Verordening 1993/3448 - Handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31993R3448

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31993R3448

Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen

Publicatieblad Nr. L 318 van 20/12/1993 blz. 0018 - 0031

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 54 blz. 0048

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 54 blz. 0048

VERORDENING (EG) nr. 3448/93 VAN DE RAAD van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 43 en 113,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de artikelen 38 tot en met 47 van het Verdrag voorzien in de instelling van een gemeenschappelijk landbouwbeleid voor de in bijlage II bij het Verdrag genoemde landbouwprodukten;

Overwegende dat bepaalde landbouwprodukten een bestanddeel zijn van talrijke, niet in bijlage II bij het Verdrag genoemde goederen;

Overwegende dat maatregelen in samenhang met het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de gemeenschappelijke handelspolitiek noodzakelijk zijn om, gelet op de verschillen tussen de voorzieningskosten van landbouwprodukten in en buiten de Gemeenschap en de verschillen tussen de prijzen van landbouwprodukten, rekening te houden met het effect van het handelsverkeer van deze goederen op de doelstellingen van artikel 39 van het Verdrag enerzijds en van de krachtens artikel 43 van het Verdrag vastgestelde maatregelen op de economische positie van deze goederen anderzijds;

Overwegende dat het Verdrag bepaalt dat het landbouwbeleid en de handelspolitiek communautaire beleidssectoren zijn; dat voor bepaalde, door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen volledige, in de gehele Gemeenschap toepasselijke algemene regels betreffende het handelsverkeer van deze goederen moeten worden vastgesteld om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken;

Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 3033/80 van de Raad van 11 november 1980 tot vaststelling van de handelsregeling die van toepassing is op bepaalde goederen, verkregen door verwerking van landbouwprodukten (4) bepaalt dat bij invoer van bepaalde goederen een belasting wordt geheven die bestaat uit een vast element ter bescherming van de verwerkende industrie en een variabel element ter compensatie van het eventuele verschil tussen de prijzen van de betrokken landbouwprodukten in de Gemeenschap en op de wereldmarkt;

Overwegende dat de regeling die is ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 3033/80 in grote lijnen moet worden gehandhaafd, met dien verstande dat daarin bepaalde uitbreidingen en wijzigingen moeten worden aangebracht; dat het met name wenselijk is met betrekking tot bepaalde goederen die nu onder deze regeling vallen, en die zijn opgenomen in tabel 1 van bijlage B, de lijst op te stellen van de landbouwprodukten waarvoor het prijsverschil tussen de wereldmarkt en de markt van de Gemeenschap bij invoer kan gecompenseerd worden; dat tevens met betrekking tot deze landbouwprodukten moet kunnen worden nagegaan voor welke basisprodukten deze prijsverschillen daadwerkelijk geconstateerd worden, waarbij de hoeveelheden andere landbouwprodukten, daarmee gelijkgestelde produkten of produkten die zijn verkregen uit de verwerking ervan, worden omgezet in de daarmee overeenstemmende hoeveelheden basisprodukten;

Overwegende dat een aantal aanpassingen van de regels voor het handelsverkeer van deze goederen noodzakelijk is, teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen van de door de Gemeenschap gesloten overeenkomsten en van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

Overwegende dat bepaalde goederen van de hoofdstukken 1 tot en met 24 van de gecombineerde nomenclatuur niet onder Verordening (EEG) nr. 3033/80 vallen; dat deze goederen eveneens worden verkregen door verwerking van landbouwprodukten die onder het gemeenschappelijk landbouwbeleid vallen; dat de bij invoer geheven belasting bijgevolg eveneens het verschil tussen de prijzen van deze landbouwprodukten op de wereldmarkt en op de communautaire markt moet dekken, en de industrie die deze landbouwprodukten verwerkt, moet beschermen; dat het bijgevolg dienstig is alle regels die van toepassing zijn op alle goederen die voor een aanzienlijk deel uit landbouwprodukten zijn verkregen, te bundelen;

Overwegende dat de Gemeenschap in het kader van overeenkomsten voorziet in de handhaving van een belasting die niet meer dan de prijsverschillen voor de gebruikte landbouwprodukten of een gedeelte van die verschillen compenseert; dat voor de betrokken goederen bijgevolg moet worden bepaald welk deel van de totale belasting de prijsverschillen voor de in aanmerking genomen landbouwprodukten compenseert;

Overwegende dat de prijsverschillen tussen de wereldmarkt en de communautaire markt voor de in aanmerking genomen basisprodukten met landbouwheffingen worden gecompenseerd; dat er tussen de berekening van het agrarisch element van de op de goederen toe te passen belasting en de belasting op de basisprodukten die als zodanig worden ingevoerd, een nauwe band moet blijven bestaan;

Overwegende dat het, om de administratieve formaliteiten niet te verzwaren, dienstig is te bepalen dat geringe bedragen niet in aanmerking behoeven te worden genomen en dat de Lid-Staten bedragen die op een zelfde transactie betrekking hebben, niet hoeven te rectificeren als het saldo van die bedragen zelf ook een gering bedrag is;

Overwegende dat de toepassing van preferentiële overeenkomsten de procedures voor het handelsverkeer met derde landen niet mag verzwaren; dat het in dit verband dienstig is zodanige uitvoeringsbepalingen vast te stellen dat wordt voorkomen dat goederen die volgens de uitvoeraangifte in het kader van een preferentiële regeling worden geëxporteerd, in werkelijkheid op grond van de algemene regeling worden uitgevoerd, en omgekeerd;

Overwegende dat voor bepaalde landbouwprodukten die voor de vervaardiging van niet onder bijlage II bij het Verdrag vallende goederen worden gebruikt, dient te worden voorzien in een uitvoerrestitutieregeling om te voorkomen dat de fabrikanten van de genoemde goederen worden benadeeld door de prijzen die zij, als gevolg van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, voor de landbouwprodukten moeten betalen; dat deze restituties niet hoger mogen zijn dan het verschil tussen de geconstateerde prijs van een landbouwprodukt op de communautaire markt en die op de wereldmarkt; dat het bijgevolg dienstig is deze regeling in te stellen in het kader van elke betrokken gemeenschappelijke marktordening;

Overwegende dat in de toekenning van dergelijke restituties is voorzien in artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (5) en in de overeenkomstige artikelen van bepaalde andere verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector landbouwprodukten; dat de uitvoeringsbepalingen dienen te worden vastgesteld volgens de procedure van het comité van beheer, als bedoeld in artikel 23 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 en in de overeenkomstige artikelen van de andere betrokken verordeningen; dat enerzijds de restitutiebedragen volgens dezelfde procedure moeten worden vastgesteld als de restituties voor als zodanig uitgevoerde landbouwprodukten; dat anderzijds bij de vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van de genoemde regeling vooral rekening moet worden gehouden met de procédés voor de vervaardiging van de betrokken goederen; dat deze bepalingen dan ook op een zelfde grondslag moeten worden vastgesteld;

Overwegende dat het landbouwbeschermingsmechanisme van deze verordening in uitzonderlijke omstandigheden in gebreke kan blijven; dat dit risico ook bestaat bij preferentiële overeenkomsten; dat, om de gemeenschappelijke markt in dergelijke gevallen niet onbeschermd bloot te stellen aan de verstoringen die daaruit kunnen voortvloeien, voorzien moet worden in de mogelijkheid snel de nodige maatregelen te nemen;

Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautaire douanewetboek (6), van toepassing moet worden op het handelsverkeer waarop onderhavige verordening betrekking heeft;

Overwegende dat het onderscheid tussen onder bijlage II en niet onder bijlage II bij het Verdrag vallende landbouwprodukten een specifiek communautair criterium is dat is gebaseerd op de situatie van de landbouw en de levensmiddelenindustrie in de Gemeenschap; dat de situatie in bepaalde derde landen waarmee de Gemeenschap overeenkomsten sluit aanmerkelijk kan verschillen; dat derhalve dient te worden bepaald dat in het kader van dergelijke overeenkomsten de algemene regels voor niet onder bijlage II bij het Verdrag vallende verwerkte landbouwprodukten van overeenkomstige toepassing worden verklaard op bepaalde onder bijlage II bij het Verdrag vallende landbouwprodukten;

Overwegende dat voor deze verordening uitvoeringsbepalingen noodzakelijk zijn; dat deze bepalingen dienen te worden vastgesteld na raadpleging van een beheerscomité; dat deze bepalingen in het bijzonder betrekking hebben op de vaststelling van de hoeveelheden basisprodukten die geacht worden te zijn gebruikt bij de vervaardiging van de in Verordening (EEG) nr. 3033/80 bedoelde en in bijlage B, tabel 1, van de onderhavige verordening opgenomen goederen, en dat deze bepalingen in de plaats komen van Verordening (EEG) nr. 3034/80 van de Raad van 11 november 1980 tot vaststelling van de hoeveelheden basisprodukten die worden geacht bij de vervaardiging van de onder Verordening (EEG) nr. 3033/80 vallende goederen te zijn gebruikt (7),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Bij deze verordening wordt de handelsregeling vastgesteld die van toepassing is op bepaalde, in lid 2, derde streepje, gedefinieerde goederen,
  • a) 
    bij de vervaardiging waarvan een of meer landbouwprodukten zijn gebruikt, hetzij als zodanig, hetzij na verwerking;

of

  • b) 
    die overeenkomstig artikel 13, lid 2, worden geacht te zijn vervaardigd uit landbouwprodukten;

of

  • c) 
    die zijn ingedeeld onder hetzelfde codenummer van de gecombineerde nomenclatuur (achtcijferige code) als de onder a) of onder b) bedoelde goederen.
  • 2. 
    In deze verordening wordt verstaan onder
  • "landbouwprodukten": produkten die onder bijlage II bij het Verdrag vallen;
  • "basisprodukten": sommige landbouwprodukten die onder bijlage A van deze verordening vallen of met die produkten gelijkgesteld zijn, dan wel zijn verkregen door verwerking ervan, en waarvoor verschillen worden vastgesteld tussen enerzijds de op de markt van de Gemeenschap en anderzijds de op de wereldmarkt geconstateerde prijzen. Deze prijsverschillen worden als representatief beschouwd voor de prijsverschillen voor alle voor de regeling in aanmerking komende produkten.

Wanneer evenwel:

  • i) 
    een preferentiële overeenkomst voorziet in compensatie van de prijsverschillen voor andere dan de in bijlage A opgesomde landbouwprodukten, kunnen met toepassing van deze overeenkomst extra basisprodukten worden toegevoegd aan de in aanmerking komende produkten;
  • ii) 
    een met een bepaalde zone gesloten preferentiële overeenkomst voorziet in een bijzondere compensatieregeling, kan het verschil tussen de prijs op de markt van de Gemeenschap en de prijs op de wereldmarkt worden vervangen door het in de betrokken overeenkomst omschreven verschil;
  • "goederen": de in bijlage B genoemde produkten die niet onder bijlage II bij het Verdrag vallen en geheel of gedeeltelijk uit landbouwprodukten zijn verkregen.
  • 3. 
    Deze verordening kan, wat betreft het preferentiële handelsverkeer, ook op sommige landbouwprodukten worden toegepast.

In dit geval wordt de lijst van die aan de voorschriften inzake het goederenverkeer onderworpen landbouwprodukten vastgesteld bij de betrokken preferentiële overeenkomst.

TITEL I REGELING VOOR HET HANDELSVERKEER

HOOFDSTUK 1 Invoer

Artikel 2

  • 1. 
    Op de in bijlage B bedoelde goederen wordt bij invoer in de Gemeenschap een belasting geheven, waarbij rekening wordt gehouden met
  • a) 
    de voorwaarden waaronder deze goederen worden geproduceerd en in de handel worden gebracht;

en

  • b) 
    de verschillen tussen de prijzen van de landbouwprodukten die geacht worden te zijn gebruikt op de markt van de Gemeenschap en
  • de prijzen bij invoer uit derde landen, wanneer de totale kosten van de genoemde basisprodukten in de Gemeenschap hoger zijn, of
  • indien een preferentiële overeenkomst daarin voorziet, de prijzen van de landbouwprodukten in bepaalde derde landen.
  • 2. 
    Voor de in tabel 1 van bijlage B bedoelde goederen bestaat de in lid 1 bedoelde belasting uit
  • een ad-valoremrecht, dat het vaste element van de belasting vormt waarmee rekening wordt gehouden met de voorwaarden waaronder deze goederen worden geproduceerd en in de handel worden gebracht;
  • een agrarisch element, ter compensatie van in lid 1, onder b), bedoelde prijsverschillen.

Het agrarisch element kan alleen rekening houden met de prijsverschillen voor de in bijlage A bedoelde landbouwprodukten, de daarmee gelijkgestelde produkten of de produkten die zijn verkregen door verwerking ervan.

Het kan de vorm aannemen van een variabel element dat wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 of van een vast bedrag dat wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.

  • 3. 
    Voor de in tabel 2 in bijlage B bedoelde goederen is het agrarisch element een recht of een specifiek bedrag per maateenheid.

Wanneer een preferentiële overeenkomst daarin voorziet, kan dit agrarisch element worden vervangen door een van de in lid 2 bedoelde formules.

  • 4. 
    Behoudens het bepaalde in artikel 10 is het verboden andere douanerechten of heffingen van gelijke werking op te leggen dan de in de lid 1 bedoelde belasting.

Artikel 3

  • 1. 
    De Commissie stelt voor alle in tabel 1 van bijlage B bedoelde goederen een variabel element vast.

Dit variabele element wordt vastgesteld op basis van de overeenkomstig artikel 13, lid 2, vastgestelde hoeveelheden basisprodukten die worden geacht te zijn gebruikt voor de vervaardiging van het betrokken goed, alsmede van de in lid 2 bedoelde prijsverschillen.

De lijst van de basisprodukten waartoe de hoeveelheden landbouwprodukten moeten worden herleid, wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 13, lid 1.

  • 2. 
    Voor elk basisprodukt
  • hetzij, bepaalt de Commissie het verschil tussen
  • a) 
    het gemiddelde van de drempelprijzen in de referentieperiode waarvoor de variabele elementen worden vastgesteld

en

  • b) 
    het gemiddelde van de cif-prijzen (met uitsluiting van de speciale cif-prijzen) of de franco-grensprijzen, naar gelang van het geval, waarvan is uitgegaan voor het vaststellen van de heffing die voor het produkt gold in de periode voorafgaande aan die van de vaststelling;
  • hetzij, voor isoglucose, gaat de Commissie uit van het gemiddelde van de in artikel 16, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad (8) bedoelde heffingen die golden in de periode voorafgaande aan die van de vaststelling.
  • 3. 
    De in lid 2 bedoelde periode is een periode van drie maanden. Die periode kan worden verdeeld in twee subperioden van één en twee maanden als zij over twee kalenderjaren of verkoopseizoenen loopt; in het kader van preferentiële overeenkomsten kan die periode langer zijn dan drie maanden.

Voor het berekenen van de cif-prijzen, de franco-grensprijzen of de heffingen worden de gegevens over de laatste twintig dagen van de periode voorafgaande aan de periode van de vaststelling niet meegerekend.

  • 4. 
    Wanneer voor een of meer basisprodukten een gegeven voor de berekening van het in lid 2 bedoelde prijsverschil ontbreekt, vervangt de Commissie het ontbrekende gegeven door het corresponderende gegeven voor de meest recente periode, eventueel gecorrigeerd met maandelijkse aanpassingen of andere bekende gegevens die relevant zijn voor de vergelijking tussen het niveau van het betrokken gegeven in de periode waarvoor dit gegeven ontbreekt en het niveau van dat gegeven tijdens de vervangende periode.

Wanneer het ontbrekende gegeven wordt vastgesteld, kan de Commissie, indien door toepassing van de eerste alinea de handel ernstig wordt verstoord of ernstig dreigt te worden verstoord, gecorrigeerde variabele elementen vaststellen.

Artikel 4

  • 1. 
    Wanneer in het gemeenschappelijk douanetarief in een maximumheffing is voorzien, mag de in artikel 2, lid 2, bedoelde belasting dit maximum niet overschrijden.

Wanneer voor de toepassing van het bedoelde maximum moet worden voldaan aan bijzondere voorwaarden, worden deze vastgesteld volgens de procedure van artikel 11, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (9).

  • 2. 
    Wanneer in het maximum een aanvullend recht op suiker, ongeacht de soort, berekend als saccharose (AD-S/Z) of op meel (AD-F/M) is begrepen, wordt dit aanvullende recht voor het betrokken goed uitsluitend berekend op basis van, naar gelang van het geval, het landbouwprodukt suiker of meel.

De hoeveelheid suiker of meel wordt bepaald overeenkomstig artikel 13, lid 1.

Wanneer de in genoemd artikel bedoelde daadwerkelijk gebruikte hoeveelheden suiker of meel niet bekend zijn, worden deze hoeveelheden op dezelfde wijze bepaald als die welke is gevolgd voor de vaststelling van het agrarisch element.

  • 3. 
    Voor iedere in artikel 3, lid 3, bedoelde periode bepaalt de Commissie
  • a) 
    het bedrag van de aanvullende rechten, berekend volgens lid 2;
  • b) 
    de prijsverschillen die gelden voor de aanvullende rechten, vastgesteld volgens artikel 3, lid 2.

Artikel 5

  • 1. 
    Wanneer de heffingen bij invoer van de in bijlage A bedoelde basisprodukten worden vervangen door vaste bedragen, worden de variabele elementen die van toepassing zijn op de in tabel 1 van bijlage B bedoelde goederen berekend op basis van deze vaste bedragen.
  • 2. 
    Voor elk basisprodukt dat bij de berekening van het agrarisch element van de belasting in aanmerking moet worden genomen, wordt het overeenkomstig artikel 3, lid 2, vastgestelde bedrag vervangen door het bedrag dat voor het betrokken basisprodukt geldt.
  • 3. 
    De datum met ingang waarvan de bij invoer van de basisprodukten toe te passen vaste bedragen in aanmerking worden genomen om het agrarisch element van de heffing vast te stellen, wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 16.

Artikel 6

  • 1. 
    In het kader van overeenkomsten over preferentiële handelsregelingen die bepalend zijn voor de communautaire wetgeving inzake verwerkte landbouwprodukten, is het mogelijk voor de bepaling van het agrarische element:
  • a) 
    de gebruikte hoeveelheden landbouwprodukten als bedoeld in artikel 13, lid 2, te vervangen door de werkelijk voor de vervaardiging van het ingevoerde goed gebruikte hoeveelheden, als de Gemeenschap een overeenkomst voor douanesamenwerking heeft gesloten voor het vaststellen van deze hoeveelheden; in dat geval kunnen omrekeningscoëfficiënten vastgesteld worden, rekening houdende met de respectieve definities van de basisprodukten, om deze produkten rechtstreeks te kunnen vergelijken;
  • b) 
    het in artikel 3, lid 2, bedoelde prijsverschil te vervangen door een systeem voor rechtstreekse compensatie van de verschillen tussen de landbouwprijzen van de Gemeenschap en van het betrokken gebied, of door rechtstreekse compensatie ten opzichte van een erkende, gemeenschappelijk vastgestelde prijs voor het betrokken gebied;
  • c) 
    wanneer toepassing van het bepaalde onder b) voor de betrokken goederen tot geringe verschillen leidt, deze regeling te vervangen door een regeling met forfaitaire bedragen of percentages.
  • 2. 
    De periode van toepassing van de in lid 1 bedoelde agrarische elementen kan verschillen van de toepassingsperiode voor niet-preferentieel handelsverkeer.
  • 3. 
    De ad-valoremrechten die overeenkomen met het agrarisch element van de belasting op de in tabel 2 van bijlage B bedoelde goederen, kunnen, wanneer een preferentiële overeenkomst daarin voorziet, worden vervangen door een ander agrarisch element.
  • 4. 
    De uitvoeringsbepalingen van de leden 1 tot en met 3 worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 16 voor zover in de betrokken preferentiële overeenkomst wordt bepaald:
  • welke landbouwprijzen in het kader van de overeenkomst worden toegepast;
  • met welke frequentie deze agrarische elementen worden vastgesteld;
  • voor welke goederen en eventuele landbouwprodukten de regels van de overeenkomst gelden.

Wanneer een of meer van deze elementen niet in de betrokken overeenkomst zijn vastgelegd, worden deze door de Raad vastgesteld volgens de procedure van artikel 113 van het Verdrag.

  • 5. 
    De overige uitvoeringsbepalingen voor deze preferentiële regelingen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 16.

Deze bepalingen betreffen met name

  • het opstellen en de verspreiding van de documenten die nodig zijn voor de toekenning van het recht op deze regelingen;
  • de maatregelen die nodig zijn ter voorkoming van verlegging van het handelsverkeer.

Artikel 7

  • 1. 
    Wanneer een preferentiële overeenkomst voorziet in verlaging of geleidelijke afschaffing van het in artikel 2, lid 1, onder a), bedoelde deel van de belasting, is dat deel voor de in tabel 1 van bijlage B bedoelde goederen het vaste element. Voor de andere in deze overeenkomst bedoelde goederen wordt dit deel van de belasting verkregen door op de totale belasting het uit de overeenkomst voortvloeiende agrarische element in mindering te brengen, tenzij in de overeenkomst is bepaald dat dit deel op een andere manier wordt vastgesteld.
  • 2. 
    Wanneer een preferentiële overeenkomst voorziet in een verlaging van het agrarisch element van de belasting, worden de uitvoeringsbepalingen voor de bepaling en het beheer van deze verlaagde agrarische elementen vastgesteld volgens de procedure van artikel 16 voor zover in de overeenkomst wordt bepaald:
  • voor welke produkten deze verlagingen gelden,
  • voor welke hoeveelheden goederen of voor welke waarde aan contingenten deze verlagingen gelden of hoe deze hoeveelheden of waarden worden bepaald,
  • met welk bedrag het agrarisch element voor elk betrokken basisprodukt wordt verlaagd.

Wanneer een of meer van deze elementen niet in de betrokken overeenkomst zijn vastgelegd, worden deze door de Raad vastgesteld volgens de procedure van artikel 113 van het Verdrag.

HOOFDSTUK 2 Uitvoer

Artikel 8

  • 1. 
    Bij uitvoer van goederen kunnen voor de gebruikte landbouwprodukten die voldoen aan het bepaalde van artikel 9, lid 2, van het Verdrag, restituties worden verleend die zijn vastgesteld overeenkomstig de verordeningen houdende een gemeenschappelijke marktordening voor de betrokken sectoren.

Voor de uitvoer van in goederen verwerkte landbouwprodukten die niet vallen onder een gemeenschappelijke marktordening die voorziet in de toekenning van een restitutie bij uitvoer in de vorm van deze goederen, kunnen geen restituties worden verleend.

  • 2. 
    Bij de vaststelling van de lijst van goederen waarvoor restituties gelden, wordt rekening gehouden met
  • de invloed van het verschil tussen de prijzen van de gebruikte landbouwprodukten op de markt van de Gemeenschap en op de wereldmarkt en
  • de noodzaak dit verschil, geheel of gedeeltelijk, te dekken om de uitvoer van de in de betrokken goederen verwerkte landbouwprodukten mogelijk te maken.

Deze lijst wordt vastgesteld overeenkomstig de verordeningen houdende gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten.

  • 3. 
    De gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de in dit artikel bedoelde restitutieregeling worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 16.

De restitutiebedragen worden vastgesteld volgens dezelfde procedure als die welke wordt toegepast voor de toekenning van de restituties voor de betrokken landbouwprodukten wanneer deze als zodanig worden uitgevoerd.

  • 4. 
    Wanneer in het kader van een preferentiële overeenkomst de in artikel 6, lid 1, onder b), bedoelde regeling voor rechtstreekse compensatie wordt ingevoerd, worden de bedragen die moeten worden toegepast bij uitvoer naar het land of de landen waarvoor de overeenkomst geldt, met inachtneming van de bepalingen van de overeenkomst gezamenlijk en op dezelfde grondslag als het agrarisch element van de belasting vastgesteld.

Deze bedragen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 16. De voor de toepassing van dit lid noodzakelijke uitvoeringsbepalingen en met name de maatregelen om te waarborgen dat goederen die worden aangegeven voor uitvoer in het kader van een preferentiële regeling niet in werkelijkheid op basis van een niet-preferentiële regeling worden uitgevoerd, of omgekeerd, worden vastgesteld volgens dezelfde procedure.

Wanneer methoden voor de analyse van de gebruikte landbouwprodukten moeten worden toegepast, worden de methoden gevolgd die zijn voorgeschreven voor de restituties bij uitvoer van dezelfde landbouwgoederen naar derde landen.

Artikel 9

Wanneer krachtens een verordening houdende een gemeenschappelijke ordening van de markten in een bepaalde sector, wordt besloten heffingen, belastingen of andere maatregelen toe te passen bij uitvoer van een in bijlage A bedoeld landbouwprodukt, kunnen volgens de procedure van artikel 16 geëigende maatregelen worden vastgesteld ten aanzien van bepaalde goederen waarvan de uitvoer wegens het hoge gehalte aan dit landbouwprodukt en het gebruik dat van die goederen kan worden gemaakt, nadelig kan zijn voor het bereiken van het in de betrokken landbouwsector nagestreefde doel. Hierbij moet terdege rekening worden gehouden met het specifieke belang van de verwerkende industrie.

TITEL II ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 10

Wanneer het gevaar bestaat dat een verlaging van het agrarisch element dat geldt bij invoer van goederen in het kader van een preferentiële overeenkomst, de landbouwmarkten of de markten van de betrokken goederen zal verstoren, zijn de vrijwaringsclausules die van toepassing zijn op de invoer van de betrokken landbouwprodukten eveneens van toepassing op de in bijlage B bedoelde goederen.

Voor de evaluatie van de betrokken verstoringen worden de kenmerken van de in het kader van de preferentiële regeling daadwerkelijk ingevoerde goederen vergeleken met de kenmerken van de goederen die vóór de invoering van die regeling traditioneel werden ingevoerd.

Artikel 11

De hoeveelheid onder de verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening van de markten vallende landbouwprodukten waarop met het oog op of als gevolg van de uitvoer van goederen geen heffingen of belastingen van gelijke werking als douanerechten worden toegepast, wordt vastgesteld overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2913/92.

De hoeveelheid goederen die krachtens de regeling actieve veredeling wordt toegelaten en waarop bijgevolg niet de in artikel 2 bedoelde belasting wordt geheven met het oog op of als gevolg van de uitvoer van andere goederen, is de werkelijk voor de vervaardiging van laatstbedoelde goederen gebruikte hoeveelheid.

Artikel 12

  • 1. 
    De Raad kan volgens de procedure van artikel 113 van het Verdrag tabel 1 van bijlage B wijzigen.
  • 2. 
    Tabel 2, bijlage B, kan volgens de procedure van artikel 16 worden gewijzigd om deze aan de door de Gemeenschap gesloten overeenkomsten aan te passen.
  • 3. 
    De Commissie past de bijlagen bij deze verordening aan de wijzigingen in de gecombineerde nomenclatuur aan om ervoor te zorgen dat de regeling die vóór die wijzigingen gold, ongewijzigd blijft.

Artikel 13

  • 1. 
    Om het agrarisch element van de belasting te kunnen vaststellen wordt volgens de procedure van artikel 16 een lijst met de basisprodukten voor het niet-preferentiële handelsverkeer vastgesteld.

De basisprodukten worden gekozen op grond van hun belang in het internationale handelsverkeer en van het representatieve karakter van hun prijsniveau voor alle andere in aanmerking te nemen landbouwprodukten.

De hoeveelheden van de andere landbouwprodukten die worden geacht te zijn gebruikt, worden in voorkomend geval herleid tot gelijkwaardige hoeveelheden basisprodukten, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de equivalentieverhoudingen die door de Raad in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden vastgesteld.

  • 2. 
    De hoeveelheden basisprodukten die geacht worden te zijn gebruikt voor de vervaardiging van de in deze verordening bedoelde goederen, of in voorkomend geval de landbouwprodukten die onder de in deze verordening vastgestelde handelsregeling vallen, worden, wanneer de samenstelling van deze goederen of produkten niet vaststaat, vastgesteld volgens de procedure van artikel 16.
  • 3. 
    Onverminderd de door de Raad in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid bepaalde gelijkstellingen kunnen, met het oog op prijsvergelijking, bepaalde landbouwprodukten volgens de procedure van artikel 16 met basisprodukten worden gelijkgesteld.
  • 4. 
    De kenmerken van de basisprodukten die voor de prijsvergelijking nodig zijn, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 16.

Artikel 14

  • 1. 
    Volgens de procedure van artikel 16 kunnen drempels worden bepaald beneden welke de overeenkomstig artikel 3, lid 2, bepaalde bedragen op nul worden vastgesteld. Volgens dezelfde procedure kunnen bijzondere voorwaarden worden opgelegd voor het niet toepassen van de overeenkomstig artikel 3, lid 2, bepaalde bedragen teneinde te voorkomen dat kunstmatige handelsstromen ontstaan.
  • 2. 
    Volgens de procedure van artikel 16 kan een drempel worden vastgesteld beneden welke de Lid-Staten de uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende bedragen met betrekking tot een zelfde economische transactie niet hoeven toe te kennen of te innen wanneer het saldo van die bedragen kleiner is dan dat drempelbedrag.

Artikel 15

De Commissie wordt bijgestaan door een comité van beheer van "horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer van verwerkte landbouwprodukten die niet onder bijlage II vallen", hierna "het comité" genoemd, bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

Artikel 16

In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, zijn de volgende bepalingen van toepassing. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen.

De Raad kan binnen één maand met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Artikel 17

Het comité kan iedere door zijn voorzitter, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, aan de orde gestelde kwestie bespreken.

Artikel 18

Volgens de procedure van artikel 16

  • kunnen de uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende bedragen worden gewijzigd wanneer in een periode van drie maanden:
  • een drempelprijs wordt gewijzigd, of
  • een restitutie bij de produktie of een in alle Lid-Staten toepasselijke steun wordt ingesteld, gewijzigd of afgeschaft;
  • kunnen maatregelen worden getroffen om deze verordening aan te passen aan de technische wijzigingen die eventueel in de regeling voor landbouwprodukten worden aangebracht.

Artikel 19

De methoden voor kwalitatieve en kwantitatieve analyse van de goederen en de overige technische voorschriften die nodig zijn voor het identificeren van de goederen of voor het bepalen van de samenstelling ervan, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 2658/87.

Artikel 20

De Lid-Staten verstrekken de Commissie de gegevens die nodig zijn voor de toepassing van deze verordening, en die betrekking hebben op de invoer, de uitvoer, en eventueel de produktie van de goederen enerzijds en de administratieve uitvoeringsmaatregelen anderzijds. De wijze waarop deze gegevens dienen te worden meegedeeld, wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 16.

Artikel 21

Verordening (EEG) nr. 3033/80 wordt per 1 januari 1994 ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Verordening (EEG) nr. 3034/80 wordt ingetrokken op de datum waarop de ter uitvoering van artikel 13, lid 1, vast te stellen verordening in werking treedt.

Artikel 22

  • 1. 
    Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 1994.

  • 2. 
    De toepassing van deze verordening op caseïnes van GN-code 3501 10, alsmede op caseïnaten en andere derivaten van caseïne van GN-code 3501 90 90, wordt uitgesteld in afwachting van een nader besluit van de Raad.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 6 december 1993.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • W. 
    CLAES
  • (1) 
    PB nr. C 126 van 7. 5. 1993, blz. 13.
  • (2) 
    PB nr. C 315 van 22. 11. 1993.
  • (3) 
    PB nr. C 304 van 10. 11. 1993, blz. 8.
  • (4) 
    PB nr. L 323 van 29. 11. 1980, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1436/90 (PB nr. L 138 van 31. 5. 1990, blz. 9).
  • (5) 
    PB nr. L 181 van 1. 7. 1992, blz. 21.
  • (6) 
    PB nr. L 302 van 19. 10. 1992, blz. 1.
  • (7) 
    PB nr. L 323 van 29. 11. 1980, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 572/91 van de Commissie (PB nr. L 63 van 9. 3. 1991, blz. 24).
  • (8) 
    PB nr. L 177 van 1. 7. 1981, blz. 4.
  • (9) 
    PB nr. L 256 van 7. 9. 1987, blz. 1.

BIJLAGE A

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE B

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.