Richtlijn 1986/378 - Tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31986L0378

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31986L0378

Richtlijn 86/378/EEG van de Raad van 24 juli 1986 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid

Publicatieblad Nr. L 225 van 12/08/1986 blz. 0040 - 0042

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 5 Deel 4 blz. 0083

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 5 Deel 4 blz. 0083

*****

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 24 juli 1986

betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid

(86/378/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 100 en 235,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat in de bewoordingen van het Verdrag iedere Lid-Staat de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke arbeid verzekert; dat onder beloning dient te worden verstaan het gewone basis- of minimumloon of -salaris, en alle overige voordelen in geld of in natura die de werkgever direct of indirect aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking betaalt;

Overwegende dat het beginsel van gelijke beloning weliswaar direct van toepassing is in gevallen waarin discriminatie kan worden vastgesteld met behulp van uitsluitend de criteria van gelijke behandeling en gelijke beloning, maar dat er ook gevallen zijn waarin het voor de verwezenlijking van dit beginsel nodig is aanvullende maatregelen goed te keuren, die de draagwijdte ervan verduidelijken;

Overwegende dat in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (4) is bepaald dat de Raad, ten einde de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid te waarborgen, op voorstel van de Commissie bepalingen vaststelt waarbij met name de inhoud, de draagwijdte en de wijze van toepassing van dat beginsel nader worden omschreven; dat de Raad daartoe Richtlijn 79/7/EEG van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (5) heeft vastgesteld;

Overwegende dat in artikel 3, lid 3, van Richtlijn 79/7/EEG is bepaald dat de Raad, ten einde de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling in de ondernemings- en sectoriële regelingen te waarborgen, op voorstel van de Commissie bepalingen vaststelt waarbij de inhoud, de draagwijdte en de wijze van toepassing van dat beginsel nader worden omschreven;

Overwegende dat moet worden overgegaan tot de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling in de ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid die bescherming bieden tegen de risico's genoemd in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 79/7/EEG, alsook in die welke voor de loontrekkenden alle overige voordelen in geld of in natura in de zin van het Verdrag verschaffen;

Overwegende dat de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling geen afbreuk doet aan de bepalingen betreffende de bescherming van de vrouw wegens moederschap,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze richtlijn beoogt de tenuitvoerlegging in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, hierna genoemd »beginsel van gelijke behandeling".

Artikel 2

  • 1. 
    Als ondernemings- of sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid worden aangemerkt regelingen die niet vallen onder Richtlijn 79/7/EEG en tot doel hebben aan de werknemers of zelfstandigen uit een onderneming, een groep ondernemingen, een tak van de economie of een één of meer bedrijfstakken omvattende sector, prestaties te verstrekken in aanvulling op de prestaties uit hoofde van de wettelijke regelingen op het gebied van de sociale zekerheid of in de plaats daarvan, ongeacht of aansluiting bij deze regelingen verplicht is of niet.
  • 2. 
    Deze richtlijn is niet van toepassing op:
  • a) 
    individuele overeenkomsten,
  • b) 
    regelingen die slechts één lid tellen,
  • c) 
    in het geval van werknemers, verzekeringsovereenkomsten waarbij de werkgever geen partij is,
  • d) 
    de facultatieve bepalingen van de ondernemings- of sectoriële regelingen die de deelnemers individueel worden aangeboden ten einde hun
  • hetzij aanvullende prestaties,
  • hetzij de keuze van het tijdstip waarop de normale prestaties zullen ingaan of de keuze tussen verscheidene prestaties

te waarborgen.

Artikel 3

Deze richtlijn is van toepassing op de beroepsbevolking - met inbegrip van zelfstandigen, van werknemers wier arbeid is onderbroken door ziekte, moederschap, ongeval of onvrijwillige werkloosheid, en van werkzoekenden - alsmede op gepensioneerde of invalide werknemers.

Artikel 4

Deze richtlijn is van toepassing op:

  • a) 
    ondernemings- en sectoriële regelingen die bescherming bieden tegen de volgende eventualiteiten:
  • ziekte,
  • invaliditeit,
  • ouderdom, met inbegrip van vervroegde uittreding,
  • arbeidsongevallen en beroepsziekten,
  • werkloosheid;
  • b) 
    ondernemings- en sectoriële regelingen die voorzien in andere sociale prestaties in natura of in geld, en met name prestaties aan nagelaten betrekkingen en gezinsbijslagen, indien deze prestaties voor werknemers zijn bestemd en derhalve voordelen vormen welke de werkgever aan de werknemer uit hoofde van diens dienstbetrekking betaalt.

Artikel 5

  • 1. 
    Onder de in onderstaande bepalingen vastgestelde voorwaarden houdt het beginsel van gelijke behandeling in dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect, door verwijzing naar met name de echtelijke staat of de gezinssituatie, is uitgesloten, in het bijzonder met betrekking tot:
  • het toepassingsgebied van de regelingen alsmede de voorwaarden inzake toelating tot de regelingen;
  • de verplichting tot premiebetaling en de premieberekening;
  • de berekening van de prestaties, waaronder begrepen verhogingen verschuldigd uit hoofde van de echtgenoot en voor ten laste komende personen, alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van het recht op prestaties.
  • 2. 
    Het beginsel van gelijke behandeling doet geen afbreuk aan de bepalingen betreffende de bescherming van de vrouw wegens moederschap.

Artikel 6

  • 1. 
    Tot de bepalingen die in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling, moeten die worden gerekend welke van het geslacht, hetzij direct, hetzij indirect, voor verwijzing naar met name de echtelijke staat of de gezinssituatie, uitgaan om:
  • a) 
    te bepalen welke personen aan een ondernemings- of sectoriële regeling mogen deelnemen;
  • b) 
    te bepalen of verplicht dan wel vrijwillig aan een dergelijke regeling wordt deelgenomen;
  • c) 
    uiteenlopende regels vast te stellen ten aanzien van de leeftijd voor toetreding tot de regeling of ten aanzien van de minimumduur van arbeid of aansluiting bij de regeling om in aanmerking te komen voor de prestaties;
  • d) 
    behoudens voor zover bepaald onder h) en i), uiteenlopende regels vast te stellen ten aanzien van de terugbetaling van de premies of bijdragen wanneer de aangeslotene uit de regeling treedt zonder te voldoen aan de voorwaarden die hem een uitgesteld recht op de prestaties op lange termijn waarborgen;
  • e) 
    uiteenlopende voorwaarden vast te stellen voor de toekenning van de prestaties of deze voor een van beide geslachten voor te behouden;
  • f) 
    uiteenlopende pensioenleeftijden op te leggen;
  • g) 
    het behoud of de verwerving van rechten te onderbreken gedurende de wettelijke of krachtens collectieve arbeidsovereenkomsten voorgeschreven en door de werkgever uitbetaalde perioden van moederschapsverlof of van verlof om gezinsredenen;
  • h) 
    uiteenlopende niveaus voor de prestaties vast te stellen, behoudens voor zover nodig om rekening te houden met actuariële berekeningselementen die voor de twee geslachten verschillen bij prestaties die als door de premies of bijdragen bepaald worden beschouwd; i) uiteenlopende niveaus vast te stellen voor de premies of bijdragen van werknemers;

uiteenlopende niveaus vast te stellen voor de premies of bijdragen van werkgevers bij prestaties die als door de premies of bijdragen bepaald worden beschouwd, behalve wanneer het erom gaat de bedragen van deze prestaties nader tot elkaar te brengen;

  • j) 
    verschillende normen of uitsluitend voor de personen van een bepaald geslacht geldende normen vast te stellen, behoudens voor zover bepaald onder h) en i), met betrekking tot de garantie of het behoud van het recht op uitgestelde prestaties wanneer de aangeslotene de regeling verlaat.
  • 2. 
    Wanneer de toekenning van onder deze richtlijn vallende prestaties wordt overgelaten aan de beoordeling van de uitvoeringsorganen van de regeling, moeten deze zich laten leiden door het beginsel van gelijke behandeling.

Artikel 7

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen opdat:

  • a) 
    de bepalingen in wettelijk verplichte collectieve arbeidsovereenkomsten, arbeidsreglementen van bedrijven of alle andere regels in verband met ondernemings- of sectoriële regelingen die in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling, nietig zijn, nietig kunnen worden verklaard of kunnen worden gewijzigd;
  • b) 
    de regelingen die dergelijke bepalingen bevatten, niet door bestuursrechtelijke maatregelen kunnen worden goedgekeurd of algemeen verbindend verklaard.

Artikel 8

  • 1. 
    De Lid-Staten nemen de maatregelen die nodig zijn opdat de bepalingen van de ondernemings- of sectoriële regelingen die in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling, uiterlijk op 1 januari 1993 worden herzien.
  • 2. 
    Deze richtlijn belet niet dat de rechten en verplichtingen die verband houden met een periode van aansluiting bij een ondernemings- of sectoriële regeling die voorafging aan de herziening van deze regeling, blijven vallen onder de bepalingen van de regeling die van kracht was tijdens bedoelde periode.

Artikel 9

De Lid-Staten mogen de verplichte tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling uitstellen:

  • a) 
    met betrekking tot de vaststelling van de pensioengerechtigde leeftijd voor de toekenning van het ouderdoms- of rustpensioen en de eventuele gevolgen daarvan voor andere prestaties, naar hun keuze:
  • hetzij uiterlijk tot het tijdstip waarop die gelijke behandeling gerealiseerd is in de wettelijke regelingen,
  • hetzij uiterlijk totdat deze gelijke behandeling bij richtlijn wordt voorgeschreven;
  • b) 
    met betrekking tot de pensioenen van nagelaten betrekkingen, totdat het beginsel van de gelijke behandeling bij richtlijn wordt voorgeschreven in de wettelijke sociale zekerheidsregelingen op dit gebied;
  • c) 
    met betrekking tot de toepassing van artikel 6, lid 1, onder i), eerste alinea, om rekening te houden met de verschillende actuariële berekeningselementen, uiterlijk tot het verstrijken van een termijn van dertien jaar te rekenen vanaf de kennisgeving van deze richtlijn.

Artikel 10

De Lid-Staten nemen in hun interne rechtsorde de nodige voorschriften op om een ieder die meent te zijn benadeeld door de niet-toepassing van het beginsel van gelijke behandeling, de mogelijkheid te bieden om zijn rechten voor de rechter te doen gelden na eventueel een beroep op andere bevoegde instanties te hebben gedaan.

Artikel 11

De Lid-Staten nemen de maatregelen die nodig zijn voor het beschermen van de werknemers tegen elke vorm van ontslag die een reactie zou zijn van de werkgever op een op ondernemingsniveau neergelegde klacht of op een rechtsvordering die erop gericht is het beginsel van gelijke behandeling te doen naleven.

Artikel 12

  • 1. 
    De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk drie jaar na de kennisgeving (1) van deze richtlijn aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
  • 2. 
    De Lid-Staten verstrekken aan de Commissie, uiterlijk vijf jaar na de kennisgeving van deze richtlijn, alle dienstige gegevens om haar in staat te stellen aan de Raad een verslag over de toepassing van deze richtlijn voor te leggen.

Artikel 13

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 24 juli 1986.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • A. 
    CLARK
  • (1) 
    PB nr. C 134 van 21. 5. 1983, blz. 7.
  • (2) 
    PB nr. C 117 van 30. 4. 1984, blz. 169.
  • (3) 
    PB nr. C 35 van 9. 2. 1984, blz. 7.
  • (4) 
    PB nr. L 39 van 14. 2. 1976, blz. 40.
  • (5) 
    PB nr. L 6 van 10. 1. 1979, blz. 24.
  • (1) 
    Van deze richtlijn is aan de Lid-Staten kennis gegeven op 30 juli 1986.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.