Richtlijn 1985/358 - Aanvulling van Richtlijn 81/602/EEG betreffende het verbod van bepaalde stoffen met hormonale werking en van stoffen met thyreostatische werking

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31985L0358

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31985L0358

Richtlijn 85/358/EEG van de Raad van 16 juli 1985 tot aanvulling van Richtlijn 81/602/EEG betreffende het verbod van bepaalde stoffen met hormonale werking en van stoffen met thyreostatische werking

Publicatieblad Nr. L 191 van 23/07/1985 blz. 0046 - 0049

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 18 blz. 0241

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 36 blz. 0104

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 18 blz. 0241

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 36 blz. 0104

*****

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 16 juli 1985

tot aanvulling van Richtlijn 81/602/EEG betreffende het verbod van bepaalde stoffen met hormonale werking en van stoffen met thyreostatische werking

(85/358/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 43 en 100,

Gelet op Richtlijn 81/602/EEG van de Raad van 31 juli 1981 betreffende het verbod van bepaalde stoffen met hormonale werking en van stoffen met thyreostatische werking (1), inzonderheid op artikel 7,

Gezien het voorstel van de Commissie (2),

Gezien het advies van het Europese Parlement (3),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (4),

Overwegende dat communautaire controlemaatregelen dienen te worden ingevoerd om de uniforme toepassing in alle Lid-Staten te waarborgen van de bij Richtlijn 81/602/EEG vastgestelde normen;

Overwegende dat deze controlemaatregelen de verschillende fasen moeten omvatten die lopen van de vervaardiging tot de verkoop van bij Richtlijn 81/602/EEG bedoelde stoffen en veterinaire farmaceutische bereidingen;

Overwegende dat het naar luid van artikel 7 van Richtlijn 81/602/EEG aan de Raad is met name de voorschriften inzake de controle van landbouwdieren op het bedrijf van oorsprong en in het slachthuis, alsmede van het vlees van deze dieren, met inbegrip van vlees bestemd voor de vervaardiging van vleesprodukten, vast te stellen;

Overwegende dat dient te worden voorzien in officiële monsterneming in het slachthuis; dat voorts bij een gegrond vermoeden van overtreding dient te worden voorzien in de mogelijkheid van een dergelijke monsterneming op het bedrijf van oorsprong;

Overwegende dat de analyse van de monsters dient plaats te vinden in een erkend officieel laboratorium;

Overwegende dat in afwachting van de vaststelling van een analysemethode en van communautaire uniforme referentiemethoden, een gemeenschappelijke methodologie dient te worden aanvaard voor gebruik bij betwisting;

Overwegende dat indien de aanwezigheid van verboden stoffen of residuen van deze stoffen wordt bevestigd, een onderzoek op het bedrijf van oorsprong dient plaats te vinden ten einde het vlees waarom het gaat uit te sluiten van consumptie door mens of dier en de verboden stoffen onder officieel toezicht te plaatsen;

Overwegende dat om de tenuitvoerlegging van de overwogen bepalingen te vergemakkelijken, dient te worden voorzien in een procedure waarbij een nauwe samenwerking tot stand wordt gebracht in het Permanent Veterinair Comité ingesteld bij besluit van de Raad van 15 oktober 1968,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De Lid-Staten zien erop toe dat in het stadium van de bereiding van de in Richtlijn 81/602/EEG bedoelde stoffen, alsmede in het stadium van hun behandeling, opslag, vervoer, distributie en verkoop, ter plaatse officiële steekproefcontroles worden verricht op de aanwezigheid van verboden stoffen en van veterinaire farmaceutische bereidingen die verboden stoffen bevatten welke bestemd zijn om voor mestdoeleinden aan dieren te worden toegediend.

Artikel 2

Onverminderd de controlemaatregelen krachtens de Richtlijnen 64/433/EEG (1) en 72/462/EEG (2), zien de Lid-Staten erop toe dat de controle op landbouwdieren, vlees van die dieren, dan wel van dat vlees vervaardigde vleesprodukten, op hun grondgebied wordt uitgevoerd overeenkomstig de volgende artikelen, ten einde er met name zorg voor te dragen dat de bepalingen van Richtlijn 81/602/EEG worden nageleefd.

Artikel 3

De Lid-Staten zien erop toe dat:

  • 1. 
    in geval van een gegrond vermoeden van overtreding, de bevoegde diensten
  • steekproefcontroles verrichten of doen verrichten op de dieren in de bedrijven van oorsprong, met name met het oog op de opsporing van sporen van implantaten,
  • een officiële controle op de aanwezigheid van stoffen, waarvan het gebruik is verboden, op de landbouwbedrijven waar dieren worden gefokt, gehouden of vetgemest.

Deze controles kunnen het officieel nemen van monsters omvatten;

  • 2. 
    steekproefgewijs monsters worden genomen van dieren afkomstig van mesterijen.

Artikel 4

De Lid-Staten zien erop toe dat, in het slachthuis, de dieren voor het slachten worden onderzocht en met het oog op het aantonen van het illegaal gebruik van in Richtlijn 81/602/EEG bedoelde stoffen of de aanwezigheid van residuen van deze stoffen, officieel monsters worden genomen; afhankelijk van de aard van de gezochte stoffen worden deze monsters genomen:

  • hetzij op levende dieren, met inbegrip van het nemen van urinemonsters of onderzoek op eventuele resten van vaste implantaten,
  • hetzij op geslachte dieren, met inbegrip van histopathologisch onderzoek,
  • hetzij op levende dieren en vlees.

Artikel 5

  • 1. 
    De in de artikelen 3 en 4 bedoelde monsters worden geanalyseerd in een laboratorium dat voor de analyse van residuen van hormonen door de bevoegde autoriteiten is erkend.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde analyse van de monsters moet worden uitgevoerd volgens methodes die binnen een termijn van 18 maanden na kennisgeving van deze richtlijn volgens de procedure van artikel 11 moeten worden vastgesteld.

In afwachting van besluiten dienaangaande erkennen de Lid-Staten bij betwisting de resultaten die zijn verkregen met de Radioimmunoassay (RIA) en de dunne laag chromatografie of de gasmassa chromatografie.

  • 3. 
    Een positief resultaat moet bij betwisting door een daartoe door de bevoegde autoriteiten erkend officieel laboratorium worden bevestigd door middel van krachtens artikel 4, lid 1, onder b), van Richtlijn 64/433/EEG vastgestelde referentiemethoden.

Artikel 6

  • 1. 
    Indien uit de in artikel 5 bedoelde analyse de aanwezigheid blijkt van verboden stoffen, dan wel van residuen die, hetzij het natuurlijke fysiologische maximumniveau voor de toegestane stoffen overschrijden, hetzij misbruik van toegestane stoffen bewijzen, dienen de bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis te worden gesteld van:
  • a) 
    alle nodige gegevens om het dier en het bedrijf van oorsprong te kunnen identificeren. Deze gegevens moeten volgens de procedure van artikel 10 worden vastgesteld;
  • b) 
    het resultaat van de analyse.
  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat vervolgens:
  • a) 
    op het bedrijf van oorsprong een onderzoek wordt ingesteld om de oorzaak van de aanwezigheid van residuen van hormonen vast te stellen;
  • b) 
    in het stadium van bereiding, behandeling, opslag, vervoer, distributie of verkoop, naar gelang van het geval, een onderzoek wordt ingesteld naar de herkomst van de betrokken stof.
  • 3. 
    De bevoegde autoriteiten zien er tevens op toe dat:
  • a) 
    het beslag of de dieren op het bedrijf van oorsprong en de beslagen waarvan op grond van het in lid 2 bedoelde onderzoek mag worden aangenomen dat zij drager zijn van het betrokken residu, officieel worden gemerkt en aan adequate analyses worden onderworpen;
  • b) 
    wanneer uit die analyses de aanwezigheid van verboden stoffen blijkt, de dieren niet voor consumptie door mens of dier op de markt kunnen worden gebracht;
  • c) 
    wanneer uit die analyses blijkt dat residuen van toegestane hormonen aanwezig zijn in een concentratie die het in lid 1 bedoelde maximumniveau overschrijdt, slachting van de betrokken dieren voor verbruik door de mens wordt verboden, totdat vaststaat dat de hoeveelheid residu dat maximum

niveau niet meer overschrijdt. Deze periode moet ten minste gelijk zijn aan de voor de betrokken bereiding voorgeschreven wachttijd. Wanneer evenwel blijkt dat de voorschriften ten aanzien van het gebruik van de produkten niet in acht zijn genomen, moet gebruik van deze dieren voor menselijke consumptie definitief worden uitgesloten;

  • d) 
    tijdens de duur van de analyse de dieren niet aan derden worden afgestaan, tenzij onder controle van de officiële dierenarts.
  • 4. 
    In afwijking van het bepaalde in lid 3, onder c), mogen dieren waarvoor een slachtverbod geldt, toch vóór de afloop van dit verbod worden geslacht wanneer de bevoegde autoriteit daarvan vóór de voorgenomen datum van slachting in kennis is gesteld, met vermelding van de plaats waar de dieren zullen worden geslacht. Officieel gemerkte dieren moeten, wanneer zij naar de slachtplaats worden gebracht, vergezeld gaan van een certificaat van de officiële dierenarts dat de in lid 1, onder a), bedoelde gegevens bevat.

Een geslacht dier waarvan de slachting overeenkomstig de eerste alinea is gemeld, moet officieel op het betrokken residu worden onderzocht en mag pas worden vrijgegeven wanneer het resultaat van de analyse bekend is.

Artikel 7

Indien, onverminderd artikel 4 van Richtlijn 81/602/EEG, bij de in de artikelen 2 tot en met 6 bedoelde controles en onderzoeken verboden stoffen worden aangetroffen, zien de Lid-Staten erop toe dat deze stoffen onder officiële controle worden geplaatst, totdat de nodige sancties zijn getroffen.

Artikel 8

Indien op grond van de resultaten van de controles in een Lid-Staat onderzoek in één of meer andere Lid-Staten of in een of meer derde landen noodzakelijk wordt geacht, stelt de betrokken Lid-Staat de overige Lid-Staten en de Commissie daarvan in kennis.

De Lid-Staten waar een onderzoek noodzakelijk blijkt, treffen passende maatregelen.

Zo nodig kan de Commissie, op verzoek van de Lid-Staat die om het onderzoek heeft verzocht of eigener beweging, een deskundige ter plaatse sturen.

De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 10.

Artikel 9

  • 1. 
    De Lid-Staten doen de Commissie ten minste eenmaal per jaar mededeling van de door hen getroffen controlemaatregelen, met inbegrip van de bijzonderheden omtrent de monsternemingen en omtrent de analyses en onderzoeken die in het kader van de opsporing van residuen van stoffen waarvan het gebruik verboden is, zijn verricht.
  • 2. 
    Op grondslag van deze inlichtingen brengt de Commissie verslag uit aan de vertegenwoordigers van Lid-Staten in het Permanent Veterinair Comité, hierna »het Comité" te noemen. Indien nodig kunnen volgens de procedure van artikel 10 maatregelen worden genomen om een eenvormige toepassing van de in deze richtlijn vastgestelde controles te garanderen.

Artikel 10

  • 1. 
    In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure leidt de voorzitter deze procedure eigener beweging of op verzoek van een Lid-Staat onverwijld in bij het Comité.
  • 2. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie dient een ontwerp in van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over deze maatregelen advies uit binnen een termijn die de voorzitter naar gelang van de urgentie van de ter behandeling voorgelegde vraagstukken kan vaststellen. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van 45 stemmen, waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
  • 3. 
    De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer wanneer zij met het advies van het Comité in overeenstemming zijn. Wanneer zij niet met het advies van het Comité in overeenstemming zijn of wanneer het Comité geen advies heeft uitgebracht, legt de Commissie onverwijld aan de Raad een voorstel voor betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad drie maanden nadat het voorstel bij hem is ingediend, geen maatregelen heeft vastgesteld, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer, behalve wanneer de Raad zich met eenvoudige meerderheid van stemmen tegen genoemde maatregelen heeft uitgesproken.

Artikel 11

  • 1. 
    In de gevallen waarin van de in dit artikel omschreven procedure gebruik dient te worden gemaakt, leidt de voorzitter deze procedure eigener beweging of op verzoek van een Lid-Staat onverwijld in bij het Comité.
  • 2. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie dient een ontwerp in van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over deze maatregelen advies uit binnen twee dagen. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van 45 stemmen, waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel. 3. De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer wanneer zij met het advies van het Comité in overeenstemming zijn. Wanneer zij niet met het advies van het Comité in overeenstemming zijn of wanneer het Comité geen advies heeft uitgebracht, legt de Commissie onverwijld aan de Raad een voorstel voor betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad vijftien werkdagen nadat het voorstel bij hem is ingediend, geen maatregelen heeft vastgesteld, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer, behalve wanneer de Raad zich met eenvoudige meerderheid van stemmen tegen genoemde maatregelen heeft uitgesproken.

Artikel 12

De Lid-Staten zien erop toe dat, met uitzondering van de kosten ingevolge de artikelen 3 en 6 de kosten van de in de artikelen 2 en volgende bedoelde controles in mindering worden gebracht op de in Richtlijn 85/73/EEG (1) bedoelde retributie.

Artikel 13

Voor de toepassing van artikel 4, lid 2, onder a), van Richtlijn 72/462/EEG mogen de van derde landen te vragen waarborgen inzake toezicht op de naleving van het voorschrift onder b) van genoemde bepaling niet gunstiger zijn dan die bedoeld in de onderhavige richtlijn.

Volgens de procedure van artikel 11 kunnen waarborgen worden toegestaan die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke voortvloeien uit de toepassing van deze richtlijn.

Artikel 14

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen op een door de Raad, op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen vóór 31 december 1985 vast te stellen datum.

De Raad neemt vóór 31 december 1985, op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen het in artikel 5 van Richtlijn 81/602/EEG bedoelde besluit.

Artikel 15

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 16 juli 1985.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • M. 
    FISCHBACH
  • (1) 
    PB nr. L 222 van 7. 8. 1981, blz. 32.
  • (2) 
    PB nr. C 305 van 22. 11. 1980, blz. 2.
  • (3) 
    PB nr. C 50 van 9. 3. 1981, blz. 87.
  • (4) 
    PB nr. C 138 van 9. 6. 1981, blz. 29.
  • (1) 
    PB nr. 121 van 29. 7. 1964, blz. 2012/64.
  • (2) 
    PB nr. L 302 van 31. 12. 1972, blz. 28.
  • (1) 
    PB nr. L 32 van 5. 2. 1985, blz. 14.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.