Richtlijn 1992/3 - Toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen lidstaten en naar en vanuit de EG

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31992L0003

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31992L0003

Richtlijn 92/3/Euratom van de Raad van 3 februari 1992 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen Lid-Staten en naar en vanuit de Gemeenschap

Publicatieblad Nr. L 035 van 12/02/1992 blz. 0024 - 0028

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 11 blz. 0010

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 11 blz. 0010

RICHTLIJN 92/3/EURATOM VAN DE RAAD van 3 februari 1992 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen Lid-Staten en naar en vanuit de Gemeenschap

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op de artikelen 31 en 32,

Gezien het voorstel van de Commissie (1), opgesteld na advies van een groep van personen die door het Wetenschappelijk en Technisch Comité aangewezen zijn uit wetenschappelijke deskundigen van de Lid-Staten,

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de Raad op 2 februari 1959 richtlijnen heeft goedgekeurd tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (4), die zijn gewijzigd bij Richtlijn 80/836/Euratom (5) en bij Richtlijn 84/467/Euratom (6);

Overwegende dat, krachtens artikel 2 van Richtlijn 80/836/Euratom, deze basisnormen onder meer van toepassing zijn op het vervoer van natuurlijke en kunstmatige radioactieve stoffen;

Overwegende dat, krachtens artikel 3 van Richtlijn 80/836/Euratom, de Lid-Staten gehouden zijn de kennisgeving van werkzaamheden die aan ioniserende straling verbonden gevaren meebrengen, verplicht te stellen; dat, rekening houdend met mogelijke gevaren en op grond van andere van belang zijnde overwegingen, deze werkzaamheden in door iedere Lid-Staat bepaalde gevallen onderworpen zijn aan een voorafgaande vergunning;

Overwegende dat derhalve de Lid-Staten elk op hun eigen grondgebied stelsels hebben ingevoerd om te voldoen aan de eisen van artikel 3 van Richtlijn 80/836/Euratom houdende vaststelling van basisnormen overeenkomstig artikel 30 van het EGA-Verdrag; dat zij derhalve via de nationale controles die zij verrichten op basis van nationale voorschriften die in overeenstemming zijn met de bestaande Gemeenschaps- en andere relevante internationale normen, een vergelijkbaar beschermingsniveau op hun respectieve grondgebieden blijven verzekeren;

Overwegende dat de bescherming van de gezondheid van de werkers en de bevolking vereist dat overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen Lid-Staten en naar en vanuit de Gemeenschap wordt onderworpen aan een stelsel van voorafgaande vergunningen; dat deze vereiste overeenstemt met het op subsidiariteit gerichte beleid van de Gemeenschap;

Overwegende dat in de resolutie van het Europese Parlement van 6 juli 1988 over de resultaten van de Onderzoekscommissie behandeling en vervoer nucleair materiaal (7) onder andere wordt aangedrongen op een algemene communautaire regeling waarbij het grensoverschrijdende verkeer van kernafval wordt onderworpen aan een stelsel van strenge controles en vergunningen vanaf de plaats waar het is ontstaan tot de opslagplaats;

Overwegende dat Richtlijn 84/631/EEG van de Raad van 6 december 1984 betreffende toezicht en controle in de Gemeenschap op de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen (8) niet toepasselijk is op radioactieve afvalstoffen;

Overwegende dat de Raad bij Besluit 90/170/EEG (9) heeft besloten dat de Gemeenschap toetreedt tot het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan; dat dit Verdrag niet van toepassing is op radioactieve afvalstoffen;

Overwegende dat alle Lid-Staten hebben ingestemd met de in het kader van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) ingevoerde gedragscode betreffende het grensoverschrijdende internationale verkeer van radioactieve afvalstoffen;

Overwegende dat het beheer van radioactieve afvalstoffen toezicht en controle vereist, met inbegrip van een verplichte en gemeenschappelijke kennisgevingsprocedure voor overbrenging van dergelijke afvalstoffen;

Overwegende dat post factum-controle op de overbrenging moet worden uitgeoefend;

Overwegende dat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waarvoor de radioactieve afvalstoffen bestemd zijn, de mogelijkheid moeten hebben bezwaar te maken tegen overbrenging van radioactieve afvalstoffen;

Overwegende dat het tevens wenselijk is dat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van oorsprong en van de Lid-Staat dan wel Lid-Staten van doorvoer de mogelijkheid hebben om met inachtneming van bepaalde criteria voorwaarden te verbinden aan de overbrenging van radioactieve afvalstoffen op hun grondgebied;

Overwegende dat in verband met de bescherming van de volksgezondheid en het milieu tegen gevaren die door dergelijke afvalstoffen worden veroorzaakt, rekening moet worden gehouden met risico's die zich buiten de Gemeenschap voordoen; dat derhalve in het geval van radioactieve afvalstoffen die de Gemeenschap binnenkomen en/of verlaten, het derde land van bestemming of oorsprong en, indien van toepassing, de derde landen van doorvoer moeten worden geraadpleegd en op de hoogte moeten worden gebracht en hun instemming moeten hebben gegeven;

Overwegende dat de Vierde ACS-EEG-Overeenkomst die op 15 december 1989 in Lomé is ondertekend, specifieke bepalingen bevat die van toepassing zijn op de overbrenging van radioactieve afvalstoffen uit de Gemeenschap naar niet-EG-landen die bij deze Overeenkomst partij zijn;

Overwegende dat radioactieve afvalstoffen kernmateriaal kunnen bevatten als omschreven in Verordening (Euratom) nr. 3227/76 van de Commissie van 19 oktober 1976 houdende toepassing van de bepalingen inzake de veiligheidscontrole van Euratom (10), en dat het vervoer van dergelijke stoffen moet worden onderworpen aan de bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (IAEA 1980),

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I Toepassingsgebied

Artikel 1

  • 1. 
    Deze richtlijn is van toepassing op de overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen Lid-Staten en naar en vanuit de Gemeenschap wanneer de hoeveelheden en de concentratie de waarden van artikel 4, onder a) en b), van Richtlijn 80/836/Euratom overschrijden.
  • 2. 
    De specifieke bepalingen inzake terugzending van deze afvalstoffen zijn vermeld in titel IV.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • "radioactieve afvalstoffen": elk materiaal dat radionucliden bevat of door radionucliden besmet is en niet voor verder gebruik bestemd is;
  • "overbrenging": verrichtingen voor het vervoer van de plaats van herkomst naar die van bestemming, met inbegrip van het laden en lossen, van radioactieve afvalstoffen;
  • "houder" van radioactieve afvalstoffen: iedere natuurlijke of rechtspersoon die vóór de overbrenging de wettelijke verantwoordelijkheid draagt voor dergelijk materiaal en het voornemen heeft deze overbrenging naar een ontvanger te verrichten;
  • "ontvanger" van radioactieve afvalstoffen: iedere natuurlijke of rechtspersoon naar wie dergelijk materiaal wordt overgebracht;
  • "plaats van herkomst" en "plaats van bestemming": plaatsen die gelegen zijn in twee verschillende landen, welke of wel Lid-Staat van de Gemeenschap of wel derde land zijn en bijgevolg "land van oorsprong" of "land van bestemming" worden genoemd;
  • "bevoegde autoriteiten": alle autoriteiten die krachtens de respectieve wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van het land van oorsprong, doorvoer of bestemming, gemachtigd zijn uitvoering te geven aan het toezicht- en controlesysteem dat is beschreven in de titels I tot en met IV; deze bevoegde autoriteiten worden aangewezen overeenkomstig artikel 17;
  • "ingekapselde bron": bron zoals omschreven in Richtlijn 80/836/Euratom.

Artikel 3

De voor overbrenging noodzakelijke vervoersverrichtingen moeten voldoen aan de communautaire en nationale voorschriften en aan de internationale overeenkomsten die gelden op het gebied van het vervoer van radioactief materiaal.

TITEL II Overbrenging tussen Lid-Staten

Artikel 4

De houder van radioactieve afvalstoffen die voornemens is deze afvalstoffen over te brengen of te doen overbrengen dient bij de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong een aanvraag om een vergunning in. Deze bevoegde autoriteiten sturen de bedoelde aanvragen ter goedkeuring naar de bevoegde autoriteiten van het land van bestemming en van eventuele landen van doorvoer.

Hiertoe gebruiken zij het uniforme document, bedoeld in artikel 20.

Met de toezending van dat document wordt in geen geval vooruitgelopen op het latere besluit, bedoeld in artikel 7.

Artikel 5

  • 1. 
    Een aanvraag kan voor meer dan één overbrenging gelden mits:
  • de betrokken radioactieve afvalstoffen in wezen dezelfde fysische, chemische en radioactieve kenmerken vertonen; en
  • deze afvalstoffen bestemd zijn om te worden overgebracht van dezelfde houder naar dezelfde ontvanger en er dezelfde bevoegde autoriteiten bij betrokken zijn; en

het bedoelde vervoer, indien er derde landen bij de overbrenging betrokken zijn, bestemd is om te worden verricht via hetzelfde douanekantoor van binnenkomst en/of uitgang van de Gemeenschap en via hetzelfde douanekantoor van het (de) betrokken derde land(en), tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten anders zijn overeengekomen.

  • 2. 
    De vergunning geldt voor ten hoogste drie jaar.

Artikel 6

  • 1. 
    Uiterlijk twee maanden na ontvangst van de naar behoren ingevulde aanvraag stellen de bevoegde autoriteiten van het land van bestemming en van het (de) eventuele land(en) van doorvoer de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong in kennis van of wel hun aanvaarding of wel de voorwaarden die zij noodzakelijk achten, of wel hun weigering om goedkeuring te verlenen.

Hiertoe gebruiken zij het uniforme document, bedoeld in artikel 20.

  • 2. 
    Eventuele voorwaarden gesteld door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten, ongeacht of zij land van doorvoer of land van bestemming zijn, mogen niet strenger zijn dan die welke worden vastgesteld voor soortgelijke overbrengingen binnen de Lid-Staten, en dienen in overeenstemming te zijn met de bestaande internationale overeenkomsten.

Weigeringen van goedkeuring of aan een goedkeuring verbonden voorwaarden uit hoofde van artikel 3 moeten met redenen worden omkleed.

  • 3. 
    De bevoegde autoriteiten van het land van bestemming of eventuele landen van doorvoer kunnen vragen de in lid 1 bedoelde termijn voor het mededelen van hun standpunt te verlengen met maximaal één maand.
  • 4. 
    Indien bij het verstrijken van de termijnen bedoeld in lid 1 en, in voorkomend geval, lid 3, van de bevoegde autoriteiten van het land van bestemming en/of de bedoelde landen van doorvoer geen antwoord is ontvangen, worden deze landen geacht voor de gevraagde overbrenging hun goedkeuring te hebben verleend, tenzij zij de Commissie overeenkomstig artikel 17 hebben meegedeeld dat zij deze automatische goedkeuringsprocedure in het algemeen niet aanvaarden.

Artikel 7

Indien alle nodige goedkeuringen voor de overbrenging verleend zijn, zijn de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van oorsprong bevoegd om de houder van de radioactieve afvalstoffen vergunning te geven om deze te verzenden en stellen zij de bevoegde autoriteiten van het land van bestemming en de eventuele landen van doorvoer daarvan in kennis.

Hiertoe gebruiken zij het uniforme document bedoeld in artikel 20. Eventuele aanvullende voorschriften voor dergelijke overbrengingen worden aan dit document gehecht.

Deze vergunning doet geenszins af aan de aansprakelijkheid van de houder, de vervoerder, de eigenaar, de ontvanger of enige andere natuurlijke of rechtspersoon die bij de overbrenging betrokken is.

Artikel 8

Onverminderd alle andere begeleidende documenten uit hoofde van andere ter zake dienende wettelijke voorschriften, moeten de in de artikelen 4 en 6 genoemde documenten elke onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende overbrenging vergezellen, ook in geval van de in artikel 5 bedoelde goedkeuring voor meer dan één overbrenging.

In geval van overbrenging per spoor moeten deze documenten beschikbaar zijn voor de bevoegde autoriteiten van alle betrokken landen.

Artikel 9

  • 1. 
    Binnen vijftien dagen na ontvangst stuurt de ontvanger van de radioactieve afvalstoffen een ontvangstbericht naar de bevoegde autoriteiten van zijn Lid-Staat; hij gebruikt hiervoor het in artikel 20 bedoelde uniforme document.
  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten van het land van bestemming sturen een afschrift van het ontvangstbericht naar de andere landen die bij de verrichting betrokken zijn. De bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong sturen een afschrift van het ontvangstbericht naar de oorspronkelijke houder.

TITEL III Invoer in en uitvoer uit de Gemeenschap

Artikel 10

  • 1. 
    Ingeval afvalstoffen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen vanuit een derde land de Gemeenschap binnenkomen en het land van bestemming een Lid-Staat is, dient de ontvanger bij de bevoegde autoriteiten van die Lid-Staat een aanvraag om vergunning in, waartoe hij gebruik maakt van het in artikel 20 bedoelde uniforme document. Ten aanzien van het land of de landen van doorvoer treedt de ontvanger op als de houder en treden de bevoegde autoriteiten van het land van bestemming op alsof zij de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong waren als bedoeld in titel II.
  • 2. 
    Ingeval afvalstoffen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen vanuit een derde land de Gemeenschap binnenkomen en het land van bestemming geen Lid-Staat is, wordt de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de afvalstoffen het eerst de Gemeenschap binnenkomen, voor die overbrenging als land van oorsprong beschouwd.
  • 3. 
    Voor onder lid 1 vallende overbrengingen stelt de toekomstige ontvanger van de over te brengen afvalstoffen binnen de Gemeenschap, en voor onder lid 2 vallende overbrengingen de persoon binnen de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de afvalstoffen het eerst de Gemeenschap binnenkomen die verantwoordelijk is voor de overbrenging binnen die Lid-Staat, zijn bevoegde autoriteiten van de overbrenging in kennis met het oog op de inleiding van de passende procedures.

Artikel 11

De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten verlenen geen vergunning voor overbrenging:

  • 1. 
    of wel naar
  • a) 
    een bestemming die zich ten zuiden van 60° zuiderbreedte bevindt;
  • b) 
    een land buiten de Gemeenschap dat partij is bij de Vierde ACS-EEG-Overeenkomst, behoudens het bepaalde in artikel 14;
  • 2. 
    of wel naar een derde land dat, naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong, overeenkomstig de criteria bedoeld in artikel 20, niet beschikt over de technische, wettelijke of bestuurlijke middelen om de radioactieve afvalstoffen veilig te beheren.

Artikel 12

  • 1. 
    Wanneer het voornemen bestaat om radioactieve afvalstoffen uit de Gemeenschap naar een derde land uit te voeren stellen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van oorsprong zich in verbinding met de autoriteiten van het land van bestemming betreffende deze overbrenging.
  • 2. 
    Indien alle voorwaarden voor de overbrenging vervuld zijn, verlenen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van oorsprong de houder van de radioactieve afvalstoffen vergunning voor de overbrenging en stellen zij de autoriteiten van het land van bestemming in kennis van deze overbrenging.
  • 3. 
    Deze vergunning doet geenszins af aan de aansprakelijkheid van de houder, de vervoerder, de eigenaar, de ontvanger of de natuurlijke of rechtspersonen die bij de overbrenging betrokken zijn.
  • 4. 
    Voor de overbrenging moeten de in artikel 20 genoemde uniforme documenten worden gebruikt.
  • 5. 
    De houder van de radioactieve afvalstoffen stelt de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong er binnen de twee weken na aankomst van in kennis dat deze afvalstoffen hun bestemming in het derde land hebben bereikt en vermeldt het laatste douanekantoor in de Gemeenschap via hetwelk de overbrenging is verricht.
  • 6. 
    Deze kennisgeving moet vergezeld zijn van een verklaring of bevestiging van de ontvanger van de radioactieve afvalstoffen, waarin staat dat deze afvalstoffen de juiste bestemming hebben bereikt, met vermelding van het douanekantoor van binnenkomst in het derde land.

TITEL IV Terugzending

Artikel 13

Wanneer een ingekapselde bron door de gebruiker ervan wordt teruggezonden naar de in een ander land gevestigde leverancier, valt de overbrenging ervan niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn.

Deze vrijstelling geldt evenwel niet voor ingekapselde bronnen die splijtbaar materiaal bevatten.

Artikel 14

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van een Lid-Staat, of van een onderneming in die Lid-Staat, waarnaar afvalstoffen voor bewerking worden uitgevoerd, om deze afvalstoffen na behandeling terug te zenden naar het land van oorsprong. Zij doet evenmin afbreuk aan het recht van een Lid-Staat, of van een onderneming in die Lid-Staat, waarnaar bestraalde kernsplijtstof voor opwerking wordt uitgevoerd, om afval en/of andere produkten van de opwerking naar het land van oorsprong terug te zenden.

Artikel 15

  • 1. 
    Wanneer een overbrenging van radioactieve afvalstoffen niet kan worden voltooid, of indien niet is voldaan aan de voorwaarden voor overbrenging overeenkomstig de bepalingen van titel II, zien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van verzending erop toe dat de radioactieve afvalstoffen in kwestie door de houder van de afvalstoffen worden teruggenomen.
  • 2. 
    In geval van overbrenging van radioactieve afvalstoffen van een derde land naar een bestemming binnen de Gemeenschap zien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van bestemming erop toe dat de ontvanger van de afvalstoffen met de in het derde land gevestigde houder van de afvalstoffen een clausule bedingt waarbij deze houder wordt verplicht de afvalstoffen terug te nemen indien een overbrenging niet kan worden voltooid.

Artikel 16

Een Lid-Staat die voor de aanvankelijke overbrenging toestemming heeft verleend voor doorvoer, kan niet weigeren toestemming te verlenen voor terugzending in de gevallen bedoeld in:

  • artikel 14, indien de terugzending betrekking heeft op hetzelfde materiaal na behandeling of opwerking en alle relevante voorschriften zijn nageleefd;
  • artikel 15, indien de terugzending op dezelfde voorwaarden en met dezelfde specificaties wordt verricht.

TITEL V Procedurebepalingen

Artikel 17

De Lid-Staten stellen de Commissie uiterlijk op 1 januari 1994 in kennis van de namen en de adressen van de bevoegde autoriteiten en van alle gegevens die noodzakelijk zijn voor snelle communicatie met deze autoriteiten, alsmede van hun eventuele niet-aanvaarding van de automatische goedkeuringsprocedure, bedoeld in artikel 6, lid 4.

De Lid-Staten stellen de Commissie regelmatig in kennis van wijzigingen in deze gegevens.

De Commissie deelt deze gegevens en wijzigingen daarvan mede aan alle bevoegde autoriteiten in de Gemeenschap.

Artikel 18

Om de twee jaar, en voor de eerste keer op 31 januari 1994, dienen de Lid-Staten bij de Commissie een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

Zij vullen deze verslagen aan met informatie over de situatie in verband met overbrengingen binnen hun respectieve grondgebied.

Op basis van deze verslagen legt de Commissie een samenvattend verslag voor aan het Europese Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité.

Artikel 19

Bij de uitvoering van de taken bedoeld in de artikelen 18 en 20 wordt de Commissie bijgestaan door een Comité van raadgevende aard, bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de betreffende kwestie, advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het Comité uitgebrachte advies. Zij brengt het Comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Artikel 20

De procedure van artikel 19 is met name van toepassing op:

  • de opstelling en eventuele aanpassing van het uniforme document voor de in artikel 4 bedoelde aanvragen om een vergunning;
  • de opstelling en eventuele aanpassing van het uniforme document voor het verlenen van goedkeuring bedoeld in artikel 6, lid 1;
  • de opstelling en eventuele aanpassing van het uniforme document ter bevestiging van ontvangst, bedoeld in artikel 9, lid 1;
  • de vaststelling van de criteria aan de hand waarvan de Lid-Staten kunnen beoordelen of aan de eisen voor uitvoer van radioactieve stoffen is voldaan, zoals bepaald in artikel 11, lid 2;
  • de opstelling van het samenvattende verslag bedoeld in artikel 18.

TITEL VI Slotbepalingen

Artikel 21

  • 1. 
    De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 1994 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis.
  • 2. 
    Wanneer de Lid-Staten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.
  • 3. 
    De Lid-Staten delen de Commissie de voornaamste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 22

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten. Gedaan te Brussel, 3 februari 1992. Voor de Raad

De Voorzitter

Joao PINHEIRO

  • (1) 
    PB nr. C 210 van 23. 8. 1990, blz. 7. (2) PB nr. C 267 van 14. 10. 1991, blz. 210. (3) PB nr. C 168 van 10. 7. 1990, blz. 18. (4) PB nr. 11 van 20. 2. 1959, blz. 221/59. (5) PB nr. L 246 van 17. 9. 1980, blz. 1. (6) PB nr. L 265 van 5. 10. 1984, blz. 4. (7) PB nr. C 235 van 12. 9. 1988, blz. 70. (8) PB nr. L 326 van 13. 12. 1984, blz. 31. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 86/279/EEG (PB nr. L 181 van 4. 7. 1986, blz. 13). (9) PB nr. L 92 van 7. 4. 1990, blz. 52. (10) PB nr. L 363 van 31. 12. 1976, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (Euratom) nr. 220/90 (PB nr. L 22 van 27. 1. 1990, blz. 56).

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.