Verordening 1993/2082 - Wijziging van Verordening (EEG) nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31993R2082

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31993R2082

Verordening (EEG) nr. 2082/93 van de Raad van 20 juli 1993 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds

Publicatieblad Nr. L 193 van 31/07/1993 blz. 0020 - 0033

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 14 Deel 1 blz. 0030

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 14 Deel 1 blz. 0030

VERORDENING (EEG) Nr. 2082/93 VAN DE RAAD van 20 juli 1993 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de cooerdinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 130 E en 153,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de cooerdinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (4) bij Verordening (EEG) nr. 2081/93 (5) is gewijzigd; dat er derhalve aanleiding is Verordening (EEG) nr. 4253/88 (6) te wijzigen;

Overwegende dat in artikel 3 bis van Verordening (EEG) nr. 2052/88 is bepaald dat de bij die verordening vastgestelde bepalingen inzake de Structuurfondsen en de bepalingen die nodig zijn voor de cooerdinatie van de bijstandsverlening van de verschillende Structuurfondsen, van de Europese Investeringsbank (EIB) en van de andere bestaande financieringsinstrumenten, van toepassing zijn op het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV);

Overwegende dat de in Verordening (EEG) nr. 4253/88 vervatte cooerdinatie derhalve moet worden uitgebreid tot het FIOV en het cohesie-financieringsinstrument; dat de cooerdinatie via de begrotingsmiddelen van de Gemeenschap ook betrekking kan hebben op de maatregelen ter begeleiding van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de kaderprogramma's inzake onderzoek en technologische ontwikkeling, de transeuropese netwerken en de economische herstructurering van de landen van Midden- en Oost-Europa; dat de samenhang, met name met de kaderprogramma's inzake onderzoek en technologische ontwikkeling en met de onderwijs- en opleidingsprogramma's bepalend is voor de sociaal-economische doeltreffendheid van de actie van de Gemeenschap;

Overwegende dat het dienstig is dat de Lid-Staten hun plannen zo spoedig mogelijk indienen om geen vertraging te veroorzaken in de tenuitvoerlegging van de structurele bijstandsverlening vanaf 1 januari 1994;

Overwegende dat ter vereenvoudiging en bespoediging van de programmeringsprocedures dient te worden bepaald dat de Commissie, terzelfder tijd de communautaire bestekken kan vaststellen en de tegelijk met de plannen overwegend in de vorm van een beperkt aantal operationele programma's ingediende vormen van bijstandsverlening; dat voor ditzelfde doel dient te worden bepaald dat het plan en de bijstandsaanvraag in één enkel document kunnen worden ingediend en dat de vaststelling van het communautaire bestek en de toekenning van de bijstand kunnen worden geregeld in één enkele beschikking van de Commissie;

Overwegende dat, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, met name als verantwoordelijke instantie voor het beheer van de financiële middelen van de Gemeenschap, de tenuitvoerlegging van de in de communautaire bestekken opgenomen vormen van bijstandsverlening hoofdzakelijk de verantwoordelijkheid van de Lid-Staten moet zijn en wel op het passende territoriale niveau naar gelang van de specifieke organisatie van elke Lid-Staat;

Overwegende dat het dienstig is het additionaliteitsbeginsel en de criteria en voorschriften voor de controle op de inachtneming ervan nader te bepalen;

Overwegende dat de op initiatief van de Commissie ondernomen acties die van significant belang zijn voor de Gemeenschap, een belangrijke rol spelen bij de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van de structurele actie van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2052/88; dat deze acties hoofdzakelijk de grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking dienen te bevorderen, alsmede de steun aan de ultraperifere regio's, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel;

Overwegende dat, ten einde de structurele bijstandsverlening van de Gemeenschap flexibeler te maken, dient te worden bepaald dat de bijstandsverlening waartoe de Commissie in het kader van de doelstellingen 1, 2 en 5 b) het initiatief neemt, bij wijze van uitzondering betrekking kan hebben op andere zones dan die welke voor deze doelstellingen in aanmerking komen; dat de problemen van grensoverschrijdende samenwerking waarbij prioritaire regio's van de Gemeenschap zijn betrokken, tevens kunnen worden aangepakt via het programma Phare, met inaanmerkingneming van de aanvullende steun die door de Structuurfondsen van de Gemeenschap wordt verleend;

Overwegende dat, ten einde de vertragingen in de financiële stromen te verkleinen, termijnen dienen te worden vastgesteld voor de betaling van de financiële bijstand door de Commissie aan de Lid-Staat en door de Lid-Staat aan de eindbegunstigden, zodat zij bijtijds over de financiële middelen kunnen beschikken om hun maatregelen uit te voeren;

Overwegende dat de rol en de bevoegdheden van de toezichtcomités dienen te worden gepreciseerd;

Overwegende dat moet worden gezorgd voor een grotere transparantie bij de uitvoering van de structurele bijstandsverlening; dat daartoe moet worden toegezien op de naleving van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad van 7 juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie (7); dat het wenselijk is dat de projecten waarvoor communautaire bijstand wordt toegekend, worden vermeld wanneer een overeenkomstig de regels inzake de gunning van overheidsopdrachten in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen gepubliceerde kennisgeving betrekking heeft op deze projecten;

Overwegende dat zowel de Lid-Staten als de Commissie in het kader van het partnerschap verantwoordelijk zijn voor de beoordeling en de evaluatie; dat het voorts met het oog op een doeltreffender en rendabeler bijstandsverlening door de Gemeenschap, wenselijk is te zorgen voor een verbetering van de beoordeling vooraf, het toezicht en de evaluatie achteraf;

Overwegende dat er specifieke overgangsbepalingen dienen te worden vastgesteld, met inbegrip van bepalingen die garanderen dat de steunverlening aan de Lid-Staten niet wordt onderbroken in afwachting van de opstelling van de plannen en de operationele programma's volgens de nieuwe opzet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De artikelen 1 tot en met 33 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 worden vervangen door:

"I. COOERDINATIE

Artikel 1

Algemene bepalingen

Krachtens Verordening (EEG) nr. 2052/88 draagt de Commissie, met inachtneming van het partnerschap, zorg voor de cooerdinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Fondsen en uit het FIOV, enerzijds, en van de bijstandsverlening met die van de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten, anderzijds.

Artikel 2

Cooerdinatie tussen de Fondsen en het FIOV

De cooerdinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Fondsen en het FIOV vindt met name plaats op het niveau van:

  • de communautaire bestekken;
  • de budgettaire meerjarenplanning;
  • de tenuitvoerlegging van de geïntegreerde vormen van bijstandsverlening, waar nodig;
  • de beoordeling vooraf van, het toezicht op en de evaluatie achteraf van de acties van de Fondsen in het kader van één enkele doelstelling of in het kader van verscheidene doelstellingen op hetzelfde grondgebied.

Artikel 3

Cooerdinatie tussen de Fondsen, de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten

  • 1. 
    Bij de verwezenlijking van de doelstellingen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2052/88, draagt de Commissie, in het kader van het partnerschap, zorg voor de cooerdinatie en de samenhang tussen de bijstand uit de Fondsen en die:
  • van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) (wederaanpassingssteun, leningen, rentesubsidies, garanties);
  • van de EIB, het Nieuw Communautair Instrument en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) (leningen, garanties);
  • uit middelen uit de communautaire begroting die met name zijn toegewezen:
  • voor de andere acties met een structureel karakter,
  • aan het cohesie-financieringsinstrument.

Deze cooerdinatie geschiedt met inachtneming van de eigen bevoegdheden van de EIB en de doelstellingen van de andere betrokken instrumenten.

  • 2. 
    De Commissie betrekt de EIB bij het gebruik van de Fondsen of de andere bestaande financieringsinstrumenten voor medefinanciering van die investeringsprojecten welke door de EIB kunnen worden gefinancierd overeenkomstig haar statuten.

Artikel 4

( )

II. PLANNEN

Artikel 5

Toepassingsgebied en inhoud

  • 1. 
    Onder voorbehoud van de in dit artikel gegeven richtsnoeren worden de in het kader van de doelstellingen 1 tot en met 4 en 5 b) ingediende plannen opgesteld op het geografische niveau dat het meest geschikt wordt geacht. Zij worden uitgewerkt door de door de Lid-Staat aangewezen nationale, regionale of andere bevoegde autoriteiten en worden door de Lid-Staat bij de Commissie ingediend.

Plannen in het kader van doelstelling 1 dienen in de regel een regio van het niveau II van NUTS (nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek) te bestrijken. Uit hoofde van artikel 8, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 kunnen de Lid-Staten evenwel een plan indienen voor verscheidene van hun regio's die op de in lid 2 van dat artikel bedoelde lijst zijn opgenomen, mits dat plan de in de eerste alinea van genoemd lid 4 bedoelde elementen omvat.

Plannen in het kader van de doelstellingen 2 en 5 b) dienen in de regel een of meer zones van het niveau III van NUTS te bestrijken.

De Lid-Staten mogen plannen indienen die een groter gebied dan de in aanmerking komende regio's of zones bestrijken, op voorwaarde dat onderscheid wordt gemaakt tussen acties in die regio's of zones en acties daarbuiten.

  • 2. 
    Regionale ontwikkelingsplannen voor de regio's van doelstelling 1 omvatten alle maatregelen voor de omschakeling van in verval geraakte industriegebieden en de plattelandsontwikkeling, alle maatregelen voor de aanpassing van de landbouw- en visserijstructuur, alsmede alle maatregelen inzake werkgelegenheid en beroepsopleiding uit hoofde van doelstelling 1 en eventueel die uit hoofde van de doelstellingen 3 en 4.

De plannen voor regionale en sociale omschakeling van doelstelling 2 en de plannen voor plattelandsontwikkeling van doelstelling 5 b) omvatten eveneens alle werkgelegenheids- en beroepsopleidingsmaatregelen, met uitzondering van die welke in de plannen van de doelstellingen 3 en 4 zijn opgenomen.

In de plannen van de doelstellingen 3 en 4 wordt onderscheid gemaakt tussen uitgaven voor de regio's van de doelstellingen 1, en zo mogelijk, 2 en 5 b) en die voor de andere regio's.

In hun plannen vermelden de Lid-Staten de elementen die aan de onderscheiden Fondsen eigen zijn, inclusief het bedrag van de gevraagde steun. Zij kunnen hun plannen vergezeld doen gaan van de aanvragen om bijstand voor de operationele programma's en voor de andere vormen van bijstandsverlening ten einde de behandeling van de aanvragen en de bijstandsverlening te bespoedigen.

De Lid-Staten kunnen de voor ieder plan vereiste inlichtingen als bedoeld in de artikelen 8 tot en met 10 en 11 bis van Verordening (EEG) nr. 2052/88 en de uit hoofde van artikel 14, lid 2, vereiste inlichtingen samenvoegen in één enkel programmeringsdocument.

  • 3. 
    De Lid-Staten zorgen bij het opstellen van de plannen voor samenhang tussen de plannen voor een zelfde doelstelling binnen een Lid-Staat en tussen die voor verscheidene doelstellingen voor een zelfde geografische zone.
  • 4. 
    De Lid-Staten dragen er bij het opstellen van hun plannen zorg voor dat rekening wordt gehouden met het communautaire beleid.

Artikel 6

Duur en tijdschema

Ieder plan bestrijkt in de regel een periode van drie of zes jaar. De eerste programmeringsperiode begint op 1 januari 1994. De plannen kunnen in de regel jaarlijks, alsmede bij belangrijke wijzigingen van de sociaal-economische situatie en van de arbeidsmarkt worden herzien.

Tenzij met de betrokken Lid-Staat anders wordt overeengekomen, worden de plannen uit hoofde van de doelstellingen 1, 3 en 4 uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening ingediend. De plannen uit hoofde van de doelstellingen 2 en 5 b) worden uiterlijk drie maanden na de vaststelling van de lijst van de voor de betrokken doelstellingen in aanmerking komende zones ingediend.

Artikel 7

Voorbereiding

  • 1. 
    De Commissie kan de Lid-Staten op hun verzoek bij de voorbereiding van de plannen alle nodige technische bijstand verlenen.
  • 2. 
    De plannen bevatten informatie op grond waarvan de samenhang tussen de structurele acties en het sociaal-economische en, in voorkomend geval, regionale beleid van de Lid-Staat kan worden beoordeeld.

III. COMMUNAUTAIRE BESTEKKEN

Artikel 8

Opstelling, toepassingsgebied en inhoud

  • 1. 
    De communautaire bestekken voor de doelstellingen 1 tot en met 4 en 5 b) worden, op basis van de plannen, in overleg met de betrokken Lid-Staat en in het kader van het partnerschap, bij beschikking van de Commissie vastgesteld overeenkomstig de in titel VIII vervatte procedures. De EIB wordt bij de opstelling van de communautaire bestekken betrokken.
  • 2. 
    Een communautair bestek bestrijkt een periode van drie of zes jaar.
  • 3. 
    Elk communautair bestek behelst:
  • de voor de gezamenlijke actie van de Gemeenschap en de betrokken Lid-Staat in verband met de in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 genoemde doelstellingen in aanmerking genomen prioritaire zwaartepunten, hun specifieke doelstellingen, gekwantificeerd indien de aard ervan zich daartoe leent, de beoordeling vooraf van het verwachte effect, ook op het gebied van de werkgelegenheid, alsmede gegevens over de samenhang ervan met het sociaal-economische en, in voorkomend geval, regionale beleid van de Lid-Staat;
  • een overzicht van de vormen van bijstandsverlening die niet tegelijk met het communautaire bestek worden vastgesteld, waarin voor de operationele programma's met name de specifieke doelstellingen en de voornaamste soorten voorgenomen maatregelen worden vermeld;
  • een indicatief financieringsprogramma met de voor de diverse vormen van bijstandsverlening uit te trekken middelen, alsmede de duur van de bijstandsverlening, met inbegrip van die van de Fondsen, de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten als bedoeld in artikel 3, lid 1, wanneer deze rechtstreeks bijdragen aan het betrokken financieringsprogramma;
  • de wijze van toezicht en evaluatie;
  • de wijze van controle op de inachtneming van het additionaliteitsbeginsel en een eerste evaluatie daarvan; relevante gegevens betreffende de transparantie van de betrokken financiële stromen, met name van de betrokken Lid-Staat naar de begunstigde regio's;
  • voor de doelstellingen 1, 2 en 5 b), de voorgenomen regelingen om de door de Lid-Staten aangewezen milieuautoriteiten te betrekken bij de uitvoering van het communautaire bestek;
  • eventueel, gegevens over de terbeschikkingstelling van middelen voor studies of technische bijstand voor de voorbereiding, de tenuitvoerlegging of de aanpassing van de betrokken acties.

Artikel 9

Additionaliteit

  • 1. 
    Om een reëel economisch effect te waarborgen mogen de kredieten van de Structuurfondsen en van het FIOV die in een Lid-Staat voor een in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 vermelde doelstelling worden aangewend, niet in de plaats komen van de structurele uitgaven van de overheid van de Lid-Staat of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven van de Lid-Staat voor het gehele grondgebied dat voor de betrokken doelstelling in aanmerking komt.
  • 2. 
    Daartoe zien de Commissie en de betrokken Lid-Staat er bij het opstellen en de uitvoering van de communautaire bestekken op toe dat de Lid-Staat voor het gehele betrokken grondgebied de structurele uitgaven van de overheid of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven ten minste op hetzelfde peil houdt als tijdens de voorgaande programmeringsperiode, daarbij evenwel rekening houdend met de macro-economische context waarbinnen de betrokken financieringen plaatsvinden, alsmede met bepaalde specifieke economische situaties, te weten privatiseringen, de uitzonderlijk hoge structurele uitgaven van de overheid in de vorige programmeringsperiode en de nationale conjunctuurontwikkeling.

De Commissie en de Lid-Staat komen bij het opstellen van de communautaire bestekken ook overeen hoe de inachtneming van het additionaliteitsbeginsel wordt gecontroleerd.

  • 3. 
    Om de controle op de inachtneming van het additionaliteitsbeginsel mogelijk te maken verstrekt de Lid-Staat de Commissie bij het indienen van de plannen en regelmatig tijdens de uitvoering van de communautaire bestekken passende financiële gegevens.

Artikel 10

Goedkeuring en tenuitvoerlegging

  • 1. 
    Behoudens een met de betrokken Lid-Staat getroffen afwijkende regeling, stelt de Commissie uiterlijk zes maanden na ontvangst van het (de) desbetreffende plan(nen) bij beschikking het communautair bestek vast.

Bij de beschikking inzake het communautair bestek keurt de Commissie, overeenkomstig artikel 14, lid 3, ook de tegelijk met de plannen ingediende bijstandsaanvragen goed voor zover daarin alle in artikel 14, lid 2, bedoelde inlichtingen worden verstrekt.

Indien de Lid-Staat één enkel programmeringsdocument indient dat alle in artikel 5, lid 2, laatste alinea, bedoelde inlichtingen bevat, geeft de Commissie één enkele beschikking die betrekking heeft op dit enig document en die zowel de in artikel 8, lid 3, bedoelde onderdelen als de in artikel 14, lid 3, laatste alinea, bedoelde bijstandsverlening van de Fondsen omvat.

  • 2. 
    De beschikking van de Commissie over het communautaire bestek wordt als verklaring van intentie aan de Lid-Staat toegezonden. Deze beschikking wordt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt. Op verzoek van het Europees Parlement zendt de Commissie deze beschikking alsmede het door haar goedgekeurde bestek ter informatie aan het Parlement.

De Commissie en de Lid-Staten zorgen ervoor dat maatregelen waarmee ten minste twee derde van de bijstand van de Fondsen voor het eerste jaar van het communautaire bestek gemoeid is, binnen twee maanden na de vaststelling van de beschikking over het communautaire bestek door de Commissie worden goedgekeurd.

Artikel 11

Initiatieven van de Gemeenschap

  • 1. 
    Krachtens artikel 5, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 kan de Commissie op eigen initiatief, volgens de procedures van titel VIII en na kennisgeving aan het Europees Parlement, besluiten de Lid-Staten voor te stellen steunaanvragen in te dienen voor acties die van bijzonder belang voor de Gemeenschap zijn. Bij de opstelling of de herziening van het desbetreffende communautaire bestek wordt met de op grond van deze bepaling goedgekeurde bijstandsverlening rekening gehouden.

Voor acties met een transnationaal belang, overeenkomstig de eerste alinea, kunnen twee of meer Lid-Staten op eigen initiatief of op uitnodiging van de Commissie gezamenlijke bijstandsaanvragen voorleggen. Op deze aanvragen kan de Commissie in overleg met de betrokken Lid-Staten één enkele beschikking inzake bijstandsverlening geven voor al deze Lid-Staten te zamen.

  • 2. 
    Voor een beperkt gedeelte van de beschikbare kredieten kunnen de vormen van bijstandsverlening die in het kader van lid 1 worden goedgekeurd in verband met de prioritaire doelstellingen 1, 2 en 5 b), betrekking hebben op andere zones dan in de artikelen 8, 9 en 11 bis van Verordening (EEG) nr. 2052/88 zijn bedoeld.

Artikel 12

Vormen van bijstandsverlening

Bijstand in het kader van een communautair bestek wordt overwegend verleend in de vorm van een beperkt aantal operationele programma's.

Artikel 13

Geïntegreerde benadering

  • 1. 
    Op initiatief van een Lid-Staat of van de Commissie, uit hoofde van artikel 11, in overleg met de betrokken Lid-Staat, wordt voor de bijstandsverlening een geïntegreerde benadering gevolgd, wanneer:
  • a) 
    de actie wordt gefinancierd door verscheidene Fondsen of althans door één Fonds en een financieringsinstrument dat geen leningsinstrument is;
  • b) 
    de door verscheidene Fondsen of financieringsinstrumenten te financieren maatregelen elkaar versterken en nauwe cooerdinatie tussen alle betrokken partijen belangrijke voordelen kan opleveren;
  • c) 
    nationaal, regionaal en plaatselijk de gepaste administratieve voorzieningen voor de geïntegreerde tenuitvoerlegging van de bijstand worden getroffen.
  • 2. 
    Bij de opstelling of de herziening van een communautair bestek wordt nagegaan of het wenselijk is acties ten uitvoer te leggen op basis van een geïntegreerde aanpak.
  • 3. 
    De Commissie ziet er bij de tenuitvoerlegging van een geïntegreerde aanpak op toe, dat de communautaire bijstand op zo doeltreffend mogelijke wijze wordt verleend, rekening houdend met de vereiste bijzondere cooerdinatie-inspanning.

IV. BIJSTAND UIT DE FONDSEN

Artikel 14

Behandeling van de bijstandsaanvragen

  • 1. 
    De aanvragen om bijstand uit de Structuurfondsen en uit het FIOV, met uitzondering van technische bijstand als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder e), van Verordening (EEG) nr. 2052/88, verleend op initiatief van de Commissie, worden opgesteld door de Lid-Staat of door de bevoegde autoriteiten die door de Lid-Staat op nationaal, regionaal, plaatselijk of ander niveau zijn aangewezen, en worden bij de Commissie ingediend door de Lid-Staat of de eventueel door de Lid-Staat daartoe aangewezen instantie. Iedere aanvraag moet voornamelijk betrekking hebben op de in artikel 5 van bovengenoemde verordening genoemde vormen van bijstandsverlening.
  • 2. 
    In de aanvragen worden de inlichtingen vermeld die de Commissie voor haar beoordeling nodig heeft voor zover deze gegevens niet reeds in de plannen zijn vermeld, met name een beschrijving van de voorgestelde actie, het toepassingsgebied ook in geografisch opzicht, en de specifieke doelstellingen ervan. De aanvragen bevatten ook de resultaten van de beoordeling vooraf van de sociaal-economische voordelen die op de middellange termijn met de voorgestelde actie kunnen worden behaald, gezien de beschikbaar te stellen middelen, de voor de uitvoering van de actie verantwoordelijke instanties en de begunstigden, het voorgestelde tijdschema en financieringsplan, alsmede alle gegevens die nodig zijn om na te kunnen gaan of de betrokken maatregel verenigbaar is met de communautaire wetgeving en het Gemeenschapsbeleid.
  • 3. 
    De Commissie onderzoekt de aanvragen om:
  • na te gaan of de voorgestelde acties en maatregelen in overeenstemming zijn met de desbetreffende communautaire wetgeving en, in voorkomend geval, met het communautaire bestek;
  • de bijdrage van de voorgestelde actie tot de verwezenlijking van haar specifieke doelstellingen te beoordelen en, als het een operationeel programma betreft, na te gaan of de daarin opgenomen maatregelen een coherent geheel vormen;
  • zich ervan te verzekeren dat de administratieve en financiële mechanismen een doeltreffende uitvoering van de actie mogelijk maken;
  • de exacte bijzonderheden van de bijstandsverlening door het (de) betrokken Fonds(en) vast te stellen, eventueel op basis van gegevens die reeds voor een desbetreffend communautair bestek zijn verstrekt.

Voor zover aan de in dit artikel vereiste voorwaarden is voldaan, besluit de Commissie in het algemeen binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag over de bijstand van de Fondsen en van het FIOV. De toekenning van de bijstand van alle Fondsen en van de andere bestaande financieringsinstrumenten die bijdragen aan de financiering van een bijstandsverlening, met inbegrip van een bijstandsverlening in de vorm van een geïntegreerde aanpak, geschiedt in één enkele beschikking van de Commissie.

  • 4. 
    De respectieve verbintenissen van de partners, welke zijn aangegaan in het kader van een contract binnen het partnerschap, worden weergegeven in de beschikkingen van de Commissie inzake de verlening van bijstand.

Artikel 15

Ontvankelijkheid

  • 1. 
    Onverminderd artikel 33 komen uitgaven voor acties in het kader van de doelstellingen 1 tot en met 4 en 5 b) slechts voor financiële bijstand van de Structuurfondsen in aanmerking als die acties deel uitmaken van het communautaire bestek.
  • 2. 
    Onverminderd artikel 33 komt een uitgave niet voor bijstand van de Fondsen in aanmerking indien zij is verricht vóór de datum waarop de Commissie de desbetreffende aanvraag heeft ontvangen.

Artikel 16

Specifieke bepalingen

  • 1. 
    Bij de toekenning van globale subsidies moeten de bemiddelende instanties die door de betrokken Lid-Staat in overleg met de Commissie worden aangewezen, passende solvabiliteitsgaranties geven en over de noodzakelijke administratieve capaciteit beschikken voor het beheer van de door de Commissie beoogde bijstand. De bemiddelende instanties worden tevens uitgekozen op grond van de bijzondere toestand in de Lid-Staten of de betrokken zones. Onverminderd artikel 23 wordt het beheer van de globale subsidies gecontroleerd door de door de Lid-Staat aangewezen bevoegde autoriteiten.
  • 2. 
    De Fondsen kunnen financiële bijstand verlenen voor grote projecten, dit wil zeggen projecten waarvan de totale kosten die voor de vaststelling van de communautaire bijstand in aanmerking worden genomen als algemene regel meer dan 25 miljoen ecu voor infrastructuurinvesteringen of 15 miljoen ecu voor produktieve investeringen bedragen.
  • 3. 
    Naast een met de bijstand van de onderscheiden Fondsen verbonden analoge bijstand kan de Commissie studies en technische bijstand financieren in verband met het gezamenlijk of gecooerdineerd gebruik van de Structuurfondsen, de EIB en de andere financieringsinstrumenten, tot een bedrag ten belope van 0,3 % van de totale toewijzing van de Fondsen:
  • om de opstelling van de plannen voor te bereiden;
  • om het effect en de doelmatigheid van de steun die in het kader van de overeenkomstige communautaire bestekken is verleend, te beoordelen;
  • in verband met geïntegreerde operationele programma's.
  • V. 
    VARIATIE VAN DE HOOGTE VAN DE COMMUNAUTAIRE BIJSTAND

Artikel 17

Financiële participatie van de Fondsen

  • 1. 
    Overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 wordt de financiële participatie van de Fondsen in de financiering van de acties uit hoofde van de doelstellingen 1 tot en met 4 en 5 b) door de Commissie in het kader van het partnerschap vastgesteld aan de hand van het bepaalde in artikel 13, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2052/88, binnen de in lid 3 van dat artikel gestelde grenzen en volgens de in dat artikel bepaalde procedures.
  • 2. 
    De financiële participatie van de Fondsen wordt berekend in verhouding tot de totale in aanmerking komende kosten of van de totale in aanmerking komende uitgaven van de overheid of daaraan gelijkgestelde (nationale, regionale, plaatselijke, communautaire) uitgaven voor iedere actie (operationeel programma, steunregeling, globale subsidie, project, technische bijstand of studie).
  • 3. 
    Indien bij de betrokken actie investeringen worden gefinancierd die inkomsten zullen opleveren, stelt de Commissie, in het kader van het partnerschap, overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 en aan de hand van de criteria van lid 1 van dat artikel, de hoogte van de participatie van de Fondsen in deze investeringen vast; bij de specifieke kenmerken van deze investeringen houdt zij rekening met de hoogte van de bruto autofinancieringsmarge waarvan normalerwijs wordt uitgegaan bij deze categorie investeringen, afhankelijk van de macro-economische omstandigheden waarin deze investeringen geschieden; voorts kan de deelneming van de Fondsen niet tot een verhoging van de nationale begrotingsuitgaven leiden.

In ieder geval bedraagt de participatie van de Fondsen, in het kader van de inspanningen voor de ontwikkeling van de betrokken regio's, in investeringen ten behoeve van ondernemingen maximaal 50 % van de totale investeringskosten in de regio's van doelstelling 1 en maximaal 30 % in de overige regio's.

  • 4. 
    De participatie van de Fondsen in individuele maatregelen binnen de operationele programma's kan worden gedifferentieerd op basis van in het kader van het partnerschap te sluiten overeenkomsten.

Artikel 18

Combinatie van subsidies en leningen

De combinatie van leningen en subsidies als bedoeld in artikel 5, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2052/88, wordt met medewerking van de EIB bij het opstellen van het communautaire bestek vastgesteld. Daarbij wordt gelet op de evenwichtigheid van het voorgestelde financieringsplan, de overeenkomstig artikel 17 vastgestelde participatie van de Fondsen en de nagestreefde ontwikkelingsdoelstellingen.

VI. FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 19

Algemene bepalingen

  • 1. 
    De financiële bijstand van de Structuurfondsen wordt verleend overeenkomstig de bij het Financieel Reglement vastgestelde voorschriften voor de Fondsen.
  • 2. 
    De financiële bijstand voor specifieke acties in het kader van een communautair bestek moet in overeenstemming zijn met het in dat bestek opgenomen financieringsplan.
  • 3. 
    Om administratieve vertragingen aan het einde van het jaar te voorkomen, dragen de Lid-Staten zorg voor een zo evenwichtig mogelijke spreiding van de betalingsaanvragen over het gehele jaar.

Artikel 20

Betalingsverplichtingen

  • 1. 
    De betalingsverplichtingen worden aangegaan op de grondslag van de beschikkingen van de Commissie tot goedkeuring van de betrokken acties. Zij gelden voor een beperkte duur, die afhankelijk is van de aard en de bijzondere uitvoeringsvoorwaarden van de betrokken acties.
  • 2. 
    Betalingsverplichtingen voor acties die twee jaar of langer duren worden in de regel en onverminderd lid 3 in jaartranches aangegaan. De betalingsverplichtingen voor de eerste tranche worden aangegaan wanneer de Commissie de beschikking tot goedkeuring van de actie heeft gegeven.

De betalingsverplichtingen voor de latere tranches worden aangegaan volgens het oorspronkelijk of herzien financieringsplan en de stand van uitvoering van de actie.

  • 3. 
    Bij acties die minder dan twee jaar duren of, onder voorbehoud van de beschikbare begrotingsmiddelen, indien de toegekende bijstand van de Gemeenschap niet meer dan 40 miljoen ecu bedraagt, worden de betalingsverplichtingen voor het totale bedrag van de communautaire bijstand aangegaan wanneer de Commissie de beschikking tot goedkeuring van de actie heeft gegeven.

Artikel 21

Betalingen

  • 1. 
    De financiële bijstand wordt overeenkomstig de aangegane betalingsverplichtingen aan de hiertoe door de betrokken Lid-Staat in zijn aanvraag aangewezen nationale, regionale of lokale autoriteit of instantie in de regel uitbetaald binnen twee maanden na de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Dit kan geschieden hetzij in de vorm van voorschotten, hetzij in de vorm van een definitieve betaling die betrekking heeft op daadwerkelijk verrichte uitgaven. Voor acties die zich over een periode van twee jaar of langer uitstrekken, zijn de betalingen gerelateerd aan de jaartranches van de in artikel 20, lid 2, bedoelde betalingsverplichtingen.
  • 2. 
    Nadat een betalingsverplichting is aangegaan, kan een voorschot worden uitbetaald van ten hoogste 50 %, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de betrokken actie.
  • 3. 
    Een tweede voorschot, dat zodanig is berekend dat de twee voorschotten samen ten hoogste 80 % van de aangegane betalingsverplichtingen belopen, wordt overgemaakt zodra de verantwoordelijke instantie officieel heeft verklaard dat het eerste voorschot ten minste voor de helft is besteed en de actie in een bevredigend tempo en overeenkomstig de doelstellingen wordt uitgevoerd.

Op de aan de eindbegunstigden uit te betalen bedragen mogen geen sommen worden ingehouden waardoor de financiële bijstand waarop zij recht hebben, wordt verlaagd.

  • 4. 
    Het saldo van iedere betalingsverplichting wordt betaald indien:
  • de in lid 1 bedoelde aangewezen autoriteit of instantie binnen de zes maanden na het betrokken jaar of de daadwerkelijke voltooiing van de actie bij de Commissie een betalingsaanvraag indient,
  • de in artikel 25, lid 4, bedoelde verslagen bij de Commissie zijn ingediend,
  • de Lid-Staat bij de Commissie een verklaring indient waarbij de in de betalingsaanvraag en de verslagen verstrekte gegevens worden bevestigd.
  • 5. 
    De Lid-Staten wijzen de autoriteiten aan die gemachtigd zijn de in de leden 3 en 4 bedoelde verklaringen af te geven en zien erop toe dat de begunstigden de bedragen van de voorschotten en van de betalingen zo spoedig mogelijk ontvangen en in de regel niet later dan drie maanden na de ontvangst van de kredieten door de Lid-Staat, mits de aanvragen van de begunstigden voldoen aan de nodige voorwaarden om tot betaling over te gaan.
  • 6. 
    Voor studies en voor innovatiemaatregelen op initiatief van de Commissie stelt de Commissie de passende procedures vast.

Artikel 22

Gebruik van de ecu

De bedragen van de beschikkingen, van de betalingsverplichtingen en van de betalingen van de Commissie worden in ecu uitgedrukt en overgemaakt, volgens de regels die de Commissie volgens de in titel VIII bedoelde procedures vaststelt.

Dit artikel is van toepassing zodra het in de eerste alinea bedoelde besluit van de Commissie is vastgesteld.

Artikel 23

Financiële controle

  • 1. 
    Ten einde de acties van de particuliere of publiekrechtelijke projectontwikkelaars te doen slagen, nemen de Lid-Staten bij de tenuitvoerlegging van de acties de nodige maatregelen om:
  • regelmatig te verifiëren dat de door de Gemeenschap gefinancierde maatregelen stipt zijn uitgevoerd,
  • onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen,
  • door misbruik of nalatigheid verloren middelen te recupereren. Behalve indien de Lid-Staat en/of de bemiddelende instantie en/of de projectontwikkelaar het bewijs levert/leveren dat het misbruik of de nalatigheid hem/hun niet kan worden aangerekend, is de Lid-Staat subsidiair aansprakelijk voor de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bedragen. Voor globale subsidies mag de bemiddelende instantie, mits de Lid-Staat en de Commissie daarmee instemmen, gebruik maken van een bankgarantie of een andere verzekering die dit risico dekt.

De Lid-Staten houden de Commissie op de hoogte van de daartoe genomen maatregelen en verstrekken haar met name een beschrijving van de controle- en beheerssystemen die zijn opgezet om te zorgen voor een doeltreffende uitvoering van de acties. Zij houden de Commissie regelmatig op de hoogte van het verloop van de administratieve en gerechtelijke procedures.

De Lid-Staten houden alle dienstige nationale verslagen over de controle op de in de betrokken programma's of acties opgenomen maatregelen ter beschikking van de Commissie.

Bij de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie nadere bepalingen voor de toepassing van dit lid vast volgens de procedures van titel VIII en deelt deze ter informatie mede aan het Europees Parlement.

  • 2. 
    Onverminderd de controles van de Lid-Staten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en onverminderd het bepaalde in artikel 206 van het Verdrag en alle inspecties op grond van artikel 209, onder c), van het Verdrag, mogen ambtenaren of andere personeelsleden van de Commissie de door de Structuurfondsen gefinancierde acties, alsook de beheers- en controlesystemen, ter plaatse controleren, onder meer door middel van steekproeven.

De Commissie stelt de betrokken Lid-Staat vooraf in kennis van een controle ter plaatse ten einde de nodige medewerking te verkrijgen. De uitvoering door de Commissie van eventuele controles ter plaatse zonder aanzegging wordt beheerst door overeenkomsten die in overeenstemming met de bepalingen van het Financieel Reglement zijn gesloten in het kader van het partnerschap. Ambtenaren of andere personeelsleden van de Lid-Staat mogen aan de controles deelnemen.

De Commissie kan de betrokken Lid-Staat verzoeken een controle ter plaatse uit te voeren om de regelmatigheid van het betalingsverzoek na te gaan. Ambtenaren of andere personeelsleden van de Commissie mogen aan deze controle deelnemen en zijn verplicht dit te doen indien de betrokken Lid-Staat hierom verzoekt.

De Commissie ziet erop toe dat de controles die zij verricht, zodanig gecooerdineerd worden dat herhaling van controles in een zelfde zaak en in een zelfde periode wordt vermeden. De betrokken Lid-Staat en de Commissie stellen elkaar onverwijld op de hoogte van alle passende informatie betreffende de resultaten van de uitgevoerde controles.

  • 3. 
    Gedurende drie jaren na de laatste betaling voor een actie houden de verantwoordelijke instantie en de verantwoordelijke autoriteiten alle bewijsstukken van de met de actie gemoeide uitgaven en controles ter beschikking van de Commissie.

Artikel 24

Vermindering, opschorting en intrekking van de bijstand

  • 1. 
    Indien het bedrag van de toegekende financiële bijstand door de stand van de uitvoering van een actie of maatregel noch gedeeltelijk, noch geheel lijkt te worden gerechtvaardigd, gaat de Commissie in het kader van het partnerschap over tot een passend onderzoek van het geval, waarbij zij met name aan de Lid-Staat of aan de autoriteiten die door de Lid-Staat voor de tenuitvoerlegging van de actie zijn aangewezen, vraagt om haar binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen mee te delen.
  • 2. 
    Na dit onderzoek kan de Commissie de bijstand voor de betrokken actie of maatregel verminderen of schorsen indien het onderzoek een onregelmatigheid bevestigt of een belangrijke wijziging die strijdig is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van de actie of maatregel en waarvoor niet om haar goedkeuring is verzocht.
  • 3. 
    Ieder bedrag dat tot een terugvordering wegens onverschuldigde betaling aanleiding geeft, moet aan de Commissie worden terugbetaald. Niet-terugbetaalde bedragen worden in overeenstemming met het Financieel Reglement en met de regels die de Commissie volgens de in titel VIII bedoelde procedures vaststelt, vermeerderd met de moratoire interessen.

VII. TOEZICHT EN EVALUATIE

Artikel 25

Toezicht

  • 1. 
    In het kader van het partnerschap zorgen de Commissie en de Lid-Staten voor een doeltreffend toezicht op het gebruik van de bijstand van de Fondsen in het kader van het communautaire bestek en de specifieke acties (programma's en dergelijke). Dit toezicht geschiedt door middel van verslagen, die volgens een in onderlinge overeenstemming vastgestelde procedure worden opgesteld, van steekproefcontroles en van daartoe ingestelde comités.
  • 2. 
    Bij het toezicht wordt gebruik gemaakt van materiële en financiële indicatoren, die in de beschikking van de Commissie tot goedkeuring van de betrokken acties worden bepaald. De indicatoren hebben betrekking op het specifieke karakter van de betrokken actie, de doelstellingen en de vorm van de bijstandsverlening, alsmede op de sociaal-economische en structurele situatie van de Lid-Staat waar de bijstand moet worden verleend. Deze indicatoren moeten zodanig opgezet zijn dat ze voor de betrokken acties een duidelijk beeld geven van:
  • de vordering van de actie en van de binnen een bepaalde termijn te verwezenlijken doelstellingen;
  • het verloop van het beheer en de eventuele problemen die zich daarbij kunnen voordoen.
  • 3. 
    De toezichtcomités worden, in het kader van het partnerschap, krachtens een overeenkomst tussen de betrokken Lid-Staat en de Commissie ingesteld.

De Commissie en, in voorkomend geval, de EIB kunnen zich in deze comités laten vertegenwoordigen.

  • 4. 
    Voor iedere meerjarenactie zendt de daartoe door de Lid-Staat aangewezen autoriteit de Commissie uiterlijk zes maanden na afloop van ieder volledig jaar van tenuitvoerlegging een voortgangsrapport. Na voltooiing van de actie wordt binnen zes maanden een eindverslag aan de Commissie gezonden.

Over iedere actie met een duur van minder dan twee jaar dient de daartoe door de Lid-Staat aangewezen autoriteit binnen zes maanden na de voltooiing bij de Commissie een verslag in.

  • 5. 
    Indien nodig past het Toezichtcomité, zonder het totale bedrag van de toegekende communautaire bijstand te wijzigen en binnen per doelstelling geharmoniseerde grenzen, de oorspronkelijk goedgekeurde toekenningsvoorwaarden van de financiële bijstand aan, alsmede, met inachtneming van de beschikbare financiële middelen en de begrotingsvoorschriften, het voorgenomen financieringsplan, met inbegrip van eventuele overdrachten tussen communautaire financieringsbronnen en de daaruit voortvloeiende wijzigingen van de hoogte van de bijstandsverlening. De bovengenoemde per doelstelling geharmoniseerde grenzen worden door de Commissie vastgesteld overeenkomstig de in titel VIII bedoelde procedure en opgenomen in de communautaire bestekken.

Deze wijzigingen worden de Commissie en de betrokken Lid-Staat onmiddellijk ter kennis gebracht. Zij zijn van toepassing na bevestiging door de Commissie en de betrokken Lid-Staat; deze bevestiging vindt plaats binnen twintig werkdagen na ontvangst van de kennisgeving, waarvan de datum door de Commissie met een ontvangstbewijs wordt gecertificeerd.

De overige wijzigingen worden door de Commissie in samenwerking met de betrokken Lid-Staat vastgesteld na advies van het Toezichtcomité.

  • 6. 
    Ten einde de doelmatigheid van de Fondsen te vergroten, zal de Commissie erop toezien dat speciale aandacht wordt besteed aan de doorzichtigheid in het beheer ervan.

Daartoe en in het kader van de toepassing van de communautaire voorschriften inzake overheidsopdrachten worden in de berichten die bestemd zijn voor bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, de referenties vermeld van de projecten waarvoor tot communautaire bijstand is besloten of waarvoor communautaire bijstand is aangevraagd.

  • 7. 
    Indien deze verordening of de in artikel 3, lid 4, en artikel 3 bis van Verordening (EEG) nr. 2052/88 bedoelde verordeningen bepalen dat de Commissie nadere uitvoeringsbepalingen zal vaststellen, worden deze uitvoeringsbepalingen meegedeeld aan de Lid-Staten en bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 26

Beoordeling vooraf en evaluatie

  • 1. 
    De beoordeling vooraf en de evaluatie geschieden door de Lid-Staten en de Commissie in het kader van het partnerschap. De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten leveren een bijdrage opdat deze beoordeling en evaluatie zo doelmatig mogelijk geschieden. Bij de beoordeling en de evaluatie worden in dit verband de verschillende elementen die het toezichtsysteem kan opleveren, gebruikt om het sociaal-economische effect van de acties te beoordelen, in voorkomend geval in nauwe samenwerking met de toezichtcomités.

Bijstand zal worden verleend wanneer uit de beoordeling vooraf blijkt dat de sociaal-economische voordelen op de middellange termijn evenredig zijn met de beschikbaar gestelde middelen.

  • 2. 
    Ten einde de doeltreffendheid van de communautaire bijstandsverlening te waarborgen, worden de acties met structurele doelstellingen onderworpen aan een beoordeling vooraf, aan toezicht en aan een evaluatie na afloop. De doeltreffendheid wordt in drieërlei opzicht gemeten:
  • het algehele effect van de acties op de in artikel 130 A van het Verdrag genoemde doelstellingen, inzonderheid de versterking van de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap;
  • het effect van de in de plannen voorgestelde en binnen elk communautair bestek ondernomen acties;
  • het effect van de operationele bijstandsverlening (programma's en dergelijke).

De beoordeling en de evaluatie geschieden, al naar gelang het geval, door de doelstellingen te vergelijken met de behaalde resultaten, gerelateerd aan op regionale en nationale statistische gegevens gebaseerde macro-economische en sectoriële doelstellingen en indicatoren, aan de algemene uitkomsten van beschrijvende analytische studies en aan onderzoekingen van kwalitatieve aard.

Bij de beoordeling en de evaluatie wordt rekening gehouden met de verwachte of behaalde sociaal-economische voordelen in het licht van de uitgetrokken middelen, alsook met de overeenstemming met het beleid van de Gemeenschap en het Gemeenschapsrecht als bedoeld in artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 en met de voorwaarden voor de uitvoering van de acties.

  • 3. 
    Bij de opstelling van de communautaire bestekken en de behandeling van de individuele bijstandsaanvragen houdt de Commissie rekening met de uitkomsten van de volgens dit artikel uitgevoerde beoordelingen en evaluaties.
  • 4. 
    Het beginsel van en de werkwijze bij de beoordeling en de evaluatie worden nader bepaald in de communautaire bestekken.
  • 5. 
    De resultaten van de beoordelingen en de evaluaties worden aan het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité voorgelegd in het kader van het in artikel 16 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 bedoelde jaarverslag en driejaarlijks verslag.

VIII. COMITÉS

Artikel 27

Raadgevend Comité voor de ontwikkeling en omschakeling van de regio's

Op grond van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 wordt bij de Commissie een Raadgevend Comité voor de ontwikkeling en omschakeling van de regio's opgericht, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De EIB wijst een vertegenwoordiger aan, die niet aan de stemming deelneemt. Het Europees Parlement wordt regelmatig op de hoogte gesteld van de werkzaamheden van het Comité.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie over dit ontwerp advies uit, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen. Voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het Comité uitgebrachte advies. Zij brengt het Comité op de hoogte van de wijze waarop zij met dit advies rekening heeft gehouden.

Het Comité brengt advies uit over de ontwerp-beschikkingen van de Commissie met betrekking tot de communautaire bestekken als bedoeld in artikel 8, lid 5, en in artikel 9, lid 9, van Verordening (EEG) nr. 2052/88, over de periodieke verslagen als bedoeld in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 4254/88, alsmede over de opstelling en de herziening van de lijst van de in het kader van doelstelling 2 in aanmerking genomen zones. Bovendien kan de Commissie aan het Comité de in artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 4254/88 (1) bedoelde vraagstukken voorleggen.

De adviezen van het Comité worden ter kennis gebracht van de Comités bedoeld in de artikelen 28 en 29.

Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

  • (1) 
    PB nr. L 374 van 31. 12. 1988, blz. 15.

Artikel 28

Comité uit hoofde van artikel 124 van het Verdrag

Het in artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 bedoelde Comité uit hoofde van artikel 124 van het Verdrag is samengesteld uit twee vertegenwoordigers van de Regering, twee vertegenwoordigers van de vakbonden en twee vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties per Lid-Staat. Het lid van de Commissie dat met het voorzitterschap is belast, kan deze functie aan een hoge ambtenaar van de Commissie delegeren.

Voor iedere Lid-Staat wordt per vermelde categorie een plaatsvervanger benoemd. Bij afwezigheid van een of van beide leden neemt de plaatsvervanger van rechtswege aan de beraadslagingen deel.

De leden en hun plaatsvervangers worden op voordracht van de Commissie door de Raad benoemd voor een periode van drie jaar. Zij zijn herbenoembaar. De Raad streeft bij de samenstelling van het Comité naar een evenwichtige vertegenwoordiging van alle betrokken groepen. De EIB wijst, voor de haar betreffende agendapunten, een vertegenwoordiger aan, die niet aan de stemming deelneemt.

Het Comité brengt advies uit over de ontwerp-beschikkingen van de Commissie inzake de communautaire bestekken uit hoofde van de doelstellingen 3 en 4 en de communautaire bestekken uit hoofde van de doelstellingen 1, 2 en 5 b), indien deze aangelegenheden betreffen waarvoor steun wordt verleend door het Europees Sociaal Fonds.

Het Comité spreekt zich uit met absolute meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. De Commissie licht het Comité in over de wijze waarop zij met de adviezen rekening heeft gehouden.

De adviezen van het Comité worden ter kennis gebracht van de in de artikelen 27 en 29 bedoelde Comités.

Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 29

Comité van beheer voor de landbouwstructuur en de plattelandsontwikkeling en Permanent Comité van beheer voor de visserijstructuur

  • 1. 
    Op grond van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 wordt bij de Commissie een Comité van beheer voor de landbouwstructuur en plattelandsontwikkeling opgericht dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De EIB wijst een vertegenwoordiger aan, die niet aan de stemming deelneemt.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het Comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter naar gelang van de urgentie van de materie kan vaststellen. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen; bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten overeenkomstig genoemd artikel gewogen. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies dat het Comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten, voor ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen.

Binnen de in de derde alinea genoemde termijn kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Het Comité brengt advies uit over de ontwerp-beschikking van de Commissie:

  • met betrekking tot de gemeenschappelijke acties uit hoofde van doelstelling 5 a);
  • met betrekking tot het opstellen van de lijst van zones die in aanmerking komen voor doelstelling 5 b) en de communautaire bestekken uit hoofde van die doelstelling.

Het Comité wordt bovendien geraadpleegd over acties inzake landbouwstructuur en plattelandsontwikkeling waarop de ontwerp-beschikkingen van de Commissie betreffende de communautaire bestekken voor de regio's van doelstelling 1 betrekking hebben.

Het in dit lid bedoelde Comité treedt in de plaats van het bij artikel 1 van de beschikking van de Raad van 4 december 1962 (1) ingestelde Permanent Comité voor de landbouwstructuur voor alle taken die aan laastgenoemd Comité zijn opgedragen bij die beschikking of bij artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (2).

De adviezen van het Comité worden ter kennis gebracht van de in de artikelen 27 en 28 en in lid 2 bedoelde Comités.

Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

  • 2. 
    De bepalingen inzake de werking van het Permanent Comité van beheer voor de visserijstructuur worden vastgesteld overeenkomstig de op grond van artikel 3 bis, eerste alinea, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 vastgestelde bepalingen.
  • (1) 
    PB nr. 136 van 17. 12. 1962, blz. 2892/62.
  • (2) 
    PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, 13. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2048/88 (PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 1).

Artikel 29

bis

Comité van beheer voor communautaire initiatieven

Op grond van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 wordt bij de Commissie een Comité van beheer voor communautaire initiatieven opgericht, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De EIB wijst een vertegenwoordiger aan, die niet aan de stemming deelneemt.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het Comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter, naar gelang van de urgentie van de materie kan vaststellen. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen; bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten overeenkomstig genoemd artikel gewogen. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies dat het Comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten, voor ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen.

Binnen de in de derde alinea genoemde termijn kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Het Comité brengt advies uit over de in artikel 11, lid 1, bedoelde voorstellen van de Commissie aan de Lid-Staten.

De adviezen van het Comité worden ter kennis gebracht van de in de artikelen 27 tot en met 29 bedoelde Comités.

Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 30

Overige bepalingen

  • 1. 
    De Commissie legt op geregelde tijdstippen aan de in de artikelen 27, 28 en 29 genoemde Comités de in artikel 16 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 bedoelde verslagen voor. Zij kan de Comités om advies verzoeken over iedere andere aangelegenheid dan die bedoeld in deze titel met betrekking tot de bijstandsverlening door de Fondsen.

De Comités worden voorts geraadpleegd in alle specifieke gevallen als bepaald in Verordening (EEG) nr. 2052/88 en in alle in artikel 130 E van het Verdrag bedoelde toepassingsverordeningen.

De Commissie stelt de bevoegde Comités in kennis van de bijstandsverlening voor grote produktieve investeringsprojecten waarvan de totale kosten die in aanmerking worden genomen ter bepaling van de omvang van de communautaire bijstand, meer dan 50 miljoen ecu bedragen.

  • 2. 
    Bij dezen worden Besluit 75/185/EEG (1) en Besluit 83/517/EEG (2) ingetrokken; wat het EOGFL, afdeling Oriëntatie, betreft, zijn de bepalingen van de artikelen 11 tot en met 15 van Verordening (EEG) nr. 729/70 met betrekking tot het Comité van het EOGFL niet meer van toepassing.
  • (1) 
    PB nr. L 73 van 21. 3. 1975, blz. 47.
  • (2) 
    PB nr. L 289 van 22. 10. 1983, blz. 42.

IX. VERSLAGEN EN PUBLICITEIT

Artikel 31

Verslagen

  • 1. 
    De in artikel 16, eerste alinea, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 bedoelde jaarverslagen behelzen onder meer:
  • een balans van de activiteiten van ieder Fonds, van de besteding van hun begrotingsmiddelen en de concentratie van de bijstand in de zin van artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 2052/88, alsmede een balans van het gebruik van de overige, onder de bevoegdheid van de Commissie vallende financieringsinstrumenten en van de concentratie van de middelen van deze instrumenten; deze balans bevat een verdeling op jaarbasis over de Lid-Staten van de kredieten waarvoor betalingsverplichtingen zijn aangegaan en betalingen zijn verricht voor elk Fonds en voor het FIOV, inclusief uit hoofde van communautaire initiatieven en technische bijstand;
  • een balans van de cooerdinatie van de bijstandsverlening van de Fondsen onderling en van de bijstandsverlening met die van de EIB en de overige bestaande financieringsinstrumenten;
  • de resultaten van de beoordeling vooraf, het toezicht en de evaluatie als bedoeld in de artikelen 25 en 26, inclusief de gegevens betreffende de aanpassingen van de acties, een evaluatie van de verenigbaarheid van de bijstandsverlening uit de Fondsen met het Gemeenschapsbeleid, inclusief op het gebied van de milieubescherming en van de mededinging en inzake de gunning van overheidsopdrachten;
  • een lijst van de grote produktieve investeringsprojecten die bijstand hebben gekregen uit hoofde van artikel 16, lid 2; deze projecten worden beknopt geëvalueerd;
  • de resultaten van de uitgevoerde controles, met vermelding van het aantal geconstateerde onregelmatigheden en de ermee gemoeide bedragen, en de lessen die uit deze controles kunnen worden getrokken;
  • de resultaten van de analyse van de weerslag van de steunmaatregelen en van het communautaire beleid ten opzichte van de doelstellingen genoemd in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2052/88, met name hun weerslag op de sociaal-economische ontwikkeling van de regio's;
  • informatie over de adviezen van de Comités op grond van het bepaalde in titel VIII;
  • een analyse van het gevolg dat is gegeven aan de aanbevelingen en opmerkingen van het Europees Parlement in zijn advies over het verslag over het voorgaande jaar.
  • 2. 
    Elk jaar raadpleegt de Commissie de op Europees vlak georganiseerde sociale partners over het structuurbeleid van de Gemeenschap.
  • 3. 
    Het in artikel 16, derde alinea, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 bedoelde driejaarlijks verslag bevat met name:
  • een balans van de bij de verwezenlijking van de economische en sociale samenhang gemaakte vorderingen;
  • een balans over de wijze waarop de Structuurfondsen, het FIOV, het cohesie-financieringsinstrument, de EIB en de andere financieringsinstrumenten en het beleid van de Gemeenschap op de andere terreinen tot de voltooiing van dit proces hebben bijgedragen;
  • eventuele voorstellen waarvan de goedkeuring bijdraagt tot een verbetering van de economische en sociale samenhang.

Artikel 32

Voorlichting en publiciteit

  • 1. 
    De Lid-Staten zien erop toe dat aan de in artikel 5, lid 1, bedoelde plannen de nodige bekendheid wordt gegeven.
  • 2. 
    De instantie die voor de uitvoering van een door de Gemeenschap financieel gesteunde actie verantwoordelijk is, zorgt voor passende publiciteit ten einde:
  • potentiële begunstigden en de beroepsorganisaties van de door de actie geboden mogelijkheden bewust te maken;
  • het publiek bewust te maken van de rol die door de Gemeenschap in verband met de actie wordt vervuld.

De Lid-Staten raadplegen de Commissie en stellen haar van de ter zake genomen initiatieven in kennis.

Bij de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie nadere bepalingen vast inzake voorlichting en publiciteit over de bijstandsverlening uit de Fondsen en het FIOV, deelt deze bepalingen ter informatie mee aan het Europees Parlement en maakt ze bekend in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

  • X. 
    SLOTBEPALINGEN

Artikel 33

Overgangsbepalingen

  • 1. 
    Bij het opstellen van de communautaire bestekken houdt de Commissie rekening met elke door de Raad of door haarzelf vóór de inwerkingtreding van deze verordening goedgekeurde actie die financiële consequenties heeft in de loop van de door de bestekken bestreken periode. Voor deze acties is het bepaalde in artikel 15, lid 2, niet van toepassing.
  • 2. 
    In afwijking van artikel 15, lid 2, kunnen uitgaven waarvoor de Commissie tussen 1 januari 1994 en 30 april 1994 een aanvraag heeft ontvangen die aan alle in artikel 14, lid 2, bedoelde voorwaarden voldoet, in aanmerking worden genomen voor bijstand uit de Fondsen met ingang van 1 januari 1994.".

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 20 juli 1993.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • W. 
    CLAES
  • (1) 
    PB nr. C 118 van 28. 4. 1993, blz. 33.(2) Advies uitgebracht op 22 juni 1993 (nog niet verschenen in het Publikatieblad) en besluit van 14 juli 1993 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).(3) PB nr. C 201 van 26. 7. 1993, blz. 52.(4) PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 9.(5) Zie bladzijde 5 van dit Publikatieblad.(6) PB nr. L 374 van 31. 12. 1988, blz. 1.(7) PB nr. L 158 van 23. 6. 1990, blz. 56.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.