Richtlijn 1993/22 - Verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31993L0022

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31993L0022

Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten

Publicatieblad Nr. L 141 van 11/06/1993 blz. 0027 - 0046

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 4 blz. 0083

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 4 blz. 0083

RICHTLIJN 93/22/EEG VAN DE RAAD van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat deze richtlijn met betrekking tot de sector beleggingsondernemingen, zowel ten aanzien van de vrijheid van vestiging als van het vrij verrichten van diensten, een essentieel instrument vormt voor de totstandbrenging van de interne markt, waartoe werd besloten bij de Europese Akte en die in het programma van het Witboek van de Commissie is opgenomen;

Overwegende dat de ondernemingen die door deze richtlijn bestreken beleggingsdiensten verrichten, aan een door de Lid-Staat van herkomst van de beleggingsonderneming afgegeven vergunning onderworpen moeten zijn ter bescherming van de beleggers en de stabiliteit van het financieel stelsel;

Overwegende dat met de richtlijn wordt beoogd alleen de wezenlijke, noodzakelijke en voldoende harmonisatie tot stand te brengen om te komen tot een wederzijdse erkenning van de vergunningen en van de stelsels van prudentieel toezicht, waardoor één en dezelfde vergunning voor de gehele Gemeenschap geldig is en waarbij het beginsel geldt dat het toezicht wordt uitgeoefend door de Lid-Staat van herkomst; dat beleggingsondernemingen waaraan in hun Lid-Staat van herkomst vergunning is verleend, op grond van de wederzijdse erkenning alle door hun vergunning bestreken en onder deze richtlijn vallende werkzaamheden, of een deel daarvan, in de gehele Gemeenschap mogen uitoefenen door vestiging van een bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten;

Overwegende dat de beginselen van wederzijdse erkenning en van toezicht door de Lid-Staat van herkomst vereisen dat de bevoegde autoriteiten van elke Lid-Staat een vergunning weigeren of intrekken, wanneer uit bepaalde gegevens, zoals de inhoud van het programma van werkzaamheden, de plaats van vestiging of de werkelijk uitgeoefende werkzaamheden, op ondubbelzinnige wijze blijkt dat de beleggingsonderneming het rechtsstelsel van een Lid-Staat heeft gekozen om zich te onttrekken aan de strengere voorschriften van een andere Lid-Staat, waar zij het grootste deel van haar werkzaamheden uitoefent of voornemens is uit te oefenen; dat voor de toepassing van deze richtlijn aan een beleggingsonderneming die een rechtspersoon is, vergunning moet worden verleend in de Lid-Staat waar haar statutaire zetel is gelegen; dat aan een beleggingsonderneming die geen rechtspersoon is, vergunning moet worden verleend in de Lid-Staat waar haar hoofdkantoor is gelegen; dat de Lid-Staten tevens moeten eisen dat het hoofdkantoor van een beleggingsonderneming zich steeds bevindt in haar Lid-Staat van herkomst en dat zij daar feitelijk werkzaam is;

Overwegende dat ter wille van de bescherming van de beleggers met name de interne controle binnen de onderneming moet worden gewaarborgd, hetzij via een tweehoofdige leiding, hetzij, wanneer de richtlijn zulks niet verplicht stelt, door middel van andere mechanismen die een gelijkwaardig resultaat garanderen;

Overwegende dat het, om gelijke mededingingsvoorwaarden te garanderen, noodzakelijk is dat beleggingsondernemingen die geen kredietinstellingen zijn, over dezelfde vrijheid beschikken om bijkantoren op te richten en grensoverschrijdend diensten te verrichten, als waarin wordt voorzien bij de tweede richtlijn (89/646/EEG) van de Raad van 15 december 1989 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (4);

Overwegende dat een beleggingsonderneming zich niet op deze richtlijn kan beroepen om, behalve als dienst in samenhang met het verrichten van beleggingsdiensten, contant of op termijn wisseltransacties te verrichten; dat het uitsluitend voor het verrichten van deze wisseltransacties gebruiken van een bijkantoor derhalve op een omzeiling van de opzet van de richtlijn zou neerkomen;

Overwegende dat een beleggingsonderneming waaraan in haar Lid-Staat van herkomst vergunning is verleend, haar activiteiten in de gehele Gemeenschap kan ontplooien met de middelen die zij dienstig acht; dat zij daartoe, indien zij zulks nodig acht, gebruik kan maken van verbonden agenten die voor haar rekening en onder haar volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid orders ontvangen en doorgeven; dat de werkzaamheden van deze agenten derhalve als werkzaamheden van de onderneming moeten worden aangemerkt; dat deze richtlijn de Lid-Staat van herkomst niet belet het statuut van deze tussenpersonen aan bijzondere eisen te onderwerpen; dat indien de beleggingsonderneming een grensoverschrijdende werkzaamheid verricht, de Lid-Staat van ontvangst deze tussenpersonen dient te behandelen als betrof het de onderneming zelf; dat voorts de effectencolportage en -leurhandel niet onder deze richtlijn dienen te vallen en de regulering daarvan onder de nationale wetgeving moet ressorteren;

Overwegende dat onder effecten de categorieën van waardepapieren worden verstaan die gewoonlijk op de kapitaalmarkt worden verhandeld, zoals overheidspapier, aandelen, verhandelbare waardepapieren waarmee aandelen via inschrijving of omruiling kunnen worden verworven, certificaten van aandelen, als deel van een serie uitgegeven obligaties, index warrants en effecten waarmee zulke obligaties via inschrijving kunnen worden verworven;

Overwegende dat onder geldmarktinstrumenten de categorieën instrumenten worden verstaan die gewoonlijk op de geldmarkt worden verhandeld, zoals schatkistpapier, depositocertificaten en commercial paper;

Overwegende dat de zeer ruime definitie van effecten en geldmarktinstrumenten die in deze richtlijn wordt gehanteerd, alleen gevolgen heeft voor deze richtlijn, en derhalve de diverse definities van financiële instrumenten die in de nationale wetgevingen gehanteerd worden voor andere, met name fiscale doeleinden, geheel onverlet laat; dat voorts de definitie van effecten alleen slaat op verhandelbare instrumenten en dat bijgevolg aandelen of met aandelen gelijk te stellen waardepapieren die zijn uitgegeven door instellingen zoals "Building Societies" of "Industrial and Provident Societies", die in de praktijk alleen kunnen worden overgedragen door inkoop ervan door de instelling die ze heeft uitgegeven, niet door deze definitie worden bestreken;

Overwegende dat onder "aan financiële futures gelijkwaardige instrumenten" moet worden verstaan overeenkomsten die aanleiding geven tot een afwikkeling in contanten voor de berekening waarvan wordt uitgegaan van schommelingen in een van de volgende elementen: rentevoeten of wisselkoersen, de waarde van een instrument, genoemd in deel B van de bijlage, een index betreffende een van deze instrumenten;

Overwegende dat het ontvangen en doorgeven van orders voor de toepassing van deze richtlijn ook het met elkaar in contact brengen behelst van twee of meer beleggers waardoor tussen deze beleggers een transactie tot stand kan komen;

Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn niets afdoen aan de communautaire, of bij gebreke daarvan, nationale voorschriften tot regulering van het openbaar aanbod van de in deze richtlijn bedoelde instrumenten; dat zulks ook geldt voor het in de handel brengen en de distributie van deze instrumenten;

Overwegende dat de Lid-Staten de volledige verantwoordelijkheid blijven dragen voor de tenuitvoerlegging van hun monetair beleid, onverminderd de maatregelen welke noodzakelijk zijn ter versterking van het Europees Monetair Stelsel;

Overwegende dat de richtlijn niet van toepassing dient te zijn op verzekeringsondernemingen wier werkzaamheden onder passend toezicht staan van ter zake van de prudentiële controle bevoegde autoriteiten, en die op communautair niveau zijn gecooerdineerd, alsmede op ondernemingen die herverzekerings- en retrocessiewerkzaamheden uitoefenen;

Overwegende dat ondernemingen die geen diensten voor derden verrichten maar wier activiteit bestaat in het verrichten van een beleggingsdienst uitsluitend voor hun moederonderneming, hun dochterondernemingen of een andere dochteronderneming van hun moederonderneming, niet door deze richtlijn moeten worden bestreken;

Overwegende dat deze richtlijn bedoeld is voor ondernemingen wier gewone bedrijf bestaat in het beroepsmatig verrichten van beleggingsdiensten voor derden, en dat bijgevolg van de werkingssfeer moeten worden uitgesloten alle personen die een andere beroepswerkzaamheid hebben (zoals advocaten, notarissen) en slechts incidenteel beleggingsdiensten verrichten in het kader van die andere beroepswerkzaamheid, mits die werkzaamheid aan regels is onderworpen en het incidenteel verrichten van beleggingsdiensten op grond van die regels niet is uitgesloten; dat de werkingssfeer zich om dezelfde reden ook niet dient uit te strekken tot personen die alleen voor producenten of gebruikers van grondstoffen beleggingsdiensten verrichten voor zover zulks nodig is voor de uitvoering van transacties met deze produkten, wanneer zulke transacties hun hoofdbedrijf uitmaken;

Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn niet behoeven te gelden voor ondernemingen waarvan de beleggingsdiensten uitsluitend het beheren van een werknemersparticipatieplan behelzen, en die derhalve geen beleggingsdiensten voor derden verrichten;

Overwegende dat de centrale banken en andere instellingen met een soortgelijke functie alsmede de overheidsinstanties die belast zijn met het beheer van de overheidsschuld (waarmee ook de plaatsing ervan bedoeld wordt) of bij dat beheer betrokken zijn, buiten de werkingssfeer van de richtlijn dienen te worden gelaten; dat deze uitsluiting met name niet geldt voor instellingen met overheidskapitaal die een commerciële opdracht hebben of aan wier opdracht het verwerven van deelnemingen verbonden is;

Overwegende dat de richtlijn niet dient te gelden voor ondernemingen of personen wier activiteit uitsluitend bestaat in het ontvangen en doorgeven van orders aan bepaalde tegenpartijen zonder dat zij geld of effecten van hun cliënten houden; dat zij bijgevolg geen aanspraak kunnen maken op de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden, en zich dus, wanneer zij in een andere Lid-Staat werkzaamheden wensen uit te oefenen, dienen te voegen naar de door deze Lid-Staat ter zake vastgestelde voorschriften;

Overwegende dat deze richtlijn niet van toepassing dient te zijn op instellingen voor collectieve belegging, ongeacht of zij op communautair niveau gecooerdineerd zijn, en op de bewaarders en beheerders van zulke instellingen mits zij onderworpen zijn aan een specifieke regelgeving die direct op hun activiteiten is toegespitst;

Overwegende dat het niet nodig lijkt om de in deze richtlijn gestelde voorwaarden inzake toegang en uitoefening op te leggen aan de verenigingen die door de pensioenfondsen van een Lid-Staat zijn opgericht met het oog op het beheer van hun activa, indien deze verenigingen zich tot dit beheer beperken en geen beleggingsdiensten voor derden verrichten, en de pensioenfondsen zelf onderworpen zijn aan het toezicht van de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op verzekeringsondernemingen;

Overwegende dat het niet dienstig is deze richtlijn toe te passen op de "agenti di cambio", als omschreven in de Italiaanse wetgeving, aangezien zij behoren tot een categorie waarvoor in geen enkele nieuwe vergunning wordt voorzien, hun werkzaamheden tot het nationale grondgebied beperkt blijven en deze geen gevaar voor verstoring van de mededinging vormen;

Overwegende dat de bij deze richtlijn aan de beleggingsondernemingen verleende rechten geen afbreuk doen aan het recht van de Lid-Staten, de centrale banken, en andere nationale instanties van de Lid-Staten met een soortgelijke taak, om op grond van objectieve en niet-discriminerende criteria hun tegenpartijen te kiezen;

Overwegende dat het de taak van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst is om op de financiële soliditeit van de beleggingsondernemingen toezicht uit te oefenen met toepassing van Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (5), die een cooerdinatie van de voorschriften inzake het marktrisico behelst;

Overwegende dat de Lid-Staat van herkomst in het algemeen strengere regels dan in deze richtlijn zijn vastgesteld, van toepassing kan verklaren, inzonderheid op het stuk van de vergunningsvoorwaarden, de prudentiële voorschriften en de regels inzake melding en transparantie;

Overwegende dat ten aanzien van de werkzaamheden die niet door deze richtlijn worden bestreken, de algemene Verdragsbepalingen betreffende het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten van toepassing zijn;

Overwegende dat er ter bescherming van de beleggers met name op moet worden toegezien dat de eigendomsrechten en andere soortgelijke rechten van de belegger op de waardepapieren alsmede zijn rechten op de aan de onderneming toevertrouwde middelen beschermd zijn door deze van de rechten van de onderneming te onderscheiden; dat dit beginsel de onderneming evenwel niet belet in eigen naam in het belang van de belegger werkzaamheden te verrichten wanneer de aard van de werkzaamheid zulks vereist en de belegger daarmee instemt, bij voorbeeld in het geval van effectenleningen;

Overwegende dat de procedures inzake vergunningen voor bijkantoren van beleggingsondernemingen waaraan in derde landen vergunning is verleend, van toepassing blijven; dat deze bijkantoren niet in aanmerking komen voor het vrij verrichten van diensten uit hoofde van artikel 59, tweede alinea, van het Verdrag, noch voor de vrijheid van vestiging in andere Lid-Staten dan die waar zij gevestigd zijn; dat echter vergunningsaanvragen voor een dochteronderneming of verzoeken voor het verwerven van deelnemingen vanwege een onderneming die onder het recht van een derde land ressorteert, onderworpen zijn aan een procedure die erop gericht is te waarborgen dat beleggingsondernemingen uit de Gemeenschap in de betrokken derde landen een op wederkerigheid berustende behandeling verkrijgen;

Overwegende dat de vergunningen die door de bevoegde nationale autoriteiten overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn aan beleggingsondernemingen worden verleend, een communautaire en geen uitsluitend nationale draagwijdte meer zullen hebben, en dat de bestaande wederkerigheidsclausules niet meer geldig zullen zijn; dat er derhalve een soepele procedure nodig is aan de hand waarvan de wederkerigheid op een communautaire grondslag kan worden beoordeeld; dat deze procedure niet ten doel heeft de financiële markten van de Gemeenschap af te sluiten maar, aangezien de Gemeenschap voornemens is haar financiële markten voor de rest van de wereld open te houden, de liberalisatie van de globale financiële markten in derde landen te verbeteren; dat deze richtlijn daartoe voorziet in procedures voor onderhandelingen met derde landen en, in laatste instantie, in de mogelijkheid van maatregelen tot opschorting van nieuwe vergunningsaanvragen of beperking van het aantal nieuwe vergunningen;

Overwegende dat deze richtlijn onder meer tot doel heeft de beleggers te beschermen; dat het in dat verband aangewezen lijkt rekening te houden met de uiteenlopende behoefte aan bescherming van de onderscheiden categorieën van beleggers en hun niveau van professionele deskundigheid;

Overwegende dat de Lid-Staten erop moeten toezien dat er geen enkele belemmering bestaat voor de uitoefening, op dezelfde wijze als in de Lid-Staat van herkomst, van de werkzaamheden die onder de wederzijdse erkenning vallen, voor zover zij niet in strijd zijn met de vigerende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van algemeen belang in de Lid-Staat van ontvangst;

Overwegende dat een Lid-Staat geen afbreuk mag doen aan het recht van de beleggers die in deze Lid-Staat hun gewone verblijfplaats hebben of er gevestigd zijn, om ongeacht welke beleggingsdienst te laten verrichten door een buiten deze Lid-Staat gelegen en buiten deze Lid-Staat werkzame beleggingsonderneming die door deze richtlijn wordt bestreken;

Overwegende dat in sommige Lid-Staten clearing- en afwikkelingsfuncties kunnen worden uitgeoefend door instanties die losstaan van de markten waarop de transacties worden verricht, en dat derhalve overal waar in deze richtlijn sprake is van de toegang tot gereglementeerde markten of het lidmaatschap van die markten, daarmee ook gedoeld wordt op de toegang tot instanties die clearing- en afwikkelingsfuncties voor gereglementeerde markten uitoefenen, en het lidmaatschap van deze instanties;

Overwegende dat elke Lid-Staat ervoor dient te zorgen dat op zijn grondgebied een niet-discriminerende behandeling wordt gegeven aan alle beleggingsondernemingen waaraan in een Lid-Staat vergunning is verleend, alsmede aan alle financiële instrumenten die op een gereglementeerde markt van een Lid-Staat worden genoteerd; dat met name alle beleggingsondernemingen daarom dezelfde mogelijkheden moeten krijgen om lid te worden van de gereglementeerde markten of toegang te krijgen tot die markten, en dat het bijgevolg van belang is, ongeacht de wijze waarop de transacties in de Lid-Staten georganiseerd zijn, onder de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden over te gaan tot afschaffing van de technische en juridische beperkingen van de toegang tot de gereglementeerde markten in het kader van het bepaalde in deze richtlijn;

Overwegende dat sommige Lid-Staten aan kredietinstellingen alleen toestaan om langs indirecte weg lid van hun gereglementeerde markten te worden via oprichting van een gespecialiseerde dochteronderneming; dat de in deze richtlijn aan kredietinstellingen geboden mogelijkheid om rechtstreeks lid van een gereglementeerde markt te worden zonder een gespecialiseerde dochteronderneming op te hoeven richten, voor die Lid-Staten neerkomt op een belangrijke hervorming, waarvan alle consequenties in het licht van de ontwikkelingen op de financiële markten opnieuw dienen te worden geëvalueerd; dat gelet op het voorgaande, in het verslag dat de Commissie hierover uiterlijk op 31 december 1998 aan de Raad zal voorleggen, alle factoren moeten worden verwerkt waarover de Raad dient te beschikken voor de heroverweging van de consequenties voor deze Lid-Staten, met name ten aanzien van het gevaar voor belangenconflicten en de graad van bescherming van de belegger;

Overwegende dat het van het allergrootste belang is dat de harmonisatie van de garantiestelsels op dezelfde datum van toepassing wordt als deze richtlijn; dat de Lid-Staten van ontvangst voorts, tot het van toepassing worden van een richtlijn strekkende tot harmonisatie van de garantiestelsels, de mogelijkheid behouden om de toepassing van hun garantiestelsel ook verplicht te stellen voor beleggingsondernemingen, met inbegrip van kredietinstellingen, waaraan in de andere Lid-Staten vergunning is verleend, wanneer de Lid-Staat van herkomst niet beschikt over een garantiestelsel dan wel over een stelsel dat geen gelijkwaardige bescherming biedt;

Overwegende dat de structuur van de gereglementeerde markten onder de nationale wetgeving moet blijven ressorteren, maar dat zulks geen hinderpaal mag vormen voor de liberalisatie van de toegang tot de gereglementeerde markten van de Lid-Staten van ontvangst voor beleggingsondernemingen waaraan in hun Lid-Staat van herkomst vergunning tot het verrichten van de betrokken diensten is verleend; dat overeenkomstig dit beginsel het recht van de Bondsrepubliek Duitsland en van Nederland geldt voor de activiteiten van "Kursmakler", respectievelijk "hoekman", op grond waarvan deze hun functie niet tegelijk met andere functies mogen uitoefenen; dat bijgevolg moet worden geconstateerd dat de "Kursmakler" en de "hoekman" niet in staat zijn hun diensten in andere Lid-Staten te verrichten; dat niemand, uit welke Lid-Staat ook, aanspraak kan maken op het uitoefenen van de functie van "Kursmakler" of "hoekman", zonder aan dezelde regels inzake onverenigbaarheid onderworpen te zijn als die welke voortvloeien uit het statuut van "Kursmakler" of van "hoekman";

Overwegende dat in gedachten moet worden gehouden dat deze richtlijn zonder gevolgen moet blijven voor de bepalingen welke voortvloeien uit Richtlijn 79/279/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot cooerdinatie van de voorwaarden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs (6);

Overwegende dat de stabiliteit en de goede werking van het financieel stelsel en de bescherming van de belegger vereisen dat de Lid-Staat van ontvangst het recht en de verantwoordelijkheid heeft om op zijn grondgebied te zorgen voor voorkoming en bestraffing van alle praktijken van beleggingsondernemingen die in strijd zijn met de gedragsregels en de andere wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die hij om redenen van algemeen belang heeft vastgesteld, alsook om in spoedeisende gevallen op te treden; dat voorts de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst bij de uitoefening van hun taken moeten kunnen rekenen op de meest nauwe samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst, vooral wat betreft de in het kader van dienstverrichting uitgeoefende werkzaamheden; dat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst het recht hebben om door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst in kennis te worden gesteld van de maatregelen die sancties jegens een onderneming of beperkingen van de activiteiten van een onderneming behelzen, welke de laatstgenoemde autoriteiten hebben getroffen ten aanzien van beleggingsondernemingen waaraan zij vergunning hebben verleend, ten einde hun opdracht op het stuk van bedrijfseconomisch toezicht doeltreffend te kunnen vervullen; dat te dien einde gezorgd moet worden voor samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten van herkomst en van ontvangst;

Overwegende dat ten einde zowel de beleggers te beschermen als te zorgen voor een goede werking van de effectenmarkten, de doorzichtigheid van de transacties dient te worden gewaarborgd, en dat de regels die met het oog daarop in deze richtlijn zijn vastgesteld voor de gereglementeerde markten, van toepassing zijn zowel op beleggingsondernemingen als op kredietinstellingen wanneer zij op de markt opereren;

Overwegende dat de bestudering van de problemen die zich voordoen op de gebieden welke bestreken worden door de richtlijnen van de Raad inzake beleggingsdiensten en effecten, zowel ten aanzien van de toepassing van de bestaande maatregelen als in het vooruitzicht van een verder doorgegeven cooerdinatie, de samenwerking vereist van de nationale autoriteiten en van de Commissie in een Comité; dat de instelling van een dergelijk comité andere vormen van samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten op dit gebied onverlet laat;

Overwegende dat technische wijzigingen van de gedetailleerde bepalingen van deze richtlijn op gezette tijden nodig kunnen zijn ten einde rekening te houden met de ontwikkelingen in de sector beleggingsdiensten; dat de Commissie de nodige wijzigingen zal aanbrengen na een en ander voorgelegd te hebben aan het comité dat op het gebied van de effectenmarkten zal worden opgericht,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I Definities en toepassingsgebied

Artikel 1

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • 1. 
    "beleggingsdienst": iedere in deel A van de bijlage genoemde dienst die betrekking heeft op een van de in deel B van de bijlage genoemde instrumenten en verricht wordt voor derden;
  • 2. 
    "beleggingsonderneming": iedere rechtspersoon wiens gewone beroep of bedrijf bestaat in het beroepsmatig verrichten van beleggingsdiensten voor derden.

Voor de toepassing van deze richtlijn kunnen de Lid-Staten in het begrip "beleggingsonderneming" ook ondernemingen opnemen die geen rechtspersoon zijn,

  • wanneer het voor die ondernemingen geldende rechtssysteem aan derden een gelijkwaardige bescherming van hun belangen waarborgt als door een rechtspersoon wordt geboden, en
  • mits die ondernemingen onderworpen zijn aan een gelijkwaardig prudentieel toezicht, dat aan hun rechtsstructuur aangepast is.

Wanneer deze natuurlijke personen echter diensten verrichten die het houden van geld of effecten van derden met zich brengen, mogen zij voor de toepassing van deze richtlijn alleen als een beleggingsonderneming worden beschouwd, indien zij, onverminderd de overige in deze richtlijn en in Richtlijn 93/6/EEG vastgestelde eisen, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • de eigendomsrechten van derden ten aanzien van de hun toebehorende waardepapieren en gelden moeten zijn gevrijwaard, met name in geval van insolventie van de onderneming of haar eigenaars, of van beslaglegging, schuldvergelijking of andere rechtsmiddelen, aangewend door de schuldeisers van de onderneming of van haar eigenaars;
  • de beleggingsonderneming moet onderworpen zijn aan voorschriften die tot doel hebben toezicht te houden op de solvabiliteit van de onderneming en van haar eigenaars;
  • de jaarrekening van de beleggingsonderneming moet worden gecontroleerd door een of meer personen die krachtens de nationale wetgeving bevoegd zijn rekeningen te controleren;
  • wanneer een onderneming slechts één eigenaar heeft, moet deze maatregelen nemen ter bescherming van de beleggers in geval van beëindiging van de activiteiten van de onderneming ten gevolge van zijn overlijden, onbekwaamheid of andere vergelijkbare omstandigheden.

De Commissie brengt vóór 31 december 1997 verslag uit over de toepassing van de tweede en derde alinea van dit punt en stelt zo nodig voor deze te wijzigen of te schrappen.

Wanneer een persoon een activiteit verricht als bedoeld in deel A, punt 1, onder a), van de bijlage en deze activiteit uitsluitend wordt uitgeoefend voor rekening en onder de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van een beleggingsonderneming, wordt die activiteit als activiteit van de beleggingsonderneming zelf, en niet van die persoon aangemerkt;

  • 3. 
    "kredietinstelling": kredietinstelling zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste streepje, van Richtlijn 77/780/EEG (7), met uitsluiting van instellingen als bedoeld in artikel 2, lid 2, van die richtlijn;
  • 4. 
    "effecten":
  • aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren
  • obligaties en andere schuldinstrumenten

die op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn, en

  • alle andere gewoonlijk verhandelde waardepapieren waarmee die effecten via inschrijving of omruiling kunnen worden verworven of die in contanten worden afgewikkeld;
  • met uitsluiting van betaalmiddelen;
  • 5. 
    "geldmarktinstrumenten": de categorieën instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt worden verhandeld;
  • 6. 
    "Lid-Staat van herkomst":
  • a) 
    ingeval de beleggingsonderneming een natuurlijke persoon is, de Lid-Staat waar deze persoon zijn hoofdkantoor heeft;
  • b) 
    ingeval de beleggingsonderneming een rechtspersoon is, de Lid-Staat waar haar statutaire zetel is gelegen, of indien zij overeenkomstig haar nationale wetgeving geen statutaire zetel heeft, de Lid-Staat waar haar hoofdkantoor is gelegen;
  • c) 
    ingeval het een markt betreft, de Lid-Staat waar de statutaire zetel is gelegen van het orgaan dat instaat voor het verloop van de handel of, indien het overeenkomstig zijn nationale wetgeving geen statutaire zetel heeft, de Lid-Staat waar zijn hoofdkantoor is gelegen;
  • 7. 
    "Lid-Staat van ontvangst": de Lid-Staat waar de beleggingsonderneming een bijkantoor heeft of diensten verricht;
  • 8. 
    "bijkantoor": een bedrijfszetel die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid vormt van een beleggingsonderneming en die beleggingsdiensten verricht waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft gekregen; verscheidene bedrijfszetels in een zelfde Lid-Staat van een beleggingsonderneming met hoofdkantoor in een andere Lid-Staat worden beschouwd als één enkel bijkantoor;
  • 9. 
    "bevoegde autoriteiten": de autoriteiten die elke Lid-Staat krachtens artikel 22 aanwijst;
  • 10. 
    "gekwalificeerde deelneming": het rechtstreeks of middellijk bezitten van een deelneming in een beleggingsonderneming van ten minste 10 % van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel van een deelneming die de mogelijkheid inhoudt een invloed van betekenis uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de beleggingsonderneming waarin wordt deelgenomen.

Voor de toepassing van deze definitie in het kader van de artikelen 4 en 9, en van de andere in artikel 9 bedoelde deelnemingspercentages, worden de stemrechten, bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 88/627/EEG (8), in aanmerking genomen;

  • 11. 
    "moederonderneming": een moederonderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG (9);
  • 12. 
    "dochteronderneming": een dochteronderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG; elke dochteronderneming van een dochteronderneming wordt ook beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;
  • 13. 
    "gereglementeerde markt": markt van de in deel B van de bijlage genoemde financiële instrumenten,
  • opgenomen in de in artikel 16 bedoelde lijst, opgesteld door de Lid-Staat die de Lid-Staat van herkomst is in de zin van artikel 1, punt 6, onder c);
  • regelmatig werkend;
  • gekenmerkt door het feit dat in door de bevoegde autoriteiten opgestelde of goedgekeurde bepalingen de voorwaarden voor de werking van en de toegang tot de markt zijn vastgelegd, alsmede, wanneer Richtlijn 79/279/EEG van toepassing is, de bij die richtlijn vastgestelde voorwaarden voor toelating tot de notering, en wanneer die richtlijn niet van toepassing is, de voorwaarden waaraan deze financiële instrumenten moeten voldoen om daadwerkelijk op de markt verhandeld te kunnen worden;
  • die alle verplichtingen oplegt inzake melding en doorzichtigheid welke op grond van de artikelen 20 en 21 zijn voorgeschreven;
  • 14. 
    "zeggenschap": zeggenschap in de zin van artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG.

Artikel 2

  • 1. 
    Deze richtlijn is van toepassing op alle beleggingsondernemingen. Op kredietinstellingen met een overeenkomstig de Richtlijnen 77/780/EEG en 89/646/EEG verleende vergunning voor de uitoefening van een of meer van de in deel A van de bijlage genoemde beleggingsdiensten, zijn echter alleen lid 4 van dit artikel, artikel 8, lid 2, de artikelen 10 en 11, artikel 12, eerste alinea, artikel 14, leden 3 en 4, en de artikelen 15, 19 en 20 van toepassing.
  • 2. 
    Deze richtlijn is niet van toepassing op:
  • a) 
    verzekeringsondernemingen in de zin van artikel 1 van Richtlijn 73/239/EEG (10) of artikel 1 van Richtlijn 79/267/EEG (11) alsmede op ondernemingen die de in Richtlijn 64/225/EEG (12) bedoelde werkzaamheden van herverzekering en retrocessie uitoefenen;
  • b) 
    ondernemingen die uitsluitend beleggingsdiensten verrichten voor hun moederonderneming, hun dochterondernemingen of een andere dochteronderneming van hun moederonderneming;
  • c) 
    personen die een beleggingsdienst als incidentele activiteit verrichten in het kader van een beroepswerkzaamheid, indien deze werkzaamheid aan wettelijke of bestuursrechtelijke voorschriften of aan een beroepscode is onderworpen en het verrichten van de dienst op grond daarvan niet is uitgesloten;
  • d) 
    ondernemingen waarvan de beleggingsdiensten uitsluitend bestaan in het beheer van een werknemersparticipatieplan;
  • e) 
    ondernemingen waarvan de beleggingsdiensten bestaan in het verstrekken van zowel de diensten bedoeld onder b) als die bedoeld onder d);
  • f) 
    de centrale banken van de Lid-Staten en andere nationale instellingen met een soortgelijke functie en andere overheidsinstellingen die belast zijn met het beheer van de overheidsschuld of betrokken zijn bij dit beheer;
  • g) 
    ondernemingen
  • die geen geld of effecten van cliënten mogen houden en daarom ten aanzien van hun cliënten nooit in een debiteurenpositie kunnen verkeren; en
  • die enkel beleggingsdiensten mogen verrichten in de vorm van het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot effecten of rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging; en
  • die bij het verstrekken van deze dienst alleen orders mogen doorgeven
  • i) 
    aan beleggingsondernemingen waaraan overeenkomstig deze richtlijn vergunning is verleend;
  • ii) 
    aan kredietinstellingen waaraan overeenkomstig de Richtlijnen 77/780/EEG en 89/646/EEG vergunning is verleend;
  • iii) 
    aan bijkantoren van beleggingsondernemingen of van kredietinstellingen waaraan in een derde land vergunning is verleend en die onderworpen zijn en zich houden aan prudentiële voorschriften welke door de bevoegde autoriteiten als minstens even streng worden beschouwd als de voorschriften van onderhavige richtlijn of van de Richtlijnen 89/646/EEG of 93/6/EEG;
  • iv) 
    aan instellingen voor collectieve belegging die op grond van de wetgeving van een Lid-Staat rechten van deelneming bij het publiek mogen plaatsen, en aan bestuurders van zulke instellingen;
  • v) 
    aan beleggingsmaatschappijen met vast kapitaal in de zin van artikel 15, lid 4, van Richtlijn 77/91/EEG (13), waarvan de effecten op een gereglementeerde markt van een Lid-Staat genoteerd zijn of verhandeld worden
  • en waarvan de activiteiten op nationaal niveau aan voorschriften of aan een beroepscode zijn onderworpen;
  • h) 
    instellingen voor collectieve belegging, ongeacht of zij op communautair niveau gecooerdineerd zijn, alsmede de bewaarders en beheerders van deze instellingen;
  • i) 
    personen wier hoofdbedrijf bestaat in het onder elkaar of met producenten of professionele gebruikers verhandelen van grondstoffen ( "commodities") en die alleen beleggingsdiensten verrichten voor deze tegenpartijen en in de mate dat hun hoofdbedrijf zulks vereist;
  • j) 
    ondernemingen van wie de beleggingsdiensten exclusief bestaan in het uitsluitend voor eigen rekening handelen op een markt voor financiële futures of voor opties, of die voor andere leden van deze zelfde markt handelen, of aan deze laatsten een prijs geven, en die door een clearing member van deze markt worden gegarandeerd. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de door deze ondernemingen gesloten contracten berust bij een clearing member van deze zelfde markt;
  • k) 
    verenigingen die door Deense pensioenfondsen zijn opgericht met de uitsluitende bedoeling de activa van de deelnemende pensioenfondsen te beheren;
  • l) 
    "agenti di cambio" waarvan de activiteiten en de functie geregeld zijn bij het Italiaans koninklijk besluit nr. 222 van 7 maart 1925, alsmede bij de latere bepalingen tot wijziging daarvan, en wie machtiging is verleend om hun werkzaamheden voort te zetten op grond van artikel 19 van de Italiaanse wet nr. 1 van 2 januari 1991.
  • 3. 
    Uiterlijk op 31 december 1998 en nadien op gezette tijden, brengt de Commissie verslag uit over de toepassing van lid 2 in samenhang met deel A van de bijlage, en stelt zij op basis van de werking van deze richtlijn in voorkomend geval wijzigingen voor in de omschrijving van de uitsluitingen van deze richtlijn en de door deze richtlijn bestreken diensten.
  • 4. 
    De bij deze richtlijn verleende rechten gelden niet voor het verrichten van diensten als tegenpartij van de Staat, van de centrale bank, of van andere nationale instellingen met een soortgelijke functie, van een Lid-Staat bij het voeren van het monetair, wisselkoers- en overheidsschuldbeleid, alsmede het reservebeheer van de betrokken Lid-Staat.

TITEL II Voorwaarden voor toegang tot de werkzaamheden

Artikel 3

  • 1. 
    Elke Lid-Staat stelt de toegang tot de werkzaamheden van beleggingsondernemingen waarvoor hij de Lid-Staat van herkomst is, afhankelijk van een vergunning. Deze vergunning wordt verleend door de overeenkomstig artikel 22 aangewezen bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staat. In de vergunning worden de in deel A van de bijlage bedoelde beleggingsdiensten vermeld die de onderneming mag verrichten. De vergunning kan tevens een of meer nevendiensten als bedoeld in deel C van de bijlage bestrijken. Een vergunning in de zin van deze richtlijn mag onder geen beding worden afgegeven voor diensten die alleen tot deel C van de bijlage behoren.
  • 2. 
    De Lid-Staten eisen:
  • dat het hoofdkantoor van beleggingsondernemingen die rechtspersonen zijn en die overeenkomstig hun nationale wetgeving een statutaire zetel hebben, zich bevindt in de Lid-Staat waar de statutaire zetel is gevestigd;
  • dat het hoofdkantoor van andere beleggingsondernemingen zich bevindt in de Lid-Staat waar de vergunning is afgegeven en waar zij feitelijk werkzaam zijn.
  • 3. 
    Onverminderd andere in de nationale wetgeving vervatte algemeen toepasselijke voorwaarden verlenen de bevoegde autoriteiten de vergunning slechts indien:
  • de beleggingsonderneming, gelet op de aard van de betrokken beleggingsdienst, over voldoende aanvangskapitaal beschikt overeenkomstig Richtlijn 93/6/EEG;
  • de personen die het bedrijf van de beleggingsonderneming feitelijk leiden, als voldoende betrouwbaar bekendstaan en over voldoende ervaring beschikken.

De beleidslijnen voor de activiteit van de onderneming moeten worden bepaald door ten minste twee personen die aan deze zelfde voorwaarden voldoen. De bevoegde autoriteiten kunnen evenwel ook vergunning verlenen aan een beleggingsonderneming die een natuurlijke persoon is of, rekening houdend met de aard en de omvang van haar werkzaamheden, een beleggingsonderneming die een rechtspersoon is en overeenkomstig haar statuten en haar nationale wetgeving wordt geleid door één natuurlijke persoon, mits een passend mechanisme een gelijkwaardig resultaat garandeert, met name ten aanzien van artikel 1, punt 2, derde alinea, laatste streepje.

  • 4. 
    De Lid-Staten bepalen bovendien dat de vergunningsaanvraag vergezeld moet gaan van een programma van werkzaamheden waarin met name de aard van de beoogde verrichtingen alsmede de organisatiestructuur van de beleggingsonderneming worden vermeld.
  • 5. 
    De aanvrager wordt er binnen zes maanden na de indiening van een volledige aanvraag van in kennis gesteld of de vergunning toegekend dan wel geweigerd is. Weigering van een vergunning wordt met redenen omkleed.
  • 6. 
    Wanneer de vergunning wordt verleend, mag de beleggingsonderneming onmiddellijk haar werkzaamheden aanvangen.
  • 7. 
    De bevoegde autoriteiten mogen de vergunning die aan een onder deze richtlijn vallende beleggingsonderneming is verleend, slechts intrekken indien deze beleggingsonderneming:
  • a) 
    binnen een termijn van twaalf maanden geen gebruik maakt van de vergunning, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen gebruik van de vergunning te zullen maken of het verrichten van beleggingsdiensten gedurende een periode van meer dan zes maanden heeft gestaakt, tenzij de betrokken Lid-Staat voorschrijft dat in die gevallen de vergunning vervalt;
  • b) 
    de vergunning heeft gekregen door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;
  • c) 
    niet meer voldoet aan de voorwaarden waarop de vergunning is verleend;
  • d) 
    niet meer voldoet aan Richtlijn 93/6/EEG;
  • e) 
    de in toepassing van de artikelen 10 en 11 vastgestelde bepalingen op ernstige wijze en systematisch heeft overtreden;
  • f) 
    in een van de overige gevallen verkeert waarvoor de nationale voorschriften in intrekking voorzien.

Artikel 4

De bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning tot het uitoefenen van de werkzaamheden van een beleggingsonderneming voordat zij in kennis zijn gesteld van de identiteit van de rechtstreekse of middellijke aandeelhouders of vennoten, natuurlijke of rechtspersonen, die daarin een gekwalificeerde deelneming bezitten, alsmede van het bedrag van die deelneming.

De bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de beleggingsonderneming te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de genoemde aandeelhouders of vennoten.

Artikel 5

De Lid-Staten passen op bijkantoren van beleggingsondernemingen met statutaire zetel buiten de Gemeenschap, wanneer deze bijkantoren hun werkzaamheden aanvangen of reeds verrichten, geen bepalingen toe die leiden tot een gunstiger behandeling dan die welke geldt voor bijkantoren van beleggingsondernemingen met statutaire zetel binnen de Gemeenschap.

Artikel 6

De bevoegde autoriteiten van de andere betrokken Lid-Staat moeten vooraf worden geraadpleegd bij het verlenen van een vergunning aan een beleggingsonderneming die:

  • of wel een dochteronderneming is van een beleggingsonderneming of van een kredietinstelling waaraan in een andere Lid-Staat vergunning is verleend,
  • of wel een dochteronderneming is van de moederonderneming van een beleggingsonderneming of kredietinstelling waaraan in een andere Lid-Staat vergunning is verleend,
  • of wel onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersonen die de zeggenschap hebben over een beleggingsonderneming of kredietinstelling waaraan in een andere Lid-Staat vergunning is verleend.

TITEL III Betrekkingen met derde landen

Artikel 7

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van:
  • a) 
    elke vergunningsverlening voor een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming van een of meer moederondernemingen die onder het recht van een derde land vallen;
  • b) 
    elke deelneming van een dergelijke moederonderneming in een beleggingsonderneming van de Gemeenschap waardoor deze onderneming haar dochteronderneming zou worden.

In afwachting van de oprichting door de Raad, op voorstel van de Commissie, van een comité voor het effectenbedrijf stelt de Commissie in beide gevallen de Raad daarvan in kennis.

Wanneer vergunning wordt verleend aan een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming van een of meer moederondernemingen die onder het recht van een derde land vallen, wordt de structuur van de groep vermeld in de kennisgeving van de bevoegde autoriteiten aan de Commissie.

  • 2. 
    De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de algemene moeilijkheden die hun beleggingsondernemingen ondervinden bij vestiging of het verrichten van beleggingsdiensten in een derde land.
  • 3. 
    De Commissie stelt, voor de eerste maal niet later dan zes maanden vóór het van toepassing worden van deze richtlijn en vervolgens periodiek, een verslag op waarin de in de leden 4 en 5 bedoelde behandeling van beleggingsondernemingen van de Gemeenschap in derde landen, met betrekking tot de vestiging en het verrichten van beleggingsdiensten en het verwerven van deelnemingen in beleggingsondernemingen van derde landen wordt onderzocht. De Commissie legt deze verslagen, in voorkomend geval vergezeld van passende voorstellen, voor aan de Raad.
  • 4. 
    Indien de Commissie vaststelt, hetzij op grond van de in lid 3 bedoelde verslagen, hetzij op basis van andere informatie, dat een derde land de beleggingsondernemingen van de Gemeenschap geen daadwerkelijke toegang tot de markt verleent die vergelijkbaar is met die welke de Gemeenschap toekent aan beleggingsondernemingen van dat derde land, kan zij aan de Raad voorstellen doen om een passend onderhandelingsmandaat te verkrijgen ten einde voor de beleggingsondernemingen van de Gemeenschap vergelijkbare concurrentiemogelijkheden te verkrijgen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
  • 5. 
    Indien de Commissie vaststelt, hetzij op grond van de in lid 3 bedoelde verslagen, hetzij op basis van andere informatie, dat in een derde land beleggingsondernemingen niet de nationale behandeling krijgen die dezelfde concurrentiemogelijkheden biedt als die welke aan binnenlandse beleggingsondernemingen worden geboden, en dat de voorwaarden voor daadwerkelijke toegang tot de markt niet zijn vervuld, kan zij onderhandelingen openen om dit euvel te verhelpen.

In de in de eerste alinea bedoelde omstandigheden kan ook, naast het openen van onderhandelingen, te allen tijde, overeenkomstig de procedure die zal worden vastgesteld in de richtlijn waarbij de Raad het in lid 1 bedoelde comité zal oprichten, worden besloten dat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten hun beslissingen inzake reeds ingediende of toekomstige vergunningsaanvragen en het verwerven van deelnemingen door recht-streekse of middellijke moederondernemingen die onder het recht van het betrokken derde land vallen, moeten beperken of opschorten. De bedoelde maatregelen zijn ten hoogste drie maanden geldig.

Vóór het verstrijken van deze termijn van drie maanden kan de Raad in het licht van het resultaat van de onderhandelingen, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten of de maatregelen van toepassing blijven.

Een dergelijke beperking of opschorting geldt niet voor de oprichting van dochterondernemingen door beleggingsondernemingen die een vergunning hebben gekregen in de Gemeenschap, of door dochterondernemingen daarvan, noch voor het verwerven van deelnemingen door dergelijke beleggingsondernemingen of dochterondernemingen in een beleggingsonderneming van de Gemeenschap.

  • 6. 
    Indien de Commissie een van de in de leden 4 en 5 bedoelde situaties constateert, stellen de Lid-Staten haar desgevraagd in kennis van:
  • a) 
    elke vergunningsaanvraag door een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming waarvan een of meer moederondernemingen onder het recht van het betrokken derde land vallen;
  • b) 
    elk op grond van artikel 10 door een dergelijke moederonderneming aan hen voorgelegd voornemen tot verwerving van een deelneming in een beleggingsonderneming van de Gemeenschap, waardoor deze instelling haar dochteronderneming zou worden.

Deze kennisgevingsverplichting vervalt zodra met het derde land als bedoeld in lid 4 of lid 5 een overeenkomst is gesloten of wanneer de in lid 5, tweede en derde alinea, bedoelde maatregelen niet meer van toepassing zijn.

  • 7. 
    De krachtens dit artikel getroffen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met de verplichtingen die de Gemeenschap heeft uit hoofde van bilaterale of multilaterale overeenkomsten inzake de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van beleggingsondernemingen.

TITEL IV Uitoefeningsvoorwaarden

Artikel 8

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst schrijven voor dat een beleggingsonderneming waaraan zij vergunning hebben verleend, te allen tijde aan de in artikel 3, lid 3, bedoelde voorwaarden moet voldoen.
  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst schrijven voor dat een beleggingsonderneming waaraan zij vergunning hebben verleend, aan de in Richtlijn 93/6/EEG vastgestelde regels moet voldoen.
  • 3. 
    Het prudentieel toezicht op een beleggingsonderneming berust bij de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst, ongeacht of de beleggingsonderneming in een andere Lid-Staat een bijkantoor vestigt of daar diensten verricht, onverminderd de bepalingen van deze richtlijn welke een bevoegdheid van de autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst inhouden.

Artikel 9

  • 1. 
    De Lid-Staten bepalen dat iedere persoon die het voornemen heeft om rechtstreeks of middellijk een gekwalificeerde deelneming in een beleggingsonderneming te verwerven, de bevoegde autoriteiten daarvan vooraf in kennis moet stellen onder vermelding van het bedrag van die deelneming. Tot kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten is eveneens gehouden iedere persoon die het voornemen heeft de omvang van zijn gekwalificeerde deelneming zodanig te vergroten dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen 20 %, 33 % of 50 % bereikt of overschrijdt of dat de beleggingsonderneming zijn dochteronderneming wordt.

Onverminderd lid 2 beschikken de bevoegde autoriteiten over een termijn van ten hoogste drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving, om zich tegen het voornemen te verzetten indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de beleggingsonderneming te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de in de eerste alinea bedoelde persoon. Indien er geen bezwaar is, kunnen de autoriteiten een maximumtermijn vaststellen voor de uitvoering van het voornemen.

  • 2. 
    Indien de verwerver van de in lid 1 bedoelde deelnemingen een beleggingsonderneming is waaraan in een andere Lid-Staat vergunning is verleend, of een moederonderneming van een beleggingsonderneming waaraan in een andere Lid-Staat vergunning is verleend, of een persoon die zeggenschap heeft over een beleggingsonderneming waaraan in een andere Lid-Staat vergunning is verleend, en indien de beleggingsonderneming waarin de verwervende onderneming een deelneming wil verkrijgen, daardoor een dochteronderneming van die onderneming wordt of onder haar zeggenschap komt, moet over de verwerving voorafgaand overleg plaatsvinden overeenkomstig artikel 6.
  • 3. 
    De Lid-Staten bepalen dat iedere persoon die het voornemen heeft rechtstreeks of middellijk zijn gekwalificeerde deelneming in een beleggingsonderneming af te stoten, de bevoegde autoriteiten daarvan vooraf in kennis moet stellen onder vermelding van het bedrag van deze deelneming. Tot kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten is eveneens gehouden iedere persoon die het voornemen heeft de omvang van zijn gekwalificeerde deelneming zodanig te verkleinen dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen onder 20 %, 33 % of 50 % daalt of dat de beleggingsonderneming ophoudt zijn dochteronderneming te zijn.
  • 4. 
    Zodra zij daarvan kennis hebben, stellen de beleggingsondernemingen de bevoegde autoriteiten in kennis van de verwervingen of afstotingen van deelnemingen in hun kapitaal waardoor stijging boven of daling onder een van de drempels als bedoeld in de leden 1 en 3 optreedt.

Tevens stellen zij de bevoegde autoriteiten ten minste eens per jaar in kennis van de identiteit van de aandeelhouders of vennoten die gekwalificeerde deelnemingen bezitten, alsmede van de omvang van die deelnemingen zoals die met name blijken uit de gegevens die worden verstrekt bij de jaarlijkse algemene vergadering van aandeelhouders of vennoten, of uit de informatie die is ontvangen uit hoofde van de verplichtingen van ter beurze genoteerde vennootschappen.

  • 5. 
    De Lid-Staten bepalen dat, indien de door de in lid 1 bedoelde personen uitgeoefende invloed een prudente en gezonde bedrijfsvoering van de beleggingsonderneming zou kunnen belemmeren, de bevoegde autoriteiten de passende maatregelen treffen om aan deze toestand een einde te maken. Deze maatregelen kunnen met name bestaan in bindende aanwijzingen, sancties tegen bestuurders en schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen welke door de betrokken aandeelhouders of vennoten worden gehouden.

Soortgelijke maatregelen zijn van toepassing op personen die de in lid 1 van dit artikel bedoelde verplichting inzake voorafgaande kennisgeving niet naleven. Wanneer een deelneming wordt verworven ondanks het bezwaar van de bevoegde autoriteiten, bepalen de Lid-Staten, onverminderd andere te treffen sancties, dat de uitoefening van de betrokken stemrechten wordt geschorst of dat de uitgebrachte stemmen nietig zijn of nietig verklaard kunnen worden.

Artikel 10

De Lid-Staat van herkomst stelt prudentiële regels op die bij voortduring door de beleggingsonderneming moeten worden nageleefd. In deze toezichtsregels wordt met name de eis gesteld dat de beleggingsonderneming:

  • beschikt over een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie, controle- en beveiligingsvoorzieningen op het gebied van de elektronische informatieverwerking, en adequate interne controleprocedures, waaronder met name een regeling voor de persoonlijke transacties van de werknemers van de onderneming;
  • adequate regelingen treft met betrekking tot de waardepapieren van beleggers ter vrijwaring van hun eigendomsrechten, met name in het geval van insolventie van de onderneming, en om te voorkomen dat effecten van beleggers door de beleggingsonderneming voor eigen rekening worden gebruikt, tenzij met uitdrukkelijke instemming van de beleggers;
  • adequate regelingen treft met betrekking tot het geld van beleggers ter vrijwaring van hun rechten en om, behalve in het geval van kredietinstellingen, te voorkomen dat geld van beleggers door de beleggingsonderneming voor eigen rekening wordt gebruikt;
  • ervoor zorgt dat de registratie van de uitgevoerde transacties althans voldoende is om de autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst in staat te stellen om na te gaan of de prudentiële regels, waarvan zij de toepassing moeten waarborgen, worden nageleefd. Deze geregistreerde gegevens moeten gedurende een door de bevoegde autoriteiten te bepalen periode worden bewaard;
  • zodanig is gestructureerd en georganiseerd dat er een minimaal risico wordt gelopen dat belangenconflicten tussen de onderneming en haar cliënten of tussen haar cliënten onderling afbreuk doen aan de belangen van de cliënten. De bij de oprichting van een bijkantoor gevolgde wijze van organisatie mag evenwel niet indruisen tegen de door de Lid-Staat van ontvangst inzake belangenconflicten voorgeschreven gedragsregels.

Artikel 11

  • 1. 
    De Lid-Staten stellen gedragsregels op die bij voortduring door de beleggingsondernemingen moeten worden nageleefd. In deze regels moet minimaal uitvoering worden gegeven aan de in de onderstaande streepjes beschreven beginselen, en zij moeten worden toegepast met inachtneming van de professionele aard van de persoon voor wie de dienst wordt verricht. De Lid-Staten passen deze regels in voorkomend geval ook toe op de in deel C van de bijlage bedoelde nevendiensten. Krachtens deze beginselen moet de beleggingsonderneming:
  • zich bij haar bedrijfsuitoefening op een loyale en billijke wijze inzetten voor de belangen van haar cliënten en de integriteit van de markt;
  • zich met de nodige bekwaamheid, zorgvuldigheid en toewijding inzetten voor de belangen van haar cliënten en de integriteit van de markt;
  • beschikken over en doeltreffend gebruik maken van de middelen en procedures die nodig zijn voor een deugdelijke bedrijfsuitoefening;
  • informatie inwinnen over de financiële positie van haar cliënten, hun ervaring met beleggingen en hun doelstellingen in verband met de gevraagde diensten;
  • bij de onderhandelingen met haar cliënten op passende wijze alle dienstige informatie verstrekken;
  • belangenconflicten trachten te voorkomen en, wanneer deze onvermijdelijk zijn, ervoor zorgen dat haar cliënten op billijke wijze worden behandeld;
  • zich voegen naar alle voor de uitoefening van haar werkzaamheden geldende voorschriften ten einde de belangen van haar cliënten optimaal te behartigen en de integriteit van de markt optimaal te bevorderen.
  • 2. 
    Onverminderd de in het kader van een harmonisatie van de gedragsregels te nemen besluiten blijven de tenuitvoerlegging en het toezicht op de naleving van deze regels onder de bevoegdheid vallen van de Lid-Staat waar de dienst wordt verricht.
  • 3. 
    Wanneer een beleggingsonderneming een order uitvoert, wordt het criterium van de professionele aard van de belegger met het oog op de toepassing van de in lid 1 bedoelde regels getoetst ten aanzien van de belegger van wie de order oorspronkelijk is uitgegaan, ongeacht of deze order rechtstreeks door de belegger zelf is geplaatst dan wel middellijk via een beleggingsonderneming die de dienst bedoeld in deel A, punt 1, onder a), van de bijlage verstrekt.

Artikel 12

De onderneming is ertoe verplicht om aan beleggers, alvorens met hen zakelijke betrekkingen aan te knopen, mede te delen welk garantiefonds of gelijkwaardige bescherming met betrekking tot de voorgenomen transactie(s) van toepassing is, welke dekking door het desbetreffende systeem wordt geboden, dan wel dat er geen fonds of garantie bestaat.

De Raad neemt er akte van dat de Commissie verklaart hem uiterlijk op 31 juli 1993 voorstellen te zullen doen met het oog op de harmonisatie van de garantiestelsels met betrekking tot transacties van beleggingsondernemingen. De Raad zal ter zake zo spoedig mogelijk een besluit nemen, waarbij het in de bedoeling ligt dat de stelsels die in deze voorstellen behandeld worden, van toepassing worden op de datum van toepassing van deze richtlijn.

Artikel 13

De bepalingen van deze richtlijn beletten beleggingsondernemingen waaraan in een andere Lid-Staat vergunning is verleend, niet hun diensten met alle beschikbare communicatiemiddelen te adverteren in de Lid-Staat van ontvangst, mits zij alle voorschriften inzake de vorm en de inhoud van dit adverteren in acht nemen die zijn vastgesteld om redenen van algemeen belang.

TITEL V Vrijheid van vestiging en vrij verrichten van diensten

Artikel 14

  • 1. 
    De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de beleggingsdiensten en de andere diensten die genoemd zijn in deel C van de bijlage, op hun grondgebied kunnen worden uitgeoefend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 17, 18 en 19, zowel door middel van het vestigen van een bijkantoor als door middel van het vrij verrichten van diensten, door iedere beleggingsonderneming waaraan door de bevoegde autoriteiten van een andere Lid-Staat vergunning is verleend en waarop door hen toezicht wordt gehouden overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn, mits deze diensten onder de vergunning vallen.

Deze richtlijn laat onverlet de bevoegdheden van de Lid-Staten van ontvangst ten aanzien van de rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die niet vallen onder Richtlijn 85/611/EEG (14).

  • 2. 
    De Lid-Staten mogen de vestiging van een bijkantoor of het verrichten van diensten als bedoeld in lid 1, niet afhankelijk stellen van een vergunning, noch onderwerpen aan de verplichting eigen kapitaal te verschaffen of aan maatregelen van gelijke werking.
  • 3. 
    Een Lid-Staat mag voorschrijven dat de transacties met betrekking tot de diensten als bedoeld in lid 1 op een gereglementeerde markt worden verricht wanneer zij aan alle hieronder vermelde criteria voldoen:
  • de belegger heeft zijn gewone verblijfplaats in deze Lid-Staat of is er gevestigd;
  • de beleggingsonderneming verricht de transactie hetzij via een hoofdvestiging of een bijkantoor in deze Lid-Staat hetzij in het kader van het vrij verrichten van diensten in deze Lid-Staat;
  • de transactie betreft een instrument dat op een gereglementeerde markt van deze Lid-Staat verhandeld wordt.
  • 4. 
    Wanneer een Lid-Staat lid 3 toepast, verleent hij de beleggers die in deze Lid-Staat hun gewone verblijfplaats hebben of er gevestigd zijn, het recht om af te wijken van de krachtens lid 3 opgelegde verplichting en de in lid 3 bedoelde transacties buiten een gereglementeerde markt te laten verrichten. De Lid-Staten kunnen de uitoefening van dit recht afhankelijk stellen van een uitdrukkelijke machtiging, rekening houdend met de uiteenlopende behoeften aan bescherming van de beleggers en met name het vermogen van professionele en institutionele beleggers om hun belangen optimaal te behartigen. Deze machtiging moet in ieder geval kunnen worden gegeven onder voorwaarden die de prompte uitvoering van de opdrachten van de belegger niet in het geding brengen.
  • 5. 
    De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 1998 verslag uit over de werking van het bepaalde in de leden 3 en 4, en doet in voorkomend geval wijzigingsvoorstellen.

Artikel 15

  • 1. 
    Onverminderd de uitoefening van de vrijheid van vestiging en van dienstverrichting als bedoeld in artikel 14, dragen de Lid-Staten van ontvangst er zorg voor dat beleggingsondernemingen die van de bevoegde autoriteiten van hun Lid-Staat van herkomst een vergunning hebben verkregen om diensten te verrichten als bedoeld in deel A, punten 1 b) en 2, van de bijlage, in de Lid-Staten van ontvangst rechtstreeks of middellijk lid kunnen worden van de gereglementeerde markten waar soortgelijke diensten worden verricht, dan wel rechtstreeks of middellijk toegang hebben tot die markten, alsmede toegang hebben tot de clearing- en afwikkelingsstelsels die de leden van de gereglementeerde markten ter beschikking staan, dan wel lid van die stelsels kunnen worden.

De Lid-Staten gaan over tot afschaffing van alle nationale voorschriften, wetten of statuten van gereglementeerde markten, die een beperking behelzen van het aantal personen dat daartoe toegang heeft. Indien de toegang tot een gereglementeerde markt vanwege de juridische structuur of de technische capaciteit van die markt beperkt is, zorgen de Lid-Staten ervoor dat die structuur en die capaciteit regelmatig worden aangepast.

  • 2. 
    Het lidmaatschap van een gereglementeerde markt of de toegang tot een dergelijke markt veronderstelt dat de beleggingsondernemingen de eisen inzake kapitaaltoereikendheid naleven, en dat de Lid-Staat van herkomst toezicht op die naleving houdt overeenkomstig Richtlijn 93/6/EEG.

De Lid-Staten van ontvangst zijn slechts gerechtigd aanvullende kapitaalvereisten voor te schrijven op punten die niet onder die richtlijn vallen.

Aan het verkrijgen of behouden van de toegang tot of het lidmaatschap van een gereglementeerde markt is de verplichting verbonden tot naleving van de voorschriften van die gereglementeerde markt als vervat in het oprichtingsstatuut en het bestuursreglement van die markt, alsmede tot naleving van de voorschriften inzake de activiteiten op die markt, van de beroepscode voor het personeel dat op die markt en in verbinding daarmee werkzaam is, en van de voorschriften en procedures van de clearing- en afwikkelingsstelsels. De toepassing van deze voorschriften en procedures kan waar dienstig worden aangepast, met name met het oog op een juiste afwikkeling van de daaruit voortvloeiende verplichtingen, waarbij evenwel gelet moet worden op de naleving van artikel 28.

  • 3. 
    Ten einde aan de in lid 1 omschreven verplichting te voldoen, moeten de Lid-Staten van ontvangst de in dat lid bedoelde beleggingsondernemingen de keuze bieden om lid te worden van hun reglementeerde markten of toegang te krijgen tot die markten:
  • hetzij rechtstreeks, door in de Lid-Staat van ontvangst een bijkantoor te vestigen;
  • hetzij middellijk, door in de Lid-Staat van ontvangst een dochteronderneming op te richten of door een in de Lid-Staat van ontvangst bestaande onderneming over te nemen die reeds lid van deze markten is of daartoe reeds toegang heeft.

De Lid-Staten die op de datum van aanneming van deze richtlijn een wetgeving toepassen op grond waarvan kredietinstellingen alleen via een gespecialiseerde dochteronderneming lid kunnen worden van een gereglementeerde markt of toegang kunnen krijgen tot een dergelijke markt, mogen die verplichting tot en met 31 december 1996 op niet-discriminerende wijze aan kredietinstellingen van herkomst uit andere Lid-Staten blijven opleggen voor het verkrijgen van toegang tot deze gereglementeerde markt.

Het Koninkrijk Spanje, de Helleense Republiek en de Portugese Republiek mogen deze periode verlengen tot 31 december 1999. Een jaar vóór deze datum brengt de Commissie, rekening houdend met de bij de toepassing van dit artikel opgedane ervaring, verslag uit en dient zij in voorkomend geval een voorstel in; de Raad kan op basis van dat voorstel met gekwalificeerde meerderheid van stemmen tot herziening van deze regeling besluiten.

  • 4. 
    Onder voorbehoud van het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 kunnen de in lid 1 bedoelde beleggingsondernemingen, als de werking van de gereglementeerde markt van de Lid-Staat van ontvangst hun fysieke aanwezigheid niet vergt, op dezelfde basis, maar zonder een vestiging in de Lid-Staat van ontvangst, het lidmaatschap van of de toegang tot die gereglementeerde markt verkrijgen. De Lid-Staten van herkomst staan de gereglementeerde markten van een Lid-Staat van ontvangst toe om op hun grondgebied de nodige faciliteiten te bieden, ten einde hun beleggingsondernemingen in staat te stellen om overeenkomstig dit lid toegelaten te worden tot een gereglementeerde markt van de Lid-Staat van ontvangst.
  • 5. 
    De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de Lid-Staten om de oprichting van nieuwe markten op hun grondgebied toe te staan of te verbieden.
  • 6. 
    Dit artikel laat onverlet:
  • in de Bondsrepubliek Duitsland de voorschriften inzake de activiteit van "Kursmakler";
  • in Nederland de voorschriften inzake de activiteit van "hoekman".

Artikel 16

Het is de taak van elke Lid-Staat om, met het oog op de wederzijdse erkenning en de toepassing van deze richtlijn, de lijst op te stellen van de gereglementeerde markten waarvan hij de Lid-Staat van herkomst is en die aan zijn regelgeving voldoen, en deze lijst alsmede de voorschriften inzake organisatie en werking van deze gereglementeerde markten ter informatie mede te delen aan de overige Lid-Staten en aan de Commissie. Elke wijziging van deze lijst of deze voorschriften wordt op dezelfde wijze medegedeeld. De Commissie maakt de lijsten van gereglementeerde markten en de bijwerkingen daarvan ten minste eens per jaar bekend in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

De Commissie brengt vóór 31 december 1996 verslag uit over de aldus ontvangen informatie en stelt zo nodig wijzigingen voor in de definitie van "gereglementeerde markten" in de zin van deze richtlijn.

Artikel 17

  • 1. 
    Benevens de in artikel 3 genoemde verplichtingen stelt een beleggingsonderneming die op het grondgebied van een andere Lid-Staat een bijkantoor wenst te vestigen, de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst daarvan in kennis.
  • 2. 
    De Lid-Staten verlangen dat de beleggingsonderneming die een bijkantoor in een andere Lid-Staat wenst te vestigen, de in lid 1 bedoelde kennisgeving vergezeld doet gaan van de volgende gegevens:
  • a) 
    de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij voornemens is een bijkantoor te vestigen;
  • b) 
    een programma van werkzaamheden waarin met name de aard van de voorgenomen activiteiten en de organisatiestructuur van het bijkantoor worden vermeld;
  • c) 
    het adres in de Lid-Staat van ontvangst waar documenten kunnen worden opgevraagd;
  • d) 
    de namen van de bestuurders van het bijkantoor.
  • 3. 
    Tenzij de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst, gelet op het betrokken project, redenen hebben om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de administratieve structuur of van de financiële positie van de beleggingsonderneming, doen zij binnen drie maanden na ontvangst van alle in lid 2 bedoelde gegevens, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst en stellen zij de betrokken beleggingsonderneming hiervan in kennis.

Tevens doen zij mededeling van gegevens betreffende eventuele garantiestelsels die gericht zijn op de bescherming van de beleggers van het bijkantoor.

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst weigeren de in lid 2 bedoelde gegevens mede te delen aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst, delen zij de redenen van deze weigering binnen drie maanden na ontvangst van alle gegevens mede aan de betrokken beleggingsonderneming. Tegen deze weigering of het uitblijven van een antwoord staat beroep open bij de rechter in de Lid-Staat van herkomst.

  • 4. 
    Voordat het bijkantoor van een beleggingsonderneming met zijn werkzaamheden aanvangt, beschikken de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst over twee maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de in lid 3 bedoelde mededeling, om het in artikel 19 bedoelde toezicht op de beleggingsonderneming voor te bereiden en om, in voorkomend geval, de voorwaarden, met inbegrip van de gedragsregels, aan te geven waaronder deze werkzaamheden om redenen van algemeen belang in de Lid-Staat van ontvangst moeten worden uitgeoefend.
  • 5. 
    Zodra een mededeling van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst is binnengekomen of, wanneer deze niet reageren, zodra de in lid 4 bedoelde termijn is verstreken, kan het bijkantoor gevestigd worden en met zijn werkzaamheden aanvangen.
  • 6. 
    In geval van wijziging van de inhoud van een van de overeenkomstig lid 2, onder b), c) en d), verstrekte gegevens, stelt de beleggingsonderneming de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst en van de Lid-Staat van ontvangst schriftelijk van de betreffende wijziging in kennis, zulks tenminste één maand voor de toepassing van de wijziging, opdat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst zich overeenkomstig lid 3, en de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst zich overeenkomstig lid 4, kunnen uitspreken.
  • 7. 
    Eventuele wijzigingen in de gegevens waarvan overeenkomstig lid 3, tweede alinea, mededeling is gedaan, worden door de autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst aan de autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst gemeld.

Artikel 18

  • 1. 
    Elke beleggingsonderneming die voor de eerste maal door middel van het vrij verrichten van diensten haar werkzaamheden wil uitoefenen op het grondgebied van een andere Lid-Staat, stelt de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst in kennis van:
  • de Lid-Staat waarin zij voornemens is werkzaamheden uit te oefenen;
  • een programma van werkzaamheden waarin met name wordt aangegeven welke beleggingsdienst(en) zij voornemens is te verrichten.
  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst doen aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst mededeling van de in lid 1 bedoelde kennisgeving, zulks binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de ontvangst van de kennisgeving, waarna de beleggingsonderneming kan aanvangen met het verrichten van de betrokken beleggingsdienst(en) in de Lid-Staat van ontvangst.

De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst doen in voorkomend geval, zodra zij de in lid 1 bedoelde kennisgeving hebben ontvangen, aan de beleggingsonderneming opgaaf van de voorwaarden, met inbegrip van de gedragsregels, die om redenen van algemeen belang in de Lid-Staat van ontvangst bij het verrichten van de betrokken beleggingsdiensten gelden.

  • 3. 
    In geval van wijziging van de inhoud van de overeenkomstig lid 1, tweede streepje, gemelde inlichtingen, geeft de beleggingsonderneming aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst en van de Lid-Staat van ontvangst schriftelijk kennis van deze wijziging voordat zij wordt doorgevoerd, opdat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst in voorkomend geval aan de beleggingsonderneming opgaaf kunnen doen van eventuele wijzigingen of aanvullingen op de overeenkomstig lid 2 verstrekte informatie.

Artikel 19

  • 1. 
    De Lid-Staten van ontvangst kunnen voor statistische doeleinden verlangen dat elke beleggingsonderneming die een bijkantoor op hun grondgebied heeft, aan hun bevoegde autoriteiten een periodiek verslag over de op hun grondgebied verrichte werkzaamheden zendt.

Voor de uitoefening van de krachtens het voeren van het monetair beleid op hen rustende verantwoordelijkheden, onverminderd de ter versterking van het Europees Monetair Stelsel vereiste maatregelen, mogen de Lid-Staten van ontvangst op hun grondgebied van alle bijkantoren van beleggingsondernemingen van herkomst uit andere Lid-Staten dezelfde gegevens verlangen als zij voor dat doel van hun eigen nationale ondernemingen verlangen.

  • 2. 
    Voor de uitoefening van de krachtens deze richtlijn op hen rustende verantwoordelijkheden mogen de Lid-Staten van ontvangst van de bijkantoren van beleggingsondernemingen dezelfde gegevens verlangen als zij voor dat doel van hun eigen nationale ondernemingen verlangen.

De Lid-Staten van ontvangst mogen van de beleggingsondernemingen die op hun grondgebied in het kader van dienstverrichting werkzaam zijn, de nodige gegevens verlangen voor het toezicht op de naleving door deze ondernemingen van de op hen van toepassing zijnde normen van de Lid-Staten van ontvangst; van die ondernemingen mogen echter niet méér gegevens verlangd worden dan deze Lid-Staten voor het toezicht op de naleving van diezelfde normen verlangen van de aldaar gevestigde ondernemingen.

  • 3. 
    Indien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst constateren dat een beleggingsonderneming die op het grondgebied van hun Lid-Staat een bijkantoor heeft of diensten verricht, niet de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen naleeft welke in die Lid-Staat zijn vastgesteld ter uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn die een bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst inhouden, eisen zij dat de betrokken beleggingsonderneming een eind maakt aan deze onregelmatige situatie.
  • 4. 
    Indien de betrokken beleggingsonderneming niet het nodige doet, stellen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst daarvan in kennis. Deze laatste treffen zo spoedig mogelijk alle passende maatregelen om te bewerkstelligen dat de betrokken beleggingsonderneming een eind maakt aan deze onregelmatige situatie. Van de strekking van deze maatregelen wordt mededeling gedaan aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst.
  • 5. 
    Indien de beleggingsonderneming, in weerwil van de aldus door de Lid-Staat van herkomst getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend zijn of de Lid-Staat geen maatregelen treft, inbreuk blijft plegen op de in lid 2 bedoelde, in de Lid-Staat van ontvangst geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, kan de Lid-Staat van ontvangst, na de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, passende maatregelen treffen om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te bestraffen; zo nodig kan hij deze onderneming beletten op zijn grondgebied nieuwe transacties te verrichten. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de voor die maatregelen vereiste stukken op hun grondgebied aan de beleggingsondernemingen kunnen worden betekend.
  • 6. 
    Bovenstaande bepalingen laten de bevoegdheid van de Lid-Staten van ontvangst onverlet om passende maatregelen te treffen ter voorkoming of bestraffing van handelingen op hun grondgebied die in strijd zijn met de gedragsregels die krachtens artikel 11 zijn aangenomen, alsook met de overige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij om redenen van algemeen belang hebben vastgesteld. Met name kunnen zij een inbreukplegende beleggingsonderneming beletten nieuwe transacties op hun grondgebied te verrichten.
  • 7. 
    Elke ter uitvoering van de leden 4, 5 en 6 genomen maatregel die sancties of beperkingen van de werkzaamheden van een beleggingsonderneming behelst, moet naar behoren met redenen worden omkleed en aan de betrokken beleggingsonderneming worden medegedeeld. Tegen elke maatregel van die aard staat in de Lid-Staat die de maatregel heeft genomen, beroep open bij de rechter.
  • 8. 
    Alvorens de in de leden 3, 4 en 5 bedoelde procedure toe te passen, kunnen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst in spoedeisende gevallen de conservatoire maatregelen treffen die noodzakelijk zijn ter bescherming van de belangen van beleggers en andere personen voor wie diensten worden verricht. De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de overige betrokken Lid-Staten moeten zo spoedig mogelijk van die maatregelen op de hoogte worden gesteld.

De Commissie kan, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de belanghebbende Lid-Staten, besluiten dat de betrokken Lid-Staat deze maatregelen moet wijzigen of intrekken.

  • 9. 
    Ingeval de vergunning wordt ingetrokken, worden de autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst daarvan in kennis gesteld en nemen zij passende maatregelen om de betrokken beleggingsonderneming te beletten op hun grondgebied nieuwe transacties te verrichten en om de belangen van de beleggers te vrijwaren. Om de twee jaar brengt de Commissie over deze gevallen verslag uit aan een comité dat later op het gebied van effecten zal worden ingesteld.
  • 10. 
    De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van het aantal en de aard van de gevallen waarin overeenkomstig artikel 17 een weigering is uitgesproken of waarin overeenkomstig lid 5 maatregelen zijn genomen. Om de twee jaar brengt de Commissie over deze gevallen verslag uit aan een comité dat later op het gebied van effecten zal worden ingesteld.

Artikel 20

  • 1. 
    Om ervoor te zorgen dat de voor de markten en voor het toezicht bevoegde autoriteiten kunnen beschikken over de informatie die voor de vervulling van hun taak nodig is, stellen de Lid-Staten van herkomst ten minste de volgende eisen:
  • a) 
    onverminderd de ter uitvoering van artikel 10 vastgestelde bepalingen, houden de beleggingsondernemingen alle relevante gegevens inzake de transacties betreffende de in artikel 14, lid 1, bedoelde diensten die zij met op een gereglementeerde markt verhandelde instrumenten hebben verricht, gedurende ten ministe vijf jaar ter beschikking van de autoriteiten, ongeacht of deze transacties al dan niet op een gereglementeerde markt hebben plaatsgevonden;
  • b) 
    de beleggingsondernemingen melden alle onder a) bedoelde transacties bij een bevoegde autoriteit van hun Lid-Staat van herkomst, wanneer deze transacties betrekking hebben op:
  • aandelen of andere instrumenten die toegang tot het kapitaal verlenen,
  • obligaties en andere met obligaties gelijk te stellen instrumenten,
  • gestandaardiseerde termijncontracten op aandelen,
  • gestandaardiseerde opties op aandelen.

Deze melding moet binnen de kortst mogelijke tijd in het bezit van de autoriteit zijn. De termijn wordt door de autoriteit vastgesteld en mag tot het einde van de volgende werkdag lopen, indien zulks om operationele of praktische redenen nodig is, doch mag in geen geval langer duren.

De melding behelst met name de naam en het aantal van de gekochte of verkochte effecten, de datum en het uur van de transactie, de prijs van de transactie, en een eventuele wijze van identificatie van de beleggingsonderneming.

De Lid-Staten van herkomst mogen bepalen dat de in dit punt b) bedoelde verplichting ten aanzien van obligaties en daarmee gelijk te stellen instrumenten alleen geldt voor geaggregeerde transacties in hetzelfde instrument.

  • 2. 
    Wanneer een beleggingsonderneming op een gereglementeerde markt in een Lid-Staat van ontvangst een transactie verricht, kan de Lid-Staat van herkomst van zijn eigen voorschriften inzake melding afzien indien de beleggingsonderneming met betrekking tot dezelfde transactie gelijkwaardige meldingsvoorschriften moet nakomen tegenover de autoriteiten waaronder deze markt valt.
  • 3. 
    De Lid-Staten bepalen dat de in lid 1, onder b), bedoelde meldingen worden verricht hetzij door de beleggingsonderneming zelf of door een tradematchingstelsel, hetzij via de autoriteiten van een effectenbeurs of van een andere gereglementeerde markt.
  • 4. 
    De Lid-Staten zien erop toe dat de informatie die uit hoofde van dit artikel beschikbaar is, ook beschikbaar is met het oog op een goede toepassing van artikel 23.
  • 5. 
    Elke Lid-Staat mag op het door dit artikel bestreken gebied op niet-discriminerende wijze strengere bepalingen vaststellen of handhaven wat betreft inhoud en vorm van de bewaring en de melding van de gegevens over de transacties:
  • die verricht zijn op een gereglementeerde markt waarvan die Lid-Staat de Lid-Staat van herkomst is;
  • die tot stand gebracht zijn door beleggingsondernemingen waarvan die Lid-Staat de Lid-Staat van herkomst is.

Artikel 21

  • 1. 
    Ten einde de beleggers in staat te stellen te allen tijde de modaliteiten van een door hen voorgenomen transactie te beoordelen en achteraf de omstandigheden waaronder de uitvoering heeft plaatsgehad na te gaan, neemt elke bevoegde autoriteit ten aanzien van elke gereglementeerde markt die zij in de in artikel 16 bedoelde lijst heeft opgenomen, maatregelen om aan de beleggers de in lid 2 bedoelde gegevens te verstrekken. Overeenkomstig de verplichtingen van lid 2 bepalen de bevoegde autoriteiten de vorm waarin en de precieze termijn waarbinnen de gegevens moeten worden verschaft, alsmede de middelen via welke de gegevens beschikbaar moeten worden gesteld, rekening houdend met de aard, de omvang en de behoeften van de betrokken markt en de daar actieve beleggers.
  • 2. 
    Voor elk instrument verlangen de bevoegde autoriteiten dat ten minste de volgende gegevens worden bekendgemaakt:
  • a) 
    aan het begin van elke beursdag: de gewogen gemiddelde koers, de hoogste koers, de laagste koers en de omzet op de betrokken gereglementeerde markt voor de gehele voorgaande beursdag;
  • b) 
    voor continue "ordergedreven" markten en voor "prijsgedreven" markten bovendien:
  • aan het eind van elk beursuur de gewogen gemiddelde koers en de omzet op de betrokken gereglementeerde markt over een periode van zes beursuren, eindigend twee beursuren voor de bekendmaking;
  • om de twintig minuten: de gewogen gemiddelde koers, de hoogste en de laagste koers op de betrokken gereglementeerde markt, berekend over een periode van twee beursuren, eindigend één beursuur voor de bekendmaking.

Wanneer de beleggers vooraf toegang hebben tot de gegevens over de koersen en de hoeveelheden waarvoor transacties kunnen worden gesloten:

  • i) 
    moeten die gegevens te allen tijde gedurende de beurstijd beschikbaar zijn;
  • ii) 
    moeten de voorwaarden die worden aangekondigd voor een bepaalde koers en hoeveelheid, de voorwaarden zijn waarop de belegger de transactie kan verrichten.

De bevoegde autoriteiten kunnen de bekendmaking vertragen of opschorten, wanneer zulks gerechtvaardigd is wegens uitzonderlijke marktomstandigheden, dan wel, bij markten van geringe omvang, ten einde de anonimiteit van ondernemingen en beleggers te vrijwaren. De bevoegde autoriteiten kunnen speciale maatregelen treffen in geval van uitzonderlijke transacties van zeer grote afmetingen in verhouding tot de gemiddelde omvang van de transacties betreffende het betrokken effect op deze markt of in geval van zeer weinig liquide effecten, als omschreven volgens objectieve en bekendgemaakte criteria. De bevoegde autoriteiten kunnen daarnaast soepeler bepalingen toepassen, met name wat de bekendmakingstermijnen betreft, met betrekking tot transacties inzake obligaties of met obligaties gelijk te stellen instrumenten.

  • 3. 
    Elke Lid-Staat mag op het door dit artikel bestreken gebied strengere of aanvullende voorschriften vaststellen of handhaven betreffende de inhoud en de vorm van de gegevens die met betrekking tot transacties op de gereglementeerde markten waarvoor die Lid-Staat de Lid-Staat van herkomst is, ter beschikking van de beleggers moeten worden gesteld, mits die voorschriften van toepassing zijn ongeacht de Lid-Staat waar de emittent van het financieel instrument is gevestigd of de Lid-Staat op de gereglementeerde markt waarvan het instrument voor het eerst genoteerd is.
  • 4. 
    De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 1997 verslag uit over de toepassing van dit artikel; de Raad kan op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten tot wijziging van dit artikel.

TITEL VI De voor vergunningverlening en toezicht verantwoordelijke autoriteiten

Artikel 22

  • 1. 
    De Lid-Staten wijzen de bevoegde autoriteiten aan die de in deze richtlijn omschreven taken moeten vervullen. Zij stellen de Commissie van deze aanwijzing in kennis, met vermelding van een eventuele taakverdeling.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde autoriteiten moeten of wel openbare autoriteiten zijn of wel lichamen die zijn erkend bij wet of door overheidsinstanties die in de nationale wetgeving daartoe uitdrukkelijk zijn gemachtigd.
  • 3. 
    Aan de betrokken autoriteiten moeten alle voor de vervulling van hun taken nodige bevoegdheden worden toegekend.

Artikel 23

  • 1. 
    Ingeval in dezelfde Lid-Staat meer dan één autoriteit bevoegd is, werken deze autoriteiten voor het toezicht op de werkzaamheden van de in deze Lid-Staat werkende beleggingsondernemingen nauw samen.
  • 2. 
    De Lid-Staten zorgen ervoor dat deze samenwerking plaatsvindt tussen deze bevoegde autoriteiten en de openbare instanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op financiële markten en het toezicht op krediet- en andere financiële instellingen, alsmede op verzekeringsondernemingen met betrekking tot de respectieve instellingen waarop zij toezicht houden.
  • 3. 
    Ingeval beleggingsondernemingen via het verrichten van diensten of door vestiging van bijkantoren werkzaam zijn in een of meer andere Lid-Staten dan hun Lid-Staat van herkomst, werken de bevoegde autoriteiten van alle betrokken Lid-Staten nauw samen ten einde hun respectieve verantwoordelijkheden op de onder deze richtlijn vallende gebieden op een doeltreffender wijze uit te oefenen.

Zij verstrekken elkaar op verzoek alle gegevens betreffende de directie en de eigenaars van deze beleggingsondernemingen welke het toezicht kunnen vergemakkelijken, alsmede alle informatie die de controle op deze ondernemingen gemakkelijker kan maken. Met name werken de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst samen ten einde het inwinnen door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst van de in artikel 19, lid 2, bedoelde gegevens te waarborgen.

Voor zover zulks voor de uitoefening van hun controlebevoegdheden noodzakelijk mocht blijken, wordt door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst mededeling gedaan van alle maatregelen die sancties jegens een beleggingsonderneming of beperkingen van de activiteiten van een beleggingsonderneming behelzen, welke door de Lid-Staat van ontvangst krachtens artikel 19, lid 6, worden getroffen.

Artikel 24

  • 1. 
    De Lid-Staten van ontvangst dragen er zorg voor dat, wanneer een beleggingsonderneming waaraan in een andere Lid-Staat vergunning is verleend, in de Lid-Staat van ontvangst haar werkzaamheden uitoefent door middel van een bijkantoor, de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst, na de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst daarvan in kennis te hebben gesteld, zelf of via een gevolmachtigde de in artikel 23, lid 3, bedoelde gegevens ter plaatse kunnen verifiëren.
  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst kunnen ook de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst verzoeken om deze verificatie uit te voeren. De autoriteiten die een zodanig verzoek hebben ontvangen, moeten hieraan binnen het kader van hun bevoegdheden gevolg geven, hetzij door de verificatie zelf te verrichten, hetzij door de verzoekende autoriteiten toestemming te verlenen om de verificatie te verrichten, hetzij door toe te staan dat de verificatie wordt verricht door een accountant of deskundige.
  • 3. 
    Dit artikel laat het recht onverlet van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst om op hun grondgebied gevestigde bijkantoren ter plaatse te verifiëren ten einde de verantwoordelijkheden uit te oefenen die uit hoofde van deze richtlijn op hen rusten.

Artikel 25

  • 1. 
    De Lid-Staten bepalen dat alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten, alsmede accountants of deskundigen die in opdracht van de bevoegde autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn. Dit houdt in dat de vertrouwelijke gegevens waarvan zij beroepshalve kennis krijgen, aan geen enkele persoon of autoriteit bekend mogen worden gemaakt, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat individuele beleggingsondernemingen niet kunnen worden geïdentificeerd, zulks onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen.

Indien een beleggingsonderneming failliet is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak moet worden geliquideerd, mogen echter vertrouwelijke gegevens die geen betrekking hebben op derden welke betrokken zijn bij pogingen om de beleggingsonderneming te redden, in het kader van civiele of handelsrechtelijke procedures openbaar worden gemaakt.

  • 2. 
    Lid 1 belet niet dat tussen de bevoegde autoriteiten van de verschillende Lid-Staten uitwisseling van gegevens plaatsvindt als bedoeld in deze richtlijn en in de andere richtlijnen die van toepassing zijn op beleggingsondernemingen. Deze gegevens vallen onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.
  • 3. 
    De Lid-Staten mogen met de bevoegde autoriteiten van derde landen alleen dan samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van gegevens sluiten, als met betrekking tot de medegedeelde gegevens tenminste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in dit artikel bedoelde.
  • 4. 
    De bevoegde autoriteiten die uit hoofde van de leden 1 of 2 vertrouwelijke gegevens ontvangen, mogen deze uitsluitend gebruiken voor de uitoefening van hun taken:
  • om te onderzoeken of wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toegang tot de werkzaamheden van beleggingsondernemingen en ter vergemakkelijking van het toezicht, op individuele of op geconsolideerde basis, op de voorwaarden waaronder de werkzaamheden worden uitgeoefend, in het bijzonder ten aanzien van de in Richtlijn 93/6/EEG gestelde vereisten inzake kapitaaltoereikendheid, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle, of
  • voor het opleggen van sancties, of
  • in het kader van een administratief beroep tegen een besluit van de bevoegde autoriteiten, of
  • bij rechtszaken die aanhangig zijn gemaakt overeenkomstig artikel 26.
  • 5. 
    De leden 1 en 4 vormen geen belemmering voor de uitwisseling van gegevens
  • a) 
    binnen een zelfde Lid-Staat, wanneer er verscheidene bevoegde autoriteiten zijn, of
  • b) 
    binnen een zelfde Lid-Staat of tussen Lid-Staten, tussen de bevoegde autoriteiten en
  • de autoriteiten aan wie van overheidswege het toezicht op de kredietinstellingen, de andere financiële instellingen en de verzekeringsondernemingen is opgedragen, alsmede de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de financiële markten,
  • de instanties die belast zijn met de liquidatie en het faillissement van beleggingsondernemingen en andere soortgelijke procedures, of
  • de met de wettelijke controle van de jaarrekening van beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen belaste personen,

voor de vervulling van hun toezichthoudende taak, en vormen evenmin een belemmering voor de toezending aan de organen die belast zijn met het beheer van garantiestelsels, van de gegevens die nodig zijn voor de vervulling van hun taak. Deze gegevens vallen onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.

  • 6. 
    De bepalingen van dit artikel houden evenmin een belemmering in voor een bevoegde autoriteit om aan de centrale banken die geen individuele controle op kredietinstellingen of beleggingsondernemingen uitoefenen, de gegevens toe te zenden waarover zij als monetaire autoriteit dienen te beschikken. De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.
  • 7. 
    De bepalingen van dit artikel vormen geen belemmering voor de bevoegde autoriteiten om de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde gegevens mede te delen aan een clearinginstelling of een ander soortgelijk orgaan dat bij de nationale wetgeving is erkend voor het verstrekken van clearing- en afwikkelingsdiensten op een van de markten van hun Lid-Staat, indien zij van oordeel zijn dat dit nodig is om de regelmatige werking van deze organen te garanderen in verband met het, zelfs potentiële, in gebreke blijven van een marktdeelnemer. De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in lid 1 genoemde beroepsgeheim. De Lid-Staten zien er evenwel op toe dat de uit hoofde van lid 2 ontvangen gegevens in het in dit lid bedoelde geval niet openbaar kunnen worden gemaakt, tenzij met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben verstrekt.
  • 8. 
    Bovendien mogen de Lid-Staten, niettegenstaande de leden 1 en 4, op grond van wettelijke bepalingen de mededeling van bepaalde gegevens toestaan aan andere centrale overheidsdiensten die bevoegd zijn voor de wetgeving inzake het toezicht op kredietinstellingen, financiële instellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen alsmede aan de inspecteurs die in opdracht van deze overheidsdiensten optreden.

Deze gegevens mogen echter alleen worden verstrekt wanneer zulks ter wille van het bedrijfseconomisch toezicht nodig blijkt.

De Lid-Staten bepalen echter dat de gegevens die op grond van de leden 2 en 5 zijn ontvangen, en die welke zijn verkregen naar aanleiding van de in artikel 24 bedoelde verificaties ter plaatse, in geen enkel geval op grond van dit lid mogen worden medegedeeld, tenzij met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben verstrekt of van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar de verificatie ter plaatse is verricht.

  • 9. 
    Indien een Lid-Staat op het tijdstip van aanneming van deze richtlijn voorschrijft dat tussen verschillende autoriteiten gegevens worden uitgewisseld met het oog op de controle op de naleving van de wetten inzake prudentieel toezicht en inzake opzet, werking en gedrag van handelsvennootschappen en van de voorschriften betreffende de financiële markten, mag die Lid-Staat in afwachting van een cooerdinatie van alle bepalingen betreffende het uitwisselen van gegevens tussen autoriteiten voor de gehele financiële sector, en in ieder geval tot uiterlijk 1 juli 1996, het doorgeven van dergelijke gegevens blijven toestaan.

De Lid-Staten zien er evenwel op toe dat gegevens die afkomstig zijn van een andere Lid-Staat, onder de in de eerste alinea bedoelde voorwaarden niet kunnen worden doorgegeven zonder de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben verstrekt, en alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten ingestemd hebben.

De Raad brengt op basis van een voorstel van de Commissie de in de eerste alinea bedoelde cooerdinatie tot stand. Hij neemt er akte van dat de Commissie verklaart hem uiterlijk op 31 juli 1993 daartoe strekkende voorstellen te zullen doen. De Raad zal hierover zo spoedig mogelijk een besluit nemen, waarbij het in de bedoeling ligt dat de in deze voorstellen vervatte regelgeving van kracht wordt op de datum van toepassing van deze richtlijn.

Artikel 26

De Lid-Staten zorgen ervoor dat tegen besluiten die met betrekking tot een beleggingsonderneming worden genomen op grond van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld, beroep op de rechter mogelijk is. Dit geldt eveneens voor het geval er binnen zes maanden na indiening geen beslissing is genomen aangaande een vergunningsaanvraag die alle krachtens de geldende bepalingen vereiste gegevens bevat.

Artikel 27

Onverminderd de voor de intrekking van de vergunning geldende procedures en de bepalingen van het strafrecht, bepalen de Lid-Staten dat hun respectieve bevoegde autoriteiten tegen beleggingsondernemingen die de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen inzake het toezicht op of de uitoefening van de werkzaamheden overtreden, dan wel tegen de personen die feitelijke zeggenschap over de werkzaamheden van deze ondernemingen uitoefenen, sancties kunnen uitspreken dan wel maatregelen kunnen treffen die uitdrukkelijk beogen een eind te maken aan de geconstateerde overtredingen of de oorzaken daarvan weg te nemen.

Artikel 28

De Lid-Staten zien erop toe dat er bij de toepassing van het bepaalde in deze richtlijn geen discriminatie plaatsvindt.

TITEL VII Slotbepalingen

Artikel 29

In afwachting van de aanneming van een nieuwe richtlijn waarin bepalingen worden vastgesteld tot aanpassing van deze richtlijn aan de technische vooruitgang op de hierna genoemde gebieden, neemt de Raad, overeenkomstig Besluit 87/373/EEG (15), met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie de eventueel nodige aanpassingen aan betreffende:

  • de inhoudelijke uitbreiding van de lijst in deel C van de bijlage;
  • de aanpassing van de terminologie van de lijsten in de bijlage om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten;
  • de in artikel 23 genoemde gebieden waarop de bevoegde autoriteiten gegevens moeten uitwisselen;
  • de verduidelijking van de definities om een eenvormige toepassing van de richtlijn binnen de Gemeenschap te waarborgen;
  • de verduidelijking van de definities om bij de toepassing van de richtlijn rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten;
  • de aanpassing van de terminologie en de verwoording van de definities aan de hand van latere maatregelen inzake beleggingsondernemingen en aanverwante onderwerpen;
  • de andere in artikel 7, lid 5, omschreven taken.

Artikel 30

  • 1. 
    Beleggingsondernemingen die reeds vóór 31 december 1995 over een vergunning beschikten om in hun Lid-Staat van herkomst beleggingsdiensten te verrichten, worden geacht in de zin van deze richtlijn over een vergunning te beschikken wanneer volgens de in deze Lid-Staat vigerende wetgeving de toegang tot de werkzaamheden onderworpen is aan de inachtneming van voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke in artikel 3, lid 3, en artikel 4 zijn omschreven.
  • 2. 
    Andere dan de in lid 1 bedoelde beleggingsondernemingen die op 31 december 1995 reeds beleggingswerkzaamheden uitoefenen, mogen hun werkzaamheden voortzetten, mits zij vóór 31 december 1996 op grond van de voorschriften van de Lid-Staat van herkomst een vergunning verkrijgen tot voortzetting van deze werkzaamheden overeenkomstig de ter uitvoering van deze richtlijn aangenomen bepalingen.

Alleen het verlenen van deze vergunning biedt deze ondernemingen de mogelijkheid aanspraak te maken op toepassing van de bepalingen van deze richtlijn op het gebied van vrijheid van vestiging en van dienstverrichting.

  • 3. 
    Wanneer beleggingsondernemingen vóór de aanneming van deze richtlijn hun werkzaamheden in andere Lid-Staten hebben aangevangen via bijkantoren of via het verrichten van diensten, doen de autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst tussen 31 juli 1995 en 31 december 1995 aan de autoriteiten van elk van de andere betrokken Lid-Staten mededeling, in de zin van artikel 17, leden 1 en 2, en artikel 18, van de lijst van ondernemingen die zich houden aan de bepalingen van deze richtlijn en die in de bovengenoemde Lid-Staten werkzaam zijn, met vermelding van de uitgeoefende werkzaamheid.
  • 4. 
    Natuurlijke personen die op de datum van aanneming van deze richtlijn in een Lid-Staat over een vergunning beschikken om beleggingsdiensten aan te bieden, worden geacht in de zin van deze richtlijn over een vergunning te beschikken, mits zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 1, punt 2, tweede alinea, tweede streepje en artikel 1, punt 2, derde alinea.

Artikel 31

De Lid-Staten nemen uiterlijk op 1 juli 1995 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan om aan deze richtlijn te voldoen.

Deze bepalingen treden uiterlijk op 31 december 1995 in werking. De Lid-Staten stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten de in de eerste alinea bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

Artikel 32

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 10 mei 1993.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • N. 
    HELVEG PETERSEN
  • (1) 
    PB nr. C 43 van 22. 2. 1989, blz. 7, en PB nr. C 42 van 22. 2. 1990, blz. 7.(2) PB nr. C 304 van 4. 12. 1989, blz. 39, en PB nr. C 115 van 26. 4. 1993.(3) PB nr. C 298 van 27. 11. 1989, blz. 6.(4) PB nr. L 386 van 30. 12. 1989, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/30/EEG (PB nr. L 110 van 28. 4. 1992, blz. 52).(5) Zie bladzijde 1 van dit Publikatieblad.(6) PB nr. L 66 van 16. 3. 1979, blz. 21. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal.(7) PB nr. L 322 van 17. 12. 1977, blz. 30. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/646/EEG (PB nr. L 386 van 30. 12. 1989, blz. 1).(8) PB nr. L 348 van 17. 12. 1988, blz. 62.(9) PB nr. L 193 van 18. 7. 1983, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/605/EEG (PB nr. L 317 van 16. 11. 1990, blz. 60).(10) PB nr. L 228 van 16. 8. 1973, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/619/EEG (PB nr. L 330 van 29. 11. 1990, blz. 50).(11) PB nr. L 63 van 13. 3. 1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/618/EEG (PB nr. L 330 van 29. 11. 1990, blz. 44).(12) PB nr. L 56 van 4. 4. 1964, blz. 878/64.(13) PB nr. L 26 van 31. 1. 1977. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal.(14) PB nr. L 375 van 31. 12. 1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 88/220/EEG (PB nr. L 100 van 19. 4. 1988, blz. 31).(15) PB nr. L 197 van 18. 7. 1987, blz. 33.

BIJLAGE

DEEL A

Diensten

  • 1. 
    a) Het ontvangen en doorgeven voor rekening van beleggers, van orders met betrekking tot een of meer van de in deel B genoemde instrumenten.
  • b) 
    Het uitvoeren van dergelijke orders voor rekening van derden.
  • 2. 
    Het handelen voor eigen rekening in eender welk van de in deel B genoemde instrumenten.
  • 3. 
    Het per cliënt op discretionaire basis beheren van beleggingsportefeuilles op grond van een door de beleggers gegeven opdracht, voor zover die portefeuilles een of meer van de in deel B genoemde instrumenten bevatten.
  • 4. 
    Het overnemen van emissies van alle of bepaalde van de in deel B genoemde instrumenten en/of het plaatsen van die emissies.

DEEL B

Instrumenten

  • 1. 
    a) Effecten.
  • b) 
    Rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging.
  • 2. 
    Geldmarktinstrumenten.
  • 3. 
    Financiële futures, met inbegrip van gelijkwaardige instrumenten die aanleiding geven tot afwikkeling in contanten.
  • 4. 
    Rentetermijncontracten ( "FRA's").
  • 5. 
    Rente- en valuta-swaps en swaps betreffende aan aandelen of een aandelenindex gekoppelde cash-flows ( "equity-swaps").
  • 6. 
    Opties ter verwerving of vervreemding van onder dit deel van de bijlage vallende instrumenten, met inbegrip van gelijkwaardige instrumenten die aanleiding geven tot afwikkeling in contanten. Deze categorie omvat met name valuta- en renteopties.

DEEL C

Nevendiensten

  • 1. 
    Bewaarneming en administratie van een of meer van de in deel B genoemde instrumenten.
  • 2. 
    Verhuur van safes.
  • 3. 
    Het verstrekken van kredieten of leningen aan een belegger om hem in staat te stellen een transactie te verrichten ter zake van een of meer van de in deel B genoemde instrumenten, bij welke transactie de onderneming die het krediet of de lening verstrekt, optreedt.
  • 4. 
    Advies aan ondernemingen inzake kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee samenhangende aangelegenheden, alsmede advies en diensten op het gebied van fusies en overname van ondernemingen.
  • 5. 
    Diensten in verband met overneming van emissies.
  • 6. 
    Beleggingsadvies met betrekking tot een of meer van de in deel B genoemde instrumenten.
  • 7. 
    Valutawisseldiensten die samenhangen met het verrichten van beleggingsdiensten.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.