Richtlijn 1985/433 - Onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het terrein van de farmacie, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging voor bepaalde werkzaamheden op farmaceutisch gebied

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31985L0433

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31985L0433

Richtlijn 85/433/EEG van de Raad van 16 september 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het terrein van de farmacie, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging voor bepaalde werkzaamheden op farmaceutisch gebied

Publicatieblad Nr. L 253 van 24/09/1985 blz. 0037 - 0042

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 16 Deel 1 blz. 0082

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 06 Deel 3 blz. 0028

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 16 Deel 1 blz. 0082

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 06 Deel 3 blz. 0028

*****

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 16 september 1985

inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het terrein van de farmacie, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging voor bepaalde werkzaamheden op farmaceutisch gebied

(85/433/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 49 en 57,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat krachtens het Verdrag ieder verschil in behandeling op grond van nationaliteit inzake vestiging en het verrichten van diensten sedert het einde van de overgangsperiode is verboden; dat het aldus verwezenlijkte beginsel van gelijke behandeling als eigen onderdanen met name ook van toepassing is op de afgifte van een vergunning die eventueel vereist is voor de toegang tot bepaalde werkzaamheden alsmede op de inschrijving of aansluiting bij beroeps- of bedrijfsorganisaties;

Overwegende dat het evenwel dienstig lijkt een aantal bepalingen vast te stellen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging;

Overwegende dat de Lid-Staten krachtens artikel 54, lid 3, sub h), van het Verdrag geen enkele vorm van steun mogen verlenen waardoor de vestigingsvoorwaarden kunnen worden vervalst;

Overwegende dat artikel 57, lid 1, van het Verdrag de vaststelling voorschrijft van richtlijnen inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels;

Overwegende dat het, gezien de verschillen die thans in de Lid-Staten bestaan tussen de opleidingen op het terrein van de farmacie, noodzakelijk is bepaalde cooerdinatievoorschriften vast te stellen die het de Lid-Staten mogelijk dienen te maken over te gaan tot de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels; dat deze cooerdinatie geschiedt bij Richtlijn 85/432/EEG van de Raad van 16 september 1985 inzake de cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde werkzaamheden op farmaceutisch gebied (4);

Overwegende dat voor de toegang tot bepaalde werkzaamheden op farmaceutisch gebied in bepaalde Lid-Staten naast het verkrijgen van een diploma, certificaat of andere titel, aanvullende beroepservaring wordt vereist; dat het, aangezien er tussen de Lid-Staten op dit vlak nog geen convergentie bestaat, ten einde moeilijkheden te ondervangen wenselijk is een passende praktijkervaring van gelijke duur in een andere Lid-Staat als genoegzame voorwaarde te erkennen;

Overwegende dat in het kader van hun nationaal beleid op het gebied van de volksgezondheid dat er met name op is gericht te zorgen voor een bevredigende verstrekking van geneesmiddelen over hun gehele grondgebied, sommige Lid-Staten het aantal nieuwe apotheken die kunnen worden opgericht, beperken, terwijl andere Lid-Staten geen bepalingen van dien aard hebben aangenomen; dat het derhalve voorbarig is te bepalen dat de rechtsgevolgen van de erkenning van diploma's, certificaten en andere titels op het terrein van de farmacie zich ook moeten uitstrekken tot de uitoefening van de werkzaamheden van een apotheker als houder van een apotheek die sinds minder dan drie jaar voor het publiek toegankelijk is; dat dit probleem binnen een bepaalde termijn door de Commissie en de Raad opnieuw moet worden bestudeerd;

Overwegende dat, aangezien een richtlijn inzake de onderlinge erkenning van de diploma's niet noodzakelijkerwijze de materiële gelijkwaardigheid inhoudt van de opleidingen waarop deze diploma's betrekking hebben, het voeren van de opleidingstitel uitsluitend in de taal van de Lid-Staat van oorsprong of herkomst dient te worden toegestaan;

Overwegende dat de Lid-Staten, om de toepassing van deze richtlijn door hun nationale administraties te vergemakkelijken, kunnen bepalen dat de begunstigden die aan de daarin gestelde opleidingsvoorwaarden voldoen, te zamen met hun opleidingstitel een certificaat van de bevoegde overheid van de Lid-Staat van oorsprong of herkomst dienen over te leggen waarin wordt verklaard dat deze titels met de in deze richtlijn bedoelde titels overeenstemmen;

Overwegende dat deze richtlijn geen afbreuk doet aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten die vennootschappen het uitoefenen van bepaalde werkzaamheden verbieden dan wel daarvoor bepaalde voorwaarden stellen;

Overwegende dat het moeilijk te beoordelen valt in welke mate regels tot vergemakkelijking van het vrij verrichten van diensten door apothekers thans dienstig zouden kunnen zijn; dat het onder deze omstandigheden niet gewenst is thans dergelijke voorschriften vast te stellen;

Overwegende dat op het gebied van goed gedrag en betrouwbaarheid onderscheid dient te worden gemaakt tussen de eisen die kunnen worden gesteld voor een eerste toegang tot het beroep en voor de uitoefening ervan;

Overwegende dat ten aanzien van de werkzaamheden in loondienst Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (1) voor de gereglementeerde beroepen geen specifieke bepalingen over goed gedrag en betrouwbaarheid, tuchtrecht en het voeren van een titel bevat; dat de desbetreffende regelingen naar gelang van de Lid-Staten zowel op werknemers als op zelfstandigen worden of kunnen worden toegepast; dat de werkzaamheden die in de Lid-Staten afhankelijk zijn gesteld van het bezit van een diploma, certificaat of andere titel op het terrein van de farmacie zowel door zelfstandigen als door werknemers of ook afwisselend als werknemer en als zelfstandige door dezelfde personen gedurende hun loopbaan worden uitgeoefend; dat het, voor een werkelijke bevordering van het vrije verkeer van deze beroepsbeoefenaren binnen de Gemeenschap, derhalve noodzakelijk lijkt de toepassing van deze richtlijn uit te breiden tot in loondienst werkzame personen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Werkingssfeer

Artikel 1

Deze richtlijn is van toepassing op de werkzaamheden waarbij de toegang en de uitoefening in een of meer Lid-Staten zijn onderworpen aan voorwaarden met betrekking tot de beroepsbekwaamheid en die openstaan voor de houders van een der in artikel 4 genoemde diploma's, certificaten of andere titels op het terrein van de farmacie.

HOOFDSTUK II

Diploma's, certificaten en andere titels op het terrein van de farmacie

Artikel 2

  • 1. 
    Elke Lid-Staat erkent de door de andere Lid-Staten aan de onderdanen van Lid-Staten overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 85/432/EEG afgegeven en in artikel 4 vermelde diploma's, certificaten en andere titels door daaraan met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf uitgereikte, in artikel 4 vermelde diploma's, certificaten en andere titels.
  • 2. 
    De Lid-Staten zijn echter niet verplicht aan de in lid 1 bedoelde diploma's, certificaten en andere titels, rechtsgevolgen te verbinden voor de vestiging van nieuwe voor het publiek toegankelijke apotheken. Voor de toepassing van deze richtlijn worden ook minder dan drie jaar bestaande apotheken als zodanig aangemerkt.

Vijf jaar na het verstrijken van de in artikel 19 genoemde termijn dient de Commissie bij de Raad een verslag in over de toepassing van de eerste alinea door de Lid-Staten, alsmede over de mogelijkheid om de rechtsgevolgen van de onderlinge erkenning van de in lid 1 bedoelde diploma's, certificaten en andere titels uit te breiden. In voorkomend geval doet zij passende voorstellen.

Artikel 3

  • 1. 
    In afwijking van artikel 2, en onverminderd artikel 45 van de Toetredingsakte van 1979, is de Helleense Republiek slechts verplicht om de in artikel 2 bedoelde rechtsgevolgen te verbinden aan de door de andere Lid-Staten uitgereikte diploma's, certificaten en andere titels voor de uitoefening in loondienst, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1612/68, van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden.

Zolang de Helleense Republiek gebruik maakt van deze ontheffing, en onverminderd artikel 45 van de Toetredingsakte van 1979, zijn de overige Lid-Staten slechts verplicht om de in artikel 2 bedoelde rechtsgevolgen te verbinden aan de in artikel 4, sub d), genoemde certificaten voor de uitoefening in loondienst, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1612/68, van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden.

  • 2. 
    Tien jaar na het verstrijken van de in artikel 19 genoemde termijn dient de Commissie bij de Raad passende voorstellen in om de rechtsgevolgen van de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels uit te breiden ten einde de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging tussen de Helleense Republiek en de overige Lid-Staten te vergemakkelijken. De Raad beslist over deze voorstellen volgens de bij het Verdrag vastgestelde procedures.

Artikel 4

De in artikel 2 bedoelde diploma's, certificaten en andere titels zijn:

  • a) 
    in België:

Het wettelijk diploma van apoteker/»diplôme légal de pharmacien" uitgereikt door de Faculteiten van Geneeskunde en van Farmaceutische wetenschappen van de Universiteiten, door de Centrale Examencommissie of door de Examencommissies van de Staat voor het universitair onderwijs.

  • b) 
    in Denemarken:

»Bevis for bestaaet farmaceutisk kandidateksamen" (verklaring inzake het met goed gevolg afleggen van het kandidaatsexamen op het terrein van de farmacie).

  • c) 
    in Duitsland:
  • 1. 
    Het door de bevoegde instanties afgegeven »Zeugnis ueber die staatliche Pharmazeutische Pruefung" (certificaat betreffende het staatsexamen van apotheker).
  • 2. 
    De verklaringen van de bevoegde instanties van de Bondsrepubliek Duitsland waarbij de gelijkwaardigheid van de sedert 8 mei 1945 door de bevoegde instanties van de Duitse Democratische Republiek uitgereikte opleidingstitels met de sub 1 bedoelde titels wordt bekrachtigd.
  • d) 
    in Griekenland:

pistopoiitikó ton armodíon archón, ikanótitas áskisis tis farmakeftikís, chorigoýmeno metá apó kratikí exétasi (Het door de bevoegde autoriteiten na een staatsexamen afgegeven certificaat van bekwaamheid voor het uitoefenen van de werkzaamheden van apotheker).

  • e) 
    in Frankrijk:

Het door de universiteiten afgegeven staatsdiploma van apotheker of staatsdiploma van doctor in de farmacie.

  • f) 
    in Ierland:

Het certificaat van »Registered Pharmaceutical Chemist".

  • g) 
    in Italië:

Het diploma of certificaat van bevoegdheid tot de uitoefening van het beroep van apotheker, verkregen na het afleggen van een staatsexamen.

  • h) 
    in Luxemburg:

Het Staatsdiploma van apotheker, afgegeven door de Commissie voor het Staatsexamen en voor gezien getekend door de Minister van Onderwijs.

  • i) 
    in Nederland:

Het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd apothekersexamen.

  • j) 
    in het Verenigd Koninkrijk:

Het certificaat van »Registered Pharmaceutical Chemist".

Artikel 5

Wanneer in een Lid-Staat de toegang tot en de uitoefening van één der in artikel 1 genoemde werkzaamheden, behalve van het bezit van een in artikel 4 genoemd diploma, certificaat of andere titel afhankelijk worden gesteld van het bezit van aanvullende beroepservaring, erkent deze Staat als genoegzaam bewijs te dien einde een verklaring van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van oorsprong of herkomst dat de betrokkene de genoemde werkzaamheden in de Lid-Staat van oorsprong of herkomst gedurende een periode van gelijke duur heeft uitgeoefend.

Deze erkenning geldt evenwel niet voor wat betreft de beroepservaring van twee jaar die door het Groothertogdom Luxemburg wordt geëist voor het verlenen van een vergunning voor een voor het publiek toegankelijke apotheek.

HOOFDSTUK III

Verworven rechten

Artikel 6

De door de Lid-Staten aan de onderdanen van Lid-Staten afgegeven diploma's, certificaten en andere universitaire of gelijkwaardige titels op het terrein van de farmacie, die niet beantwoorden aan het geheel der minimumopleidingseisen, bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 85/432/EEG worden gelijkgesteld met de diploma's die wel aan deze eisen voldoen:

  • indien daarmee een opleiding is bekroond die vóór het van toepassing worden van genoemde richtlijn is voltooid of
  • indien daarmee een opleiding is bekroond die vóór het van toepassing worden van genoemde richtlijn is aangevangen, doch nadien is voltooid,

en in beide gevallen

  • indien zij vergezeld gaan van een verklaring waarin wordt bevestigd dat de houders ervan een van de in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 85/432/EEG bedoelde werkzaamheden gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren in de loop van de vijf jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan, in een Lid-Staat daadwerkelijk en op wettige wijze hebben uitgeoefend, voor zover deze werkzaamheden in die Lid-Staat gereglementeerd zijn. HOOFDSTUK IV

Het voeren van de opleidingstitel

Artikel 7

  • 1. 
    Onverminderd artikel 14, draagt de ontvangende Lid-Staat er zorg voor dat de onderdanen van de Lid-Staten die aan de in de artikelen 2, 5 en 6 gestelde voorwaarden voldoen, het recht hebben gebruik te maken van hun wettige, in de Lid-Staat van oorsprong of herkomst gevoerde opleidingstitel, en eventueel van de afkorting daarvan, in de taal van die Lid-Staat. De ontvangende Lid-Staat kan voorschrijven dat deze titel wordt gevolgd door de naam en de plaats van de instelling of de examencommissie die hem heeft afgegeven.
  • 2. 
    Wanneer de opleidingstitel van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst in de ontvangende Lid-Staat aanleiding kan geven tot verwarring met een titel waarvoor in deze laatste Staat een aanvullende opleiding is voorgeschreven die de begunstigde niet heeft genoten, kan de ontvangende Lid-Staat voorschrijven dat de begunstigde zijn opleidingstitel van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst voert in een door de ontvangende Lid-Staat aangegeven passende vorm.

HOOFDSTUK V

Maatregelen ter vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging

Artikel 8

  • 1. 
    De ontvangende Lid-Staat die van zijn onderdanen voor de eerste toegang tot een van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden een bewijs van goed gedrag of betrouwbaarheid verlangt, aanvaardt voor de onderdanen van de Lid-Staten als genoegzaam bewijs een door een bevoegde instantie van de Lid-Staat van oorsprong of herkomst afgegeven verklaring, waaruit blijkt dat aan de in deze Lid-Staat voor de toegang tot de betrokken werkzaamheid gestelde voorwaarden inzake goed gedrag of betrouwbaarheid is voldaan.
  • 2. 
    Indien de Lid-Staat van oorsprong of herkomst voor de eerste toegang tot de betrokken werkzaamheid geen bewijs van goed gedrag of betrouwbaarheid verlangt, kan de ontvangende Lid-Staat van de onderdanen van deze Lid-Staat van oorsprong of herkomst een uittreksel uit het strafregister verlangen of, bij gebreke daarvan, een door een bevoegde instantie van de Lid-Staat van oorsprong of herkomst afgegeven gelijkwaardig document.
  • 3. 
    Indien de ontvangende Lid-Staat kennis heeft van ernstige en nauwkeurig bepaalde feiten die hebben plaatsgevonden buiten zijn grondgebied en vóór de vestiging van de betrokkene op zijn grondgebied en in deze ontvangende Staat van invloed kunnen zijn op de toegang tot de betrokken werkzaamheid, kan hij de Lid-Staat van oorsprong of herkomst daarvan op de hoogte stellen.

De Lid-Staat van oorsprong of herkomst gaat de juistheid van deze feiten na, voor zover zij in deze Lid-Staat van invloed kunnen zijn op de toegang tot de betrokken werkzaamheid. De autoriteiten van deze Staat bepalen zelf de aard en de omvang van het in te stellen onderzoek en brengen de consequenties die zij daaruit trekken ten aanzien van de door hen afgegeven verklaringen of documenten, ter kennis van de ontvangende Lid-Staat.

  • 4. 
    De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de inhoud van de toegezonden inlichtingen geheim blijft.

Artikel 9

  • 1. 
    Indien in een ontvangende Lid-Staat wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen gelden met betrekking tot het voldoen aan de vereisten van goed gedrag of betrouwbaarheid, daaronder begrepen normen ten aanzien van de beroepsuitoefening die kunnen leiden tot tuchtrechtelijke maatregelen bij ernstige schending daarvan of bij strafrechtelijke veroordeling, die betrekking hebben op de uitoefening van een der in artikel 1 bedoelde werkzaamheden, verstrekt de Lid-Staat van oorsprong of herkomst aan de ontvangende Lid-Staat de nodige inlichtingen betreffende de ten opzichte van de betrokkene genomen maatregelen of sancties van administratieve aard of die betrekking hebben op de beroepsuitoefening, alsmede betreffende de strafrechtelijke sancties die betrekking hebben op de uitoefening van het beroep in de Lid-Staat van oorsprong of herkomst.
  • 2. 
    Indien de ontvangende Lid-Staat kennis draagt van ernstige en nauwkeurig bepaalde feiten die hebben plaatsgevonden buiten zijn grondgebied en vóór de vestiging van de betrokkene op zijn grondgebied en in deze ontvangende Staat van invloed kunnen zijn op de uitoefening van de betrokken werkzaamheid, kan hij de Lid-Staat van oorsprong of herkomst daarvan op de hoogte stellen.

De Lid-Staat van oorsprong of herkomst gaat de juistheid van deze feiten na, voor zover zij in deze Lid-Staat van invloed kunnen zijn op de uitoefening van de betrokken werkzaamheid. De autoriteiten van deze Staat bepalen zelf de aard en de omvang van het in te stellen onderzoek en brengen de consequenties die zij daaruit trekken ten aanzien van de door hen krachtens lid 1 toegezonden inlichtingen ter kennis van de ontvangende Lid-Staat.

  • 3. 
    De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de inhoud van de toegezonden inlichtingen geheim blijft. Artikel 10

Indien de ontvangende Lid-Staat van de eigen onderdanen voor de toegang tot of de uitoefening van een van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden een op de lichamelijke of geestelijke gezondheid betrekking hebbend document eist, aanvaardt deze Lid-Staat overlegging van het door de Lid-Staat van oorsprong of herkomst vereiste document als voldoende.

Indien de Lid-Staat van oorsprong of herkomst voor de toegang tot of de uitoefening van de betrokken werkzaamheid geen document van deze aard verlangt, aanvaardt de ontvangende Lid-Staat van de onderdanen van de Lid-Staat van oorsprong of herkomst een door een bevoegde autoriteit van laatstgenoemde Staat afgegeven, met de verklaringen van de ontvangende Lid-Staat overeenstemmende verklaring.

Artikel 11

De in de artikelen 8, 9 en 10 bedoelde documenten mogen bij overlegging niet ouder zijn dan drie maanden.

Artikel 12

  • 1. 
    De procedure inzake de toelating van de begunstigde tot een van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden overeenkomstig de artikelen 8, 9 en 10 moet zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden nadat het volledige dossier van de betrokkene is ingediend, worden voltooid, onverminderd de termijnen die kunnen voortvloeien uit een eventueel beroep dat na deze procedure wordt ingesteld.
  • 2. 
    In de in artikel 8, lid 3, en in artikel 9, lid 2, bedoelde gevallen leidt het verzoek om heropening van het onderzoek tot schorsing van de in lid 1 bedoelde termijn.

De geraadpleegde Lid-Staat van oorsprong of herkomst moet zijn antwoord binnen drie maanden toezenden.

Na ontvangst van dit antwoord of na het verstrijken van deze termijn gaat de ontvangende Lid-Staat voort met de in lid 1 bedoelde procedure.

Artikel 13

Indien een ontvangende Lid-Staat verlangt dat zijn onderdanen voor de toegang tot of de uitoefening van één der in artikel 1 bedoelde werkzaamheden een eed of plechtige verklaring afleggen en de formule van deze eed of verklaring niet door de onderdanen van de andere Lid-Staten kan worden gebruikt, ziet de ontvangende Lid-Staat erop toe dat aan de betrokkenen een passende en gelijkwaardige formule wordt voorgelegd.

Artikel 14

Wanneer in een ontvangende Lid-Staat voorschriften gelden voor het voeren van de beroepstitel voor een van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden, voeren de onderdanen van de Lid-Staten die voldoen aan de in de artikelen 2, 5 en 6 gestelde voorwaarden inzake opleiding, de beroepstitel die in het ontvangende land met deze voorwaarden overeenkomt, en maken zij gebruik van de afkorting van deze titel.

Artikel 15

  • 1. 
    De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen ten einde de begunstigden in staat te stellen geïnformeerd te worden omtrent de wetgeving inzake gezondheidszorg en die op sociaal gebied, alsmede, in voorkomend geval, omtrent de regels die bestaan ten aanzien van de beroepsethiek in de ontvangende Lid-Staat.

Te dien einde kunnen zij informatiediensten oprichten waar de begunstigden de nodige gegevens kunnen inwinnen. De ontvangende Lid-Staten kunnen de begunstigden verplichten met deze diensten contact op te nemen.

  • 2. 
    De Lid-Staten kunnen de in lid 1 bedoelde diensten oprichten bij de bevoegde autoriteiten en instanties die zij binnen de in artikel 19, lid 1, gestelde termijn aanwijzen.
  • 3. 
    De Lid-Staten dragen er zorg voor dat in voorkomend geval de begunstigden in hun eigen belang en in dat van hun cliënten de talenkennis verwerven die noodzakelijk is voor de uitoefening van hun beroepswerkzaamheden in de ontvangende Lid-Staat.

HOOFDSTUK VI

Slotbepalingen

Artikel 16

De ontvangende Lid-Staat kan, in geval van gegronde twijfel, van de bevoegde autoriteiten van een andere Lid-Staat een bevestiging verlangen van de echtheid van de in die Lid-Staat afgegeven, in de hoofdstukken II en III bedoelde diploma's, certificaten en andere titels alsmede de bevestiging van het feit dat de begunstigde heeft voldaan aan alle in Richtlijn 85/432/EEG gestelde opleidingsvoorwaarden.

Artikel 17

De Lid-Staten wijzen binnen de in artikel 19, lid 1, gestelde termijn de autoriteiten en instanties aan die gemachtigd zijn tot afgifte en inontvangstneming van de diploma's, certificaten en andere titels alsmede van de documenten en informatie die in deze richtlijn worden genoemd en stellen de overige Lid-Staten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 18

Deze richtlijn is eveneens van toepassing op de onderdanen van de Lid-Staten die, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1612/68, een van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden in loondienst uitoefenen of zullen uitoefenen. Artikel 19

  • 1. 
    De Lid-Staten treffen de maatregelen die nodig zijn om vóór 1 oktober 1987 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
  • 2. 
    De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mede van alle belangrijke bepalingen van nationaal recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 20

Wanneer zich bij de toepassing van deze richtlijn op bepaalde terreinen ernstige moeilijkheden mochten voordoen voor een Lid-Staat, onderzoekt de Commissie deze moeilijkheden samen met die Staat en wint zij het advies in van het bij Besluit 75/320/EEG (1) opgerichte Geneesmiddelencomité.

In voorkomend geval legt de Commissie passende voorstellen aan de Raad voor.

Artikel 21

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Luxemburg, 16 september 1985.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • M. 
    FISCHBACH
  • (1) 
    PB nr. C 35 van 18. 2. 1981, blz. 6 en

PB nr. C 40 van 18. 2. 1984, blz. 4.

  • (2) 
    PB nr. C 277 van 17. 10. 1983, blz. 160.
  • (3) 
    PB nr. C 230 van 10. 9. 1981, blz. 10.
  • (4) 
    Zie blz. 34 van dit Publikatieblad.
  • (1) 
    PB nr. L 257 van 19. 10. 1968, blz. 2.
  • (1) 
    PB nr. L 147 van 9. 6. 1975, blz. 23.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.