Richtlijn 1997/33 - Interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31997L0033

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31997L0033

Richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP)

Publicatieblad Nr. L 199 van 26/07/1997 blz. 0032 - 0052

RICHTLIJN 97/33/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overeenkomstig de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (3), en gezien de op 19 maart 1997 door het Bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst;

  • (1) 
    Overwegende dat met ingang van 1 januari 1998 met overgangsperiodes voor bepaalde lidstaten de verstrekking van telecommunicatiediensten en -infrastructuur in de Gemeenschap zal worden geliberaliseerd; dat in de resolutie van de Raad van 7 februari 1994 over beginselen voor de universele dienstverlening in de telecommunicatiesector (4) wordt erkend dat er met het oog op het bevorderen van telecommunicatiediensten op Gemeenschapsschaal moet worden gezorgd voor interconnectie van openbare netwerken, en dat in de toekomstige, door concurrentie gekenmerkte omgeving moet worden gezorgd voor interconnectie tussen de netwerken van de verschillende nationale en communautaire exploitanten; dat in Richtlijn 90/387/EEG van de Raad van 28 juni 1990 betreffende de totstandbrenging van de interne markt voor telecommunicatiediensten door middel van de tenuitvoerlegging van Open Network Provision (5), geharmoniseerde beginselen voor open en efficiënte toegang tot en gebruik van openbare telecommunicatienetwerken en, voorzover van toepassing, algemeen beschikbare diensten, zijn vastgelegd; dat in de resolutie van de Raad van 22 juli 1993 inzake het overzicht van de situatie in de telecommunicatiesector en de noodzaak voor verdere ontwikkeling op die markt (6) wordt erkend dat de "Open Network Provision"-voorschriften een geschikt raamwerk voor de harmonisatie van interconnectievoorwaarden bieden; dat deze harmonisatie van fundamenteel belang is voor de totstandbrenging en de goede werking van de interne markt voor telecommunicatiediensten; dat in de resolutie van de Raad van 18 september 1995 over de ontwikkeling van het toekomstig regelgevingskader voor de telecommunicatie (7) de instandhouding en ontwikkeling van een universele dienstverstrekking en de vaststelling van een specifieke reglementering betreffende interconnectie worden erkend als sleutelelementen voor de opstelling van het toekomstig regelgevingskader, en dat daarin tevens een aantal richtsnoeren terzake is vervat;
  • (2) 
    Overwegende dat voor interconnectie met openbare telecommunicatienetwerken en algemeen beschikbare telecommunicatiediensten, ongeacht de daarvoor gebruikte ondersteunende technologieën, een algemeen kader nodig is, teneinde in eind-tot-eind-interoperabiliteit van diensten voor gebruikers in de Gemeenschap te voorzien; dat billijke, evenredige en niet-discriminerende voorwaarden voor interconnectie en interoperabiliteit sleutelfactoren zijn bij de aanmoediging van de ontwikkeling van open en door concurrentie gekenmerkte markten;
  • (3) 
    Overwegende dat de afschaffing van bijzondere en uitsluitende rechten in de telecommunicatiesector inhoudt dat bepaalde bestaande definities herziening behoeven; dat radio- en televisieomroepdiensten voor de doeleinden van deze richtlijn niet onder telecommunicatiediensten vallen; dat de technische voorwaarden, tarieven, gebruiks- en leveringsvoorwaarden die op interconnectie van toepassing zijn, kunnen verschillen van de voorwaarden die voor eindgebruiker/netwerk-interfaces gelden;
  • (4) 
    Overwegende dat het regelgevingskader voor de interconnectie de situaties bestrijkt waarin de geïnterconnecteerde netwerken worden gebruikt voor de commerciële verstrekking van algemeen beschikbare telecommunicatiediensten; dat het regelgevingskader voor de interconnectie niet het geval bestrijkt van een telecommunicatienetwerk dat wordt gebruikt voor de verstrekking van diensten die alleen beschikbaar zijn voor een specifieke eindgebruiker of een gesloten groep gebruikers, maar alleen het geval van een telecommunicatienetwerk dat wordt gebruikt voor de verstrekking van algemeen beschikbare diensten; dat de geïnterconnecteerde telecommunicatienetwerken het eigendom kunnen zijn van de betrokken partijen of gebaseerd kunnen zijn op huurlijnen en/of op transmissiecapaciteit die niet het eigendom van de betrokken partijen is;
  • (5) 
    Overwegende dat, na de afschaffing van bijzondere en uitsluitende rechten voor telecommunicatiediensten en -infrastructuur in de Gemeenschap, de verstrekking van telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten wellicht aan enige vorm van machtiging door de lidstaten moet worden onderworpen; dat organisaties die gerechtigd zijn om in de gehele Gemeenschap of in een deel daarvan openbare telecommunicatienetwerken of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten te verstrekken op een commerciële basis interconnectieovereenkomsten moeten kunnen aangaan in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht, waarbij evenwel nationale regelgevende instanties toezicht kunnen uitoefenen en zo nodig stappen kunnen ondernemen; dat het nodig is adequate interconnectie binnen de Gemeenschap van bepaalde netwerken en de interoperabiliteit van diensten te waarborgen die voor het maatschappelijk en economisch welzijn van gebruikers in de Gemeenschap essentieel zijn, met name vaste en mobiele openbare telefoonnetwerken en -diensten en huurlijnen; dat "openbaar" in de zin van deze richtlijn geen betrekking heeft op eigendom, noch op een beperkt geheel van aangeboden diensten die aangeduid worden als "openbare netwerken" of "openbare diensten", doch op netwerken of diensten die algemeen beschikbaar zijn gesteld voor gebruik door derden;
  • (6) 
    Overwegende dat het nodig is vast te stellen welke organisaties ten aanzien van interconnectie rechten en plichten hebben; dat het, teneinde de ontwikkeling van nieuwe soorten telecommunicatiediensten te stimuleren, belangrijk is nieuwe vormen van interconnectie en van bijzondere toegang tot het netwerk op andere punten dan de aansluitpunten die aan de meeste eindgebruikers worden aangeboden aan te moedigen; dat de marktmacht van een organisatie afhankelijk is van een aantal factoren, zoals haar marktaandeel van het betreffende product of van de betreffende dienst op de betreffende geografische markt, haar omzet in vergelijking met de omvang van de markt, de mate waarin zij de marktvoorwaarden kan beïnvloeden, haar beheersing van de middelen van toegang tot eindgebruikers, haar internationale relaties, haar toegang tot financiële middelen en haar ervaring met de verstrekking van producten en diensten op de markt; dat de nationale regelgevende instanties moeten vaststellen welke organisaties een aanmerkelijke macht op de markt hebben en daarbij rekening moeten houden met de situatie op de betrokken markt;
  • (7) 
    Overwegende dat het concept van universele dienst moet evolueren teneinde gelijk tred te houden met de technologische vooruitgang, de marktontwikkeling en veranderingen in de vraag bij de gebruikers, en dat de nieuwe voorwaarden voor het verstrekken van de universele dienst bij de latere toetsing van deze richtlijn geëvalueerd moeten worden;
  • (8) 
    Overwegende dat de verplichting tot universele dienstverstrekking bijdraagt tot de verwezenlijking van de door de Gemeenschap nagestreefde doelstellingen van economische en sociale samenhang en van territoriale billijkheid; dat er in een lidstaat meer dan één organisatie met de verplichting tot universele dienstverstrekking kan zijn; dat de lidstaten de spoedige invoering van nieuwe technologieën, zoals het netwerk voor geïntegreerde digitale diensten (ISDN), op een zo breed mogelijke grondslag dienen te bevorderen; dat het ISDN-net zijn huidige ontwikkelingsfase in de Gemeenschap nog niet voor alle gebruikers toegankelijk is en niet valt onder de bepalingen inzake universele dienst van deze richtlijn; dat het op termijn passend kan zijn te overwegen of ISDN deel moet uitmaken van de universele dienst; dat bij de berekening van de nettokosten van de universele dienst rekening moet worden gehouden met kosten en inkomsten, alsmede met economische externe factoren en met de immateriële voordelen die met het verstrekken van de universele dienst samenhangen, maar dat daarbij het thans lopende proces van tariefherstructurering niet mag worden gehinderd; dat de kosten van de verplichting tot universele dienstverstrekking op basis van transparante procedures dienen te worden berekend; dat financiële bijdragen in verband met het delen van de verplichting tot universele dienstverstrekking moeten worden gedifferentieerd van de interconnectieprijs; dat het, wanneer een verplichting tot universele dienstverstrekking voor een organisatie een onbillijke last vormt, passend is dat de lidstaten mechanismen mogen instellen om de nettokosten van de universele verstrekking van een vast openbaar telefoonnet of een vaste openbare telefoondienst te delen met andere organisaties die openbare telefoonnetten en/of algemeen beschikbare spraaktelefoondiensten exploiteren; dat daarbij de beginselen van het communautaire recht, met name de beginselen van niet-discriminatie en evenredigheid, moeten worden nageleefd, en dat een en ander geen afbreuk mag doen aan artikel 100 A, lid 2, van het Verdrag;
  • (9) 
    Overwegende dat het van belang is beginselen vast te leggen die transparantie, toegang tot informatie, niet-discriminatie en gelijkheid van toegang garanderen, in het bijzonder met betrekking tot organisaties met een aanmerkelijke macht op de markt;
  • (10) 
    Overwegende dat de prijsvorming voor interconnectie voor de structuur en de intensiteit van de concurrentie in het overgangsproces naar een vrijgemaakte markt een sleutelfactor is; dat organisaties met een aanmerkelijke macht op de markt moeten kunnen aantonen dat hun interconnectieprijzen op basis van objectieve criteria vastgesteld worden, in overeenstemming zijn met de beginselen van transparantie en kostenoriëntatie, en wat betreft de aangeboden netwerk- en dienstenelementen voldoende gesplitst zijn; dat de publicatie van een lijst van interconnectiediensten, prijzen, condities en voorwaarden de noodzakelijke transparantie en niet-discriminatie ten goede komt; dat enige flexibiliteit in de methoden van prijsberekening voor interconnectieverkeer mogelijk moet zijn, met inbegrip van tarifering op capaciteitsbasis; dat het tariefniveau de productiviteit moet bevorderen en efficiënte en duurzame markttoegang dient aan te moedigen, en niet lager behoort te zijn dan een minimum dat wordt berekend aan de hand van incrementele kosten op lange termijn en op rechtstreeks toewijsbare kosten gebaseerde kostentoewijzingsmethoden, noch hoger dan een maximum dat wordt bepaald door de op zich staande kosten die met de verschaffing van de betreffende interconnectie zijn verbonden ("stand-alone"-kosten); dat een tarifering voor interconnectie gebaseerd op een prijsniveau dat nauw aansluit bij de incrementele kosten op lange termijn voor het verschaffen van toegang tot de interconnectie een passend instrument vormt om de snelle ontwikkeling van een open en door concurrentie gekenmerkte markt aan de moedigen;
  • (11) 
    Overwegende dat wanneer een organisatie met bijzondere of uitsluitende rechten op niet-telecommunicatiegebied ook telecommunicatiediensten verstrekt, een gescheiden boekhouding of een structurele scheiding geëigende middelen zijn om oneerlijke kruissubsidies tegen te gaan, ten minste vanaf een bepaalde omzet in de telecommunicatiesector; dat wanneer een organisatie een aanmerkelijke macht heeft op de markt, een passende scheiding van boekhoudingen tussen interconnectie- en andere telecommunicatieactiviteiten - zodanig dat alle elementen van de kosten en opbrengsten in verband met die activiteiten identificeerbaar zijn - transparantie van de interne kostenoverdrachten waarborgt;
  • (12) 
    Overwegende dat de nationale regelgevende instanties een belangrijke rol te vervullen hebben bij het bevorderen van de ontwikkeling van een door concurrentie gekenmerkte markt in het belang van de gebruikers in de Gemeenschap en bij het garanderen van adequate interconnectie van netwerken en interoperabiliteit van de diensten; dat adequate interconnectie rekening houdt met de verzoeken van de exploitant die interconnectie wenst, met name voor wat betreft de meest passende interconnectiepunten, waarbij elke exploitant verantwoordelijk is voor de aansluiting en de vaststelling van de kosten die door elke exploitant moeten worden gedragen tot aan het interconnectiepunt; dat onderhandelingen over interconnectieovereenkomsten door de nationale regelgevende instanties kunnen worden vergemakkelijkt wanneer zij voorafgaand bepaalde voorwaarden vaststellen overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en rekening houdend met de door de Commissie opgestelde aanbevelingen ter vergemakkelijking van de ontwikkeling van een echte Europese thuismarkt en andere gebieden aanwijzen die in de interconnectieovereenkomsten aan bod moeten komen; dat in geval van een geschil over interconnectie tussen partijen in dezelfde lidstaat een benadeelde partij in staat moet zijn een beroep op de nationale regelgevende instantie te doen om het geschil te beslechten; dat de nationale regelgevende instanties in staat moeten zijn organisaties op te leggen interconnectie met hun faciliteiten te verschaffen, wanneer kan worden aangetoond dat dit in het belang van de gebruikers is;
  • (13) 
    Overwegende dat overeenkomstig Richtlijn 90/387/EEG de essentiële eisen die beperkingen betreffende de toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten rechtvaardigen, alleen betrekking hebben op de veiligheid van het functioneren van het netwerk, behoud van de netwerkintegriteit, interoperabiliteit van diensten in gerechtvaardigde gevallen en, voorzover van toepassing, bescherming van gegevens; dat de redenen voor die beperkingen openbaar moeten worden gemaakt; dat de bepalingen van onderhavige richtlijn voor de lidstaten geen beletsel vormen maatregelen te nemen die gerechtvaardigd zijn op grond van in de artikelen 36 en 56 van het Verdrag genoemde redenen, met name redenen van openbare veiligheid, openbare orde en openbare zedelijkheid;
  • (14) 
    Overwegende dat het gezamenlijk gebruik van faciliteiten vanuit stedebouwkundig oogpunt of uit milieu-, economische of andere overwegingen nuttig kan zijn en door de nationale regelgevende instanties dient te worden aangemoedigd op basis van vrijwillige overeenkomsten; dat het verplicht delen van faciliteiten in sommige gevallen passend kan zijn, maar slechts na volledig openbare raadpleging aan organisaties mag worden opgelegd;
  • (15) 
    Overwegende dat nummering een sleutelelement is voor gelijke toegang; dat de nationale regelgevende instanties de verantwoordelijkheid dienen te dragen voor het beheer van en het toezicht op de nationale nummerplannen en de naamgevings- en adresseringsaspecten van telecommunicatiediensten die coördinatie op nationaal niveau vergen, teneinde daadwerkelijke concurrentie te garanderen; dat de nationale regelgevende instanties bij de uitoefening van de verantwoordelijkheid het evenredigheidsbeginsel in acht dienen te nemen, met name voor wat betreft de gevolgen van eventuele maatregelen voor de netwerkexploitanten, de tussenhandelaars en de consumenten; dat nummerportabiliteit voor gebruikers een belangrijke faciliteit is en zo spoedig als praktisch mogelijk is dient te worden ingevoerd; dat nummerplannen in nauw overleg met alle betrokken partijen moeten worden ontwikkeld en in harmonie met zowel een geheel Europa bestrijkend nummerkader voor de lange termijn als internationale nummerplannen die nu bij de Europese Conferentie van PTT -administraties (CEPT) in studie zijn; dat de behoefte aan nummers in Europa, de noodzaak pan-Europese en nieuwe diensten te verstrekken en het wereldwijde karakter en de synergie van de telecommunicatiemarkt het noodzakelijk maken om in internationale organisaties en fora waar besluiten over nummering worden genomen, te komen tot coördinatie van de standpunten van de lidstaten overeenkomstig het Verdrag;
  • (16) 
    Overwegende dat overeenkomstig Richtlijn 90/387/EEG de harmonisatie van technische interfaces en toegangsvoorwaarden moet worden gebaseerd op gemeenschappelijke technische voorschriften waarin rekening wordt gehouden met internationale normalisatie; dat het nodig kan zijn over te gaan tot de ontwikkeling van nieuwe Europese normen voor interconnectie; dat overeenkomstig Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (8), op gebieden waarop reeds geharmoniseerde Europese normen in voorbereiding zijn, geen nieuwe nationale normen mogen worden uitgewerkt;
  • (17) 
    Overwegende dat overeenkomstig Richtlijn 90/387/EEG de ONP-voorwaarden transparant moeten zijn en op passende wijze moeten worden gepubliceerd; dat bij die richtlijn het ONP-comité is opgericht om de Commissie bij te staan en tevens een procedure is voorzien voor overleg met de telecommunicatieorganisaties, gebruikers, consumenten, fabrikanten en dienstverstrekkers;
  • (18) 
    Overwegende dat er, naast de klachtenprocedures waarin het nationaal of het Gemeenschapsrecht voorziet, behoefte bestaat aan een eenvoudige procedure ter oplossing van grensoverschrijdende geschillen die niet onder de bevoegdheid van één enkele nationale regelgevende instantie vallen; dat deze door de meest gerede partij in te leiden procedure snel, goedkoop en transparant dient te zijn;
  • (19) 
    Overwegende dat de lidstaten, teneinde de Commissie in staat te stellen op effectieve wijze op de toepassing van deze richtlijn toe te zien, haar ervan in kennis moeten stellen welke nationale regelgevende instanties verantwoordelijk zijn voor de bij deze richtlijn gecreëerde taken en welke organisaties onder de bepalingen ervan vallen;
  • (20) 
    Overwegende dat, gezien de dynamische ontwikkeling in deze sector een snelle procedure voor aanpassing van een aantal bijlagen van deze richtlijn dient te worden ingevoerd, waarin volledig rekening wordt gehouden met de standpunten van de lidstaten en waarbij het ONP-comité dient te worden betrokken;
  • (21) 
    Overwegende dat op 20 december 1994 een "modus vivendi" (9) is overeengekomen tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de maatregelen ter uitvoering van de besluiten die zijn vastgesteld volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag;
  • (22) 
    Overwegende dat de naleving van sommige verplichtingen moet worden gekoppeld aan de datum voor de liberalisatie van telecommunicatiediensten en -infrastructuur, en, vooral voor wat betreft de betrokken lidstaten, ten volle rekening moet houden met de daartoe vastgestelde overgangsperioden, met inbegrip van het behoud van bijzondere of uitsluitende rechten met betrekking tot de rechtstreekse onderlinge koppeling tussen de mobiele netwerken van die lidstaten en het vaste of mobiele netwerk van andere lidstaten; dat de verplichting om in nummerportabiliteit te voorzien kan worden opgeschort wanneer de Commissie erkent dat deze verplichting een buitensporige last voor bepaalde organisaties zou meebrengen;
  • (23) 
    Overwegende dat deze richtlijn met betrekking tot niet in de Gemeenschap gevestigde ondernemingen geen belemmering vormt voor de aanneming van maatregelen die in overeenstemming zijn met zowel het Gemeenschapsrecht als bestaande internationale verbintenissen waarmee wordt beoogd te garanderen dat de onderdanen van de lidstaten in derde landen een gelijkwaardige behandeling genieten; dat de bedrijven uit de Gemeenschap in derde landen een behandeling moeten genieten en een daadwerkelijke toegang tot de markten dienen te krijgen die vergelijkbaar is met de door de Gemeenschapsregelgeving aan onderdanen uit derde landen gegarandeerde behandeling, respectievelijk toegang; dat de Gemeenschap bij de onderhandelingen op telecommunicatiegebied moet streven naar een evenwichtig multilateraal akkoord dat de bedrijven uit de Gemeenschap in derde landen een daadwerkelijke en vergelijkbare toegang tot de markten waarborgt;
  • (24) 
    Overwegende dat de werking van deze richtlijn voor 31 december 1999 dient te worden beoordeeld, met name voor wat betreft het toepassingsgebied van de universele dienst en het tijdschema voor de nummerportabiliteit; dat tevens een periodieke beoordeling van de situatie met betrekking tot interconnectie met derde landen moet plaatsvinden, zodat passende maatregelen kunnen worden genomen;
  • (25) 
    Overwegende dat de essentiële doelstelling van interconnectie van netwerken en interoperabiliteit van diensten in de gehele Gemeenschap niet voldoende op het niveau van de lidstaten kan worden verwezenlijkt, en derhalve beter op het niveau van de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt door middel van deze richtlijn; dat het wenselijk is bij de herziening van deze richtlijn de oprichting van een Europese regelgevende instantie te beoordelen, rekening houdend met onder meer het voorbereidende werk van de Commissie; dat wanneer werkelijk effectieve mededinging op de markt gerealiseerd is, de mededingingsregels van het Verdrag in hoofdzaak voldoende zullen zijn om achteraf toezicht uit te oefenen op eerlijke concurrentie, zodat de noodzaak van deze richtlijn heroverwogen zal worden met uitzondering van de bepalingen betreffende universele dienstverstrekking en geschillenbeslechting;
  • (26) 
    Overwegende dat deze richtlijn de toepassing van de mededingingsregels van het Verdrag onverlet laat,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied en doelstelling

Bij deze richtlijn wordt een regelgevingskader vastgesteld teneinde in de Gemeenschap de interconnectie van telecommunicatienetwerken en met name de interoperabiliteit van telecommunicatiediensten te waarborgen, onder meer om het verstrekken van universele diensten in een open en door concurrentie gekenmerkte marktomgeving te kunnen garanderen.

De richtlijn betreft de harmonisatie van de voorwaarden voor open en efficiënte interconnectie van en toegang tot openbare telecommunicatienetwerken en algemeen beschikbare telecommunicatiediensten.

Artikel 2

Definities

  • 1. 
    In deze richtlijn wordt verstaan onder:
  • a) 
    "interconnectie": het fysiek en logisch verbinden van telecommunicatienetwerken die door dezelfde of een andere organisatie worden gebruikt om het de gebruikers van een organisatie mogelijk te maken te communiceren met die van dezelfde of van een andere organisatie of toegang te hebben tot diensten die door een andere organisatie worden verstrekt. Diensten kunnen worden verstrekt door de betrokken partijen of andere partijen die toegang hebben tot het netwerk;
  • b) 
    "openbaar telecommunicatienetwerk": een telecommunicatienetwerk dat geheel of ten dele voor het verstrekken van algemeen beschikbare telecommunicatiediensten wordt gebruikt;
  • c) 
    "telecommunicatienetwerk": de transmissiesystemen en in voorkomend geval de schakelapparatuur en andere middelen die het mogelijk maken signalen tussen welbepaalde aansluitpunten over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen;
  • d) 
    "telecommunicatiedienst": een dienstverstrekking welke geheel of gedeeltelijk bestaat in de transmissie en routering van signalen over telecommunicatienetwerken, met uitzondering van radio- en televisieomroep;
  • e) 
    "gebruikers": personen, met inbegrip van consumenten, of organisaties die algemeen beschikbare telecommunicatiediensten gebruiken of aanvragen;
  • f) 
    "bijzondere rechten": rechten die een lidstaat aan een beperkt aantal ondernemingen verleent door middel van een wettelijk of bestuursrechtelijk instrument, waarbij binnen een bepaald geografisch gebied het aantal ondernemingen dat gerechtigd is om een dienst te verstrekken of een activiteit uit te oefenen, anders dan op grond van objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria tot twee of meer wordt beperkt, of anders dan op grond van zulke criteria verscheidene met elkaar concurrerende ondernemingen worden aangewezen die gerechtigd zijn een dienst te verstrekken of een activiteit uit te oefenen, of anders dan op grond van zulke criteria een of meer ondernemingen wettelijk of bestuursrechtelijk worden bevoordeeld, waardoor de mogelijkheden van andere ondernemingen om in hetzelfde geografische gebied onder in wezen gelijkwaardige omstandigheden dezelfde dienst te verstrekken of dezelfde activiteiten uit te oefenen, fundamenteel worden beïnvloed;
  • g) 
    "universele dienst": een welbepaald minimumpakket van diensten van een bepaalde kwaliteit, dat voor alle gebruikers, ongeacht hun geografische locatie, beschikbaar is voor een in het licht van de specifieke nationale omstandigheden betaalbare prijs.
  • 2. 
    De definities in Richtlijn 90/387/EEG gelden voorzover van toepassing voor de onderhavige richtlijn.

Artikel 3

Interconnectie op nationaal en op communautair niveau

  • 1. 
    De lidstaten nemen alle nodige maatregelen tot opheffing van alle beperkingen waardoor organisaties die door de lidstaten gerechtigd zijn openbare telecommunicatienetwerken en algemeen beschikbare telecommunicatiediensten aan te bieden, worden belemmerd om onderling overeenkomstig het Gemeenschapsrecht interconnectieovereenkomsten aan te gaan. De betrokken organisaties kunnen in één lidstaat of in verscheidene lidstaten gevestigd zijn. Technische en commerciële interconnectieregelingen dienen tussen de betrokken partijen te worden overeengekomen, met inachtneming van de bepalingen van deze richtlijn en van de mededingingsregels van het Verdrag.
  • 2. 
    De lidstaten dragen zorg voor de adequate en efficiënte interconnectie van de openbare telecommunicatienetwerken die in bijlage I zijn vermeld voorzover dit nodig is om voor alle gebruikers in de Gemeenschap de interoperabiliteit van die diensten te garanderen.
  • 3. 
    De lidstaten dragen er zorg voor dat organisaties die hun faciliteiten verbinden met openbare telecommunicatienetwerken en/of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten, te allen tijde de vertrouwelijkheid van de overgebrachte of opgeslagen informatie eerbiedigen.

Artikel 4

Rechten en plichten met het oog op interconnectie

  • 1. 
    De organisaties die gerechtigd zijn openbare telecommunicatienetwerken en/of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten als vermeld in bijlage II te verstrekken, hebben het recht en, indien organisaties in die categorie daarom verzoeken, de plicht met elkaar over interconnectie te onderhandelen om de betreffende netwerken en diensten te kunnen verstrekken, zodat die verstrekking in de gehele Gemeenschap kan worden gewaarborgd. De nationale regelgevende instantie kan van geval tot geval besluiten deze verplichting tijdelijk te beperken wanneer er voor de gevraagde interconnectie andere, technisch en commercieel haalbare mogelijkheden bestaan en wanneer de aangevraagde interconnectie niet geschikt is in het licht van de middelen die beschikbaar zijn om aan de aanvraag te voldoen. Een dergelijke door de nationale regelgevende instantie opgelegde beperking dient uitvoerig met redenen te worden omkleed en overeenkomstig de procedure van artikel 14, lid 2, te worden bekendgemaakt.
  • 2. 
    De organisaties die gerechtigd zijn openbare telecommunicatienetwerken en algemeen beschikbare telecommunicatiediensten als vermeld in bijlage I te verstrekken en die een aanmerkelijke macht op de markt hebben, dienen te voldoen aan alle redelijke verzoeken om toegang tot het netwerk ook op andere punten dan de aansluitpunten die aan de meeste eindgebruikers worden aangeboden.
  • 3. 
    Een organisatie wordt geacht een aanmerkelijke macht op de markt te hebben wanneer zij een aandeel van meer dan 25 % heeft in een bepaalde telecommunicatiemarkt in het geografisch gebied van een lidstaat waarin zij haar activiteiten mag ontplooien.

De nationale regelgevende instanties mogen evenwel vaststellen dat een organisatie met een aandeel van minder dan 25 % in de relevante markt een aanmerkelijke macht op de markt heeft. Zij mogen ook vaststellen dat een organisatie met een marktaandeel van meer dan 25 % geen aanmerkelijke macht op de markt heeft. In beide gevallen moet bij die vaststelling rekening worden gehouden met het vermogen van de organisatie om de marktvoorwaarden te beïnvloeden, haar omzet in verhouding tot de omvang van de markt, haar beheersing van de middelen van toegang tot eindgebruikers, haar toegang tot financiële middelen, haar ervaring met het verstrekken van producten en diensten op de markt.

Artikel 5

Interconnectie en bijdragen aan de universele dienst

  • 1. 
    Wanneer een lidstaat overeenkomstig de bepalingen van dit artikel vaststelt dat de verplichting tot universele dienstverstrekking voor een organisatie een onbillijke last meebrengt, stelt hij een mechanisme in voor het delen van de nettokosten van de verplichting tot universele dienstverstrekking met andere organisaties die openbare telecommunicatienetwerken en/of algemeen beschikbare spraaktelefoondiensten exploiteren. De lidstaten dienen bij vaststelling van de daarvoor vereiste bijdragen naar behoren rekening te houden met de beginselen van transparantie, niet-discriminatie en evenredigheid. Slechts de openbare telecommunicatienetwerken en de algemeen beschikbare telefoondiensten die in bijlage I, deel 1, zijn vermeld, mogen op deze wijze worden gefinancierd.
  • 2. 
    Eventuele bijdragen aan de kosten van de verplichting tot universele dienstverstrekking mogen worden gebaseerd op een mechanisme dat hiertoe specifiek wordt ingesteld en wordt beheerd door een lichaam dat onafhankelijk is van de begunstigden, en/of mogen de vorm van een extra bedrag op de voor de interconnectie gevraagde prijs aannemen.
  • 3. 
    Teneinde te bepalen welke last het verstrekken van de universele dienst eventueel betekent dienen de organisaties met een verplichting tot universele dienstverstrekking op verzoek van hun nationale regelgevende instantie de nettokosten van dergelijke verplichtingen overeenkomstig de procedure van bijlage III te berekenen. De berekening van de nettokosten van de verplichting tot universele dienstverstrekking wordt onderworpen aan verificatie door de nationale regelgevende instantie of een ander bevoegd lichaam dat onafhankelijk is van de telecommunicatieorganisatie, en wordt goedgekeurd door de nationale regelgevende instantie. De resultaten van de kostenberekening en de conclusies van de verificatie zijn toegankelijk voor het publiek overeenkomstig artikel 14, lid 2.
  • 4. 
    Indien gerechtvaardigd op basis van de in lid 3 bedoelde nettokostenberekening en rekening houdend met het eventuele marktvoordeel dat een organisatie geniet die de universele dienst verstrekt, bepalen de nationale regelgevende instanties of een mechanisme voor het delen van de nettokosten van de verplichting tot universele dienstverstrekking gerechtvaardigd is.
  • 5. 
    Wanneer een in lid 4 bedoeld mechanisme voor het delen van de nettokosten van de verplichting tot universele dienstverstrekking wordt ingesteld, dragen de nationale regelgevende instanties er zorg voor de beginselen voor kostendeling en bijzonderheden betreffende het gebruikte mechanisme toegankelijk zijn voor het publiek overeenkomstig artikel 14, lid 2.

De nationale regelgevende instanties dragen er zorg voor dat een jaarlijks verslag wordt gepubliceerd waarin de berekende kosten van de verplichting tot universele dienstverstrekking en de door alle betrokken partijen daartoe verstrekte bijdragen worden vermeld.

  • 6. 
    Totdat de procedure, beschreven in de leden 3, 4 en 5, is ingevoerd, dienen alle door een geïnterconnecteerde partij te betalen lasten die een bijdrage in de kosten van de verplichting tot universele dienstverstrekking omvatten of als zodanig dienen, vóór de invoering van deze bijdragen bij de nationale regelgevende instantie te worden aangemeld. Onverminderd het bepaalde in artikel 17 van deze richtlijn wordt, wanneer de nationale regelgevende instantie eigener beweging of na een met redenen omkleed verzoek van een betrokken partij de bijdragen buitensporig acht, de betrokken organisatie gemaand de betreffende prijzen te verlagen. Deze verlaging wordt met terugwerkende kracht toegepast met ingang van de datum van invoering van de bijdragen, doch niet vóór 1 januari 1998.

Artikel 6

Niet-discriminatie en transparantie

In het geval van interconnectie met de in bijlage I vermelde openbare telecommunicatienetwerken en algemeen beschikbare telecommunicatiediensten die verstrekt worden door organisaties die de nationale regelgevende instanties hebben aangemeld als beschikkend over een aanmerkelijke macht op de markt, dragen de lidstaten er zorg voor dat:

  • a) 
    de betrokken organisaties zich aan het beginsel van niet-discriminatie houden met betrekking tot de aan anderen aangeboden interconnectie. Zij dienen voor geïnterconnecteerde organisaties die vergelijkbare diensten aanbieden over vergelijkbare omstandigheden vergelijkbare voorwaarden toe te passen en aan anderen interconnectiefaciliteiten en -informatie te verstrekken onder dezelfde voorwaarden en van dezelfde kwaliteit als die welke voor hun eigen diensten of voor die van hun dochtermaatschappijen of partners gelden;
  • b) 
    aan organisaties die interconnectie overwegen, op aanvraag alle nodige informatie en specificaties ter beschikking worden gesteld teneinde totstandkoming van een overeenkomst te vergemakkelijken; de verstrekte informatie omvat tevens voorgenomen wijzigingen die binnen de volgende zes maanden worden ingevoerd, tenzij anders overeengekomen door de nationale regelgevende instantie;
  • c) 
    de interconnectieovereenkomsten aan de betreffende nationale regelgevende instanties worden bekendgemaakt en op verzoek aan belanghebbende partijen ter beschikking worden gesteld, overeenkomstig artikel 14, lid 2, met uitzondering van de delen waarin de commerciële strategie van de partijen wordt behandeld. De nationale regelgevende instantie bepaalt in welke delen de commerciële strategie van de partijen wordt behandeld. In alle gevallen dienen de interconnectietarieven en -voorwaarden en de bijdragen aan de verplichting tot universele dienstverstrekking op verzoek aan belanghebbende partijen ter beschikking te worden gesteld;
  • d) 
    informatie, afkomstig van een organisatie die interconnectie beoogt, alleen wordt gebruikt voor het doel waarvoor de informatie is verstrekt, en niet wordt doorgegeven aan andere afdelingen, dochtermaatschappijen of partners, voor wie dergelijke informatie een concurrentievoordeel zou kunnen inhouden.

Artikel 7

Beginselen voor interconnectieprijzen en kostenberekeningssystemen

  • 1. 
    De lidstaten dragen er zorg voor dat de bepalingen van de leden 2 tot en met 6 worden toegepast op organisaties die de openbare telecommunicatienetwerken en/of de algemeen beschikbare telecommunicatiediensten als vermeld in bijlage I, delen 1 en 2, exploiteren en die door de nationale regelgevende instanties zijn aangemeld als beschikkend over een aanmerkelijke macht op de markt.
  • 2. 
    Voor de prijzen voor interconnectie dienen de beginselen van transparantie en kostenoriëntering te worden gevolgd. De organisatie die interconnectie met haar faciliteiten verstrekt, dient te bewijzen dat de prijzen afgeleid zijn van de reële kosten, met een redelijke winst op de investeringen. De nationale regelgevende instanties mogen van een organisatie een volledige rechtvaardiging voor haar interconnectieprijzen en zo nodig aanpassing ervan verlangen. Dit lid is ook van toepassing op de in bijlage I, deel 3, vermelde organisaties die door de nationale regelgevende instanties zijn aangemeld als beschikkend over een aanmerkelijke macht op de nationale interconnectiemarkt.
  • 3. 
    De nationale regelgevende instanties dragen er zorg voor dat overeenkomstig artikel 14, lid 1, een referentie-interconnectieaanbieding wordt bekendgemaakt. De referentieaanbieding omvat een beschrijving van hetgeen in de interconnectie wordt aangeboden, opgesplitst in componenten volgens de marktbehoeften, en de daaraan verbonden voorwaarden en condities, met inbegrip van tarieven.

Er mogen verschillende interconnectietarieven en -voorwaarden worden vastgesteld voor verschillende categorieën van organisaties die gerechtigd zijn netwerken en diensten te verstrekken, indien hiervoor een objectieve rechtvaardiging bestaat op grond van de aard van de verstrekte interconnectie en/of de relevante nationale vergunningsvoorwaarden. De nationale regelgevende instanties zien erop toe dat dergelijke verschillen niet tot concurrentievervalsing leiden, en met name dat de organisatie de passende interconnectietarieven en -voorwaarden hanteert wanneer zij interconnectie verstrekt voor haar eigen diensten of die van haar dochtermaatschappijen of partners, overeenkomstig artikel 6, onder a).

De nationale regelgevende instantie beschikt over de mogelijkheid om, indien daar aanleiding toe bestaat, wijzigingen aan te brengen in de referentie-interconnectieaanbieding.

In bijlage IV staat een lijst van voorbeelden die gebruikt kunnen worden bij de nadere uitwerking van interconnectieprijzen, -tariefstructuren en -tariefcomponenten. Indien een organisatie wijzigingen aanbrengt in de bekendgemaakte referentie-interconnectieaanbieding, kunnen de door de nationale regelgevende instantie verlangde aanpassingen een terugwerkend effect hebben vanaf het tijdstip van invoering van de wijziging.

  • 4. 
    Interconnectieprijzen worden in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht voldoende uitgesplitst, zodat van de aanvrager niet wordt verlangd te betalen voor wat niet strikt verband houdt met de gevraagde dienst.
  • 5. 
    De Commissie stelt overeenkomstig de procedure van artikel 15 aanbevelingen op voor kostenberekeningssystemen en scheiding van boekhoudingen in verband met interconnectie. De nationale regelgevende instanties dragen er zorg voor dat de door de betrokken organisaties gebruikte kostenberekeningssystemen voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen van dit artikel geschikt zijn en als aangegeven in bijlage V voldoende in bijzonderheden worden gedocumenteerd.

De nationale regelgevende instanties dragen er zorg voor dat een beschrijving van de kostenberekeningssystemen, met vermelding van de hoofdcategorieën waarin kosten worden ondergebracht en de regels voor de toerekening van de kosten aan de interconnectie, op aanvraag kan worden verkregen. De overeenstemming met het kostenberekeningssysteem dient door de nationale regelgevende instantie of een ander bevoegd lichaam, dat onafhankelijk is van de telecommunicatieorganisatie en door de nationale regelgevende instantie is erkend, te worden gecontroleerd. Elk jaar dient een overeenstemmingsverklaring te worden gepubliceerd.

  • 6. 
    Wanneer een prijs wordt berekend voor deling in de kosten van de verplichting tot universele dienstverstrekking, zoals beschreven in artikel 5, dient deze te worden uitgesplitst en apart te worden vermeld.

Artikel 8

Scheiding van boekhoudingen en financiële verslaglegging

  • 1. 
    De lidstaten eisen van organisaties die openbare telecommunicatienetwerken of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten verstrekken en die in dezelfde of in een andere lidstaat over bijzondere of uitsluitende rechten voor dienstverstrekking in andere sectoren beschikken, dat zij voor de telecommunicatieactiviteiten een gescheiden boekhouding voeren, in dezelfde mate als vereist zou zijn wanneer de betrokken activiteiten door juridisch onafhankelijke ondernemingen zouden worden verricht, dan wel dat zij een structurele scheiding voor de telecommunicatieactiviteiten doorvoeren, teneinde alle kosten en inkomsten, met de daarvoor gebruikte berekeningsgrondslag en de gedetailleerde toewijzingsmethoden, aan te geven die verband houden met hun telecommunicatieactiviteiten, met inbegrip van een puntgewijs overzicht van de vaste activa en structurele kosten.

De lidstaten kunnen afzien van de toepassing van de in de voorgaande alinea genoemde eisen op deze organisaties indien hun jaaromzet in telecommunicatieactiviteiten in de Gemeenschap onder de in bijlage VI, deel 1, genoemde grens ligt.

  • 2. 
    De lidstaten eisen van organisaties die de in bijlage I, delen 1 en 2, genoemde openbare telecommunicatienetwerken en/of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten exploiteren en door de nationale regelgevende instantie als beschikkend over een aanmerkelijke macht op de markt zijn aangemeld, en die openbare telecommunicatienetwerken en/of telecommunicatiediensten verstrekken die voor gebruikers beschikbaar zijn en tevens interconnectiediensten aan andere organisaties aanbieden, dat zij gescheiden boekhoudingen voeren voor enerzijds hun met interconnectie verband houdende activiteiten - waaronder zowel intern verrichte als voor anderen verrichte interconnectiediensten vallen - en anderzijds hun andere activiteiten, teneinde alle kosten en inkomsten, met de daarvoor gebruikte berekeningsgrondslag en de gedetailleerde toewijzingsmethoden, aan te geven die verband houden met hun interconnectieactiviteit, met inbegrip van een puntgewijs overzicht van de vaste activa en structurele kosten.

De lidstaten kunnen afzien van de toepassing van de in de voorgaande alinea genoemde eisen op deze organisaties indien hun jaaromzet in telecommunicatieactiviteiten in de lidstaten onder de in bijlage VI, deel 2, genoemde grens ligt.

  • 3. 
    Organisaties die openbare telecommunicatienetwerken en/of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten verstrekken, dienen hun nationale regelgevende instanties op aanvraag onverwijld en tot het vereiste niveau van gedetailleerdheid van financiële informatie te voorzien. De nationale regelgevende instanties mogen deze informatie publiceren, in zoverre zulks tot een open, door concurrentie gekenmerkte markt bijdraagt, mits met het aspect van de commerciële vertrouwelijkheid rekening wordt gehouden.
  • 4. 
    De financiële verslagleggingen van organisaties die openbare telecommunicatienetwerken of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten verstrekken, moeten opgesteld worden en aan een onafhankelijke verificatie onderworpen worden en gepubliceerd worden. De verificatie wordt uitgevoerd in overeenstemming met de relevante regels van de nationale wetgeving.

De eerste alinea is ook van toepassing op de volgens de leden 1 en 2 vereiste gescheiden boekhoudingen.

Artikel 9

Algemene verantwoordelijkheden van de nationale regelgevende instanties

  • 1. 
    De nationale regelgevende instanties bevorderen en garanderen in het belang van alle gebruikers adequate interconnectie, waarbij zij hun verantwoordelijkheden zodanig uitoefenen dat maximale economische efficiëntie wordt bereikt en de eindgebruikers maximaal profijt trekken. De nationale regelgevende instanties houden met name rekening met:
  • de noodzaak voor bevredigende eind-tot-eindcommunicatie voor gebruikers zorg te dragen;
  • de noodzaak de totstandkoming van een door concurrentie gekenmerkte markt te bevorderen;
  • de noodzaak om te zorgen voor de eerlijke en behoorlijke ontwikkeling van een geharmoniseerde Europese telecommunicatiemarkt;
  • de noodzaak om samen te werken met hun tegenhangers in andere lidstaten;
  • de noodzaak de totstandkoming en ontwikkeling van transeuropese netwerken en diensten, de interconnectie van nationale netwerken en de interoperabiliteit van diensten, en de toegang tot dergelijke netwerken en diensten te bevorderen;
  • de beginselen van niet-discriminatie (met inbegrip van gelijke toegang) en evenredigheid;
  • de noodzaak de universele dienstverstrekking in stand te houden en te ontwikkelen.
  • 2. 
    Algemene voorwaarden die van tevoren door de nationale regelgevende instantie worden vastgesteld, worden overeenkomstig artikel 14, lid 1, gepubliceerd.

In het bijzonder met betrekking tot de interconnectie tussen organisaties die in bijlage II zijn vermeld,

  • kunnen de nationale regelgevende instanties ex ante voorwaarden vaststellen voor de gebieden die zijn opgesomd in bijlage VII, deel 1;
  • dienen de nationale regelgevende instanties te bevorderen dat in de interconnectieovereenkomsten de in bijlage VII, deel 2, vermelde onderwerpen worden bestreken.
  • 3. 
    Bij het nastreven van de in lid 1 vermelde doeleinden mogen de nationale regelgevende instanties te allen tijde op eigen initiatief optreden, en dienen zij zulks te doen indien een der partijen daarom verzoekt, teneinde aan te geven welke onderwerpen in een interconnectieovereenkomst dienen te worden opgenomen of specifieke voorwaarden vast te stellen waaraan door een of meer partijen bij een dergelijke overeenkomst moet worden voldaan. De nationale regelgevende instanties mogen in uitzonderlijke gevallen eisen dat in reeds gesloten interconnectieovereenkomsten wijzigingen worden aangebracht, voorzover dit gerechtvaardigd is om daadwerkelijke mededinging en/of interoperabiliteit van diensten voor gebruikers te waarborgen.

De voorwaarden die door de nationale regelgevende instantie worden gesteld, mogen onder meer betrekking hebben op voorwaarden waarmee wordt beoogd daadwerkelijke mededinging te bevorderen, op technische voorwaarden, op tarieven, op leverings- en gebruiksvoorwaarden, op voorwaarden betreffende de overeenstemming met relevante normen, op overeenstemming met essentiële eisen, op milieubscherming en/of op het behoud van de eind-tot-eindkwaliteit van de dienst.

De nationale regelgevende instantie mag ook te allen tijde op eigen initiatief dan wel op verzoek van een der partijen termijnen stellen waarbinnen de interconnectieonderhandelingen moeten zijn voltooid. Wanneer binnen de gestelde termijn geen overeenkomst wordt bereikt, neemt de nationale regelgevende instantie stappen om een overeenkomst tot stand te brengen volgens de procedures die zijzelf heeft vastgesteld. De procedures moeten ter inzage voor het publiek zijn overeenkomstig artikel 14, lid 2.

  • 4. 
    Wanneer een organisatie die gerechtigd is openbare telecommunicatienetwerken of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten te verstrekken, interconnectieovereenkomsten met anderen aangaat, heeft de nationale regelgevende instantie het recht elk van die interconnectieovereenkomsten in haar geheel te toetsen.
  • 5. 
    Bij interconnectiegeschillen tussen organisaties in een lidstaat neemt de nationale regelgevende instantie van die lidstaat, op verzoek van een der partijen, de nodige stappen om het geschil binnen zes maanden na indiening van het verzoek te beslechten. Bij de beslechting van het geschil moet een billijk evenwicht gevonden worden tussen de legitieme belangen van beide partijen.

Daarbij houdt de nationale regelgevende instantie onder meer rekening met:

  • de belangen van de gebruikers,
  • aan de partijen opgelegde reglementaire verplichtingen of beperkingen,
  • de wenselijkheid het aanbod van innovatieve oplossingen op de markt te stimuleren en de gebruikers een breed scala van telecommunicatiediensten op nationaal en Gemeenschapsniveau te bieden,
  • de beschikbaarheid van andere, technisch en commercieel levensvatbare oplossingen voor de aangevraagde interconnectie,
  • de wenselijkheid te zorgen voor overeenkomsten betreffende gelijke toegang,
  • de noodzaak de integriteit van het openbaar telecommunicatienetwerk en de interoperabiliteit van diensten in stand te houden,
  • de aard van de aanvraag in verhouding tot de middelen die ter voldoening aan de aanvraag beschikbaar zijn,
  • de relatieve marktposities van de partijen,
  • het algemeen belang (bijvoorbeeld milieubescherming),
  • de bevordering van de mededinging,
  • de noodzaak een universele dienst in stand te houden.

Het besluit van de nationale regelgevende instantie dienaangaande wordt overeenkomstig de nationale procedures voor het publiek beschikbaar gesteld. Het besluit dient voor de betrokken partijen uitvoerig met redenen te worden omkleed.

  • 6. 
    In het geval van organisaties die gerechtigd zijn openbare telecommunicatienetwerken en/of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten te verstrekken en die nog geen interconnectie van hun faciliteiten tot stand hebben gebracht, kunnen de nationale regelgevende instanties overeenkomstig het beginsel van evenredigheid en in het belang van de gebruikers, als uiterste maatregel van de betrokken organisaties eisen dat zij interconnectie van hun faciliteiten tot stand brengen teneinde essentiële openbare belangen te beschermen, en in voorkomend geval interconnectievoorwaarden vaststellen.

Artikel 10

Essentiële eisen

Onverminderd artikel 3, lid 5, en artikel 5, lid 3, van Richtlijn 90/387/EEG zijn de essentiële eisen in artikel 3, lid 2, van die richtlijn voor de toepassing van onderhavige richtlijn als hieronder aangegeven in de punten a) tot en met d) van toepassing op de interconnectie met openbare telecommunicatienetwerken en/of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten.

Indien de nationale regelgevende instantie in interconnectieovereenkomsten voorwaarden oplegt die op essentiële eisen berusten, worden die voorwaarden gepubliceerd overeenkomstig artikel 14, lid 1.

  • a) 
    Veiligheid van de netwerkexploitatie: de lidstaten treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de beschikbaarheid van de openbare telecommunicatienetwerken en algemeen beschikbare telecommunicatiediensten behouden blijft bij het uitvallen van het netwerk als gevolg van een ramp of in een uitzonderlijk geval van overmacht, zoals extreme weersomstandigheden, aardbeving, overstroming, blikseminslag of brand.

In dergelijke omstandigheden stellen de betrokken lichamen alles in het werk om de dienst op het hoogste niveau in stand te houden om te voldoen aan door de bevoegde nationale autoriteiten gestelde prioriteiten.

De noodzaak aan deze eisen te voldoen vormt geen geldige reden om onderhandelingen over interconnectievoorwaarden af te wijzen.

Tevens draagt de nationale regelgevende instantie er zorg voor dat eventuele interconnectievoorwaarden met betrekking tot de veiligheid van netwerken ten aanzien van het risico op ongevallen evenredig en niet-discriminerend van aard zijn en op van tevoren omschreven objectieve criteria worden gebaseerd.

  • b) 
    Behoud van de netwerkintegriteit: de lidstaten treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de integriteit van de openbare telecommunicatienetwerken behouden blijft. De noodzaak om de netwerkintegriteit te vrijwaren vormt geen geldige reden om onderhandelingen over interconnectievoorwaarden af te wijzen. De nationale regelgevende instantie draagt er zorg voor dat eventuele interconnectievoorwaarden met betrekking tot de bescherming van de netwerkintegriteit evenredig en niet-discriminerend van aard zijn, en op van tevoren omschreven objectieve criteria worden gebaseerd.
  • c) 
    Interoperabiliteit van diensten: de lidstaten mogen in interconnectieovereenkomsten voorwaarden opleggen teneinde de interoperabiliteit van de diensten te garanderen, met inbegrip van voorwaarden waarmee wordt beoogd een bevredigende eind-tot-eindkwaliteit te garanderen. Dergelijke voorwaarden kunnen de toepassing van specifieke technische normen of specificaties of door de economische actoren overeengekomen gedragscodes inhouden.
  • d) 
    Gegevensbescherming: de lidstaten mogen in interconnectieovereenkomsten voorwaarden opleggen, teneinde de gegevensbescherming te garanderen, voorzover zulks noodzakelijk is om te voldoen aan de relevante regelgeving betreffende de bescherming van gegevens, met inbegrip van de bescherming van persoonsgebonden gegevens, de vertrouwelijkheid van verwerkte, verzonden of opgeslagen informatie, en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, een en ander in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht.

Artikel 11

Collocatie en gedeeld gebruik van faciliteiten

Wanneer een organisatie die openbare telecommunicatienetwerken en/of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten verstrekt krachtens de nationale wetgeving het algemeen recht heeft faciliteiten te installeren op, over of onder openbare of particuliere grond, of gebruik mag maken van procedures voor de onteigening of het gebruik van eigendommen, bevorderen de nationale instanties het gedeelde gebruik van dergelijke faciliteiten en/of eigendommen met andere organisaties die telecommunicatienetwerken en/of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten verstrekken, in het bijzonder als de andere organisaties op grond van essentiële vereisten geen toegang tot bruikbare alternatieven hebben.

Overeenkomsten betreffende collocatie of gedeeld gebruik van faciliteiten dienen normaliter te worden bereikt door middel van commerciële en technische overeenkomsten tussen de betrokken partijen. De nationale regelgevende instantie kan optreden om geschillen te beslechten, overeenkomstig artikel 9.

De lidstaten kunnen overeenkomsten betreffende gedeeld gebruik van faciliteiten en/of eigendommen (met inbegrip van fysieke collocatie) slechts opleggen na een gepaste periode van openbare raadpleging waarbij aan alle betrokken partijen de gelegenheid wordt geboden hun standpunten naar voren te brengen. Dergelijke overeenkomsten kunnen regels bevatten voor kostendeling voor de gedeelde faciliteiten en/of eigendommen.

Artikel 12

Nummering

  • 1. 
    De lidstaten dragen er zorg voor dat voor alle algemeen beschikbare telecommunicatiediensten adequate nummers en nummerreeksen worden geboden.
  • 2. 
    Teneinde de volledige interoperabiliteit van geheel Europa omvattende netwerken en diensten te garanderen, ondernemen de lidstaten in overeenstemming met het Verdrag alle nodige stappen met het oog op de coördinatie van hun nationale standpunten in internationale organisaties en fora waar besluiten over nummering worden genomen, daarbij rekening houdend met mogelijke toekomstige ontwikkelingen inzake nummering in Europa.
  • 3. 
    De lidstaten dragen er zorg voor dat de nationale telecommunicatienummerplannen onder de controle staan van de nationale regelgevende instantie, teneinde onafhankelijkheid van de organisaties die telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten verstrekken, te garanderen en de nummerportabiliteit te vergemakkelijken. Om daadwerkelijke mededinging te waarborgen, dragen de nationale regelgevende instanties er zorg voor dat de procedures voor de toewijzing van individuele nummers en/of nummerreeksen, transparant, billijk en snel zijn, en dat de toewijzing op objectieve, transparante en niet-discriminerende wijze geschiedt. De nationale regelgevende instanties mogen voorwaarden stellen voor het gebruik van bepaalde toegangscodes of van bepaalde korte codes, met name wanneer zij voor diensten van algemeen belang worden gebruikt (bijvoorbeeld gratis nummers, tariefnummers, nummerinformatiediensten, alarmdiensten) of om gelijke toegang te garanderen.
  • 4. 
    De nationale regelgevende instanties dragen er zorg voor dat de hoofdelementen van de nationale nummerplannen en alle latere toevoegingen of wijzigingen daarop worden gepubliceerd overeenkomstig artikel 14, lid 1, slechts onderhevig aan beperkingen die in verband met de nationale veiligheid zijn gesteld.
  • 5. 
    De nationale regelgevende instanties bevorderen dat zo spoedig mogelijk nummerportabiliteit wordt ingevoerd, een faciliteit waarmee eindgebruikers die daarom verzoeken, hun nummer(s) op het vaste openbare telefoonnetwerk op een specifieke locatie kunnen behouden, onafhankelijk van de dienstverstrekkende organisatie, en dragen er zorg voor dat deze faciliteit vóór 1 januari 2003 ten minste in alle belangrijke bevolkingscentra beschikbaar is.

Om ervoor te zorgen dat de lasten voor de consument redelijk zijn, zien de nationale regelgevende instanties er op toe dat de interconnectietarieven voor de verstrekking van deze faciliteit redelijk zijn.

  • 6. 
    De nationale regelgevende instanties dragen er zorg voor dat nummerplannen en -procedures zodanig worden toegepast dat alle verstrekkers van algemeen beschikbare telecommunicatiediensten een eerlijke en gelijke behandeling genieten. In het bijzonder dragen de lidstaten er zorg voor dat een organisatie waaraan een nummerreeks is toegewezen, onrechtmatige discriminatie vermijdt bij de toewijzing van subreeksen die worden gebruikt om toegang te geven tot de diensten van andere telecommunicatie-exploitanten.

Artikel 13

Technische normen

  • 1. 
    Onverminderd artikel 5, lid 3, van Richtlijn 90/387/EEG, waarbij de toepassing van bepaalde Europese normen verplicht kan worden gesteld, dragen de nationale regelgevende instanties er zorg voor dat de organisaties die openbare telecommunicatienetwerken of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten verstrekken, ten volle rekening houden met de normen die in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen als geschikt voor interconnectiedoeleinden zijn opgenomen.

Bij het ontbreken van dergelijke normen moedigen de nationale regelgevende instanties de beschikbaarheid van technische interfaces voor interconnectie aan in overeenstemming met de hieronder genoemde normen of specificaties:

  • normen die door Europese normalisatie-instellingen zoals het Europees Normalisatie-instituut voor telecommunicatie (ETSI) of het Europees Comité voor normalisatie/Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (CEN/Cenelec) zijn vastgesteld,

of, bij het ontbreken van dergelijke normen,

  • internationale normen of aanbevelingen die door de Internationale Telecommunicatie-Unie (ITU), de Internationale Organisatie voor normalisatie (ISO) of de Internationale Elektrotechnische Commissie (CEI) zijn vastgesteld,

of, bij het ontbreken van dergelijke normen,

  • nationale normen.
  • 2. 
    De Commissie kan Europese normalisatie-instellingen zo nodig volgens de procedure van artikel 15 opdracht geven normen voor interconnectie en voor toegang op te stellen. Een verwijzing naar de normen voor interconnectie en voor toegang kan worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 90/387/EEG.

Artikel 14

Publicatie van en toegang tot informatie

  • 1. 
    Met betrekking tot de informatie, bedoeld in artikel 7, lid 3, artikel 9, lid 2, artikel 10 en artikel 12, lid 4, dragen de nationale regelgevende instanties er zorg voor dat actuele informatie op een geschikte wijze wordt gepubliceerd zodat de betrokken partijen gemakkelijke toegang tot die informatie hebben. In het staatsblad van de betrokken lidstaat wordt vermeld hoe deze informatie wordt gepubliceerd.
  • 2. 
    Met betrekking tot de informatie, bedoeld in artikel 4, lid 1, artikel 5, leden 3 en 5, artikel 6, onder c), en artikel 9, lid 3, dragen de nationale regelgevende instanties er zorg voor dat actuele specifieke informatie als bedoeld in die artikelen op verzoek gedurende de normale werktijden gratis beschikbaar wordt gesteld aan belangstellenden. In het staatsblad van de betrokken lidstaat wordt vermeld wanneer en waar de informatie kan worden verkregen.
  • 3. 
    De lidstaten stellen de Commissie vóór 1 januari 1998, en bij latere verandering onmiddellijk, in kennis van de wijze waarop de informatie, bedoeld in de leden 1 en 2, beschikbaar wordt gesteld. De Commissie publiceert regelmatig in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen een verwijzing naar die kennisgevingen.

Artikel 15

Procedure van het raadgevend comité

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat bij artikel 9, lid 1, van Richtlijn 90/387/EEG is ingesteld, hierna het ONP-comité te noemen.
  • 2. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.
  • 3. 
    Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere lidstaat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Artikel 16

Procedure van het regelgevend comité

  • 1. 
    Niettegenstaande het bepaalde in artikel 15 is de volgende procedure van toepassing ten aanzien van aangelegenheden die vallen onder artikel 19.
  • 2. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
  • 3. 
    De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.
  • 4. 
    Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad na verloop van een termijn van drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld:

Artikel 17

Procedure voor de beslechting van geschillen tussen organisaties die krachtens door verschillende lidstaten verleende machtigingen opereren

  • 1. 
    Onverminderd:
  • a) 
    de rechtsvorderingen die de Commissie of een lidstaat op grond van het Verdrag kunnen instellen;
  • b) 
    de rechten van de partij die een beroep op de procedure van de leden 2 en 3, van de betrokken organisaties of van een andere partij op grond van de toepasselijke nationale wetgeving;

kan de in de leden 2 en 3 omschreven procedure worden toegepast ter beslechting van interconnectiegeschillen tussen organisaties die krachtens door verschillende lidstaten verleende machtigingen opereren, indien het geschil niet onder de verantwoordelijkheid valt van één nationale regelgevende instantie die haar bevoegdheden overeenkomstig artikel 9 uitoefent.

  • 2. 
    Elke partij mag tegen een andere organisatie een klacht betreffende interconnectie indienen bij de nationale regelgevende instantie van de lidstaat die de machtiging heeft verleend van de organisatie waartegen de klacht is gericht. De nationale regelgevende instantie treft maatregelen om het geschil overeenkomstig de in artikel 9, lid 5, vastgestelde procedures en termijnen te beslechten.
  • 3. 
    In geval van samenvallende geschillen tussen dezelfde twee organisaties, coördineren de betrokken nationale regelgevende instanties, ten verzoeke van de meest gerede partij, hun inspanningen, teneinde de geschillen binnen zes maanden na indiening van de klacht te beslechten overeenkomstig de in artikel 9, lid 1, vervatte beginselen. De beslissingen worden gegeven na een zorgvuldige afweging van de rechtmatige belangen van beide partijen in het geschil en zijn verenigbaar met de interconnectievoorschriften van de betrokken lidstaten, in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht.

Artikel 18

Kennisgeving

  • 1. 
    De lidstaten dragen er zorg voor dat de nationale regelgevende instanties voor de uitvoering van de in deze richtlijn genoemde taken over de nodige middelen beschikken en stellen de Commissie uiterlijk op 31 januari 1997 in kennis van de nationale regelgevende instanties die voor de uitvoering van die taken verantwoordelijk zijn.
  • 2. 
    De nationale regelgevende instanties stellen de Commissie uiterlijk op 31 januari 1997, en bij latere verandering onmiddellijk, in kennis van de namen van de organisaties die:
  • een verplichting inzake universele dienst hebben voor de verstrekking van de in bijlage I, deel 1, vermelde openbare telecommunicatienetwerken en algemeen beschikbare telecommunicatiediensten en die gerechtigd zijn volgens de procedure van artikel 5, lid 2, rechtstreeks een bijdrage aan de nettokosten van de universele dienst te innen;
  • onderworpen zijn aan de bepalingen van deze richtlijn betreffende organisaties met een aanmerkelijke macht op de markt;
  • onder bijlage II vallen.

De Commissie kan de nationale regelgevende instanties verzoeken om opgave van de redenen waarom een organisatie als al dan niet beschikkend over een aanmerkelijke macht op de markt wordt ingedeeld.

  • 3. 
    De Commissie maakt de in lid 2 bedoelde namen van de organisaties bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 19

Aanpassing aan de technische vooruitgang

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de bijlagen IV, V en VII aan te passen aan nieuwe technische ontwikkelingen of aan veranderingen in de vraag op de markt en bij de consument worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 16.

Artikel 20

Uitstel

  • 1. 
    Uitstel van de verplichtingen van artikel 3, leden 1 en 2, artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 9, leden 1 en 3, voorzover die verplichtingen betrekking hebben op de directe interconnectie tussen de mobiele netwerken van die lidstaat en de vaste of mobiele netwerken van andere lidstaten, en van artikel 5, wordt toegekend aan de lidstaten die, volgens de resoluties van de Raad van 22 juli 1993 en 22 december 1994, voor de liberalisatie van telecommunicatiediensten over een aanvullende overgangsperiode beschikken, en wel voor het tijdvak waarin en voorzover zij van een dergelijke overgangsperiode gebruik maken. De lidstaten dienen de Commissie in kennis te stellen van hun voornemen ervan gebruik te maken.
  • 2. 
    Om uitstel van de verplichtingen van artikel 12, lid 5, kan worden verzocht, wanneer de betrokken lidstaat kan bewijzen dat zij voor bepaalde organisaties of categorieën organisaties een buitensporige last zouden veroorzaken. De lidstaat stelt de Commissie in kennis van de redenen voor het verzoek om uitstel, de datum waarop aan de voorschriften kan worden voldaan en de maatregelen die worden overwogen om die datum te kunnen halen. De Commissie houdt bij de beoordeling van het verzoek rekening met de specifieke situatie in de betrokken lidstaat en met de noodzaak om een samenhangend regelgevingskader op Gemeenschapsniveau te waarborgen, en zij licht de lidstaat erover in, of de specifieke situatie in die lidstaat naar haar oordeel uitstel rechtvaardigt en zo ja, tot welk tijdstip dat uitstel gerechtvaardigd is.

Artikel 21

Interconnectie met organisaties in derde landen

  • 1. 
    De lidstaten mogen de Commissie inlichten over enigerlei moeilijkheden van algemene aard die organisaties uit de Gemeenschap de jure of de facto bij de interconnectie met de organisaties in derde landen hebben ondervonden en die onder hun aandacht zijn gebracht.
  • 2. 
    Wanneer de Commissie van dergelijke moeilijkheden in kennis wordt gesteld, kan zij zo nodig aan de Raad voorstellen voor een passend onderhandelingsmandaat doen met het oog op onderhandelingen over vergelijkbare rechten voor organisaties uit de Gemeenschap in die derde landen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
  • 3. 
    Overeenkomstig lid 2 getroffen maatregelen laten de op de Gemeenschap en de lidstaten krachtens de toepasselijke internationale overeenkomsten resterende verplichtingen onverlet.

Artikel 22

Herziening

  • 1. 
    De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 1997, en vervolgens op gezette tijden, aan het Europees Parlement en aan de Raad verslag uit over de beschikbaarheid van rechten op interconnectie in derde landen ten behoeve van organisaties in de Gemeenschap.
  • 2. 
    Op gezette tijden onderzoekt de Commissie de werking van deze richtlijn en brengt zij daarover aan het Europees Parlement en aan de Raad verslag uit, voor het eerst uiterlijk op 31 december 1999. De Commissie kan daartoe inlichtingen bij de lidstaten vragen.

In het verslag wordt nagegaan welke bepalingen van deze richtlijn in het licht van de ontwikkelingen op de markt, de technologische ontwikkeling en de wijzigingen in de vraag van de gebruikers aanpassing behoeven, in het bijzonder:

  • a) 
    voor de bepalingen van artikel 5;
  • b) 
    om het tijdschema in artikel 12, lid 5, te bevestigen.

De Commissie zal in het verslag tevens een onderzoek wijden aan de toegevoegde waarde van de oprichting van een Europese regelgevende instantie, welke die taken zou verrichten die kennelijk beter op Gemeenschapsniveau kunnen worden verricht.

Artikel 23

Omzetting in nationaal recht

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1997 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de belangrijke bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 25

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 30 juni 1997.

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

  • J. 
    M. GIL-ROBLES

Voor de Raad

De Voorzitter

  • A. 
    NUIS
  • (1) 
    PB nr. C 313 van 24. 11. 1995, blz. 7.
  • (2) 
    PB nr. C 153 van 28. 5. 1996, blz. 21.
  • (3) 
    Advies van het Europees Parlement van 14 februari 1996 (PB nr. C 65 van 4. 3. 1996, blz. 69), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 18 juni 1996 (PB nr. C 220 van 29. 7. 1996, blz. 13) en besluit van het Europees Parlement van 19 september 1996 (PB nr. C 320 van 28. 10. 1996, blz. 138). Besluit van de Raad van 2 juni 1997. Besluit van het Europees Parlement van 11 juni 1997.
  • (4) 
    PB nr. C 48 van 16. 2. 1994, blz. 1.
  • (5) 
    PB nr. L 192 van 24. 7. 1990, blz. 1.
  • (6) 
    PB nr. C 213 van 6. 8. 1993, blz. 1.
  • (7) 
    PB nr. C 258 van 3. 10. 1995, blz. 1.
  • (8) 
    PB nr. L 109 van 26. 4. 1983, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/139/EG van de Commissie (PB nr. L 32 van 10. 2. 1996, blz. 31).
  • (9) 
    PB nr. C 102 van 4. 4. 1996, blz. 1.

BIJLAGE I

SPECIFIEKE OPENBARE TELECOMMUNICATIENETWERKEN EN ALGEMEEN BESCHIKBARE TELECOMMUNICATIEDIENSTEN

(als bedoeld in artikel 3, lid 2)

De volgende openbare telecommunicatienetwerken en algemeen beschikbare telecommunicatiediensten worden als van groot belang op Gemeenschapsniveau beschouwd.

Organisaties die de hierna aangegeven openbare telecommunicatienetwerken en/of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten verstrekken en over een aanmerkelijke macht op de markt beschikken, zijn onderworpen aan specifieke verplichtingen ten aanzien van interconnectie en toegang, zoals vermeld in artikel 4, lid 2, artikel 6 en artikel 7.

Deel 1

Het vaste openbare telefoonnetwerk

Het vaste openbare telefoonnetwerk is het openbare geschakelde telecommunicatienetwerk voor de overdracht tussen netwerkaansluitpunten op vaste locaties van spraak en van audio-informatie met een bandbreedte van 3,1 kHz, o.a. voor:

  • spraaktelefonie;
  • groep III-faxcommunicatie, in overeenstemming met de ITU-T-aanbevelingen van de T-reeks;
  • spraakbanddatatransmissie via modems met een snelheid van ten minste 2 400 bit/s, in overeenstemming met de ITU-T-aanbevelingen van de V-serie.

De toegang tot het netwerkaansluitpunt van de eindgebruiker vindt plaats via een nummer of een aantal nummers in het nationaal nummerplan.

De vaste openbare telefoondienst overeenkomstig Richtlijn 95/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1995 inzake de toepassing van "Open Network Provision" (ONP) op spraaktelefonie (1).

De vaste openbare telefoondienst is de verstrekking aan eindgebruikers op vaste locaties van een dienst voor uitgaande en binnenkomende nationale en internationale gesprekken, waaronder ook kan worden begrepen de toegang tot alarmdiensten (112), bijstand door de telefonist, nummerinformatiediensten, verstrekking van openbare betaaltelefoons, verstrekking van diensten onder bijzondere voorwaarden en/of verstrekking van bijzondere faciliteiten voor gebruikers met een handicap of bijzondere sociale behoeften.

De toegang tot de eindgebruiker vindt plaats via een nummer of een aantal nummers in het nationaal nummerplan.

Deel 2

De huurlijnendienst

Huurlijnen zijn telecommunicatiefaciliteiten die voorzien in transparante transmissiecapaciteit tussen netwerkaansluitpunten en die geen gebruik maken van schakelen op aanvraag (schakelfuncties die de gebruiker kan controleren als onderdeel van de verstrekking van de huurlijn). Hier kunnen systemen onder vallen die een flexibel gebruik van de brandbreedte van de huurlijnen mogelijk maken, met inbegrip van bepaalde routerings- en beheermogelijkheden.

Deel 3

Openbare mobiele telefoonnetwerken

Een openbaar mobiel telefoonnetwerk is een openbaar telefoonnetwerk waarvan de netwerkaansluitpunten zich niet op vaste locaties bevinden.

Openbare mobiele telefoondiensten

Een openbare mobiele telefoondienst is een telefoondienst waarvan de verstrekking geheel of ten dele bestaat in het tot stand brengen van radiocommunicatie met een mobiele gebruiker en waarbij geheel of ten dele gebruik wordt gemaakt van een mobiel openbaar telefoonnetwerk.

  • (1) 
    PB nr. L 321 van 30. 12. 1995, blz. 6.

BIJLAGE II

ORGANISATIES MET RECHTEN EN PLICHTEN OM OVER ONDERLINGE INTERCONNECTIE TE ONDERHANDELEN TENEINDE DE BESCHIKBAARHEID VAN DIENSTEN IN DE GEHELE GEMEENSCHAP TE GARANDEREN

(als bedoeld in artikel 4, lid 1)

Deze bijlage bestrijkt de organisaties die geschakelde en ongeschakelde dragervoorzieningen verstrekken aan gebruikers waarvan andere telecommunicatiediensten gebruik maken.

Organisaties in de volgende categorieën hebben zowel rechten als plichten om met elkaar te interconnecteren, overeenkomstig artikel 4, lid 1. Interconnectie tussen deze organisaties is onderworpen aan aanvullend toezicht door de nationale regelgevende instanties, overeenkomstig artikel 9, lid 2. Overeenkomstig artikel 7, lid 3, kunnen voor deze categorieën organisaties bijzondere interconnectieprijzen en -voorwaarden gelden.

  • 1. 
    Organisaties die vaste en/of mobiele openbare geschakelde telecommunicatienetwerken en/of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten verstrekken en daarbij de middelen van toegang beheersen tot een of meer netwerkaansluitpunten die overeenkomen met een of meer unieke nummers in een nationaal nummerplan (zie de noten hieronder).
  • 2. 
    Organisaties die huurlijnen bij de gebruiker op locatie verstrekken.
  • 3. 
    Organisaties die in een lidstaat internationale telecommunicatiecircuits tussen de Gemeenschap en derde landen mogen verstrekken, waarvoor zij exclusieve of bijzondere rechten hebben.
  • 4. 
    Organisaties die telecommunicatiediensten verstrekken en in die categorie interconnecties in overeenstemming met de toepasselijke nationale vergunningstelsels of machtigingsregelingen tot stand mogen brengen.

Noten:

Beheersing van de middelen van toegang tot een netwerkaansluitpunt is de mogelijkheid de voor de eindgebruiker op dat netwerkaansluitpunt beschikbare telecommunicatiediensten te controleren en/of de mogelijkheid andere dienstverstrekkers de toegang tot de eindgebruiker op dat netwerkaansluitpunt te ontzeggen.

Beheersing van de middelen van toegang kan de eigendom van of de controle over de fysieke verbinding (draad of draadloze verbinding) met de eindgebruiker inhouden en/of de mogelijkheid een of meer nationale nummers die nodig zijn om toegang tot een eindgebruikersnetwerkaansluitpunt te hebben, te veranderen of in te trekken.

BIJLAGE III

BEREKENING VAN DE KOSTEN VAN DE VERPLICHTING TOT UNIVERSELE DIENSTVERSTREKKING VOOR SPRAAKTELEFONIE

(als bedoeld in artikel 5, lid 3)

Een verplichting tot universele dienstverstrekking is een verplichting welke een organisatie door een lidstaat wordt opgelegd om overal in een gespecifieerd geografisch gebied een netwerk en een dienst te bieden, waaronder mede begrepen, zo nodig, een gemiddeld tarief voor die dienst in dat geografisch gebied.

De kosten van de verplichting tot universele dienstverstrekking worden berekend als het verschil tussen de nettokosten voor een organisatie wanneer zij met een verplichting tot universele dienstverstrekking en wanneer zij daaronder opereert.

Dit geldt ongeacht het feit of het netwerk in een bepaalde lidstaat compleet is of nog verder wordt ontwikkeld en uitgebreid.

De berekening moet worden gebaseerd op de kosten die kunnen worden toegerekend aan:

  • i) 
    elementen van de gespecificeerde diensten die slechts met verlies kunnen worden verstrekt of onder kostenvoorwaarden die buiten de normale commerciële normen vallen.

Deze categorie kan dienstenelementen omvatten zoals de toegang tot alarmdiensten, de verstrekking van bepaalde openbare betaaltelefoons, verstrekking van bepaalde diensten of van apparatuur voor gehandicapten, enz.

  • ii) 
    specifieke eindgebruikers of groepen van eindgebruikers die, rekening houdende met de kosten van de dienstverstrekking, de gegenereerde inkomsten en een eventueel door de lidstaat opgelegd geografisch gemiddelde van prijzen, slechts met verlies of onder kostenvoorwaarden die buiten de normale commerciële normen vallen van het gespecificeerde netwerk en de gespecificeerde dienst kunnen worden voorzien.

Deze categorie omvat die eindgebruikers of groepen van eindgebruikers die niet zouden worden bediend door een commerciële exploitant die niet aan een verplichting tot universele dienstverstrekking is onderworpen.

In perifere regio's met groeiende netwerken dient de kostenberekening te worden gebaseerd op de bijkomende kosten voor het bedienen van die eindgebruikers of groepen van eindgebruikers aan wie een exploitant die de normale commerciële beginselen van een door concurrentie gekenmerkte omgeving toepast, geen diensten zou verstrekken.

Bij het berekenen van de nettokosten moet rekening worden gehouden met de inkomsten. De kosten en inkomsten dienen toekomstgericht te zijn.

BIJLAGE IV

LIJST VAN VOORBEELDELEMENTEN VOOR INTERCONNECTIEPRIJZEN

(als bedoeld in artikel 7, lid 3)

De interconnectieprijzen hebben betrekking op de werkelijke prijzen die de geïnterconnecteerde partijen moeten betalen.

De tariefstructuur heeft betrekking op de brede categorieën waarin de interconnectieprijzen verdeeld zijn, bijvoorbeeld

  • bedragen om de eerste fysieke interconnectie te dekken, gebaseerd op de kosten voor de verstrekking van de aangevraagde specifieke interconnectie (bijv. specifieke apparatuur en hulpmiddelen; compatibiliteitstests),
  • huurkosten voor het permanente gebruik van apparatuur en hulpmiddelen (onderhoud van de connectie, enz.),
  • variabele kosten voor bijkomende en aanvullende diensten (bijv. toegang tot nummerinformatiediensten, bijstand door de telefonist, vergaren van gegevens, opstellen en versturen van facturen, op schakelen gebaseerde en geavanceerde diensten, enz.),
  • kosten die verbonden zijn met het verkeer van en naar het geïnterconnecteerde netwerk (bijv. de kosten van schakelen en transmissie) die per minuut en/of op basis van de vereiste aanvullende netwerkcapaciteit kunnen worden vastgesteld.

Tariefelementen hebben betrekking op de afzonderlijke prijzen die zijn vastgesteld voor iedere netwerkcomponent of -faciliteit die aan de geïnterconnecteerde partij verstrekt wordt.

Voor de tarieven en prijzen dienen, overeenkomstig artikel 7, lid 2, de beginselen van transparantie en kostenoriëntatie te worden gevolgd.

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel mag in de interconnectieprijzen een redelijk deel worden opgenomen van de gezamenlijke en gemeenschappelijke kosten en de kosten die verband houden met het voorzien in gelijke toegang en nummerportabiliteit, en van de kosten om te voldoen aan de essentiële eisen (behoud van netwerkintegriteit, veiligheid van het netwerk in noodsituaties, interoperabiliteit van diensten en bescherming van gegevens).

BIJLAGE V

KOSTENBEREKENINGSSYSTEMEN VOOR INTERCONNECTIE

(als bedoeld in artikel 7, lid 5)

In artikel 7, lid 5, is bepaald dat de bijzonderheden van het kostenberekeningssysteem toegankelijk moeten zijn. In de hierna volgende lijst zijn bij wijze van voorbeeld enkele elementen aangegeven die voor zo'n kostenberekeningssysteem kunnen worden gebruikt.

Doel van de bekendmaking van deze informatie is te voorzien in de transparantie van de berekening van de interconnectieprijzen, zodat andere deelnemers op de markt zich ervan kunnen vergewissen dat de prijzen eerlijk en op correcte wijze werden berekend.

De nationale regelgevende instantie en de betrokken organisaties moeten bij het vaststellen van de mate van specificatie bij het publiceren van de informatie met deze doelstelling rekening houden.

De volgende lijst geeft de elementen die in de gepubliceerde informatie moeten worden opgenomen.

  • 1. 
    De kostensoort waarvan wordt uitgegaan

bijvoorbeeld volledig gedistribueerde kosten, gemiddelde incrementele kosten op lange termijn, marginale kosten "stand-alone"-kosten, impliciete directe kosten, enz.

met inbegrip van de gebruikte kostenbasis, dit wil zeggen:

historische kosten (gebaseerd op de daadwerkelijke uitgaven voor apparatuur en systemen) of toekomstgerichte kosten (gebaseerd op geschatte vervangingskosten van apparatuur of systemen).

  • 2. 
    De in het interconnectietarief opgenomen kostenelementen

Opsomming van alle individuele kostencomponenten die samen de interconnectieprijs vormen, met inbegrip van het winstelement.

  • 3. 
    De mate waarin kostentoerekening geschiedt en de daarbij gehanteerde methoden, in het bijzonder de behandeling van gezamenlijke en gemeenschappelijke kosten

Bijzonderheden van de mate waarin directe kosten worden opgesplitst, alsook de mate waarin en de methode waarmee gezamenlijke en gemeenschappelijke kosten in de interconnectieprijzen worden opgenomen.

  • 4. 
    Boekhoudkundige beginselen

dit wil zeggen de boekhoudkundige beginselen die worden gebruikt voor de kosten betreffende:

  • de tijdschaal voor de afschrijving van de belangrijkste categorieën van vaste activa (bijv. grond, gebouwen, apparatuur, enz.);
  • de behandeling, in termen van inkomsten versus kapitaalkosten, van andere belangrijke uitgaven (bijv. computerprogrammatuur en -systemen, onderzoek en ontwikkeling, ontwikkeling van nieuwe zakelijke activiteiten, directe en indirecte kosten voor constructie, reparaties en onderhoud, financiële kosten, enz.).

De informatie betreffende kostenberekeningssystemen als bedoeld in deze bijlage kan volgens de procedure van artikel 19 worden gewijzigd.

BIJLAGE VI

DREMPELWAARDEN VAN DE OMZET IN TELECOMMUNICATIEACTIVITEITEN

(als bedoeld in artikel 8, leden 1 en 2)

Deel 1

De drempelwaarde van de jaaromzet in telecommunicatieactiviteiten waarnaar in artikel 8, lid 1, wordt verwezen, bedraagt vijftig (50) miljoen ecu.

Deel 2

De drempelwaarde van de jaaromzet in telecommunicatieactiviteiten waarnaar in artikel 8, lid 2, wordt verwezen, bedraagt twintig (20) miljoen ecu.

BIJLAGE VII

KADER VOOR DE ONDERHANDELINGEN OVER INTERCONNECTIEOVEREENKOMSTEN

(als bedoeld in artikel 9, lid 2)

Deel 1

Gebieden waarvoor de nationale regelgevende instantie ex-ante voorwaarden kan vaststellen

  • a) 
    Geschillenbeslechtingsprocedure
  • b) 
    Eisen ten aanzien van de publicatie van/toegang tot interconnectieovereenkomsten en andere periodieke publicatieverplichtingen
  • c) 
    Eisen ten aanzien van de verstrekking van gelijke toegang en nummerportabiliteit
  • d) 
    Eisen teneinde te voorzien in gedeeld gebruik van faciliteiten, met inbegrip van collocatie
  • e) 
    Eisen om toe te zien op de instandhouding van de essentiële eisen
  • f) 
    Eisen voor de toewijzing en het gebruik van nummerbronnen (met inbegrip van de toegang tot nummerinformatiediensten, alarmdiensten en pan-Europese nummers)
  • g) 
    Eisen betreffende het behoud van de eind-tot-eindkwaliteit van de dienst
  • h) 
    Voorzover van toepassing, vaststelling van het ontkoppelde deel van de interconnectieprijs dat een bijdrage aan de nettokosten van de verplichting tot universele dienstverstrekking vertegenwoordigt

Deel 2

Andere onderwerpen waarvan opname in interconnectieovereenkomsten moet worden aangemoedigd

  • a) 
    Beschrijving van de te verstrekken interconnectiediensten
  • b) 
    Betalingsvoorwaarden, met inbegrip van factureringsprocedures
  • c) 
    Locaties van de interconnectiepunten
  • d) 
    Technische normen voor de interconnectie
  • e) 
    Interoperabiliteitstests
  • f) 
    Maatregelen om aan de essentiële eisen te voldoen
  • g) 
    Intellectuele-eigendomsrechten
  • h) 
    Definitie en beperking van aansprakelijkheid en recht op schadevergoeding
  • i) 
    Interconnectieprijzen en het verloop daarvan in de tijd
  • j) 
    Geschillenbeslechtingsprocedure tussen de partijen alvorens een beroep wordt gedaan op de nationale regelgevende instantie
  • k) 
    Looptijd van de overeenkomsten, heronderhandeling van de overeenkomsten
  • l) 
    Procedures voor het geval wijzigingen worden voorgesteld in het netwerk of de diensten die door een van de partijen worden aangeboden
  • m) 
    Gelijke toegang
  • n) 
    Gedeeld gebruik van faciliteiten
  • o) 
    Toegang tot bijkomende, aanvullende en geavanceerde diensten
  • p) 
    Verkeers-/netwerkbeheer
  • q) 
    Onderhoud en kwaliteit van interconnectiediensten
  • r) 
    Vertrouwelijkheid van de niet-openbare delen van de overeenkomsten
  • s) 
    Opleiding van personeel

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.