebracht, kunnen de raadplegende nationale autoriteiten handelen zonder het advies af te wachten. Indien het advies van de ECB na de gestelde termijn wordt ontvangen, zorgen de lidstaten er niettemin voor dat het ter kennis wordt gebracht van de in artikel 4 bedoelde autoriteiten.

Artikel 4

Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om daadwerkelijk aan deze beschikking te voldoen. Daartoe ziet elke lidstaat erop toe dat de ECB tijdig geraadpleegd wordt, zodat de autoriteit die het initiatief tot een ontwerp van wettelijke bepaling neemt, rekening kan houden met het advies van de ECB voordat zij een inhoudelijke beslissing neemt; tevens zorgt iedere lidstaat ervoor dat het advies van de ECB ter kennis wordt gebracht van de autoriteit die de bepaling dient vast te stellen, indien deze een andere is dan die welke het ontwerp heeft opgesteld.

Artikel 5

  • 1. 
    Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 1999.
  • 2. 
    Beschikking 93/717/EG wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 1999.

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 29 juni 1998.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • R. 
    COOK
  • (1) 
    PB C 118 van 17. 4. 1998, blz. 11.
  • (2) 
    PB C 195 van 22. 6. 1998.
  • (3) 
    Advies uitgebracht op 6 april 1998 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (4) 
    PB L 332 van 31. 12. 1993, blz. 14.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.