Verordening 1994/40 - Gemeenschapsmerk

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31994R0040

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31994R0040

Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk

Publicatieblad Nr. L 011 van 14/01/1994 blz. 0001 - 0036

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 17 Deel 2 blz. 0003

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 17 Deel 2 blz. 0003

VERORDENING (EG) Nr. 40/94 VAN DE RAAD van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien de adviezen van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat het dienstig is een harmonieuze ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap en een gestadige en evenwichtige expansie te bevorderen door de instelling en goede werking van een gemeenschappelijke markt die soortgelijke voorwaarden biedt als op een nationale markt bestaan; dat de verwezenlijking van een dergelijke markt en de versterking van zijn eenheidskarakter niet alleen de opheffing vergen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten alsmede de invoering van een regime waardoor wordt gewaarborgd dat de mededinging niet wordt vervalst, doch ook de instelling van een rechtskader waardoor de ondernemingen in staat worden gesteld onmiddellijk hun activiteiten, of het nu gaat om de produktie en de afzet van goederen of het verrichten van diensten, op communautaire leest te schoeien; dat op het punt van de rechtsinstrumenten waarover de ondernemingen te dien einde dienen te beschikken, merken die hun waren of diensten in de gehele Gemeenschap, ongeacht de grenzen, op gelijke wijze herkenbaar maken, bijzonder passend zijn;

Overwegende dat een optreden van de Gemeenschap noodzakelijk blijkt om de bovengenoemde doelstellingen van de Gemeenschap te verwezenlijken; dat dit optreden de instelling behelst van een communautair merkensysteem dat de ondernemingen volgens één enkele procedure in staat stelt Gemeenschapsmerken te verkrijgen die een eenvormige bescherming genieten en rechtsgevolgen hebben op het gehele grondgebied van de Gemeenschap; dat dit beginsel, namelijk dat het Gemeenschapsmerk een eenheid vormt, van toepassing is tenzij deze verordening anders bepaalt;

Overwegende dat de aanpassing van de nationale wettelijke regelingen niet bij machte is de hindernis van de territorialiteit van de rechten die de wetgevingen der Lid-Staten aan de houders van merken verlenen, op te heffen; dat om aan de ondernemingen een ongehinderde ontplooiing van activiteiten in het gehele door de gemeenschappelijke markt bestreken grondgebied toe te laten, het noodzakelijk is merken in te voeren welke worden geregeerd door één enkele communautaire rechtsregeling die rechtstreeks in alle Lid-Staten toepasselijk is;

Overwegende dat, aangezien het Verdrag niet voorziet in de bevoegdheden die specifiek vereist zijn voor de invoering van een dergelijke rechtsregeling, een beroep moet worden gedaan op artikel 235 van het Verdrag;

Overwegende dat het Gemeenschapsmerkenrecht echter niet in de plaats treedt van het merkenrecht der Lid-Staten; dat het namelijk niet gerechtvaardigd lijkt de ondernemingen te verplichten hun merken als Gemeenschapsmerk te deponeren, aangezien de nationale merken noodzakelijk blijven voor ondernemingen die geen bescherming van hun merken op Gemeenschapsniveau verlangen;

Overwegende dat het recht op het Gemeenschapsmerk alleen kan worden verkregen door de inschrijving en deze met name geweigerd wordt indien het onderscheidend vermogen mist, indien het ongeoorloofd is of indien oudere rechten zich ertegen verzetten;

Overwegende dat de door het Gemeenschapsmerk verleende bescherming met name ten doel heeft de herkomstaanduidende functie van het merk te waarborgen, en absoluut is wanneer het merk en het teken en de waren of diensten gelijk zijn; dat de bescherming ook geldt in geval van overeenstemming tussen het merk en het teken en tussen de waren of diensten; dat het begrip overeenstemming in samenhang met het gevaar voor verwarring dient te worden uitgelegd; dat het gevaar voor verwarring, waarvan de afweging afhangt van vele factoren, met name de bekendheid van het merk op de markt, de mogelijkheid van associatie van het merk met het gebruikte of ingeschreven teken, de mate van overeenstemming tussen het merk en het teken en tussen de erdoor geïdentificeerde waren of diensten, de specifieke voorwaarde voor bescherming vormt;

Overwegende dat het beginsel van het vrije verkeer van goederen impliceert dat de houder van een Gemeenschapsmerk het gebruik daarvan niet kan verbieden aan een derde voor waren die in de Gemeenschap door hemzelf of met zijn toestemming onder het merk in de handel zijn gebracht, tenzij de houder gegronde redenen kan aanvoeren om zich tegen verdere verhandeling van de waren te verzetten;

Overwegende dat de bescherming van Gemeenschapsmerken en bescherming van ingeschreven oudere merken tegen Gemeenschapsmerken alleen gerechtvaardigd is voor zover deze merken daadwerkelijk worden gebruikt;

Overwegende dat het Gemeenschapsmerk moet worden behandeld als een vermogensbestanddeel dat los staat van de onderneming waarvan het de waren of diensten identificeert; dat het vatbaar moet zijn voor overdracht, behoudens dat misleiding van het publiek in verband met de overdracht onder alle omstandigheden voorkomen moet worden; dat het voorts vatbaar moet zijn voor verpanding aan een derde of in licentie gegeven moet kunnen worden;

Overwegende dat het door deze verordening geschapen merkenrecht voor ieder individueel merk administratieve uitvoering op Gemeenschapsniveau vereist; dat het derhalve noodzakelijk is, met handhaving van de bestaande institutionele structuur en van het evenwicht van de bevoegdheden in de Gemeenschap, een technisch onafhankelijk alsmede juridisch, organisatorisch en financieel voldoende zelfstandig Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) op te richten; dat hiervoor de vorm van een orgaan van de Gemeenschap met eigen rechtspersoonlijkheid vereist en passend is, dat de overeenkomstig deze verordening toegewezen uitvoeringsbevoegdheden uitoefent in het kader van het Gemeenschapsrecht en onverminderd de aan de Instellingen van de Gemeenschap verleende bevoegdheden;

Overwegende dat aan de partijen die belang hebben bij de beslissingen van het Bureau een rechtsbescherming dient te worden gewaarborgd die past bij de bijzondere kenmerken van het merkenrecht; dat daartoe bepaald wordt dat tegen de beslissingen van de onderzoekers en van de verschillende afdelingen van het Bureau beroep kan worden ingesteld; dat wanneer de instantie waarvan de beslissing bestreden wordt deze niet herziet, zij haar voorlegt aan een kamer van beroep van het Bureau die hierover een uitspraak doet; dat tegen de beslissingen van de kamer van beroep beroep kan worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, dat de bestreden beslissing kan vernietigen of herzien;

Overwegende dat krachtens Besluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (4), gewijzigd bij Besluit 93/350/Euratom, EGKS, EEG (5), dit Gerecht, in eerste aanleg, met name ten aanzien van de beroepen krachtens artikel 173, tweede alinea, van het EG-Verdrag de bevoegdheden uitoefent die door de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en door de handelingen ter uitvoering daarvan aan het Hof van Justitie zijn opgedragen, behoudens andersluidende bepaling in de handeling waarbij een orgaan naar Gemeenschapsrecht wordt opgericht; dat bijgevolg de bij deze verordening aan het Hof van Justitie opgedragen bevoegdheden tot nietigverklaring en herziening van de beslissingen van de kamers van beroep overeenkomstig bovenvermeld besluit in eerste aanleg door het Gerecht worden uitgeoefend;

Overwegende dat om de Gemeenschapsmerken beter te beschermen, de Lid-Staten in overeenstemming met hun nationale stelsel een zo beperkt mogelijk aantal nationale gerechten van eerste en tweede aanleg aanwijzen met bevoegdheid ter zake van inbreuk op en geldigheid van het Gemeenschapsmerk;

Overwegende dat het strikt noodzakelijk is dat de beslissingen ten aanzien van de geldigheid van en inbreuk op Gemeenschapsmerken rechtsgevolgen voor de gehele Gemeenschap hebben, zijnde het enige middel om tegenstrijdige beslissingen van rechterlijke instanties en het Bureau en aantastingen van het eenheidskarakter van het Gemeenschapsmerk te voorkomen; dat de voorschriften van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheden de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van toepassing zijn op alle rechtsvorderingen betreffende Gemeenschapsmerken, behalve indien in deze verordening anders wordt bepaald;

Overwegende dat voorkomen moet worden dat tegenstrijdige uitspraken worden gedaan op vorderingen waarbij dezelfde partijen betrokken zijn en die wegens dezelfde handelingen zijn ingesteld op grond van een Gemeenschapsmerk en parallelle nationale merken; dat wanneer de vorderingen in dezelfde Lid-Staat worden ingesteld de middelen daartoe moeten worden gezocht in de nationale procedurevoorschriften, die door de onderhavige verordening onverlet worden gelaten, terwijl het, wanneer de vorderingen in verschillende Lid-Staten worden ingesteld, nuttig lijkt zich te laten leiden door de bepalingen over aanhangigheid en samenhang in het Bevoegdheids- en Executieverdrag van Brussel;

Overwegende dat ten einde de volledige autonomie en onafhankelijkheid van het Bureau te waarborgen, het nodig geacht wordt dat het Bureau een eigen begroting heeft, waarbij de ontvangsten grotendeels bestaan uit de opbrengst van de door de gebruikers van de regeling te betalen taksen; dat de voor de Gemeenschapsbegroting geldende procedure echter van toepassing blijft voor de eventuele subsidies ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen; dat voorts de controle van de rekeningen door de Rekenkamer dient te worden uitgevoerd;

Overwegende dat uitvoeringsmaatregelen noodzakelijk zijn voor de toepassing van de verordening, met name wat betreft de vaststelling en de wijziging van een verordening betreffende de taksen en van een uitvoeringsverordening; dat deze maatregelen moeten worden vastgesteld door de Commissie, bijgestaan door een comité van vertegenwoordigers van de Lid-Staten, overeenkomstig de procedurevoorschriften van artikel 2 [procedure III, variant b)] van het Besluit 87/373/EEG van de Raad van 13 juli 1987 tot vaststelling van de voorwaarden die gelden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Gemeenschapsmerk

  • 1. 
    Merken voor waren of diensten die overeenkomstig deze verordening worden ingeschreven, worden hierna Gemeenschapsmerken genoemd.
  • 2. 
    Het Gemeenschapsmerk vormt een eenheid: het heeft dezelfde rechtsgevolgen in de gehele Gemeenschap. Inschrijving, overdracht, afstand, vervallen- of nietigverklaring en verbod op het gebruik ervan zijn slechts voor de gehele Gemeenschap mogelijk. Dit beginsel is van toepassing tenzij deze verordening anders bepaalt.

Artikel 2

Bureau

Er wordt een Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) ingesteld, hierna "het Bureau" te noemen.

Artikel 3

Handelingsbevoegdheid

Voor deze verordening worden met rechtspersonen gelijkgesteld, vennootschappen en andere juridische eenheden die overeenkomstig het op hen toepasselijke recht bevoegd zijn om in eigen naam drager te zijn van ongeacht welke rechten en verplichtingen, overeenkomsten aan te gaan of andere rechtshandelingen te verrichten en in rechte op te treden.

TITEL II MERKENRECHT

AFDELING 1

DEFINITIE EN VERKRIJGING VAN HET GEMEENSCHAPSMERK

Artikel 4

Tekens die een Gemeenschapsmerk kunnen vormen

Gemeenschapsmerken kunnen worden gevormd door alle tekens die vatbaar zijn voor grafische voorstelling, met name woorden, met inbegrip van namen van personen, tekeningen, letters, cijfers, vormen van waren of van verpakking, mits deze de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden.

Artikel 5

Houders van Gemeenschapsmerken

  • 1. 
    Houders van Gemeenschapsmerken kunnen zijn natuurlijke of rechtspersonen met name publiekrechtelijke lichamen, die:
  • a) 
    onderdaan zijn van een Lid-Staat; of
  • b) 
    onderdaan zijn van andere Staten die partij zijn bij het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, hierna "het Verdrag van Parijs" te noemen; of
  • c) 
    onderdaan zijn van Staten die niet partij zijn bij het Verdrag van Parijs en die hun woonplaats of zetel of een daadwerkelijke en wezenlijke bedrijfs- of handelsvestiging hebben op het grondgebied van de Gemeenschap of van een Staat die partij is bij het Verdrag van Parijs; of
  • d) 
    niet een onder c) bedoeld onderdaan zijn van een Staat die niet partij is bij het Verdrag van Parijs en die volgens gepubliceerde gegevens aan de onderdanen van elke Lid-Staat dezelfde bescherming inzake merken verleent als aan zijn eigen onderdanen en die wanneer de onderdanen van de Lid-Staten het bewijs van inschrijving van het merk in het land van oorsprong moeten leveren, de inschrijving van Gemeenschapsmerken als een dergelijk bewijs erkent.
  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 worden staatlozen zoals omschreven in artikel 1 van het Verdrag betreffende de status van staatlozen, ondertekend te New York op 28 september 1954, en vluchtelingen zoals omschreven in artikel 1 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 en gewijzigd bij het Protocol betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te New York op 31 januari 1967, gelijkgesteld met de onderdanen van de Staat waar zij hun gewone verblijfplaats hebben.
  • 3. 
    De onderdanen van een in lid 1, onder d), bedoelde Staat moeten het bewijs leveren dat het merk waarvoor een aanvrage om een Gemeenschapsmerk wordt ingediend in de Staat van oorsprong ingeschreven is, tenzij volgens de gepubliceerde gegevens de merken van onderdanen van de Lid-Staten in de Staat van oorsprong van het merk ingeschreven worden zonder dat een eerdere inschrijving als Gemeenschapsmerk of als nationaal merk in een Lid-Staat hoeft te worden bewezen.

Artikel 6

Verkrijging van het Gemeenschapsmerk

Het Gemeenschapsmerk wordt verkregen door inschrijving.

Artikel 7

Absolute weigeringsgronden

  • 1. 
    Geweigerd wordt inschrijving van:
  • a) 
    tekens die niet in overeenstemming zijn met artikel 4;
  • b) 
    merken die elk onderscheidend vermogen missen;
  • c) 
    merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;
  • d) 
    merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in het normale taalgebruik of in het bona fide handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden;
  • e) 
    tekens die uitsluitend bestaan uit
  • i) 
    de vorm die door de aard van de waar bepaald wordt, of
  • ii) 
    de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen, of
  • iii) 
    de vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft;
  • f) 
    merken die in strijd zijn met de openbare orde of de goede zeden;
  • g) 
    merken die het publiek kunnen misleiden, bijvoorbeeld ten aanzien van soort, kwaliteit of plaats van herkomst van de waren of diensten;
  • h) 
    merken die bij gebreke van goedkeuring van de bevoegde autoriteiten krachtens artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs geweigerd moeten worden;
  • i) 
    merken die andere badges, emblemen en wapenschilden, zoals bepaald volgens de bij de bij de uitvoeringsverordening vastgestelde procedure, van bijzonder openbaar belang omvatten dan de in artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs bedoelde, tenzij de bevoegde autoriteiten de inschrijving daarvan hebben toegestaan.
  • 2. 
    Lid 1 is ook van toepassing indien de weigeringsgronden slechts in een deel van de Gemeenschap bestaan.
  • 3. 
    Lid 1, onder b), c) en d), is niet van toepassing indien het merk als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt onderscheidend vermogen heeft verkregen voor de waren of diensten waarvoor inschrijving is aangevraagd.

Artikel 8

Relatieve weigeringsgronden

  • 1. 
    Na oppositie door de houder van een ouder merk wordt inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd:
  • a) 
    wanneer het gelijk is aan het oudere merk en wanneer de waren of diensten waarvoor het merk is aangevraagd, dezelfde zijn als de waren of diensten waarvoor het oudere merk is ingeschreven;
  • b) 
    wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop het oudere merk beschermd wordt; verwarring omvat het gevaar van associatie met het oudere merk.
  • 2. 
    Onder "oudere merken" in de zin van lid 1 worden verstaan:
  • a) 
    de merken waarvan de datum van de aanvrage om inschrijving voorafgaat aan de datum van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met het ten behoeve van die merken ingeroepen recht van voorrang, en die behoren tot de volgende categorieën:
  • i) 
    Gemeenschapsmerken,
  • ii) 
    in de Lid-Staat of, in het geval van België, Nederland en Luxemburg, bij het Benelux-Merkenbureau ingeschreven merken,
  • iii) 
    merken ingeschreven ingevolge internationale overeenkomsten met werking in een Lid-Staat;
  • b) 
    de aanvragen om merken bedoeld onder a), mits deze zullen worden ingeschreven;
  • c) 
    de merken die op de datum van indiening van de aanvrage om het Gemeenschapsmerk of, in voorkomend geval van het ten behoeve van de aanvrage om het Gemeenschapsmerk ingeroepen recht van voorrang, in een Lid-Staat algemeen bekend zijn in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs.
  • 3. 
    Na oppositie door de houder wordt de inschrijving van een merk eveneens geweigerd indien deze door de gemachtigde of de vertegenwoordiger van de houder op eigen naam en zonder toestemming van de houder wordt aangevraagd, tenzij de gemachtigde of vertegenwoordiger zijn handelwijze rechtvaardigt.
  • 4. 
    Na oppositie door de houder van een niet-ingeschreven merk of een ander in het economisch verkeer gebruikt teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis wordt inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd indien en voor zover krachtens het voor dat teken geldende recht van de Lid-Staat:
  • a) 
    de rechten op dit teken verworven zijn vóór de datum van indiening van de aanvrage om het Gemeenschapsmerk of, in voorkomend geval, de datum van het ten behoeve van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk ingeroepen recht van voorrang;
  • b) 
    dit teken de houder ervan het recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden.
  • 5. 
    Na oppositie door de houder van een ouder merk in de zin van lid 2 wordt de inschrijving van het aangevraagde merk eveneens geweigerd wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en is aangevraagd voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het oudere merk ingeschreven is, indien het in geval van een ouder Gemeenschapsmerk een in de Gemeenschap bekend merk en in geval van een ouder nationaal merk een in de betrokken Lid-Staat bekend merk betreft, en indien door het gebruik zonder geldige reden van het aangevraagde merk ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit of afbreuk gedaan wordt aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk.

AFDELING 2

RECHTSGEVOLGEN VAN HET GEMEENSCHAPSMERK

Artikel 9

Rechten verbonden aan het Gemeenschapsmerk

  • 1. 
    Het Gemeenschapsmerk geeft de houder een uitsluitend recht. Dit recht staat de houder toe iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economisch verkeer te verbieden:
  • a) 
    dat gelijk is aan het Gemeenschapsmerk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk ingeschreven is;
  • b) 
    dat gelijk is aan of overeenstemt met het Gemeenschapsmerk en gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan; verwarring omvat het gevaar van associatie met het merk;
  • c) 
    dat gelijk is aan of overeenstemt met het Gemeenschapsmerk en gebruikt wordt voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het Gemeenschapsmerk ingeschreven is, indien het een in de Gemeenschap bekend merk betreft en indien door het gebruik zonder geldige reden van het teken ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit of afbreuk gedaan wordt aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk.
  • 2. 
    Met name kan krachtens lid 1 worden verboden:
  • a) 
    het aanbrengen van het teken op de waren of op de verpakking;
  • b) 
    het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder dit teken;
  • c) 
    het invoeren of uitvoeren van waren onder het teken;
  • d) 
    het gebruik van het teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties.
  • 3. 
    Op het aan het Gemeenschapsmerk verbonden recht kan tegenover derden eerst een beroep worden gedaan nadat de inschrijving van het merk gepubliceerd is. Er kan evenwel een redelijke vergoeding worden verlangd wegens feiten die hebben plaatsgevonden na de publikatie van een aanvrage om een Gemeenschapsmerk, die na de publikatie van de inschrijving van het Gemeenschapsmerk krachtens deze publikatie verboden zouden zijn. De rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, doet over de zaak zelf geen uitspraak voordat de inschrijving gepubliceerd is.

Artikel 10

Afbeelding van het Gemeenschapsmerk in naslagwerken

Wanneer door de afbeelding van een Gemeenschapsmerk in een woordenboek, een encyclopedie of een ander naslagwerk de indruk wordt gewekt dat het hierbij gaat om de soortnaam van de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, is de uitgever gehouden op verzoek van de houder van het Gemeenschapsmerk zich ervan te verzekeren dat de afbeelding van het merk uiterlijk bij de volgende uitgave van het werk vergezeld gaat van de vermelding dat het een ingeschreven merk betreft.

Artikel 11

Verbod op het gebruik van het Gemeenschapsmerk dat voor een gemachtigde of vertegenwoordiger ingeschreven is

Indien een Gemeenschapsmerk zonder toestemming van de merkhouder ingeschreven is op naam van de gemachtigde of vertegenwoordiger van de merkhouder, heeft deze het recht zich te verzetten tegen het gebruik van zijn merk door zijn gemachtigde of vertegenwoordiger, indien hij met dit gebruik niet heeft ingestemd, tenzij de gemachtigde of vertegenwoordiger zijn handelwijze rechtvaardigt.

Artikel 12

Beperking van de aan het Gemeenschapsmerk verbonden rechtsgevolgen

Het aan het Gemeenschapsmerk verbonden recht staat de houder niet toe een derde te verbieden om in het economisch verkeer gebruik te maken:

  • a) 
    van diens naam of adres;
  • b) 
    van aanduidingen inzake soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;
  • c) 
    van het merk, wanneer dat nodig is om de bestemming van een waar of dienst, met name als accessoire of onderdeel, aan te geven,

voor zover er sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.

Artikel 13

Uitputting van het aan het Gemeenschapsmerk verbonden recht

  • 1. 
    Het aan het Gemeenschapsmerk verbonden recht staat de houder niet toe het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht.
  • 2. 
    Lid 1 is niet van toepassing wanneer er voor de houder gegronde redenen zijn om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is.

Artikel 14

Aanvullende toepassing van het nationale recht inzake inbreuk

  • 1. 
    De rechtsgevolgen van een Gemeenschapsmerk worden uitsluitend beheerst door deze verordening. Daarnaast is bij inbreuk op een Gemeenschapsmerk het nationale recht inzake inbreuk op een nationaal merk van toepassing overeenkomstig Titel X.
  • 2. 
    Deze verordening sluit niet uit dat ter zake van een Gemeenschapsmerk vorderingen worden ingesteld die gegrond zijn op het recht van de Lid-Staten inzake met name wettelijke aansprakelijkheid en oneerlijke concurrentie.
  • 3. 
    De procedureregels worden overeenkomstig Titel X bepaald.

AFDELING 3

GEBRUIK VAN HET GEMEENSCHAPSMERK

Artikel 15

Gebruik van het Gemeenschapsmerk

  • 1. 
    Een Gemeenschapsmerk waarvan de houder vijf jaar na de inschrijving binnen de Gemeenschap geen normaal gebruik heeft gemaakt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, of waarvan gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar geen normaal gebruik is gemaakt, is vatbaar voor de sancties van deze verordening, tenzij er geldige redenen zijn voor het niet gebruiken.
  • 2. 
    Als gebruik in de zin van lid 1 wordt eveneens beschouwd:
  • a) 
    het gebruik van het Gemeenschapsmerk in een op onderdelen afwijkende vorm zonder dat het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het ingeschreven is, wordt gewijzigd;
  • b) 
    het aanbrengen van het Gemeenschapsmerk op waren of de verpakking ervan in de Gemeenschap, uitsluitend met het oog op uitvoer.
  • 3. 
    Gebruik van het Gemeenschapsmerk met toestemming van de houder geldt als gebruik door de merkhouder.

AFDELING 4

HET GEMEENSCHAPSMERK ALS DEEL VAN HET VERMOGEN

Artikel 16

Behandeling van Gemeenschapsmerken als nationale merken

  • 1. 
    Tenzij in de artikelen 17 tot en met 24 anders wordt bepaald, wordt het Gemeenschapsmerk als deel van het vermogen in zijn geheel en voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap beschouwd als een nationaal merk dat ingeschreven is in de Lid-Staat waar, volgens het register van Gemeenschapsmerken:
  • a) 
    de merkhouder op de betrokken dag zijn woonplaats of zetel had, of
  • b) 
    indien het bepaalde onder a) niet van toepassing is, de merkhouder op de betrokken dag een vestiging had.
  • 2. 
    Indien lid 1 niet van toepassing is, is de in dat lid bedoelde Lid-Staat de Lid-Staat waar het Bureau zijn zetel heeft.
  • 3. 
    Indien twee of meer personen als gezamenlijke merkhouders zijn ingeschreven in het register van Gemeenschapsmerken, wordt lid 1 toegepast op de eerst genoemde gezamenlijke houder; zo dit niet mogelijk is, op de eerstvolgende gezamenlijke merkhouders in volgorde van inschrijving. Indien lid 1 op geen van de gezamenlijke merkhouders van toepassing is, is lid 2 van toepassing.

Artikel 17

Overgang

  • 1. 
    Het Gemeenschapsmerk kan onafhankelijk van de onderneming overgaan voor alle of een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is.
  • 2. 
    De overdracht van een onderneming in haar geheel houdt in dat ook het Gemeenschapsmerk overgaat, tenzij krachtens de op de overdracht toepasselijke wetgeving iets anders overeengekomen is of duidelijk uit de omstandigheden blijkt. Deze bepaling is van toepassing op de verbintenis uit een overeenkomst tot overdracht van de onderneming.
  • 3. 
    Onverminderd lid 2 geschiedt overgang van het Gemeenschapsmerk, tenzij zij het gevolg is van een rechterlijke uitspraak, bij een door de partijen bij de overeenkomst ondertekende akte; bij gebreke daarvan is de overgang nietig.
  • 4. 
    Indien uit de stukken waarin de overgang is vastgelegd, duidelijk blijkt dat het Gemeenschapsmerk ten gevolge van deze overgang het publiek kan misleiden, met name inzake soort, kwaliteit of plaats van herkomst van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, weigert het Bureau de overgang in te schrijven, tenzij de rechtverkrijgende ermee instemt dat het Gemeenschapsmerk alleen wordt ingeschreven voor de waren of diensten waarvoor het niet misleidend kan zijn.
  • 5. 
    Op verzoek van een der partijen wordt de overgang ingeschreven in het register en gepubliceerd.
  • 6. 
    Zolang de overgang niet in het register is ingeschreven mag de rechtverkrijgende zich niet op de uit de inschrijving van het Gemeenschapsmerk voortvloeiende rechten beroepen.
  • 7. 
    Indien tegenover het Bureau bepaalde termijnen in acht moeten worden genomen, mag de rechtverkrijgende de betrokken verklaringen tegenover het Bureau afleggen wanneer het verzoek om inschrijving van de overgang door het Bureau is ontvangen.
  • 8. 
    Alle documenten waarvan overeenkomstig artikel 77 aan de houder van het Gemeenschapsmerk kennis moet worden gegeven, worden gezonden aan degene die als merkhouder ingeschreven staat.

Artikel 18

Overgang van een merk ingeschreven op naam van een gemachtigde

Indien een Gemeenschapsmerk zonder instemming van de merkhouder ingeschreven is op naam van de gemachtigde of vertegenwoordiger van de merkhouder, heeft deze het recht overgang van de inschrijving te zijnen behoeve te vorderen, tenzij de gemachtigde of vertegenwoordiger zijn handelwijze rechtvaardigt.

Artikel 19

Zakelijke rechten

  • 1. 
    Het Gemeenschapsmerk kan onafhankelijk van de onderneming in pand worden gegeven of het voorwerp vormen van een ander zakelijk recht.
  • 2. 
    Op verzoek van een der partijen worden de in lid 1 bedoelde rechten ingeschreven in het register en gepubliceerd.

Artikel 20

Gedwongen tenuitvoerlegging

  • 1. 
    Het Gemeenschapsmerk kan het voorwerp vormen van gedwongen tenuitvoerlegging.
  • 2. 
    Inzake gedwongen tenuitvoerlegging betreffende een Gemeenschapsmerk zijn uitsluitend bevoegd de rechterlijke instanties en de andere autoriteiten van de overeenkomstig artikel 16 aangewezen Lid-Staat.
  • 3. 
    Op verzoek van een der partijen wordt de tenuitvoerlegging ingeschreven in het register en gepubliceerd.

Artikel 21

Faillissementsprocedures of soortgelijke procedures

  • 1. 
    Totdat ter zake gemeenschappelijke bepalingen tussen de Lid-Staten in werking treden, kan een Gemeenschapsmerk in een faillissements- of een soortgelijke procedure slechts in de Lid-Staat betrokken worden, waar deze procedure het eerst werd ingeleid overeenkomstig het nationale recht of verdragen ter zake.
  • 2. 
    Indien een Gemeenschapsmerk betrokken is in een faillissements- of soortgelijke procedure, wordt op verzoek van de bevoegde nationale instantie de desbetreffende vermelding in het register ingeschreven en openbaar gemaakt.

Artikel 22

Licentie

  • 1. 
    Een Gemeenschapsmerk kan het voorwerp zijn van een licentie voor alle of voor een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en voor de gehele Gemeenschap of voor een deel daarvan. Een licentie kan al dan niet uitsluitend zijn.
  • 2. 
    De aan het Gemeenschapsmerk verbonden rechten kunnen door de merkhouder worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een van de bepalingen van de licentieovereenkomst inzake de duur daarvan, de door de inschrijving gedekte vorm waarin het merk mag worden gebruikt, de waren of diensten waarvoor de licentie is verleend, het grondgebied waarbinnen het merk mag worden aangebracht of de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren of verrichte diensten.
  • 3. 
    Onverminderd het bepaalde in de licentieovereenkomst kan de licentiehouder een vordering wegens inbreuk op een Gemeenschapsmerk alleen instellen met toestemming van de houder van dat merk. De houder van een uitsluitende licentie kan een dergelijke vordering evenwel instellen indien de merkhouder niet, na daartoe te zijn aangespoord, binnen een redelijke termijn zelf een vordering wegens inbreuk instelt.
  • 4. 
    De licentiehouder kan in de vordering wegens inbreuk die de houder van het Gemeenschapsmerk aanhangig heeft gemaakt tussenkomen om de door hem geleden schade vergoed te krijgen.
  • 5. 
    Op verzoek van een van de partijen wordt de verlening of overdracht van een licentie betreffende een Gemeenschapsmerk ingeschreven in het register en gepubliceerd.

Artikel 23

Werking jegens derden

  • 1. 
    De in de artikelen 17, 19 en 22 bedoelde rechtshandelingen betreffende het Gemeenschapsmerk kunnen in alle Lid-Staten slechts aan derden worden tegengeworpen nadat zij in het register ingeschreven zijn. Wel kan een zodanige handeling vóór deze inschrijving worden tegengeworpen aan derden die rechten op het merk verworven hebben na de datum van die handeling, maar die op de datum waarop zij de betrokken rechten verwierven, van die handeling op de hoogte waren.
  • 2. 
    Lid 1 is niet van toepassing op een persoon die het Gemeenschapsmerk of een recht op het Gemeenschapsmerk verworven heeft door overdracht van de onderneming in haar geheel of krachtens andere rechtsopvolging onder algemene titel.
  • 3. 
    De werking jegens derden van de in artikel 20 bedoelde rechtshandelingen wordt beheerst door het recht van de overeenkomstig artikel 16 aangewezen Lid-Staat.
  • 4. 
    Totdat gemeenschappelijke bepalingen inzake faillissement voor de Lid-Staten in werking treden, wordt de werking jegens derden van een faillissements- of soortgelijke procedure beheerst door het recht van de Lid-Staat waar de procedure het eerst is ingeleid overeenkomstig het nationale recht of verdragen ter zake.

Artikel 24

De aanvrage om een Gemeenschapsmerk als deel van het vermogen

De artikelen 16 tot en met 23 zijn van toepassing op aanvragen om een Gemeenschapsmerk.

TITEL III DE AANVRAGE OM EEN GEMEENSCHAPSMERK

AFDELING 1

INDIENING VAN DE AANVRAGE EN VOORWAARDEN WAARAAN DEZE MOET VOLDOEN

Artikel 25

Indiening van de aanvrage

  • 1. 
    De aanvrage om een Gemeenschapsmerk wordt naar keuze van de aanvrager ingediend
  • a) 
    bij het Bureau of
  • b) 
    bij de centrale dienst voor de industriële eigendom van een Lid-Staat of bij het Benelux-Merkenbureau. Een op deze wijze ingediende aanvrage heeft dezelfde rechtsgevolgen als wanneer zij op dezelfde datum bij het Bureau was ingediend.
  • 2. 
    Wanneer de aanvrage bij de centrale dienst voor de industriële eigendom van een Lid-Staat of bij het Benelux-Merkenbureau wordt ingediend, zorgen deze instanties ervoor dat de aanvrage binnen twee weken na de indiening aan het Bureau wordt doorgezonden. Zij kunnen de aanvrager verplichten tot betaling van een taks die niet meer mag bedragen dan de administratiekosten voor ontvangst en doorzending van de aanvrage.
  • 3. 
    Aanvragen als bedoeld in lid 2 die het Bureau later dan één maand na de indiening ontvangt, worden geacht ingetrokken te zijn.
  • 4. 
    Tien jaar nadat deze verordening in werking getreden is, stelt de Commissie een verslag op over de toepassing van de regeling voor de indiening van aanvragen om Gemeenschapsmerken, zo nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze regeling.

Artikel 26

Voorschriften waaraan de aanvrage moet voldoen

  • 1. 
    De aanvrage om een Gemeenschapsmerk moet bevatten:
  • a) 
    een verzoek om inschrijving van een Gemeenschapsmerk;
  • b) 
    gegevens op grond waarvan de aanvrager geïdentificeerd kan worden;
  • c) 
    een opgave van de waren of diensten waarvoor de aanvrage wordt ingediend;
  • d) 
    een afbeelding van het merk.
  • 2. 
    Bij de aanvrage om een Gemeenschapsmerk moeten de indieningstaks en, waar nodig, een of meer klassetaksen betaald worden.
  • 3. 
    De aanvrage om een Gemeenschapsmerk moet voldoen aan de voorwaarden van de in artikel 140 bedoelde uitvoeringsverordening.

Artikel 27

Datum van indiening

De datum van indiening van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk is die waarop de aanvrager aan het Bureau of aan de centrale dienst voor de industriële eigendom van een Lid-Staat dan wel aan het Benelux-Merkenbureau, indien de aanvrage daar wordt ingediend, documenten met de in artikel 26, lid 1, bedoelde gegevens voorlegt, behoudens betaling van de indieningstaks binnen een maand nadat de bovenbedoelde documenten voorgelegd zijn.

Artikel 28

Classificatie

De waren en diensten waarvoor een Gemeenschapsmerk wordt aangevraagd, worden overeenkomstig de uitvoeringsverordening ingedeeld.

AFDELING 2

VOORRANG

Artikel 29

Recht van voorrang

  • 1. 
    Wie op regelmatige wijze in of voor een Staat die partij is bij het Verdrag van Parijs een merk heeft aangevraagd, of zijn rechtverkrijgende, geniet voor de indiening van een aanvrage om een Gemeenschapsmerk voor hetzelfde merk en voor waren of diensten die gelijk zijn aan of vallen onder de waren of diensten waarvoor dit merk is aangevraagd, voorrang gedurende zes maanden na de indiening van de eerste aanvrage.
  • 2. 
    Elke aanvrage die de waarde heeft van een regelmatige nationale aanvrage overeenkomstig het recht van de Staat waarin de aanvrage is ingediend dan wel overeenkomstig bilaterale of multilaterale overeenkomsten, wordt geacht het recht van voorrang te doen ontstaan.
  • 3. 
    Onder regelmatige nationale aanvrage moet worden verstaan een aanvrage waarvan de datum van indiening kan worden vastgesteld, ongeacht het verdere lot van die aanvrage.
  • 4. 
    Met een eerste aanvrage waarvan de datum van indiening het begintijdstip van de termijn van voorrang is, moet gelijkgesteld worden een latere aanvrage die is ingediend voor hetzelfde merk, voor dezelfde waren of diensten en in of voor dezelfde Staat als een eerdere aanvrage, mits de eerdere aanvrage op de datum van indiening van de latere aanvrage is ingetrokken, prijsgegeven of afgewezen, zonder voor het publiek ter inzage te hebben gelegen en zonder rechten te hebben laten bestaan, en mits zij nog niet als grondslag heeft gediend voor het beroep op het recht van voorrang. De eerdere aanvrage kan dan niet meer als grondslag dienen voor het beroep op het recht van voorrang.
  • 5. 
    Indien de eerste aanvrage is ingediend in een Staat die geen partij is bij het Verdrag van Parijs, zijn de leden 1 tot en met 4 slechts van toepassing voor zover deze Staat, blijkens gepubliceerde gegevens, aan een bij het Bureau ingediende eerste aanvrage een recht van voorrang verbindt onder vergelijkbare voorwaarden en met vergelijkbare rechtsgevolgen als die van deze verordening.

Artikel 30

Beroep op voorrang

De aanvrager die zich wil beroepen op de voorrang van een eerdere aanvrage, moet een verklaring van voorrang en een afschrift van de eerdere aanvrage indienen. Indien de eerdere aanvrage niet in een van de talen van het Bureau is gesteld, moet de aanvrager een vertaling daarvan in een van die talen indienen.

Artikel 31

Rechtsgevolgen van het recht van voorrang

Het recht van voorrang heeft ten gevolge dat de voorrangsdatum beschouwd wordt als de datum van indiening van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk voor de vaststelling van de rangorde van de rechten.

Artikel 32

Gelijkwaardigheid van de aanvrage met een nationale aanvrage

De aanvrage om een Gemeenschapsmerk waaraan een indieningsdatum is toegekend, is in de Lid-Staten gelijkwaardig met een regelmatig ingediende nationale aanvrage, waarbij zo nodig rekening gehouden wordt met het recht van voorrang dat voor de aanvrage om een Gemeenschapsmerk wordt ingeroepen.

AFDELING 3

VOORRANG IN GEVAL VAN TENTOONSTELLING

Artikel 33

Voorrang in geval van tentoonstelling

  • 1. 
    Indien de aanvrager van een Gemeenschapsmerk waren of diensten onder het aangevraagde merk exposeert op een officiële of officieel erkende internationale tentoonstelling in de zin van het Verdrag betreffende internationale tentoonstellingen, ondertekend te Parijs op 22 november 1928 en laatstelijk herzien op 30 november 1972, kan hij zich, wanneer hij de aanvrage indient binnen zes maanden na de datum van de eerste expositie van de waren of diensten onder het aangevraagde merk, vanaf die datum beroepen op het recht van voorrang in de zin van artikel 31.
  • 2. 
    De aanvrager die aanspraak wenst te maken op de voorrang volgens lid 1 moet overeenkomstig de bepalingen van de uitvoeringsverordening met bewijsstukken staven dat de waren of diensten onder het aangevraagde merk op de tentoonstelling geëxposeerd zijn.
  • 3. 
    Voorrang voor een tentoonstelling, toegekend in een Lid-Staat of een derde land, verlengt de voorrangstermijn van artikel 29 niet.

AFDELING 4

INROEPEN VAN DE ANCIËNNITEIT VAN EEN NATIONAAL MERK

Artikel 34

Inroepen van de anciënniteit van een nationaal merk

  • 1. 
    De houder van een in een Lid-Staat ingeschreven ouder merk, met inbegrip van een op het grondgebied van de Benelux ingeschreven merk, of van een ouder merk waarvoor een internationale inschrijving met rechtsgevolgen in een Lid-Staat bestaat, die voor waren of diensten welke gelijk zijn aan of vallen onder de waren of diensten waarvoor het oudere merk ingeschreven is, de inschrijving van eenzelfde merk als Gemeenschapsmerk aanvraagt, kan voor het Gemeenschapsmerk de anciënniteit van het oudere merk inroepen met betrekking tot de Lid-Staat waar of waarvoor dit merk ingeschreven is.
  • 2. 
    Het enige rechtsgevolg van de anciënniteit krachtens deze verordening bestaat erin dat wanneer de houder van het Gemeenschapsmerk afstand doet van het oudere merk of het laat vervallen, hij geacht wordt dezelfde rechten te blijven genieten als wanneer het oudere merk ingeschreven was gebleven.
  • 3. 
    De voor het Gemeenschapsmerk ingeroepen anciënniteit gaat teniet wanneer de houder van het oudere merk waarvan de anciënniteit is ingeroepen, van zijn rechten vervallen wordt verklaard, wanneer dit merk nietig wordt verklaard of wanneer er vóór de inschrijving van het Gemeenschapsmerk afstand van wordt gedaan.

Artikel 35

Inroepen van de anciënniteit na de inschrijving van het Gemeenschapsmerk

  • 1. 
    De houder van een Gemeenschapsmerk die voor dezelfde waren of diensten houder is van eenzelfde ouder merk dat in een Lid-Staat ingeschreven is, met inbegrip van een op het grondgebied van de Benelux ingeschreven merk, of van eenzelfde ouder merk waarvoor een internationale inschrijving met rechtsgevolgen in een Lid-Staat bestaat, kan de anciënniteit van het oudere merk inroepen met betrekking tot de Lid-Staat waarin of waarvoor dit merk ingeschreven is.
  • 2. 
    De leden 2 en 3 van artikel 34 zijn van toepassing.

TITEL IV INSCHRIJVINGSPROCEDURE

AFDELING 1

ONDERZOEK VAN DE AANVRAGE

Artikel 36

Onderzoek van de voorwaarden voor indiening

  • 1. 
    Het Bureau onderzoekt:
  • a) 
    of de aanvrage om een Gemeenschapsmerk voldoet aan de vereisten voor toekenning van een datum van indiening op grond van artikel 27;
  • b) 
    of de aanvrage om een Gemeenschapsmerk voldoet aan de in de uitvoeringsverordening gestelde voorwaarden;
  • c) 
    of in voorkomend geval de klassetaksen binnen de voorgeschreven termijn zijn betaald.
  • 2. 
    Indien de aanvrage niet voldoet aan de in lid 1 gestelde vereisten, verzoekt het Bureau de aanvrager binnen de voorgeschreven termijnen de vastgestelde gebreken op te heffen of de achterstallige betalingen alsnog te verrichten.
  • 3. 
    Indien binnen deze termijnen de op grond van lid 1, onder a), vastgestelde gebreken niet worden opgeheven of de vastgestelde achterstallige betalingen niet alsnog worden verricht, wordt de aanvrage niet als aanvrage om een Gemeenschapsmerk behandeld. Indien de aanvrager gehoor geeft aan het verzoek van het Bureau, kent het Bureau als datum van indiening van de aanvrage de datum toe waarop de vastgestelde gebreken zijn opgeheven of de vastgestelde achterstallige betalingen alsnog zijn verricht.
  • 4. 
    Indien de op grond van lid 1, onder b), vastgestelde gebreken niet binnen de gestelde termijnen worden opgeheven, wordt de aanvrage door het Bureau afgewezen.
  • 5. 
    Indien de op grond van lid 1, onder c), vastgestelde achterstallige betalingen niet alsnog worden verricht, wordt de aanvrage geacht ingetrokken te zijn tenzij uit de aanvrage duidelijk blijkt welke waren- of dienstenklassen het betaalde bedrag moet dekken.
  • 6. 
    Indien de bepalingen betreffende het beroep op voorrang niet in acht worden genomen, vervalt het recht van voorrang voor de aanvrage.
  • 7. 
    Indien niet voldaan is aan de voorwaarden betreffende het inroepen van de anciënniteit van een nationaal merk, vervalt dit recht ten aanzien van de aanvrage.

Artikel 37

Onderzoek van de voorwaarden voor de hoedanigheid van houder

  • 1. 
    Indien de aanvrager volgens artikel 5 geen houder van een Gemeenschapsmerk is, wordt de aanvrage afgewezen.
  • 2. 
    De aanvrage kan pas worden afgewezen als de aanvrager zijn aanvrage heeft kunnen intrekken of zijn opmerkingen kenbaar heeft kunnen maken.

Artikel 38

Onderzoek van absolute weigeringsgronden

  • 1. 
    Indien het merk krachtens artikel 7 uitgesloten is van inschrijving voor alle of een deel van de waren of diensten waarvoor het Gemeenschapsmerk wordt aangevraagd, wordt de aanvrage voor deze waren of diensten afgewezen.
  • 2. 
    Wanneer het merk een bestanddeel zonder onderscheidend vermogen inhoudt en de opneming van dat bestanddeel in het merk twijfel kan doen rijzen over de omvang van bescherming van het merk, kan het Bureau als voorwaarde voor inschrijving van het merk verlangen dat de aanvrager verklaart geen beroep te zullen doen op het uitsluitende recht op dit bestanddeel. Deze verklaring wordt tegelijk met de aanvrage of, in voorkomend geval, tegelijk met de inschrijving van het Gemeenschapsmerk gepubliceerd.
  • 3. 
    De aanvrage kan pas worden afgewezen nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvrage in te trekken of te wijzigen of zijn opmerkingen kenbaar te maken.

AFDELING 2

RECHERCHE

Artikel 39

Recherche

  • 1. 
    Nadat voor een aanvrage om een Gemeenschapsmerk een indieningsdatum bepaald is en geconstateerd is dat de aanvrager voldoet aan de in artikel 5 genoemde voorwaarden, stelt het Bureau een communautair rechercheverslag op waarin melding wordt gemaakt van ontdekte oudere Gemeenschapsmerken of oudere aanvragen om Gemeenschapsmerken die overeenkomstig artikel 8 aan de inschrijving van het aangevraagde Gemeenschapsmerk kunnen worden tegengeworpen.
  • 2. 
    Zodra voor een aanvrage om een Gemeenschapsmerk een indieningsdatum is bepaald, stuurt het Bureau een kopie daarvan naar de centrale dienst voor de industriële eigendom van elke Lid-Staat die aan het Bureau kennis heeft gegeven van zijn besluit om met betrekking tot aanvragen om Gemeenschapsmerken een recherche te verrichten in zijn eigen merkenregister.
  • 3. 
    Elke in lid 2 genoemde centrale dienst voor de industriële eigendom stuurt aan het Bureau binnen drie maanden na ontvangst van een aanvrage om een Gemeenschapsmerk een rechercheverslag toe, waarin hetzij ontdekte oudere nationale merken of oudere aanvragen om nationale merken worden genoemd die overeenkomstig artikel 8 aan de inschrijving van het aangevraagde Gemeenschapsmerk kunnen worden tegengeworpen, hetzij vermeld wordt dat bij de recherche niet van het bestaan van dergelijke rechten gebleken is.
  • 4. 
    Voor elk rechercheverslag dat het overeenkomstig lid 3 van een centrale dienst voor de industriële eigendom ontvangt, wordt door het Bureau aan deze dienst een bepaald bedrag betaald. Dit bedrag is voor elke centrale dienst hetzelfde en wordt bij een met een meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigers der Lid-Staten genomen besluit vastgesteld door het Begrotingscomité.
  • 5. 
    Het Bureau stuurt de aanvrager van een Gemeenschapsmerk onverwijld het communautair rechercheverslag toe alsmede, binnen de in lid 3 genoemde termijn, de nationale rechercheverslagen die het ontvangen heeft.
  • 6. 
    Bij de publikatie van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk, die niet mag plaatsvinden vóór het verstrijken van een maand na de datum waarop het Bureau de rechercheverslagen toestuurt aan de aanvrager, geeft het Bureau aan de houders van de in het communautair rechercheverslag genoemde oudere Gemeenschapsmerken of de rechthebbenden op oudere aanvragen om Gemeenschapsmerken kennis van de publikatie van de aanvrage om het Gemeenschapsmerk.
  • 7. 
    Vijf jaar na de opening van het Bureau voor de indiening van aanvragen, legt de Commissie aan de Raad een verslag voor over de werking van de in dit artikel beschreven wijze van recherche, inclusief de krachtens lid 4 aan de Lid-Staten gedane betalingen, met, indien nodig, passende voorstellen tot wijziging van deze verordening om de wijze van recherche, op grond van de ervaring en de ontwikkeling van de recherchetechnieken aan te passen.

AFDELING 3

PUBLIKATIE VAN DE AANVRAGE

Artikel 40

Publikatie van de aanvrage

  • 1. 
    Indien de voorwaarden waaraan de aanvrage om een Gemeenschapsmerk moet voldoen, vervuld zijn, en de in artikel 39, lid 6, bedoelde termijn verstreken is, wordt de aanvrage gepubliceerd, tenzij de aanvrage overeenkomstig de artikelen 37 en 38 wordt afgewezen.
  • 2. 
    Indien de aanvrage, na publikatie, overeenkomstig de artikelen 37 en 38 wordt afgewezen, wordt deze beslissing, wanneer zij onherroepelijk is geworden, openbaar gemaakt.

AFDELING 4

OPMERKINGEN VAN DERDEN EN OPPOSITIE

Artikel 41

Opmerkingen van derden

  • 1. 
    Iedere natuurlijke of rechtspersoon alsmede groeperingen die fabrikanten, producenten, dienstverrichters, handelaren of consumenten vertegenwoordigen, kunnen na de publikatie van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk het Bureau schriftelijke opmerkingen doen toekomen waarin staat op welke grond de inschrijving van het merk ambtshalve en met name krachtens artikel 7 moet worden geweigerd. Zij worden geen partij in de procedure voor het Bureau.
  • 2. 
    Van de in lid 1 bedoelde opmerkingen wordt kennis gegeven aan de aanvrager, die daarover zijn mening kan geven.

Artikel 42

Oppositie

  • 1. 
    Binnen een termijn van drie maanden na de dag waarop de aanvrage om een Gemeenschapsmerk is gepubliceerd, kan tegen de inschrijving van dit merk oppositie worden ingesteld op grond van het feit dat de inschrijving van het merk krachtens artikel 8 moet worden geweigerd, en wel:
  • a) 
    in de in artikel 8, leden 1 en 5, vermelde gevallen, door de houders van in artikel 8, lid 2, bedoelde oudere merken alsmede de door deze houders gemachtigde licentiehouders;
  • b) 
    in de in artikel 8, lid 3, vermelde gevallen door de houders van de daar bedoelde merken;
  • c) 
    in de in artikel 8, lid 4, vermelde gevallen, door de houders van de daar bedoelde merken of tekens, alsook door degenen die op grond van de toepasselijke nationale wetgeving die rechten kunnen doen gelden.
  • 2. 
    Tegen inschrijving van een merk kan overeenkomstig lid 1 ook oppositie worden ingesteld in geval van publikatie van een gewijzigde aanvrage als bedoeld in artikel 44, lid 2, tweede zin.
  • 3. 
    De oppositie moet schriftelijk worden ingesteld en met redenen omkleed zijn. De oppositie wordt pas geacht ingesteld te zijn nadat de oppositietaks betaald is. Binnen een door het Bureau te stellen termijn kan de opposant tot staving van de oppositie feiten, bewijzen en argumenten aanvoeren.

Artikel 43

Onderzoek van de oppositie

  • 1. 
    Bij het onderzoek van de oppositie verzoekt het Bureau zo dikwijls als nodig de partijen binnen een door het Bureau te stellen termijn te antwoorden op mededelingen van de andere partijen of van het Bureau zelf.
  • 2. 
    Op verzoek van de aanvrager levert de houder van een ouder Gemeenschapsmerk die oppositie heeft ingesteld, het bewijs dat in de vijf jaar vóór de publikatie van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk het oudere Gemeenschapsmerk in de Gemeenschap normaal is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en waarop de oppositie gebaseerd is, of dat er een geldige reden is voor het niet gebruiken, voor zover het oudere merk op die datum sinds ten minste vijf jaar ingeschreven was. Kan dat bewijs niet worden geleverd, dan wordt de oppositie afgewezen. Wordt het oudere Gemeenschapsmerk slechts gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, dan wordt het voor het onderzoek van de oppositie geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten ingeschreven te zijn.
  • 3. 
    Lid 2 is van toepassing op de in artikel 8, lid 2, onder a), bedoelde oudere nationale merken, met dien verstande dat het gebruik in de Gemeenschap wordt vervangen door het gebruik in de Lid-Staat waar het oudere nationale merk beschermd wordt.
  • 4. 
    Indien het Bureau dat nuttig acht, verzoekt het partijen tot een minnelijke schikking te komen.
  • 5. 
    Indien uit het onderzoek van de oppositie blijkt dat het merk niet kan worden ingeschreven voor alle of een deel van de waren of diensten waarvoor het Gemeenschapsmerk wordt aangevraagd, wordt de aanvrage voor de betrokken waren of diensten afgewezen. Zo niet, dan wordt de oppositie afgewezen.
  • 6. 
    Wanneer de beslissing waarbij de aanvrage wordt afgewezen onherroepelijk is geworden, wordt zij gepubliceerd.

AFDELING 5

INTREKKING, BEPERKING EN WIJZIGING VAN DE AANVRAGE

Artikel 44

Intrekking, beperking en wijziging van de aanvrage

  • 1. 
    De aanvrager kan te allen tijde zijn aanvrage om een Gemeenschapsmerk intrekken of de daarin opgenomen opgave van de waren of diensten beperken. Wanneer de aanvrage al gepubliceerd is, wordt ook de intrekking of de beperking gepubliceerd.
  • 2. 
    Overigens kan de aanvrage om een Gemeenschapsmerk, op verzoek van de aanvrager, alleen worden gewijzigd om naam en adres van de aanvrager te corrigeren of om taal- en schrijffouten of andere kennelijke vergissingen te verbeteren, voor zover een dergelijke verandering het merk niet wezenlijk verandert noch de opgave van de waren of diensten uitbreidt. Indien de wijzigingen betrekking hebben op de afbeelding van het merk of de opgave van de waren of diensten, en wanneer deze wijzigingen na de publikatie van de aanvrage worden aangebracht, wordt de aanvrage in de gewijzigde vorm gepubliceerd.

AFDELING 6

INSCHRIJVING

Artikel 45

Inschrijving

Wanneer de aanvrage voldoet aan de bepalingen van deze verordening en geen oppositie is ingesteld binnen de in artikel 42, lid 1, bedoelde termijn of wanneer de oppositie bij onherroepelijke beslissing is verworpen, wordt het merk ingeschreven als Gemeenschapsmerk mits de inschrijvingstaks binnen de gestelde termijn voldaan is. Is de taks niet binnen deze termijn voldaan, dan wordt de aanvrage geacht te zijn ingetrokken.

TITEL V DUUR, VERNIEUWING EN WIJZIGING VAN HET GEMEENSCHAPSMERK

Artikel 46

Duur van de inschrijving

De inschrijving van het Gemeenschapsmerk geldt voor tien jaar, te rekenen vanaf de datum van indiening van de aanvrage. Overeenkomstig artikel 47 kan de inschrijving voor telkens tien jaar worden vernieuwd.

Artikel 47

Vernieuwing

  • 1. 
    De inschrijving van het Gemeenschapsmerk wordt vernieuwd op verzoek van de merkhouder of van een ieder die uitdrukkelijk door hem gemachtigd is, mits de taksen betaald zijn.
  • 2. 
    Het Bureau stelt de houder van het Gemeenschapsmerk en elke houder van een ingeschreven recht op het Gemeenschapsmerk tijdig vóór het verstrijken van de geldigheid van de inschrijving van dat verstrijken in kennis. Verzuim van kennisgeving valt niet onder de verantwoordelijkheid van het Bureau.
  • 3. 
    De aanvrage om vernieuwing moet worden ingediend binnen zes maanden voor het verstrijken van de maand waarin de beschermingsperiode eindigt. Binnen deze periode moeten ook de taksen worden betaald. De indiening van de aanvrage en de voldoening van de taksen kunnen nog binnen een extra termijn van zes maanden na het verstrijken van de in de eerste zin genoemde termijn geschieden, tegen betaling van een toeslag binnen deze extra termijn.
  • 4. 
    Indien de aanvrage wordt ingediend of de rechten worden voldaan voor een deel van de waren of de diensten waarvoor het Gemeenschapsmerk ingeschreven is, wordt de inschrijving slechts voor de betrokken waren of diensten vernieuwd.
  • 5. 
    De vernieuwing werkt vanaf de dag na de datum waarop de geldigheid van de inschrijving verstrijkt. Zij wordt ingeschreven.

Artikel 48

Wijziging

  • 1. 
    Het Gemeenschapsmerk wordt in het register noch tijdens de geldigheidsduur van de inschrijving noch bij de vernieuwing daarvan gewijzigd.
  • 2. 
    Indien echter het Gemeenschapsmerk naam en adres van de merkhouder bevat, kunnen op verzoek van de merkhouder alle naam- en adreswijzigingen worden ingeschreven die de identiteit van het merk zoals oorspronkelijk ingeschreven niet wezenlijk beïnvloeden.
  • 3. 
    De publikatie van de inschrijving van de wijziging bevat een afbeelding van het gewijzigde Gemeenschapsmerk. Derden wier rechten door de wijziging kunnen worden aangetast, kunnen de inschrijving ervan binnen drie maanden na de publikatie aanvechten.

TITEL VI AFSTAND, VERVAL EN NIETIGHEID

AFDELING 1

AFSTAND

Artikel 49

Afstand

  • 1. 
    Van het Gemeenschapsmerk kan afstand worden gedaan voor alle of van een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is.
  • 2. 
    Van de afstand moet door de merkhouder schriftelijk kennis worden gegeven aan het Bureau. De afstand wordt eerst van kracht na inschrijving.
  • 3. 
    De afstand wordt slechts ingeschreven met toestemming van de houder van een in het register ingeschreven recht. Indien een licentie ingeschreven is, wordt de afstand eerst in het register ingeschreven nadat de merkhouder aantoont dat hij de licentiehouder vooraf in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om van het merk afstand te doen; de inschrijving vindt plaats na het verstrijken van de in de uitvoeringsverordening gestelde termijn.

AFDELING 2

GRONDEN VAN VERVAL

Artikel 50

Gronden van verval

  • 1. 
    De rechten van de houder van het Gemeenschapsmerk worden op vordering bij het Bureau of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure vervallen verklaard:
  • a) 
    wanneer het merk in een ononderbroken periode van vijf jaar niet normaal in de Gemeenschap is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en er geen geldige reden is voor het niet gebruiken; vervallenverklaring van een Gemeenschapsmerk kan echter niet worden gevorderd wanneer het merk in de periode tussen het verstrijken van de vijfjarige periode en de instelling van de vordering of de reconventionele vordering, voor het eerst of opnieuw normaal is gebruikt; begin van gebruik of hernieuwd gebruik binnen drie maanden vóór de instelling van de vordering of van de reconventionele vordering, met dien verstande dat de periode van drie maanden ten vroegste na het verstrijken van de ononderbroken periode van vijf jaar van het niet gebruiken is ingegaan, wordt echter niet in aanmerking genomen indien de voorbereiding voor het begin van gebruik of het hernieuwd gebruik pas getroffen wordt nadat de merkhouder er kennis van heeft gekregen dat de vordering of de reconventionele vordering kan worden ingesteld;
  • b) 
    wanneer het merk door toedoen of nalaten van de merkhouder tot de in de handel gebruikelijke benaming is geworden van een waar of dienst waarvoor het ingeschreven is;
  • c) 
    indien het merk als gevolg van het gebruik dat ervan wordt gemaakt door de merkhouder of met zijn instemming, voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, het publiek kan misleiden, met name over de soort, de kwaliteit of plaats van herkomst van deze waren of diensten;
  • d) 
    wanneer de merkhouder niet meer voldoet aan de in artikel 5 bepaalde voorwaarden.
  • 2. 
    Indien de grond van verval slechts bestaat voor een deel van de waren of diensten waarvoor het Gemeenschapsmerk ingeschreven is, worden de rechten van de merkhouder alleen voor de betrokken waren of diensten vervallen verklaard.

AFDELING 3

NIETIGHEIDSGRONDEN

Artikel 51

Absolute nietigheidsgronden

  • 1. 
    Het Gemeenschapsmerk wordt op vordering bij het Bureau of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure nietig verklaard, wanneer
  • a) 
    het is ingeschreven in strijd met artikel 5 of artikel 7;
  • b) 
    de aanvrager bij indiening van de aanvrage te kwader trouw was.
  • 2. 
    Wanneer het Gemeenschapsmerk is ingeschreven in strijd met artikel 7, lid 1, onder b), c) of d), kan het echter niet nietig worden verklaard wanneer het door het gebruik dat er na de inschrijving van gemaakt is, onderscheidend vermogen heeft verkregen voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is.
  • 3. 
    Indien de nietigheidsgrond slechts bestaat voor een deel van de waren of diensten waarvoor het Gemeenschapsmerk ingeschreven is, kan het merk alleen voor de betrokken waren of diensten nietig worden verklaard.

Artikel 52

Relatieve nietigheidsgronden

  • 1. 
    Het Gemeenschapsmerk wordt op vordering bij het Bureau of bij reconventionele vordering in een inbreukprocedure nietig verklaard:
  • a) 
    wanneer er een in artikel 8, lid 2, bedoeld ouder merk bestaat en aan de in lid 1 of lid 5 van dit artikel genoemde voorwaarden voldaan is;
  • b) 
    wanneer er een in artikel 8, lid 3, bedoeld merk bestaat en aan de in dat lid genoemde voorwaarden voldaan is;
  • c) 
    wanneer er een in artikel 8, lid 4, bedoeld ouder recht bestaat en aan de in dat lid genoemde voorwaarden voldaan is.
  • 2. 
    Het Gemeenschapsmerk wordt op vordering bij het Bureau of bij reconventionele vordering in een inbreukprocedure tevens nietig verklaard wanneer het gebruik ervan verboden kan worden op grond van het nationaal recht inzake de bescherming van een ander ouder recht, met name van een
  • a) 
    recht op de naam,
  • b) 
    recht op een afbeelding,
  • c) 
    auteursrecht,
  • d) 
    recht van industriële eigendom.
  • 3. 
    Het Gemeenschapsmerk kan niet nietig worden verklaard wanneer de houder van een der in lid 1 of lid 2 bedoelde rechten uitdrukkelijk toestemming geeft tot de inschrijving van dit merk voordat de vordering tot nietigverklaring of de reconventionele vordering is ingesteld.
  • 4. 
    De houder van een der in lid 1 of lid 2 bedoelde rechten die de nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk heeft gevorderd of een reconventionele vordering in een inbreukprocedure heeft ingesteld, kan geen nieuwe vordering tot nietigverklaring of reconventionele vordering instellen op grond van een van deze andere rechten die hij reeds tot staving van de eerste vordering tot nietigverklaring had kunnen inroepen.
  • 5. 
    Artikel 51, lid 3, is van toepassing.

Artikel 53

Rechtsverwerking wegens gedogen

  • 1. 
    De houder van een Gemeenschapsmerk die het gebruik van een jonger Gemeenschapsmerk heeft gedoogd gedurende vijf opeenvolgende jaren, kan niet meer op grond van het oudere merk vorderen dat het jongere merk nietig wordt verklaard noch bezwaar maken tegen het gebruik van het jongere merk voor de waren of diensten waarvoor dat jongere merk is gebruikt, tenzij het jongere merk te kwader trouw is aangevraagd.
  • 2. 
    De houder van een in artikel 8, lid 2, bedoeld ouder nationaal merk of een in artikel 8, lid 4, bedoeld ander ouder teken die het gebruik van een jonger Gemeenschapsmerk in de Lid-Staat waar het oudere merk of het andere oudere teken beschermd wordt heeft gedoogd gedurende vijf opeenvolgende jaren, kan niet meer op grond van het oudere merk of het andere oudere teken vorderen dat het jongere merk nietig wordt verklaard noch bezwaar maken tegen het gebruik van het jongere merk voor de waren of diensten waarvoor dat jongere merk is gebruikt, tenzij het jongere Gemeenschapsmerk te kwader trouw is aangevraagd.
  • 3. 
    In de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen kan de houder van een jonger Gemeenschapsmerk geen bezwaar maken tegen het gebruik van het oudere recht, ofschoon dat recht niet langer aan het jongere merk kan worden tegengeworpen.

AFDELING 4

RECHTSGEVOLGEN VAN VERVAL EN NIETIGHEID

Artikel 54

Rechtsgevolgen van verval en nietigheid

  • 1. 
    In de mate waarin de merkhouder van zijn rechten vervallen verklaard is, wordt het Gemeenschapsmerk geacht geen rechtsgevolgen als bedoeld in deze verordening te hebben gehad vanaf de datum van de vordering tot vervallenverklaring of van de reconventionele vordering. Op verzoek van een partij kan in de beslissing een vroegere datum worden vastgesteld, waarop een van de gronden van het verval is ontstaan.
  • 2. 
    In de mate waarin het nietig verklaard is, wordt het Gemeenschapsmerk geacht van de aanvang af geen rechtsgevolgen als bedoeld in deze verordening te hebben gehad.
  • 3. 
    Onverminderd de nationale bepalingen betreffende vorderingen tot vergoeding van schade veroorzaakt door nalatigheid of kwade trouw van de merkhouder of betreffende ongerechtvaardigde verrijking, heeft de terugwerkende kracht van het verval of van de nietigheid van het merk geen invloed op:
  • a) 
    een beslissing over inbreuk die vóór de vervallen- of nietigverklaring in kracht van gewijsde gegaan en ten uitvoer gelegd is;
  • b) 
    een vóór de vervallen- of nietigverklaring gesloten overeenkomst, voor zover die vóór die verklaring is uitgevoerd; uit billijkheidsoverwegingen kan echter terugbetaling worden geëist van de op grond van deze overeenkomst betaalde bedragen en wel in de mate als door de omstandigheden gerechtvaardigd is.

AFDELING 5

PROCEDURE VOOR HET BUREAU INZAKE VERVALLENVERKLARING OF NIETIGVERKLARING

Artikel 55

Vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring

  • 1. 
    Een vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk kan bij het Bureau worden ingesteld:
  • a) 
    in de gevallen bedoeld in de artikelen 50 en 51, door iedere natuurlijke of rechtspersoon, alsmede iedere groepering die opgericht is om de belangen van fabrikanten, producenten, dienstverrichters, handelaars of consumenten te behartigen en die overeenkomstig het daarvoor geldende recht bevoegd is in eigen naam in rechte op te treden;
  • b) 
    in de gevallen bedoeld in artikel 52, lid 1, door de in artikel 42, lid 1, bedoelde personen;
  • c) 
    in de gevallen bedoeld in artikel 52, lid 2, door de houders van de in die bepaling genoemde oudere rechten of de personen die krachtens het nationale recht van de betrokken Lid-Staat bevoegd zijn deze rechten te doen gelden.
  • 2. 
    De vordering moet schriftelijk worden ingesteld en met redenen omkleed zijn. Zij wordt pas geacht te zijn ingesteld na betaling van de taks.
  • 3. 
    De vordering tot vervallen- of nietigverklaring is niet ontvankelijk als op een vordering met hetzelfde voorwerp en op dezelfde grond al door een rechterlijke instantie van een Lid-Staat aangaande dezelfde partijen een in kracht van gewijsde gegane beslissing is gegeven.

Artikel 56

Onderzoek van de vordering

  • 1. 
    Bij het onderzoek van de vordering tot vervallen- of nietigverklaring verzoekt het Bureau zo dikwijls als nodig de partijen binnen een door het Bureau te stellen termijn te antwoorden op mededelingen van de andere partijen of van het Bureau zelf.
  • 2. 
    Op verzoek van de houder van het Gemeenschapsmerk levert de houder van een ouder Gemeenschapsmerk die partij is in de nietigheidsprocedure, het bewijs dat in de vijf jaren die voorafgaan aan de datum van de vordering tot nietigverklaring, het oudere Gemeenschapsmerk in de Gemeenschap normaal is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en die hij tot staving van zijn vordering aanvoert, of dat er geldige redenen zijn voor het niet gebruiken, voor zover het oudere Gemeenschapsmerk op die datum sinds ten minste vijf jaar ingeschreven was. Bovendien moet de houder van het oudere Gemeenschapsmerk, indien het oudere Gemeenschapsmerk op de datum van publikatie van de aanvrage om het Gemeenschapsmerk sinds ten minste vijf jaar ingeschreven was, eveneens het bewijs leveren dat op die datum aan de in artikel 43, lid 2, gestelde voorwaarden voldaan was. Kan dat bewijs niet worden geleverd, dan wordt de vordering tot nietigverklaring afgewezen. Wordt het oudere Gemeenschapsmerk slechts gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, dan wordt het voor het onderzoek van de vordering tot nietigverklaring geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten ingeschreven te zijn.
  • 3. 
    Lid 2 is van toepassing op de in artikel 8, lid 2, onder a), bedoelde oudere nationale merken, met dien verstande dat het gebruik in de Gemeenschap wordt vervangen door het gebruik in de Lid-Staat waar het oudere nationale merk beschermd wordt.
  • 4. 
    Het Bureau kan de partijen verzoeken tot een minnelijke schikking te komen.
  • 5. 
    Indien uit het onderzoek van de vordering tot vervallen- of nietigverklaring blijkt dat het merk niet ingeschreven had moeten worden voor alle of een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, worden met betrekking tot die waren of diensten de rechten van de houder van het Gemeenschapsmerk vervallen verklaard of wordt het merk nietig verklaard. Zo niet, dan wordt de vordering tot vervallen- of nietigverklaring afgewezen.
  • 6. 
    De beslissing tot vervallenverklaring van de rechten van de houder van het Gemeenschapsmerk of tot nietigverklaring van dit merk wordt in het register ingeschreven wanneer ze onherroepelijk is geworden.

TITEL VII BEROEPSPROCEDURE

Artikel 57

Beslissingen waartegen beroep kan worden ingesteld

  • 1. 
    Tegen de beslissingen van de onderzoekers, de oppositieafdeling, de afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden en de nietigheidsafdeling kan beroep worden ingesteld. Het beroep heeft schorsende werking.
  • 2. 
    Tegen een beslissing waarbij een procedure ten aanzien van een der partijen niet wordt afgesloten, kan slechts beroep worden ingesteld tegelijk met de eindbeslissing, tenzij tegen die beslissing afzonderlijk beroep openstaat.

Artikel 58

Personen die beroep kunnen instellen en partij kunnen zijn in de procedure

Een ieder die partij is in een procedure welke tot een beslissing heeft geleid, kan hiertegen in beroep gaan voor zover hij bij die beslissing in het ongelijk gesteld is. De andere partijen in die procedure zijn van rechtswege partij in de beroepsprocedure.

Artikel 59

Termijn en vorm

Het beroep wordt schriftelijk ingesteld bij het Bureau binnen twee maanden na de dag waarop de beslissing is meegedeeld. Het beroep wordt pas geacht ingesteld te zijn nadat de beroepstaks betaald is. Een schriftelijke uiteenzetting van de gronden van het beroep moet worden ingediend binnen vier maanden na de datum waarop de beslissing meegedeeld is.

Artikel 60

Prejudiciële herziening

  • 1. 
    Indien de instantie waarvan de beslissing betwist wordt, het beroep ontvankelijk en gegrond acht, moet zij haar beslissing herzien. Deze bepaling geldt niet wanneer tegenover de appellant een andere partij staat.
  • 2. 
    Indien de beslissing niet binnen een maand na ontvangst van de uiteenzetting van de gronden herzien wordt, dan moet het beroep onverwijld worden voorgelegd aan de kamer van beroep, zonder oordeel over de gronden daarvan.

Artikel 61

Onderzoek van het beroep

  • 1. 
    Indien het beroep ontvankelijk is, onderzoekt de kamer van beroep of het beroep gegrond is.
  • 2. 
    Bij het onderzoek van het beroep verzoekt de kamer van beroep zo dikwijls als nodig de partijen, binnen een door de kamer te stellen termijn te antwoorden op mededelingen van de andere partijen of van de kamer zelf.

Artikel 62

Beslissing over het beroep

  • 1. 
    Nadat onderzocht is of het beroep ontvankelijk is, beslist de kamer van beroep over het beroep. De kamer van beroep kan hetzij de bevoegdheden uitoefenen van de instantie die de bestreden beslissing heeft genomen, hetzij de zaak voor verdere afdoening naar deze instantie terugwijzen.
  • 2. 
    Indien de kamer van beroep de zaak voor verdere afdoening terugwijst naar de instantie die de bestreden beslissing heeft genomen, is deze instantie gebonden aan de beoordeling van de rechtsvragen door de kamer van beroep, voor zover de feiten dezelfde zijn.
  • 3. 
    Een beslissing van de kamer van beroep treedt eerst in werking na afloop van de in artikel 63, lid 5, gestelde termijn of, indien binnen deze termijn bij het Hof van Justitie beroep is ingesteld, nadat dit beroep is verworpen.

Artikel 63

Beroep bij het Hof van Justitie

  • 1. 
    Tegen de beslissingen in beroep van de kamer van beroep kan beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
  • 2. 
    Beroep kan worden ingesteld wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het Verdrag, van deze verordening of een uitvoeringsregeling daarvan, of wegens misbruik van bevoegdheid.
  • 3. 
    Het Hof van Justitie kan de bestreden beslissing vernietigen of herzien.
  • 4. 
    Beroep kan worden ingesteld door partijen in de procedure voor de kamer van beroep voor zover zij door de beslissing van deze kamer in het ongelijk zijn gesteld.
  • 5. 
    Beroep moet bij het Hof van Justitie worden ingesteld binnen twee maanden na kennisgeving van de beslissing van de kamer van beroep.
  • 6. 
    Het Bureau treft de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie.

TITEL VIII COLLECTIEVE GEMEENSCHAPSMERKEN

Artikel 64

Collectieve Gemeenschapsmerken

  • 1. 
    Een collectief Gemeenschapsmerk is een Gemeenschapsmerk dat bij de aanvrage als zodanig wordt aangewezen en op grond waarvan de waren of diensten van de leden van de vereniging die merkhouder is, onderscheiden kunnen worden van die van andere ondernemingen. Verenigingen van fabrikanten, producenten, dienstverrichters of handelaars, die overeenkomstig het daarvoor geldende recht bevoegd zijn om in eigen naam drager te zijn van ongeacht welke rechten en verplichtingen, overeenkomsten aan te gaan of andere rechtshandelingen te verrichten en in rechte op te treden, alsmede publiekrechtelijke rechtspersonen, kunnen collectieve Gemeenschapsmerken aanvragen.
  • 2. 
    In afwijking van artikel 7, lid 1, onder c), kunnen collectieve Gemeenschapsmerken in de zin van lid 1 ook bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen wijzen op de plaats van herkomst van de waren of diensten. Een collectief merk staat de merkhouder niet toe een derde te verbieden om in het economisch verkeer deze tekens of aanduidingen te gebruiken, voor zover er sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel; met name kan een dergelijk merk niet worden ingeroepen tegen een derde die gerechtigd is een geografische benaming te gebruiken.
  • 3. 
    Tenzij in de artikelen 65 tot en met 72 anders wordt bepaald, is deze verordening van toepassing op collectieve Gemeenschapsmerken.

Artikel 65

Reglement van het merk

  • 1. 
    De aanvrager van een collectief Gemeenschapsmerk moet binnen de gestelde termijn een reglement indienen.
  • 2. 
    Het reglement bepaalt welke personen het merk mogen gebruiken, onder welke voorwaarden iemand tot de vereniging behoort en onder welke voorwaarden, voor zover deze bestaan, met inbegrip van sancties, het merk kan worden gebruikt. Het reglement van een in artikel 64, lid 2, bedoeld merk moet het lidmaatschap van de vereniging die houder is van dat merk openstellen voor een ieder wiens waren uit het betrokken geografische gebied afkomstig zijn.

Artikel 66

Afwijzing van de aanvrage

  • 1. 
    Behalve in de bij de artikelen 36 en 38 bepaalde gevallen wordt de aanvrage om een collectief Gemeenschapsmerk afgewezen als er niet voldaan wordt aan artikel 64 of 65 of als het reglement strijdig is met de openbare orde of de goede zeden.
  • 2. 
    Een aanvrage om een collectief Gemeenschapsmerk wordt bovendien afgewezen wanneer het publiek kan worden misleid inzake aard of betekenis van het merk, vooral wanneer dit de indruk kan wekken iets anders te zijn dan een collectief merk.
  • 3. 
    De aanvrage wordt niet afgewezen als de aanvrager door een wijziging van het reglement voldoet aan de in lid 1 en lid 2 gestelde eisen.

Artikel 67

Opmerkingen van derden

Behalve in de in artikel 41 vermelde gevallen kan iedere in dat artikel bedoelde persoon of groepering het Bureau schriftelijke opmerkingen doen toekomen die bepaaldelijk berusten op de grond dat de aanvrage om een collectief Gemeenschapsmerk krachtens artikel 66 moet worden afgewezen.

Artikel 68

Gebruik van het merk

Het gebruik van het collectieve Gemeenschapsmerk door een ieder die dit merk mag gebruiken, voldoet aan de voorschriften van deze verordening, voor zover de andere voorwaarden waarvan deze het gebruik van het Gemeenschapsmerk afhankelijk stelt, vervuld zijn.

Artikel 69

Wijziging van het reglement van het merk

  • 1. 
    De houder van het collectieve Gemeenschapsmerk legt het Bureau elke wijziging van het reglement voor.
  • 2. 
    Wanneer het gewijzigde reglement niet voldoet aan artikel 65 of een in artikel 66 vermelde afwijzingsgrond doet ontstaan, wordt de wijziging niet in het register vermeld.
  • 3. 
    Artikel 67 is van toepassing op het gewijzigde reglement van het merk.
  • 4. 
    Voor de toepassing van deze verordening worden wijzigingen van het reglement pas van kracht vanaf de datum waarop de wijziging in het register wordt vermeld.

Artikel 70

Uitoefening van het recht tot instelling van een vordering wegens inbreuk

  • 1. 
    Het bepaalde in artikel 22, leden 3 en 4, betreffende de rechten van licentiehouders is van toepassing op een ieder die bevoegd is een collectief Gemeenschapsmerk te gebruiken.
  • 2. 
    De houder van een collectief Gemeenschapsmerk kan vergoeding eisen namens de personen die bevoegd zijn het merk te gebruiken, indien zij schade hebben geleden door onbevoegd gebruik van het merk.

Artikel 71

Gronden van verval

Behalve op de in artikel 50 vermelde gronden, wordt de houder van een collectief Gemeenschapsmerk op vordering bij het Bureau of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure van zijn rechten vervallen verklaard wanneer:

  • a) 
    de merkhouder geen redelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat het merk wordt gebruikt op een wijze die niet strookt met de eventuele voorwaarden van het reglement, waarvan wijzigingen zo nodig in het register vermeld zijn;
  • b) 
    door de wijze waarop de merkhouder het merk gebruikt heeft, het publiek kan worden misleid in de zin van artikel 66, lid 2;
  • c) 
    een wijziging van het reglement in het register vermeld is in strijd met artikel 69, lid 2, tenzij de merkhouder door een nieuwe wijziging van het reglement voldoet aan de in dat lid gestelde eisen.

Artikel 72

Nietigheidsgronden

Behalve op de in de artikelen 51 en 52 vermelde gronden wordt het collectieve Gemeenschapsmerk dat in strijd met artikel 66 is ingeschreven, op vordering bij het Bureau of bij reconventionele vordering in een inbreukprocedure nietig verklaard, tenzij de merkhouder door een wijziging van het reglement voldoet aan de in dat artikel gestelde eisen.

TITEL IX PROCEDUREREGELS

AFDELING 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 73

Gronden van de beslissing

De beslissingen van het Bureau worden met redenen omkleed. Zij kunnen slechts worden genomen op gronden waartegen de partijen verweer hebben kunnen voeren.

Artikel 74

Ambtshalve onderzoek van de feiten

  • 1. 
    Tijdens de procedure onderzoekt het Bureau ambtshalve de feiten; in procedures inzake relatieve afwijzingsgronden blijft dit onderzoek echter beperkt tot de door de partijen aangevoerde feiten, bewijsmiddelen en argumenten en tot de door hen ingestelde vordering.
  • 2. 
    Het Bureau hoeft geen rekening te houden met feiten en bewijsmiddelen die de partijen niet tijdig hebben aangevoerd.

Artikel 75

Mondelinge procedure

  • 1. 
    Het Bureau kan ambtshalve of op verzoek van een der partijen in de procedure tot mondelinge behandeling overgaan indien het zulks wenselijk acht.
  • 2. 
    De mondelinge procedure voor onderzoekers, oppositieafdeling en afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden is niet openbaar.
  • 3. 
    De mondelinge procedure voor de nietigheidsafdeling en de kamers van beroep, met inbegrip van de uitspraak, is openbaar, tenzij de aangezochte instantie anders beslist indien openbaarheid met name aan een partij in de procedure ernstig en ongerechtvaardigd nadeel zou kunnen toebrengen.

Artikel 76

Bewijsvoering

  • 1. 
    In de procedure voor het Bureau zijn onder meer de volgende bewijsmiddelen toegelaten:
  • a) 
    horen van partijen;
  • b) 
    inwinnen van inlichtingen;
  • c) 
    overleggen van documenten en monsters;
  • d) 
    getuigenverhoor;
  • e) 
    deskundigenonderzoek;
  • f) 
    schriftelijke verklaringen die onder ede of belofte zijn afgelegd of overeenkomstig het recht van de Staat waar zij afgelegd zijn een soortgelijke werking hebben.
  • 2. 
    De betrokken dienst kan het onderzoek van deze bewijsmiddelen opdragen aan een van zijn leden.
  • 3. 
    Indien het Bureau het nodig acht dat een partij, een getuige of een deskundige een mondelinge verklaring aflegt, roept het deze persoon daartoe op.
  • 4. 
    De partijen worden in kennis gesteld van het verhoor van een getuige of deskundige door het Bureau. Zij hebben het recht daarbij aanwezig te zijn en de getuige of deskundige vragen te stellen.

Artikel 77

Kennisgeving

Het Bureau geeft ambtshalve kennis van alle beslissingen en oproepen alsook van mededelingen waardoor een termijn ingaat of waarvan de kennisgeving is voorgeschreven in andere bepalingen van deze verordening of van de uitvoeringsverordening of door de Voorzitter van het Bureau.

Artikel 78

Herstel in de vorige toestand

  • 1. 
    Indien de aanvrager of de houder van een Gemeenschapsmerk of iedere partij in een procedure voor het Bureau, ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid, niet in staat is geweest tegenover het Bureau een termijn in acht te nemen, wordt hij op zijn verzoek in zijn rechten hersteld indien de verhindering ingevolge deze verordening rechtstreeks het verlies van een recht of een rechtsmiddel tot gevolg heeft.
  • 2. 
    Het verzoek moet schriftelijk worden ingediend binnen twee maanden nadat de verhindering is geëindigd. De nog niet verrichte handeling moet alsnog binnen die termijn geschieden. Het verzoek is slechts ontvankelijk binnen een jaar na het verstrijken van de niet in acht genomen termijn. Indien het verzoek om vernieuwing niet is ingediend of de vernieuwingstaks niet is voldaan, wordt de termijn van zes maanden bedoeld in artikel 47, lid 3, derde zin, afgetrokken van de periode van een jaar.
  • 3. 
    Het verzoek moet met redenen omkleed zijn en de feiten en argumenten bevatten waarop het gegrond is. Het verzoek wordt pas geacht te zijn ingediend nadat de taks voor herstel in de vorige toestand betaald is.
  • 4. 
    De instantie die bevoegd is te beslissen over de niet verrichte handeling beslist over het verzoek.
  • 5. 
    Dit artikel is niet van toepassing op de termijnen bedoeld in lid 2, alsmede in artikel 29, lid 1, en in artikel 42, lid 1.
  • 6. 
    De aanvrager of de houder van een Gemeenschapsmerk die in zijn rechten wordt hersteld, kan zijn rechten niet doen gelden tegen een derde die in de periode tussen het verlies van het recht op de aanvrage of op het Gemeenschapsmerk en de bekendmaking van het herstel van dit recht, te goeder trouw waren op de markt heeft gebracht of diensten heeft verricht onder een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het Gemeenschapsmerk.
  • 7. 
    Een derde die zich op lid 6 kan beroepen, kan binnen twee maanden na de datum waarop wordt bekendgemaakt dat de aanvrager of de houder van een Gemeenschapsmerk in zijn rechten wordt hersteld, tegen deze beslissing derdenverzet aantekenen.
  • 8. 
    Dit artikel laat onverlet het recht van een Lid-Staat om herstel in de vorige toestand toe te kennen met betrekking tot bij deze verordening gestelde termijnen die in acht moeten worden genomen ten aanzien van de instanties van die Staat.

Artikel 79

Verwijzing naar algemene beginselen

Voor zover deze verordening, de uitvoeringsverordening, het reglement inzake de taksen of het reglement voor de procesvoering van de kamers van beroep geen procedureregels bevatten, richt het Bureau zich naar de beginselen die in de Lid-Staten algemeen aanvaard zijn.

Artikel 80

Einde van de financiële verplichtingen

  • 1. 
    Vorderingen van het Bureau tot betaling van taksen vervallen vier jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de taks opeisbaar is geworden.
  • 2. 
    Vorderingen jegens het Bureau tot terugbetaling van taksen of van te veel betaalde bedragen vervallen vier jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de vorderingen zijn ontstaan.
  • 3. 
    De in de leden 1 en 2 genoemde termijn wordt in het geval bedoeld in lid 1 gestuit door een verzoek de taks te betalen en in het geval bedoeld in lid 2 door een verzoekschrift om de vordering te doen gelden. Deze termijn gaat opnieuw in op de datum van stuiting; hij verstrijkt uiterlijk zes jaar na het einde van het kalenderjaar waarin hij aanvankelijk ingegaan is, tenzij de vordering in rechte geldend wordt gemaakt; in dat geval verstrijkt de termijn op zijn vroegst één jaar na de datum waarop de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

AFDELING 2

KOSTEN

Artikel 81

Verdeling van de kosten

  • 1. 
    De verliezende partij in een procedure betreffende oppositie, verval, nietigheid of beroep, betaalt de taksen alsook, behoudens het bepaalde in artikel 115, lid 6, alle vereiste procedurekosten die de andere partij heeft gedragen, met inbegrip van de reis- en verblijfkosten en de bezoldiging van een gemachtigde, raadsman of advocaat, met inachtneming van de tarieven die voor elke kostencategorie overeenkomstig de uitvoeringsverordening worden vastgesteld.
  • 2. 
    Voor zover evenwel de partijen respectievelijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld of voor zover de billijkheid zulks vereist, beslist de oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep dat de kosten anders worden verdeeld.
  • 3. 
    De partij die door intrekking van de aanvrage om het Gemeenschapsmerk, van de oppositie, van de vordering tot vervallen- of nietigverklaring of van het beroep, door niet-vernieuwing van de inschrijving van het Gemeenschapsmerk of door afstand van het Gemeenschapsmerk, een einde maakt aan een procedure, betaalt de taksen, alsmede de door de andere partij gedragen kosten overeenkomstig de leden 1 en 2.
  • 4. 
    Wanneer de procedure zonder voorwerp is geraakt, beslist de oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep vrijelijk over de kosten.
  • 5. 
    Wanneer de partijen voor de oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep een andere kostenregeling overeenkomen dan die van de vorige leden, neemt de betrokken afdeling hiervan nota.
  • 6. 
    Op verzoek stelt de griffie van de oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep het bedrag vast dat op grond van de voorgaande leden vergoed moet worden. Dit bedrag kan op een binnen de gestelde termijn gedaan verzoek bij beslissing van de oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep herzien worden.

Artikel 82

Tenuitvoerlegging van beslissingen tot vaststelling van de kosten

  • 1. 
    Iedere onherroepelijke beslissing van het Bureau tot vaststelling van de kosten vormt executoriale titel.
  • 2. 
    De gedwongen tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de Staat van executie. Het exequatur wordt, na een onderzoek dat zich beperkt tot de echtheid van de titel, verleend door de nationale autoriteit die door de regering van elke Lid-Staat daartoe wordt aangewezen. Van de aanwijzing geeft zij kennis aan het Bureau en aan het Hof van Justitie.
  • 3. 
    Nadat de bedoelde formaliteiten op verzoek van de belanghebbende zijn vervuld, kan deze de tenuitvoerlegging volgens de nationale wetgeving voortzetten door zich rechtstreeks te wenden tot de bevoegde instantie.
  • 4. 
    De gedwongen tenuitvoerlegging kan slechts worden opgeschort door een beslissing van het Hof van Justitie. Het toezicht op de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging behoort echter tot de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van het betrokken land.

AFDELING 3

VOORLICHTING VAN HET PUBLIEK EN DE INSTANTIES DER LID-STATEN

Artikel 83

Register van Gemeenschapsmerken

Het Bureau houdt een register bij, register van Gemeenschapsmerken genoemd, waarin die gegevens worden opgenomen waarvan de inschrijving voorgeschreven is door deze verordening of door de uitvoeringsverordening. Het register ligt ter inzage van het publiek.

Artikel 84

Openbare inzage

  • 1. 
    De dossiers betreffende aanvragen om een Gemeenschapsmerk die nog niet gepubliceerd zijn, kunnen alleen met toestemming van de aanvrager worden ingezien.
  • 2. 
    Een ieder die kan bewijzen dat de aanvrager van een Gemeenschapsmerk heeft verklaard dat deze na de inschrijving van het merk tegen hem een beroep op dit merk zou kunnen doen, kan het dossier inzien vóór de publikatie van de aanvrage en zonder toestemming van de aanvrager.
  • 3. 
    Na publikatie van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk kunnen de dossiers betreffende deze aanvrage en het merk op verzoek worden ingezien.
  • 4. 
    Bij raadpleging van een dossier krachtens lid 2 of lid 3 kunnen bepaalde stukken daaruit echter, overeenkomstig de bepalingen van de uitvoeringsverordening, van inzage worden uitgesloten.

Artikel 85

Regelmatig verschijnende publikaties

Het Bureau doet periodiek verschijnen

  • a) 
    een Blad van Gemeenschapsmerken waarin de aantekeningen in het register van Gemeenschapsmerken worden opgenomen, alsmede alle andere gegevens waarvan de publikatie door deze verordening of de uitvoeringsverordening voorgeschreven is;
  • b) 
    een Publikatieblad, met de mededelingen en bekendmakingen van algemene aard die van de Voorzitter van het Bureau uitgaan alsmede alle andere bekendmakingen betreffende deze verordening en de toepassing ervan.

Artikel 86

Administratieve samenwerking

Tenzij in deze verordening of in de nationale wetgevingen anders bepaald is, verlenen het Bureau en de bevoegde rechterlijke of andere instanties van de Lid-Staten elkaar op verzoek bijstand door elkaar gegevens te verstrekken of inzage in dossiers te geven. Wanneer het Bureau inzage van dossiers geeft aan de rechterlijke instanties, openbare ministeries of centrale diensten voor de industriële eigendom, is deze inzage niet onderworpen aan de in artikel 84 bedoelde beperkingen.

Artikel 87

Uitwisseling van publikaties

  • 1. 
    Het Bureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de Lid-Staten wisselen op verzoek, voor hun eigen behoeften en kosteloos, een of meer exemplaren van hun publikaties uit.
  • 2. 
    Het Bureau kan overeenkomsten sluiten over uitwisseling en toezending van publikaties.

AFDELING 4

VERTEGENWOORDIGING

Artikel 88

Algemene beginselen betreffende de vertegenwoordiging

  • 1. 
    Behoudens lid 2 is niemand verplicht zich voor het Bureau te doen vertegenwoordigen.
  • 2. 
    Onverminderd lid 3, tweede zin, moeten natuurlijke en rechtspersonen die in de Gemeenschap geen woonplaats, zetel noch werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel hebben, zich in alle in deze verordening bedoelde procedures, met uitzondering van de indiening van een aanvrage om een Gemeenschapsmerk, overeenkomstig artikel 89, lid 1, voor het Bureau doen vertegenwoordigen; andere uitzonderingen kunnen in de uitvoeringsverordening worden vastgesteld.
  • 3. 
    Natuurlijke en rechtspersonen die in de Gemeenschap een woonplaats, zetel of werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel hebben, kunnen voor het Bureau optreden door tussenkomst van een werknemer, die een bij het dossier te voegen ondertekende volmacht indient; de bijzonderheden hiervan worden geregeld in de uitvoeringsverordening. De werknemer van een rechtspersoon als bedoeld in dit lid kan ook handelen voor andere rechtspersonen die met deze rechtspersoon economisch verbonden zijn, ook indien die andere rechtspersonen in de Gemeenschap geen woonplaats, zetel, noch werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel hebben.

Artikel 89

Beroepsmatige vertegenwoordiging

  • 1. 
    Natuurlijke of rechtspersonen kunnen voor het Bureau slechts worden vertegenwoordigd door:
  • a) 
    een advocaat die bevoegd is op het grondgebied van een der Lid-Staten praktijk uit te oefenen en kantoor houdt binnen de Gemeenschap, voor zover hij in die Lid-Staat bevoegd is op te treden als merkengemachtigde, of
  • b) 
    erkende gemachtigden die op een daartoe door het Bureau bij te houden lijst ingeschreven staan.

De vertegenwoordigers die optreden bij het Bureau dienen bij het Bureau een bij het dossier te voegen ondertekende volmacht in; de bijzonderheden hiervan worden geregeld in de uitvoeringsverordening.

  • 2. 
    Op de lijst van erkende gemachtigden kan iedere natuurlijke persoon worden ingeschreven die aan de volgende voorwaarden voldoet:
  • a) 
    hij moet de nationaliteit van een van de Lid-Staten bezitten;
  • b) 
    zijn kantoor of de plaats waar hij werkt moet zich binnen de Gemeenschap bevinden;
  • c) 
    hij moet bevoegd zijn op het gebied van merken natuurlijke personen en rechtspersonen te vertegenwoordigen voor de centrale dienst voor de industriële eigendom van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij zijn beroep uitoefent of werkt. Wanneer deze bevoegdheid in die Lid-Staat niet afhankelijk gesteld is van bijzondere beroepsbekwaamheid, moet degene die inschrijving op de lijst van het Bureau verzoekt ten minste vijf jaar regelmatig als vertegenwoordiger op het gebied van merken opgetreden zijn bij de centrale dienst voor de industriële eigendom van die Staat. Deze voorwaarde inzake beroepsuitoefening geldt evenwel niet voor personen ten aanzien van wie, overeenkomstig de in een Lid-Staat bestaande voorschriften, officieel erkend wordt dat zij op het gebied van merken over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikken om natuurlijke of rechtspersonen bij de centrale dienst voor de industriële eigendom van die Staat te vertegenwoordigen.
  • 3. 
    De inschrijving geschiedt op verzoek, waarbij een door de centrale dienst voor de industriële eigendom van de betrokken Lid-Staat afgegeven bewijs overgelegd dient te worden waaruit blijkt dat de in lid 2 bedoelde voorwaarden vervuld zijn.
  • 4. 
    De voorzitter van het Bureau kan ontheffing verlenen van:
  • a) 
    de in lid 2, onder c), tweede zin, bedoelde eis, indien de verzoeker het bewijs levert dat hij de vereiste bekwaamheid op een andere wijze heeft verworven;
  • b) 
    de in lid 2, onder a), bedoelde eis in bijzondere omstandigheden.
  • 5. 
    De voorwaarden waaronder een persoon van de lijst van erkende gemachtigden kan worden geschrapt, worden geregeld in de uitvoeringsverordening.

TITEL X BEVOEGDHEID EN PROCEDURE INZAKE RECHTSVORDERINGEN BETREFFENDE GEMEENSCHAPSMERKEN

AFDELING 1

TOEPASSING VAN HET BEVOEGDHEIDS- EN EXECUTIEVERDRAG

Artikel 90

Toepassing van het Bevoegdheids- en Executieverdrag

  • 1. 
    Tenzij deze verordening anders bepaalt, is het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Brussel op 27 september 1968, zoals gewijzigd bij de Verdragen houdende toetreding tot dat Verdrag van de tot de Europese Gemeenschappen toetredende landen, welk geheel van dat Verdrag en van deze Toetredingsverdragen hierna wordt aangeduid als "Bevoegdheids- en Executieverdrag", van toepassing op de procedures betreffende Gemeenschapsmerken en aanvragen om Gemeenschapsmerken, alsmede op de procedures betreffende gelijktijdige en opeenvolgende vorderingen die worden ingesteld op grond van Gemeenschapsmerken en nationale merken.
  • 2. 
    Met betrekking tot procedures die het gevolg zijn van de in artikel 92 bedoelde rechtsvorderingen:
  • a) 
    zijn artikel 2, artikel 4, artikel 5, leden 1, 3, 4 en 5, en artikel 24 van het Bevoegdheids- en Executieverdrag niet van toepassing;
  • b) 
    zijn de artikelen 17 en 18 van dat Verdrag van toepassing binnen de grenzen van artikel 93, lid 4, van deze verordening;
  • c) 
    zijn de bepalingen van Titel II van dat Verdrag die gelden voor personen met woonplaats in een Lid-Staat ook van toepassing op personen die geen woonplaats maar een vestiging in een Lid-Staat hebben.

AFDELING 2

GESCHILLEN TER ZAKE VAN INBREUK OP EN GELDIGHEID VAN GEMEENSCHAPSMERKEN

Artikel 91

Rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk

  • 1. 
    De Lid-Staten wijzen op hun grondgebied een zo gering mogelijk aantal nationale rechterlijke instanties van eerste en tweede aanleg aan, hierna "rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk" te noemen, die de hun bij deze verordening opgedragen taken vervullen.
  • 2. 
    Binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze verordening deelt elke Lid-Staat aan de Commissie een lijst mee van de rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk met hun naam en territoriale bevoegdheid.
  • 3. 
    Elke verandering betreffende het aantal, de namen of de territoriale bevoegdheid van deze rechtbanken, die na de in lid 2 bedoelde mededeling plaatsvindt, wordt door de betrokken Lid-Staat onverwijld aan de Commissie gemeld.
  • 4. 
    De in de leden 2 en 3 bedoelde gegevens worden door de Commissie aan de Lid-Staten meegedeeld en in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.
  • 5. 
    Zolang een Lid-Staat de in lid 2 bedoelde mededeling niet heeft gedaan, wordt elke procedure die het gevolg is van de in artikel 92 bedoelde vorderingen en waarvoor de rechterlijke instanties van die Staat krachtens artikel 93 bevoegd zijn, ingesteld bij de rechterlijke instantie van die Staat die absoluut en relatief bevoegd zou zijn indien het procedures inzake een in die Lid-Staat ingeschreven nationaal merk zou betreffen.

Artikel 92

Bevoegdheid ter zake van inbreuk en geldigheid

De rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk hebben uitsluitende bevoegdheid ter zake van:

  • a) 
    alle rechtsvorderingen betreffende inbreuk en - indien naar nationaal recht toegestaan - dreigende inbreuk op Gemeenschapsmerken,
  • b) 
    rechtsvorderingen tot vaststelling van niet-inbreuk, indien naar nationaal recht toegestaan,
  • c) 
    alle rechtsvorderingen wegens feiten als bedoeld in artikel 9, lid 3, tweede zin,
  • d) 
    reconventionele vorderingen tot vervallen- of nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk, als bedoeld in artikel 96.

Artikel 93

Internationale bevoegdheid

  • 1. 
    Onverminderd de bepalingen van deze verordening en van de krachtens artikel 90 toepasselijke bepalingen van het Bevoegdheids- en Executieverdrag, worden de procedures ingevolge de in artikel 92 bedoelde rechtsvorderingen aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de Lid-Staat waar de gedaagde zijn woonplaats heeft of, wanneer hij geen woonplaats heeft in een van de Lid-Staten, in de Lid-Staat waar hij een vestiging heeft.
  • 2. 
    Wanneer de gedaagde woonplaats noch vestiging heeft in een van de Lid-Staten, worden de procedures aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de Lid-Staat waar de eiser zijn woonplaats heeft, of, indien deze geen woonplaats heeft in een van de Lid-Staten, in de Lid-Staat waar hij een vestiging heeft.
  • 3. 
    Wanneer gedaagde noch eiser aldaar een woonplaats of vestiging heeft, worden de procedures aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de Lid-Staat waar het Bureau zijn zetel heeft.
  • 4. 
    Onverminderd de leden 1, 2 en 3:
  • a) 
    is artikel 17 van het Bevoegdheids- en Executieverdrag van toepassing indien de partijen overeenkomen dat een andere rechtbank voor het Gemeenschapsmerk bevoegd is;
  • b) 
    is artikel 18 van dat Verdrag van toepassing indien de gedaagde voor een andere rechtbank voor het Gemeenschapsmerk verschijnt.
  • 5. 
    Met uitzondering van rechtsvorderingen tot verkrijging van een verklaring van niet-inbreuk op een Gemeenschapsmerk kunnen de procedures ingevolge de in artikel 92 bedoelde rechtsvorderingen ook worden ingesteld bij de rechterlijke instanties van de Lid-Staat waar de inbreuk heeft plaatsgevonden of dreigt plaats te vinden, of waar een onder artikel 9, lid 3, tweede zin, vallende handeling is verricht.

Artikel 94

Omvang van de bevoegdheid

  • 1. 
    Een krachtens artikel 93, leden 1 tot en met 4, bevoegde rechtbank voor het Gemeenschapsmerk is bevoegd ter zake van:
  • inbreuk of dreigende inbreuk op het grondgebied van alle Lid-Staten,
  • onder artikel 9, lid 3, tweede zin, vallende handelingen op het grondgebied van alle Lid-Staten.
  • 2. 
    Een krachtens artikel 93, lid 5, bevoegde rechtbank voor het Gemeenschapsmerk is alleen bevoegd voor handelingen of dreigende handelingen op het grondgebied van de Lid-Staat waar die rechtbank gelegen is.

Artikel 95

Vermoeden van geldigheid - Verweer ten gronde

  • 1. 
    De rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk beschouwen het Gemeenschapsmerk als geldig, tenzij dit door de gedaagde bij een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring wordt bestreden.
  • 2. 
    De geldigheid van een Gemeenschapsmerk kan niet worden aangevochten met een vordering tot vaststelling van niet-inbreuk.
  • 3. 
    In de in artikel 92, onder a) en c), bedoelde rechtsvorderingen kunnen het verval of de nietigheid van het Gemeenschapsmerk op een andere wijze dan bij een reconventionele vordering alleen worden opgeworpen indien de gedaagde stelt dat het Gemeenschapsmerk vervallen kan worden verklaard wegens onvoldoende gebruik of nietig kan worden verklaard wegens een ouder recht van de gedaagde.

Artikel 96

Reconventionele vordering

  • 1. 
    De reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring kan slechts steunen op de in deze verordening genoemde gronden voor vervallen- of nietigverklaring.
  • 2. 
    Een Gemeenschapsmerkenrechtbank verwerpt een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring als op een vordering met hetzelfde voorwerp en op dezelfde grond al door het Bureau tussen dezelfde partijen een onherroepelijke beslissing is gegeven.
  • 3. 
    Indien de reconventionele vordering wordt ingesteld in een procedure waarin de merkhouder nog geen partij is, wordt hij daarvan in kennis gesteld en kan hij zich in het geding voegen overeenkomstig het nationale recht.
  • 4. 
    De rechtbank voor het Gemeenschapsmerk waarbij een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring van een Gemeenschapsmerk is ingesteld, deelt de datum van instelling van die vordering mee aan het Bureau. Het Bureau maakt hiervan melding in het Gemeenschapsmerkenregister.
  • 5. 
    Artikel 56, leden 3 tot en met 6, is van toepassing.
  • 6. 
    Wanneer een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk zich bij in kracht van gewijsde gegane beslissing over een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk heeft uitgesproken, wordt een afschrift van de beslissing aan het Bureau gezonden. Elke partij kan inlichtingen over deze toezending vragen. Het Bureau vermeldt de beslissing overeenkomstig de uitvoeringsverordering in het register van Gemeenschapsmerken.
  • 7. 
    Indien bij een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring wordt ingesteld, kan zij, de andere partijen gehoord, de procedure schorsen op verzoek van de houder van het Gemeenschapsmerk en de gedaagde uitnodigen om binnen een door haar te bepalen termijn bij het Bureau een vordering tot vervallen- of nietigverklaring in te stellen. Indien deze vordering niet binnen de bepaalde termijn wordt ingesteld, wordt de procedure voortgezet; de reconventionele vordering wordt dan als ingetrokken beschouwd. Artikel 100, lid 3, is van toepassing.

Artikel 97

Toepasselijk recht

  • 1. 
    De rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk passen de bepalingen van deze verordening toe.
  • 2. 
    Op alle zaken die niet in deze verordening geregeld zijn, past de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk het nationale recht toe, met inbegrip van haar internationaal privaatrecht.
  • 3. 
    Tenzij in deze verordening anders bepaald wordt, past een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk het procesrecht toe dat geldt voor soortgelijke rechtsvorderingen betreffende een nationaal merk in de Lid-Staat waar de rechtbank gelegen is.

Artikel 98

Sancties

  • 1. 
    Wanneer een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk van oordeel is dat de gedaagde inbreuk op een Gemeenschapsmerk heeft gemaakt of heeft gedreigd te maken, verbiedt zij de gedaagde de betrokken handelingen te verrichten, tenzij er speciale redenen zijn om dit niet te verbieden. Zij treft tevens maatregelen overeenkomstig het nationale recht om ervoor te zorgen dat dit verbod wordt nageleefd.
  • 2. 
    Overigens past de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk het recht, met inbegrip van het internationaal privaatrecht toe van de Lid-Staat waar de handelingen die inbreuk maken of dreigen te maken, zijn verricht.

Artikel 99

Voorlopige en beschermende maatregelen

  • 1. 
    Aan de rechterlijke instanties, met inbegrip van de rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk, van een Lid-Staat kunnen voor een Gemeenschapsmerk of aanvragen om een Gemeenschapsmerk dezelfde voorlopige en beschermende maatregelen worden gevraagd als het recht van die Staat kent voor nationale merken, zelfs indien een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk van een andere Lid-Staat krachtens deze verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen.
  • 2. 
    Een krachtens artikel 93, leden 1 tot en met 4, bevoegde rechtbank voor het Gemeenschapsmerk is bevoegd voorlopige en beschermende maatregelen te bevelen die, onverminderd de procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging overeenkomstig Titel III van het Bevoegdheids- en Executieverdrag, van kracht zijn op het grondgebied van elke Lid-Staat. Geen enkele andere rechterlijke instantie heeft deze bevoegdheid.

Artikel 100

Bijzondere bepalingen inzake verknochtheid

  • 1. 
    Indien bij een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk een in artikel 92 bedoelde vordering - anders dan een vordering tot vaststelling van niet-inbreuk - is ingesteld en de geldigheid van het Gemeenschapsmerk al voor een andere rechtbank voor het Gemeenschapsmerk bij een reconventionele vordering wordt betwist of bij het Bureau al een vordering tot vervallen- of nietigverklaring is ingesteld, schorst die rechtbank ambtshalve, de partijen gehoord, de procedure, tenzij er bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten.
  • 2. 
    Indien bij het Bureau een vordering tot vervallen- of nietigverklaring is ingesteld en de geldigheid van het Gemeenschapsmerk al bij een reconventionele vordering voor een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk wordt aangevochten, schorst het Bureau ambtshalve, de partijen gehoord, of op verzoek van een partij en nadat de andere partijen zijn gehoord, de procedure, tenzij er bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten. Indien evenwel een van de partijen in de procedure voor de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk daarom verzoekt, kan de rechtbank, nadat de andere partijen zijn gehoord, de procedure schorsen. In dat geval zet het Bureau de procedure voort.
  • 3. 
    Indien de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk de procedure schorst, kan zij voorlopige en beschermende maatregelen bevelen voor de duur van de schorsing.

Artikel 101

Bevoegdheid van de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk van tweede aanleg - Beroep in cassatie

  • 1. 
    Bij rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk van tweede aanleg kan beroep worden ingesteld tegen beslissingen van rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk van eerste aanleg ter zake van de in artikel 92 bedoelde vorderingen.
  • 2. 
    De voorwaarden waaronder beroep kan worden ingesteld bij een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk van tweede aanleg, worden bepaald door het nationale recht van de Lid-Staat waar die rechtbank gelegen is.
  • 3. 
    Het nationale recht inzake beroep in cassatie is van toepassing op beslissingen van de rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk van tweede aanleg.

AFDELING 3

ANDERE GESCHILLEN BETREFFENDE GEMEENSCHAPSMERKEN

Artikel 102

Aanvullende bepalingen inzake de bevoegdheid van andere nationale rechterlijke instanties dan de rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk

  • 1. 
    In de Lid-Staat waar de rechterlijke instanties volgens artikel 90, lid 1, bevoegd zijn, worden andere rechtsvorderingen dan de in artikel 92 bedoelde ingesteld bij de rechterlijke instanties die absoluut en relatief bevoegd zouden zijn indien het rechtsvorderingen inzake een in die Lid-Staat ingeschreven nationaal merk zou betreffen.
  • 2. 
    Indien op grond van artikel 90, lid 1, en van lid 1 van dit artikel geen rechterlijke instantie bevoegd is voor een andere rechtsvordering betreffende een Gemeenschapsmerk dan de in artikel 92 bedoelde rechtsvorderingen, kan deze rechtsvordering worden ingesteld bij de rechterlijke instanties van de Lid-Staat waar het Bureau gevestigd is.

Artikel 103

Verplichting van de nationale rechterlijke instantie

De nationale rechterlijke instantie waarbij een andere rechtsvordering betreffende het Gemeenschapsmerk wordt ingesteld dan de in artikel 92 bedoelde rechtsvorderingen, moet dat merk als geldig beschouwen.

AFDELING 4

OVERGANGSBEPALING

Artikel 104

Overgangsbepaling betreffende de toepassing van het Bevoegdheids- en Executieverdrag

De bepalingen van het Bevoegdheids- en Executieverdrag die krachtens de voorgaande artikelen van toepassing zijn, worden ten aanzien van een Verdragsluitende Staat alleen van kracht in de tekst van het Verdrag die op een bepaald tijdstip voor deze Staat geldt.

TITEL XI GEVOLGEN VOOR HET RECHT VAN DE LID-STATEN

AFDELING 1

CIVIELE VORDERINGEN OP GROND VAN MEERDERE MERKEN

Artikel 105

Gelijktijdige en opeenvolgende civiele vorderingen op grond van Gemeenschapsmerken en nationale merken

  • 1. 
    Wanneer voor gerechten van verschillende Lid-Staten tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld, en het ene gerecht op grond van een Gemeenschapsmerk en het andere gerecht op grond van een nationaal merk wordt aangezocht:
  • a) 
    moet het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, ook ambtshalve, de partijen verwijzen naar het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt indien de betrokken merken gelijk zijn en voor dezelfde waren of diensten gelden. Het gerecht dat tot verwijzing zou moeten overgaan kan zijn uitspraak aanhouden indien de bevoegdheid van het andere gerecht wordt aangevochten;
  • b) 
    kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak aanhouden indien de betrokken merken dezelfde zijn en gelden voor soortgelijke waren of diensten en ook indien de betrokken merken overeenstemmen en voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten gelden.
  • 2. 
    De rechterlijke instantie waarbij op grond van een Gemeenschapsmerk een vordering wegens inbreuk is ingesteld, wijst de vordering af indien tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen een onherroepelijke beslissing over het bodemgeschil is gegeven op grond van een nationaal merk dat voor dezelfde waren of diensten geldt.
  • 3. 
    De rechterlijke instantie waarbij op grond van een nationaal merk een vordering wegens inbreuk is ingesteld, wijst de vordering af indien tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen een onherroepelijke beslissing over het bodemgeschil is gegeven op grond van een Gemeenschapsmerk dat voor dezelfde waren of diensten geldt.
  • 4. 
    De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht.

AFDELING 2

TOEPASSING VAN HET RECHT VAN DE LID-STATEN OM HET GEBRUIK VAN GEMEENSCHAPSMERKEN TE VERBIEDEN

Artikel 106

Verbod op het gebruik van Gemeenschapsmerken

  • 1. 
    Voor zover niet anders is bepaald laat deze verordening onverlet het krachtens het recht van de Lid-Staten bestaande recht om zich tegen het gebruik van een jonger Gemeenschapsmerk te beroepen op inbreuk op oudere rechten als bedoeld in artikel 8 of artikel 52, lid 2. Vorderingen wegens inbreuk op oudere rechten als bedoeld in artikel 8, leden 2 en 4, kunnen echter niet meer worden ingesteld wanneer de houder van het oudere recht krachtens artikel 53, lid 2, niet meer de nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk kan vorderen.
  • 2. 
    Voor zover niet anders is bepaald laat deze verordening onverlet het recht om op grond van het burgerlijk, bestuurs- of strafrecht van een Lid-Staat of op grond van bepalingen van Gemeenschapsrecht in rechte een verbod op het gebruik van een Gemeenschapsmerk te eisen, voor zover het recht van die Lid-Staat of het Gemeenschapsrecht kan worden aangevoerd om het gebruik van een nationaal merk te verbieden.

Artikel 107

Oudere rechten van plaatselijke betekenis

  • 1. 
    De houder van een ouder recht dat slechts plaatselijke betekenis heeft, kan bezwaar maken tegen het gebruik van het Gemeenschapsmerk op het grondgebied waar dit recht wordt beschermd, voor zover het recht van de betrokken Lid-Staat dit toestaat.
  • 2. 
    Lid 1 is niet meer van toepassing wanneer de houder van het oudere recht gedurende vijf opeenvolgende jaren het gebruik van het Gemeenschapsmerk op het grondgebied waar zijn recht wordt beschermd heeft gedoogd, tenzij het Gemeenschapsmerk te kwader trouw is aangevraagd.
  • 3. 
    De houder van het Gemeenschapsmerk kan geen bezwaar maken tegen het gebruik van het in lid 1 bedoelde recht, zelfs wanneer dat recht niet meer aan het Gemeenschapsmerk tegengeworpen kan worden.

AFDELING 3

OMZETTING IN EEN AANVRAGE OM EEN NATIONAAL MERK

Artikel 108

Verzoek tot het inleiden van de nationale procedure

  • 1. 
    De aanvrager of houder van een Gemeenschapsmerk kan verzoeken dat zijn aanvrage of zijn Gemeenschapsmerk in een aanvrage om een nationaal merk wordt omgezet
  • a) 
    voor zover de aanvrage om een Gemeenschapsmerk is geweigerd of ingetrokken of geacht wordt te zijn ingetrokken;
  • b) 
    voor zover het Gemeenschapsmerk geen rechtsgevolgen meer heeft.
  • 2. 
    Er vindt geen omzetting plaats:
  • a) 
    indien het Gemeenschapsmerk wegens niet gebruiken vervallen is verklaard, tenzij het Gemeenschapsmerk in de Lid-Staat waar om omzetting wordt verzocht zodanig is gebruikt dat dit gebruik volgens de wetgeving van die Lid-Staat als normaal gebruik zou worden beschouwd;
  • b) 
    indien bescherming wordt verlangd in een Lid-Staat waar voor de aanvrage of het Gemeenschapsmerk overeenkomstig de beslissing van het Bureau of van de nationale rechterlijke instantie een grond voor weigering, verval of nietigheid van toepassing is.
  • 3. 
    De nationale aanvrage die uit de omzetting van een aanvrage of van een Gemeenschapsmerk voortvloeit, krijgt in de betrokken Lid-Staat de datum van de aanvrage of de datum van voorrang van de aanvrage respectievelijk van het Gemeenschapsmerk en, in voorkomend geval, de anciënniteit van een merk van die Staat die op grond van artikel 34 of artikel 35 wordt ingeroepen.
  • 4. 
    Indien
  • de aanvrage wordt geacht te zijn ingetrokken of door het Bureau bij een onherroepelijk geworden beslissing wordt geweigerd, of
  • indien het Gemeenschapsmerk geen rechtsgevolgen meer heeft op grond van een onherroepelijk geworden beslissing van het Bureau of op grond van een inschrijving van afstand van het Gemeenschapsmerk,

doet het Bureau de aanvrager of de houder van het merk een mededeling toekomen en kent hem daarbij vanaf de datum van die mededeling een termijn van drie maanden toe voor de indiening van het verzoek tot omzetting.

  • 5. 
    Indien de aanvrage om een Gemeenschapsmerk wordt ingetrokken of het Gemeenschapsmerk geen rechtsgevolgen meer heeft doordat de inschrijving niet vernieuwd is, moet het verzoek om omzetting worden ingediend binnen drie maanden nadat de aanvrage om het Gemeenschapsmerk is ingetrokken of de inschrijvingsduur van het Gemeenschapsmerk verstreken is.
  • 6. 
    Indien het Gemeenschapsmerk geen rechtsgevolgen meer heeft op grond van een beslissing van een nationale rechterlijke instantie, moet het verzoek tot omzetting worden ingediend binnen drie maanden na de dag waarop de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
  • 7. 
    De in artikel 32 bedoelde rechtsgevolgen vervallen indien het verzoek niet tijdig is ingediend.

Artikel 109

Indiening, publikatie en doorzending van het verzoek tot omzetting

  • 1. 
    Het verzoek tot omzetting wordt bij het Bureau ingediend; in het verzoek moeten de Lid-Staten worden aangewezen waar de inleiding van de procedure voor inschrijving van een nationaal merk wordt verlangd. Het verzoek geldt pas als ingediend wanneer de omzettingstaks is betaald.
  • 2. 
    Indien de aanvrage om het Gemeenschapsmerk gepubliceerd is, wordt de ontvangst van het verzoek in het register van Gemeenschapsmerken ingeschreven en wordt het verzoek gepubliceerd.
  • 3. 
    Het Bureau gaat na of overeenkomstig artikel 108, lid 1, om de omzetting kan worden verzocht, of het verzoek naar gelang van het geval binnen de in artikel 108, lid 4, 5 of 6, gestelde termijn is ingediend en of de omzettingstaks is betaald. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan doet het Bureau het verzoek toekomen aan de centrale diensten voor de industriële eigendom van de in het verzoek aangewezen Staten. De centrale dienst voor de industriële eigendom van de betrokken Staat ontvangt van het Bureau op verzoek alle inlichtingen aan de hand waarvan hij kan beslissen over de ontvankelijkheid van het verzoek.

Artikel 110

Vormvereisten voor omzetting

  • 1. 
    De centrale dienst voor de industriële eigendom waaraan het verzoek tot omzetting is meegedeeld, beslist over de ontvankelijkheid ervan.
  • 2. 
    De aanvrage of het Gemeenschapsmerk waarvan overeenkomstig artikel 109 kennis is gegeven, mag niet onderworpen worden aan nationaalrechtelijke vormvereisten die afwijken van of verder reiken dan de in de verordening of in de uitvoeringsverordening gestelde vormvereisten.
  • 3. 
    De centrale dienst voor de industriële eigendom waaraan het verzoek tot omzetting is meegedeeld, kan eisen dat de aanvrager binnen een termijn die niet korter mag zijn dan twee maanden:
  • a) 
    de nationale taks voor de aanvrage betaalt;
  • b) 
    een in een van de officiële talen van de betrokken Lid-Staat gestelde vertaling van het verzoek en van de bij het verzoek tot omzetting gevoegde documenten indient;
  • c) 
    een domicilie-adres in de betrokken Staat opgeeft;
  • d) 
    een door die Staat bepaald aantal exemplaren van een afbeelding van het merk verstrekt.

TITEL XII HET BUREAU

AFDELING 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 111

Rechtspositie

  • 1. 
    Het Bureau is een orgaan van de Gemeenschap en heeft rechtspersoonlijkheid.
  • 2. 
    In elk van de Lid-Staten beziet het Bureau de ruimst mogelijke rechtsbevoegdheid die door de nationale wetgeving aan rechtspersonen kan worden toegekend; het kan met name roerend en onroerend goed verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.
  • 3. 
    Het Bureau wordt vertegenwoordigd door zijn Voorzitter.

Artikel 112

Personeel

  • 1. 
    De bepalingen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de in gemeenschappelijk overleg door de Instellingen van deze Gemeenschappen vastgestelde regelingen ter uitvoering van deze bepalingen gelden voor het personeel van het Bureau, onverminderd de toepassing van artikel 131 op de leden van de kamer van beroep.
  • 2. 
    Onverminderd artikel 120 oefent het Bureau de in het Statuut en in de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden aan de Instellingen toegekende bevoegdheden uit ten aanzien van zijn personeel.

Artikel 113

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op het Bureau.

Artikel 114

Aansprakelijkheid

  • 1. 
    De contractuele aansprakelijkheid van het Bureau wordt beheerst door het recht dat op het contract van toepassing is.
  • 2. 
    Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen op grond van een arbitrale clausule in een overeenkomst die door het Bureau is gesloten.
  • 3. 
    Inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid moet het Bureau overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels van de Lid-Staten gemeen hebben, de schade vergoeden die door zijn diensten of personeelsleden in de uitoefening van hun functie is veroorzaakt.
  • 4. 
    Het Hof van Justitie is bevoegd kennis te nemen van geschillen over vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.
  • 5. 
    De persoonlijke aansprakelijkheid der personeelsleden tegenover het Bureau wordt geregeld bij de bepalingen die hun statuut of de op hen toepasselijke regeling vaststellen.

Artikel 115

Talen

  • 1. 
    De aanvragen om een Gemeenschapsmerk worden ingediend in een van de officiële talen van de Europese Gemeenschap.
  • 2. 
    De talen van het Bureau zijn Duits, Engels, Frans, Italiaans en Spaans.
  • 3. 
    De aanvrager geeft onder de talen van het Bureau een tweede taal op die wat hem betreft gebruikt kan worden in procedures betreffende oppositie, vervallen- en nietigverklaring.

Indien de aanvrage gesteld is in een taal die geen taal van het Bureau is, zorgt het Bureau voor de vertaling van de aanvrage, als omschreven in artikel 26, lid 1, in de door de aanvrager opgegeven taal.

  • 4. 
    Indien de aanvrager van een Gemeenschapsmerk de enige partij is in een procedure voor het Bureau, geldt als proceduretaal de taal waarin de aanvrage om het Gemeenschapsmerk gesteld is. Indien de aanvrage gesteld is in een andere taal dan de talen van het Bureau, kan het Bureau met de aanvrager corresponderen in de in zijn aanvrage opgegeven tweede taal.
  • 5. 
    Bezwaarschriften en vorderingen tot vervallen- of nietigverklaring worden in een van de talen van het Bureau ingediend.
  • 6. 
    Wanneer het bezwaarschrift of de vordering tot vervallen- of nietigverklaring overeenkomstig lid 5 gesteld is in dezelfde taal als de aanvrage om het Gemeenschapsmerk of in de bij de indiening van de aanvrage opgegeven tweede taal, wordt de procedure in die taal gevoerd.

Indien de overeenkomstig lid 5 voor het bezwaarschrift of de vordering tot vervallen- of nietigverklaring gekozen taal noch de taal van de aanvrage om een Gemeenschapsmerk, noch de bij de indiening van deze aanvrage opgegeven tweede taal is, dient de opposant of de eiser in de procedure tot vervallen- of nietigverklaring op zijn kosten een vertaling ervan, op voorwaarde dat het een taal van het Bureau is, hetzij in de taal van de aanvrage om het Gemeenschapsmerk, hetzij in de bij de indiening van de aanvrage opgegeven tweede taal in. De vertaling wordt binnen de in de uitvoeringsverordening gestelde termijn ingediend. De procedure vindt dan in de taal van de vertaling plaats.

  • 7. 
    De partijen in de procedures inzake oppositie, verval, nietigheid en beroep kunnen overeenkomen een andere officiële taal van de Europese Gemeenschap als proceduretaal te hanteren.

Artikel 116

Publikatie; inschrijving in het register

  • 1. 
    Aanvragen om een Gemeenschapsmerk, zoals omschreven in artikel 26, lid 1, en alle overige mededelingen waarvan de publikatie bij deze verordening of bij de uitvoeringsverordening is voorgeschreven, worden in alle officiële talen van de Europese Gemeenschap gepubliceerd.
  • 2. 
    Alle inschrijvingen in het register van Gemeenschapsmerken geschieden in alle officiële talen van de Europese Gemeenschap.
  • 3. 
    In geval van twijfel heeft de tekst in de taal van het Bureau waarin het Gemeenschapsmerk aangevraagd is, rechtskracht. Is de aanvrage in een andere officiële taal van de Europese Gemeenschap dan een van de talen van het Bureau gesteld, dan heeft de tekst in de door de aanvrager opgegeven tweede taal rechtskracht.

Artikel 117

De voor de werking van het Bureau vereiste vertalingen worden door het Vertaalcentrum van de organen van de Unie verricht, zodra dit zijn activiteiten begint.

Artikel 118

Toezicht op de wettigheid

  • 1. 
    De Commissie houdt toezicht op de wettigheid van de handelingen van de voorzitter ten aanzien waarvan het Gemeenschapsrecht niet voorziet in toezicht op de wettigheid door een ander orgaan, alsmede van de handelingen van het binnen het Bureau overeenkomstig artikel 133 ingestelde Begrotingscomité.
  • 2. 
    De Commissie verlangt de wijziging of intrekking van iedere in lid 1 bedoelde handeling die onwettig is.
  • 3. 
    Iedere in lid 1 bedoelde impliciete of expliciete handeling kan door elke Lid-Staat of door elke rechtstreeks en individueel betrokken derde aan de Commissie voorgelegd worden, ten einde de wettigheid ervan na te gaan. De zaak moet binnen vijftien dagen na de dag dat de betrokkene kennis van de bestreden handeling heeft gekregen, aan de Commissie worden voorgelegd. De Commissie beslist binnen een maand. Het achterwege blijven van een beslissing binnen deze termijn geldt als impliciete beslissing tot verwerping.

AFDELING 2

LEIDING VAN HET BUREAU

Artikel 119

Bevoegdheid van de voorzitter

  • 1. 
    Het Bureau wordt door een voorzitter geleid.
  • 2. 
    Daartoe heeft de voorzitter met name de volgende taken en bevoegdheden:
  • a) 
    hij neemt alle nodige maatregelen, zoals het vaststellen van interne administratieve instructies en bekendmaken van mededelingen, om de goede werking van het Bureau te waarborgen;
  • b) 
    hij kan de Commissie voorstellen doen tot wijziging van deze verordening, de uitvoeringsverordening en het reglement voor de procesvoering van de kamers van beroep, het reglement inzake de taksen alsmede van alle andere voorschriften inzake het Gemeenschapsmerk, na de Raad van Bestuur en, wat betreft het reglement inzake de taksen en de begrotingsbepalingen van deze verordening, het Begrotingscomité gehoord te hebben;
  • c) 
    hij stelt de raming van ontvangsten en uitgaven van het Bureau op en voert de begroting uit;
  • d) 
    hij dient jaarlijks bij de Commissie, het Europees Parlement en de Raad van Bestuur een verslag over de werkzaamheden in;
  • e) 
    hij oefent jegens het personeel de in artikel 112, lid 2, genoemde bevoegdheden uit;
  • f) 
    hij kan zijn taken en bevoegdheden delegeren.
  • 3. 
    De voorzitter wordt bijgestaan door een of meer ondervoorzitters. Bij afwezigheid of verhindering van de voorzitter wordt hij vervangen door de ondervoorzitter of een van de ondervoorzitters volgens de door de Raad van Bestuur vastgestelde procedure.

Artikel 120

Benoeming van hoger personeel

  • 1. 
    De voorzitter van het Bureau wordt aan de hand van een lijst van ten hoogste drie kandidaten, die door de Raad van Bestuur wordt opgesteld, door de Raad benoemd. Hij wordt op voorstel van de Raad van Bestuur door de Raad ontslagen.
  • 2. 
    De voorzitter heeft zitting voor een periode van ten hoogste vijf jaar. Zijn mandaat kan worden verlengd.
  • 3. 
    Benoeming en ontslag van de ondervoorzitter of ondervoorzitters van het Bureau geschieden overeenkomstig de procedure van lid 1, de voorzitter gehoord.
  • 4. 
    De Raad oefent het tuchtrechtelijk toezicht uit op de in de leden 1 en 3 bedoelde personeelsleden.

AFDELING 3

RAAD VAN BESTUUR

Artikel 121

Instelling en bevoegdheden

  • 1. 
    Bij het Bureau wordt een Raad van Bestuur ingesteld. Onverminderd de bevoegdheden die overeenkomstig afdeling 5 - begroting en financiële controle - aan het Begrotingscomité worden overgedragen heeft de Raad van Bestuur de hierna omschreven bevoegdheden.
  • 2. 
    De Raad van Bestuur stelt de in artikel 120 genoemde kandidatenlijsten op.
  • 3. 
    Overeenkomstig artikel 143, lid 3, stelt hij vast vanaf welke datum aanvragen om een Gemeenschapsmerk kunnen worden ingediend.
  • 4. 
    Hij dient de voorzitter van advies over aangelegenheden die onder de bevoegdheden van het Bureau vallen.
  • 5. 
    Hij wordt geraadpleegd voordat de richtlijnen betreffende het in het Bureau verrichte onderzoek worden aangenomen alsook in de andere in deze verordening genoemde gevallen.
  • 6. 
    Hij kan de voorzitter en de Commissie adviezen geven en om inlichtingen verzoeken, indien hij dit noodzakelijk acht.

Artikel 122

Samenstelling

  • 1. 
    De Raad van Bestuur bestaat uit een vertegenwoordiger van elk der Lid-Staten en een vertegenwoordiger van de Commissie, alsmede uit hun plaatsvervangers.
  • 2. 
    De leden van de Raad van Bestuur kunnen zich op de door het reglement van orde van de Raad bepaalde wijze doen bijstaan door adviseurs of deskundigen.

Artikel 123

Voorzitterschap

  • 1. 
    De Raad van Bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een ondervoorzitter. De ondervoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter indien deze is verhinderd.
  • 2. 
    De voorzitter en de ondervoorzitter hebben zitting voor een periode van drie jaar. Zij zijn herkiesbaar.

Artikel 124

Vergaderingen

  • 1. 
    De Raad van Bestuur wordt door zijn voorzitter in vergadering bijeengeroepen.
  • 2. 
    Tenzij de Raad van Bestuur anders beslist, neemt de voorzitter van het Bureau deel aan de beraadslagingen.
  • 3. 
    De Raad van Bestuur houdt eenmaal per jaar een gewone vergadering; bovendien komt hij bijeen op initiatief van zijn voorzitter of op verzoek van de Commissie of van een derde van de Lid-Staten.
  • 4. 
    De Raad van Bestuur stelt zijn reglement van orde vast.
  • 5. 
    De Raad van Bestuur neemt zijn besluiten met gewone meerderheid van de stemmen van de vertegenwoordigers der Lid-Staten. Een meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigers der Lid-Staten is vereist voor de besluiten die de Raad van Bestuur bevoegd is te nemen krachtens artikel 120, leden 1 en 3. In beide gevallen beschikt elke Lid-Staat over één stem.
  • 6. 
    De Raad van Bestuur kan waarnemers op zijn vergaderingen uitnodigen.
  • 7. 
    Het Bureau wordt belast met het secretariaat van de Raad van Bestuur.

AFDELING 4

TOEPASSING VAN DE PROCEDURES

Artikel 125

Bevoegdheid

Tot het nemen van beslissingen in verband met de in deze verordening voorgeschreven procedures zijn bevoegd:

  • a) 
    de onderzoekers;
  • b) 
    de oppositieafdelingen;
  • c) 
    de afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden;
  • d) 
    de nietigheidsafdelingen;
  • e) 
    de kamers van beroep.

Artikel 126

Onderzoekers

Een onderzoeker is bevoegd om namens het Bureau beslissingen te nemen over aanvragen om inschrijving van Gemeenschapsmerken, alsook over de in de artikelen 36, 37, 38 en 66 bedoelde aangelegenheden, tenzij een oppositieafdeling bevoegd is.

Artikel 127

Oppositieafdelingen

  • 1. 
    Een oppositieafdeling is bevoegd om beslissingen te nemen over bezwaren tegen aanvragen om inschrijving van Gemeenschapsmerken.
  • 2. 
    Een oppositieafdeling bestaat uit drie leden. Ten minste een van de leden is rechtsgeleerde.

Artikel 128

Afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden

  • 1. 
    De afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden is bevoegd voor de krachtens deze verordening vereiste beslissingen die niet onder de bevoegdheid van een onderzoeker, een oppositieafdeling of een nietigheidsafdeling vallen. Zij is in het bijzonder bevoegd te beslissen over in het register van Gemeenschapsmerken op te nemen gegevens.
  • 2. 
    Zij is tevens verantwoordelijk voor het bijhouden van de in artikel 89 bedoelde lijst van erkende gemachtigden.
  • 3. 
    Een beslissing van de afdeling wordt genomen door een van haar leden.

Artikel 129

Nietigheidsafdelingen

  • 1. 
    Een nietigheidsafdeling is bevoegd om beslissingen te nemen over vorderingen tot vervallen- of nietigverklaring van Gemeenschapsmerken.
  • 2. 
    Een nietigheidsafdeling bestaat uit drie leden. Ten minste een van de leden is rechtsgeleerde.

Artikel 130

Kamers van beroep

  • 1. 
    De kamers van beroep zijn bevoegd zich uit te spreken over het beroep dat tegen beslissingen van de onderzoekers, de oppositieafdeling, de afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden en de nietigheidsafdeling is ingesteld.
  • 2. 
    Een kamer van beroep bestaat uit drie leden. Ten minste twee van de leden zijn rechtsgeleerde.

Artikel 131

Onafhankelijkheid van de leden van de kamers van beroep

  • 1. 
    De leden van de kamers van beroep, met inbegrip van de voorzitters worden overeenkomstig de in artikel 120 genoemde procedure voor de benoeming van de voorzitter van het Bureau, benoemd voor een periode van vijf jaar. Zij kunnen in deze periode niet van hun functie worden ontheven, tenzij daarvoor ernstige redenen bestaan en het Hof van Justitie op verzoek van de instantie die hen heeft benoemd daartoe heeft beslist. Zij kunnen opnieuw worden benoemd.
  • 2. 
    De leden van de kamers zijn onafhankelijk. Bij hun beslissingen zijn zij aan geen enkele aanwijzing gebonden.
  • 3. 
    De leden van de kamers mogen geen onderzoeker zijn of lid van een oppositieafdeling, van de afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden of van een nietigheidsafdeling.

Artikel 132

Uitsluiting, verschoning en wraking

  • 1. 
    De onderzoekers en de leden van de in het Bureau gevormde afdelingen en van de kamers van beroep mogen niet aan de behandeling van een zaak deelnemen, indien zij bij de zaak een persoonlijk belang hebben of indien zij daarin eerder als vertegenwoordiger van een van de partijen opgetreden zijn. Twee van de drie leden van een oppositieafdeling mogen niet aan het onderzoek van de aanvrage deelgenomen hebben. De leden van de nietigheidsafdelingen mogen niet deelnemen aan de behandeling van een zaak, indien zij bij de inschrijving van het merk of de oppositieprocedure betrokken zijn geweest bij de eindbeslissing. De leden van de kamers van beroep mogen niet aan een beroepsprocedure deelnemen, indien zij deel hebben genomen aan de beslissing waartegen beroep is ingesteld.
  • 2. 
    Indien een lid van een afdeling of van een kamer van beroep, om een van de in lid 1 genoemde redenen of om een andere reden, van oordeel is dat hij niet kan deelnemen aan de behandeling van een zaak, stelt hij de afdeling of de kamer hiervan in kennis.
  • 3. 
    De onderzoekers en de leden van de afdelingen of van een kamer van beroep kunnen door elke partij worden gewraakt om een van de in lid 1 genoemde redenen of indien aan hun onpartijdigheid kan worden getwijfeld. Wraking is niet ontvankelijk indien de betrokken partij een proceshandeling heeft verricht, ofschoon zij reeds kennis droeg van de reden tot wraking. Wraking kan niet gegrond zijn op de nationaliteit van een onderzoeker of van een lid.
  • 4. 
    In de gevallen bedoeld in de leden 2 en 3 beslissen de afdelingen en de kamers van beroep zonder dat het betrokken lid daaraan deelneemt. Voor het nemen van deze beslissing wordt het lid dat niet deelneemt of gewraakt is, in de afdeling of de kamer vervangen door zijn plaatsvervanger.

AFDELING 5

BEGROTING EN FINANCIËLE CONTROLE

Artikel 133

Begrotingscomité

  • 1. 
    Binnen het Bureau wordt een Begrotingscomité ingesteld. Het Begrotingscomité heeft de bevoegdheden die daaraan in deze afdeling en in artikel 39, lid 4, worden toegekend.
  • 2. 
    Artikel 121, lid 6, de artikelen 122, 123 alsmede 124, leden 1 tot en met 4 en 6 en 7, zijn van toepassing op het Begrotingscomité.
  • 3. 
    Het Begrotingscomité besluit bij gewone meerderheid van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten. Voor de besluiten waartoe het Begrotingscomité op grond van artikel 39, lid 4, artikel 135, lid 3, en artikel 138 bevoegd is, is evenwel een drievierde meerderheid van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten vereist. In beide gevallen beschikt elke Lid-Staat over één stem.

Artikel 134

Begroting

  • 1. 
    Alle ontvangsten en uitgaven van het Bureau worden voor ieder begrotingsjaar geraamd en in de begroting van het Bureau opgenomen; het begrotingsjaar stemt overeen met het kalenderjaar.
  • 2. 
    Op de begroting moeten ontvangsten en uitgaven in evenwicht zijn.
  • 3. 
    De begrotingsontvangsten omvatten, onverminderd andere ontvangsten, de inkomsten aan taksen die op grond van het reglement inzake de taksen moeten worden betaald, en voor zover noodzakelijk, een subsidie die in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, afdeling Commissie, in een specifiek begrotingsonderdeel wordt opgenomen.

Artikel 135

Opstelling van de begroting

  • 1. 
    De voorzitter stelt jaarlijks voor het volgende begrotingsjaar een raming van ontvangsten en uitgaven van het Bureau op en doet deze, alsmede een lijst van het aantal ambten, uiterlijk op 31 maart van ieder jaar aan het Begrotingscomité toekomen.
  • 2. 
    Voor zover de begrotingsramingen in een subsidie van de Gemeenschap voorzien, doet het Begrotingscomité deze raming onverwijld aan de Commissie toekomen die haar aan de begrotingsautoriteit van de Gemeenschappen doorstuurt. De Commissie kan aan de raming een advies met een afwijkende raming toevoegen.
  • 3. 
    Het Begrotingscomité stelt de begroting vast die ook de lijst van het aantal ambten van het Bureau omvat. Voor zover de raming in een subsidie ten laste van de algemene begroting van de Gemeenschappen voorziet, wordt de begroting van het Bureau in voorkomend geval aangepast.

Artikel 136

Financiële controle

De controle op het aangaan van betalingsverplichtingen en alle betalingen, alsmede de controle op de vaststelling en de inning van alle ontvangsten van het Bureau geschieden door de door het Begrotingscomité aangewezen financieel controleur.

Artikel 137

Rekening en verantwoording

  • 1. 
    De voorzitter doet de Commissie, het Europees Parlement, het Begrotingscomité en de Rekenkamer uiterlijk op 31 maart van elk jaar de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van het Bureau in het afgelopen begrotingsjaar toekomen. De Rekenkamer onderzoekt de rekeningen conform artikel 188 C van het Verdrag.
  • 2. 
    Het Begrotingscomtié verleent de voorzitter van het Bureau kwijting voor de uitvoering van de begroting.

Artikel 138

Financiële bepalingen

Na advies van de Commissie en van de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen stelt het Begrotingscomité de interne financiële bepalingen vast waarin met name de wijze van opstelling en uitvoering van de begroting van het Bureau worden geregeld. Voor de financiële bepalingen wordt, voor zover dit verenigbaar is met het eigen karakter van het Bureau, uitgegaan van de financiële reglementen van andere door de Gemeenschap ingestelde organen.

Artikel 139

Reglement inzake de taksen

  • 1. 
    In het reglement inzake de taksen worden met name het bedrag van de taksen en de wijze van betaling vastgesteld.
  • 2. 
    Het bedrag van de taksen moet zodanig worden vastgesteld dat met de daaruit voortvloeiende ontvangsten in beginsel het evenwicht in de begroting van het Bureau kan worden gehandhaafd.
  • 3. 
    Het reglement inzake de taksen wordt volgens de procedure van artikel 141 vastgesteld en gewijzigd.

TITEL XIII SLOTBEPALINGEN

Artikel 140

Communautaire uitvoeringsbepalingen

  • 1. 
    De wijze van toepassing van deze verordening wordt vastgesteld in een uitvoeringsverordening.
  • 2. 
    Naast de in de voorgaande artikelen vastgestelde taksen worden overeenkomstig de uitvoeringsverordening taksen geheven over de hierna opgesomde handelingen:
  • 1) 
    wijziging van afbeelding van een Gemeenschapsmerk;
  • 2) 
    laattijdige betaling van de inschrijvingstaks;
  • 3) 
    afgifte van duplicaten van het inschrijvingsbewijs;
  • 4) 
    inschrijving van de overgang van een recht op een Gemeenschapsmerk;
  • 5) 
    inschrijving van een licentie of een ander recht inzake een Gemeenschapsmerk;
  • 6) 
    inschrijving van een licentie of een ander recht inzake een aanvrage om een Gemeenschapsmerk;
  • 7) 
    doorhaling van de inschrijving van licenties en andere rechten;
  • 8) 
    wijziging van een ingeschreven Gemeenschapsmerk;
  • 9) 
    afgifte van uittreksels uit het register;
  • 10) 
    inzage in de dossiers;
  • 11) 
    afgifte van afschriften van dossierstukken;
  • 12) 
    afgifte van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift;
  • 13) 
    mededeling van gegevens uit de dossiers;
  • 14) 
    verificatie van de proceskosten die moeten worden vergoed.
  • 3. 
    De uitvoeringsverordening en het reglement voor de procesvoering van de kamers van beroep worden volgens de procedure van artikel 141 vastgesteld en gewijzigd.

Artikel 141

Instelling van een comité en een procedure voor het vaststellen van de uitvoeringsbepalingen

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een comité, "Comité voor vraagstukken inzake de taksen, de uitvoeringsverordening en de procesvoering voor de kamers van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)" genoemd, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.
  • 2. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het Comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad na verloop van een termijn van drie maanden vanaf de indiening van het voorstel bij de Raad geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, tenzij de Raad zich met gewone meerderheid van stemmen tegen de maatregelen heeft uitgesproken.

Artikel 142

Verenigbaarheid met andere communautairrechtelijke bepalingen

Deze verordening laat Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwprodukten en levensmiddelen (7), en met name artikel 14 daarvan, onverlet.

Artikel 143

Inwerkingtreding

  • 1. 
    Deze verordening treedt in werking op de 60e dag na haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
  • 2. 
    De Lid-Staten treffen de voor de toepassing van de artikelen 91 en 110 vereiste maatregelen binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
  • 3. 
    Aanvragen om een Gemeenschapsmerk kunnen vanaf de datum die door de Raad van Bestuur op advies van de voorzitter van het Bureau is vastgesteld bij het Bureau worden ingediend.
  • 4. 
    Aanvragen om Gemeenschapsmerken die binnen drie maanden voor de in lid 3 bedoelde datum zijn ingediend, worden geacht op die datum te zijn ingediend.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 20 december 1993.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • A. 
    BOURGEOIS
  • (1) 
    PB nr. C 351 van 31. 12. 1980, blz. 1 en PB nr. C 230 van 31. 8. 1984, blz. 1.
  • (2) 
    PB nr. C 307 van 14. 11. 1983, blz. 46 en PB nr. C 280 van 28. 10. 1991, blz. 153.
  • (3) 
    PB nr. C 310 van 30. 11. 1981, blz. 22.
  • (4) 
    PB nr. L 319 van 25. 11. 1988, blz. 1, en rectificatie in PB nr. L 241 van 17. 8. 1989, blz. 4.
  • (5) 
    PB nr. L 144 van 16. 6. 1993, blz. 21.
  • (6) 
    PB nr. L 197 van 18. 7. 1987, blz. 33.
  • (7) 
    PB nr. L 208 van 24. 7. 1992, blz. 1.

Verklaring van de Raad en de Commissie over de vestigingsplaats van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, ontwerpen en modellen)

"Bij de aanneming van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk nemen de Raad en de Commissie er nota van dat:

  • de vertegenwoordigers van de Regeringen der Lid-Staten, op het niveau van de Staatshoofden en Regeringsleiders bijeen op 29 oktober, hebben besloten dat het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, ontwerpen en modellen) zal worden gevestigd in Spanje, in een door de Spaanse Regering aan te wijzen stad;
  • de Spaanse Regering Alicante heeft aangewezen als vestigingsplaats van dit Bureau."

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.