Richtlijn 1980/217 - Gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31980L0217

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31980L0217

Richtlijn 80/217/EEG van de Raad van 22 januari 1980 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest

Publicatieblad Nr. L 047 van 21/02/1980 blz. 0011 - 0023

Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 03 Deel 27 blz. 0247

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 17 blz. 0123

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 17 blz. 0123

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 11 blz. 0213

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 11 blz. 0213

RICHTLIJN VAN DE RAAD van 22 januari 1980 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest (80/217/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 43 en 100,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende dat één van de taken der Gemeenschap op veterinair gebied erin bestaat de gezondheidstoestand van de veestapel te verbeteren om tot een hogere rentabiliteit van de veehouderij te komen;

Overwegende voorts dat, met betrekking tot het handelsverkeer, dergelijke maatregelen zullen bijdragen tot het opheffen van de als gevolg van verschillen in de situatie op gezondheidsgebied nog bestaande belemmeringen van het handelsverkeer in levende dieren en vers vlees tussen de Lid-Staten;

Overwegende dat klassieke varkenspest zich bij het uitbreken meteen tot een epidemie kan ontwikkelen, die een zodanige sterfte en zulke verwikkelingen veroorzaakt, dat de rentabiliteit van de gehele varkenshouderij sterk in het gedrang kan komen;

Overwegende dat zodra de aanwezigheid van de ziekte wordt vermoed, maatregelen moeten worden getroffen om de ziekte, zodra de bevestiging van het vermoeden is verkregen, onmiddellijk doeltreffend te kunnen bestrijden;

Overwegende dat verbreiding van de ziekte bij het uitbreken ervan, van meet af aan moet worden voorkomen door een scherp toezicht op de verplaatsingen van de dieren en op het gebruik van mogelijk besmette stoffen, en door inenting;

Overwegende dat de methoden voor het diagnostiseren van de ziekte in al haar vormen onder de auspiciën van de verantwoordelijke laboratoria en de bereiding van de entstof moeten worden geharmoniseerd;

Overwegende dat de maatregelen ter gemeenschappelijke bestrijding van de klassieke varkenspest de grondslag vormen voor de handhaving van een gelijk niveau van gezondheidszorg en dat daartoe een procedure moet worden vastgesteld, waardoor een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand wordt gebracht,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bij deze richtlijn worden gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van de klassieke varkenspest vastgesteld.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder: a) bedrijf : op het grondgebied van een Lid-Staat gelegen landbouw- of ander bedrijf waarin varkens worden gehouden of gefokt;

  • b) 
    fokvarken : varken, bestemd voor de fokkerij of daartoe gebruikt ter vermeerdering van de soort;
  • c) 
    mestvarken : varken dat wordt gemest en dat, na te zijn afgemest, bestemd is om met het oog op de vleesproduktie te worden geslacht;
  • d) 
    slachtvarken : varken dat slachtrijp is en zonder onnodig uitstel in een slachthuis zal worden geslacht;
  • e) 
    van varkenspest verdacht varken : ieder varken dat klinische symptomen of na het slachten pathologisch anatomische afwijkingen of reacties op de overeenkomstig artikel 11 uitgevoerde laboratoriumproeven vertoont die wijzen op de mogelijke aanwezigheid van varkenspest;
  • f) 
    door varkenspest aangetast varken : ieder varken: - waarop klinische symptomen of na het slachten pathologisch anatomische afwijkingen van varkenspest officieel werden vastgesteld of (1)PB nr. C 127 van 21.5.1979, blz. 90. (2)PB nr. C 227 van 10.9.1979, blz. 19.
  • waarop de aanwezigheid van deze ziekte officieel werd vastgesteld na een overeenkomstig artikel 11 verrichte laboratoriumproef;
  • g) 
    officiële dierenarts : de door de bevoegde centrale instantie van de Lid-Staat aangewezen dierenarts;
  • h) 
    keukenafvallen : afvallen uit keukens, restauraties of vleesverwerkende bedrijven.

Artikel 3

De Lid-Staten zien erop toe dat, wanneer wordt vermoed of geconstateerd dat er varkenspest heerst, dit verplicht onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit wordt gemeld.

Artikel 4

  • 1. 
    De Lid-Staten zien erop toe dat de officiële dierenarts, wanneer er zich in een bedrijf een of meer van varkenspest verdachte varkens bevinden, er onverwijld voor zorgt dat een officieel onderzoek wordt ingesteld om na te gaan of deze ziekte al dan niet aanwezig is.

Zodra de bevoegde autoriteit van de verdenking in kennis gesteld is, laat zij het bedrijf onder officieel toezicht plaatsen en geeft zij met name opdracht: - alle varkens van alle categorieën varkens op het bedrijf te tellen en voor iedere categorie het aantal varkens aan te geven dat reeds gestorven is of mogelijk besmet is ; bij de telling moeten ook de biggen in aanmerking worden genomen die in de periode van verdenking geboren en gestorven zijn ; de gegevens van deze telling moeten op verzoek worden overgelegd en kunnen bij elke inspectie worden gecontroleerd;

  • alle varkens op het bedrijf op stal te houden of onder te brengen op andere plaatsen waar zij geïsoleerd kunnen worden;
  • te verbieden dat varkens in of uit het bedrijf worden gebracht.

De bevoegde autoriteit kan zo nodig i) het verbod om dieren uit het bedrijf te brengen, uitbreiden tot andere diersoorten;

  • ii) 
    ingeval de aanwezigheid van de ziekte niet binnen een termijn van vijftien dagen is bevestigd, toestaan dat de dieren die onmiddellijk onder officieel toezicht zullen worden geslacht, uit het bedrijf worden gebracht voor zover het van deze dieren afkomstige vlees niet als vers vlees tot het intracommunautaire handelsverkeer wordt toegelaten;
  • te verbieden dat vlees van varkens buiten het bedrijf wordt gebracht, tenzij de bevoegde autoriteit daartoe vergunning heeft verleend;
  • te verbieden dat kadavers van varkens buiten het bedrijf worden gebracht, tenzij de bevoegde autoriteit daartoe vergunning heeft verleend;
  • te verbieden dat diervoeders, gereedschap, andere voorwerpen en afvallen welke de besmettelijke veeziekte kunnen overbrengen buiten het bedrijf worden gebracht, tenzij de bevoegde autoriteit daartoe vergunning heeft verleend;
  • het verkeer van personen komende van of gaande naar het bedrijf afhankelijk te stellen van een vergunning van de bevoegde autoriteit;
  • de toegang tot of het verlaten van het bedrijf van voertuigen afhankelijk te stellen van een vergunning van de bevoegde autoriteit;
  • geëigende ontsmettingsmiddelen te gebruiken bij de in- en uitgangen van de varkensstallen en van het bedrijf;
  • een epidemiologisch onderzoek uit te voeren overeenkomstig de artikelen 7 en 8.
  • 2. 
    De in lid 1 genoemde maatregelen worden eerst opgeheven wanneer officieel is vastgesteld dat het vermoeden van varkenspest niet langer bestaat.

Artikel 5

  • 1. 
    De Lid-Staten zien erop toe dat de bevoegde autoriteit, wanneer de aanwezigheid van varkenspest officieel wordt bevestigd, ter aanvulling van de in artikel 4, lid 1, genoemde maatregelen, beveelt: - alle varkens op het bedrijf onverwijld onder officieel toezicht af te maken, op zodanige wijze dat alle gevaar voor verspreiding van het varkenspestvirus zowel tijdens het vervoer als tijdens het afmaken voorkomen wordt;
  • voornoemde varkens na het afmaken onder officieel toezicht te vernietigen, op zodanige wijze dat alle gevaar voor verspreiding van het varkenspestvirus voorkomen wordt;
  • het vlees van varkens die in het tijdvak tussen de vermoedelijke insleep van de ziekte in het bedrijf en de toepassing van de officiële maatregelen geslacht werden, zo veel mogelijk onder officieel toezicht op te sporen en te vernietigen, op zodanige wijze dat alle gevaar voor verspreiding van het varkenspestvirus voorkomen wordt;
  • de kadavers van op het bedrijf gestorven varkens onder officieel toezicht op zodanige wijze te vernietigen dat alle gevaar voor verspreiding van het varkenspestvirus voorkomen wordt;
  • alle stoffen of afvallen die mogelijk besmet zijn, zoals diervoeders, aan een behandeling te onderwerpen die de vernietiging van het eventueel aanwezige pestvirus waarborgt ; deze behandeling moet volgens de aanwijzingen van de officiële dierenarts worden uitgevoerd;
  • na de opruiming van de varkens, de varkensstallen en de voertuigen waarmee de varkens vervoerd zijn, en alle materieel dat mogelijk besmet is, te reinigen en te ontsmetten overeenkomstig artikel 10;
  • ten vroegste vijftien dagen na beëindiging van de overeenkomstig artikel 10 uitgevoerde reinigingsen ontsmettingswerkzaamheden opnieuw varkens in het bedrijf toe te laten;
  • een epidemiologisch onderzoek overeenkomstig de artikelen 7 en 8 uit te voeren.
  • 2. 
    De Lid-Staten mogen, in afwijking van lid 1, eerste en tweede streepje, toestaan dat niet-besmette en niet van besmetting verdachte varkens, afkomstig van het betrokken bedrijf, onder permanent veterinair toezicht rechtstreeks naar gespecialiseerde inrichtingen worden vervoerd, op voorwaarde dat: - deze dieren onverwijld worden geslacht;
  • het vlees afkomstig van deze dieren een warmtebehandeling ondergaat waardoor het varkenspestvirus wordt vernietigd en dat alle voorzorgsmaatregelen worden getroffen om herbesmetting van de aldus verkregen produkten te voorkomen, met dien verstande dat deze produkten niet tot het intracommunautaire handelsverkeer mogen worden toegelaten.

Artikel 6

  • 1. 
    Indien een bedrijf meer dan één afzonderlijke varkensproduktie-eenheid heeft, kan de bevoegde autoriteit, met het oog op het afmesten van de varkens voor de gezonde varkensproduktie-eenheden van een besmet bedrijf, van artikel 5, eerste en tweede streepje, afwijken, voor zover de officiële dierenarts heeft bevestigd dat de structuur en de omvang van deze produktie-eenheden, alsmede de aldaar uitgevoerde verrichtingen van zodanige aard zijn dat deze produktie-eenheden, op het vlak van huisvesting, verzorging en voederen, volledig apart staan zodat het virus zich niet van de ene produktie-eenheid naar de andere kan verspreiden.
  • 2. 
    Indien gebruik wordt gemaakt van lid 1, stellen de Lid-Staten de uitvoeringsbepalingen daarvan vast afhankelijk van de geboden waarborgen op sanitair gebied.

De Lid-Staten die gebruik maken van lid 1, stellen de Commissie daarvan in kennis.

  • 3. 
    Volgens de procedure van artikel 16 kan worden besloten dat deze maatregelen dienen te worden gewijzigd met het oog op de coördinatie ervan met de door de Lid-Staten vastgestelde maatregelen.

Artikel 7

Het epidemiologisch onderzoek heeft betrekking op: - de duur van de periode waarin varkenspest op het bedrijf aanwezig kan zijn geweest alvorens de ziekte werd gemeld;

  • de mogelijke oorsprong van de varkenspest op het bedrijf en het opsporen van de andere bedrijven waarop zich varkens bevinden die uit dezelfde bron besmet kunnen zijn;
  • het verkeer van personen, voertuigen, varkens, kadavers, vlees of stoffen die het virus van en naar het bedrijf gebracht kunnen hebben.

Artikel 8

  • 1. 
    a) Bedrijven van waaruit naar de bevindingen of naar de op bevestigde berichten gegronde mening van de officiële dierenarts varkenspest kan zijn ingesleept in het in artikel 4 bedoelde bedrijf als gevolg van het verkeer van personen, varkens, voertuigen of enig ander middel en bedrijven waarin naar zijn bevindingen of naar zijn op bevestigde berichten gegronde mening de ziekte op dezelfde wijze kan zijn ingesleept vanuit het in artikel 4 bedoelde bedrijf, worden overeenkomstig het bepaalde sub c) onder officieel toezicht gesteld ; dit toezicht wordt pas opgeheven, wanneer het vermoeden van varkenspest op het in artikel 4 bedoelde bedrijf officieel weerlegd is.
  • b) 
    De bedrijven van waaruit naar de bevindingen of naar de op bevestigde berichten gegronde mening van de officiële dierenarts varkenspest kan zijn ingesleept in het in artikel 5 bedoelde bedrijf als gevolg van het verkeer van personen, varkens, voertuigen of enig ander middel, worden overeenkomstig het bepaalde sub c) onder officieel toezicht gesteld.

Voor bedrijven waarin naar de bevindingen of naar de op bevestigde berichten gegronde mening van de officiële dierenarts varkenspest kan zijn ingesleept vanuit het in artikel 5 bedoelde bedrijf als gevolg van het verkeer van personen, varkens, voertuigen of enig ander middel, gelden de voorschriften van artikel 4.

  • c) 
    Het officiële toezicht heeft ten doel onmiddellijk iedere aanwijzing van varkenspest te ontdekken, de varkens te tellen en de verplaatsingen van deze dieren na te gaan alsook eventueel over te gaan tot de toepassing van alle of van een gedeelte van de in artikel 4, lid 1, bedoelde maatregelen.
  • 2. 
    Wanneer voor een bedrijf het bepaalde in lid 1, sub a) en sub b), eerste alinea, geldt, kan de bevoegde autoriteit vergunning verlenen om andere varkens dan die welke aanleiding hebben gegeven tot de toepassing van deze maatregelen, onder officieel toezicht rechtstreeks van het bedrijf naar een slachthuis te vervoeren om er onmiddellijk te worden geslacht.

Voor de bovengenoemde vergunning wordt gegeven, moet de officiële dierenarts een onderzoek van de varkensstapel verricht hebben waaruit blijkt dat in het bedrijf geen van varkenspest verdachte varkens aanwezig zijn.

  • 3. 
    Wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de omstandigheden zulks toelaten, kan zij de maatregelen als bedoeld in lid 1, sub a) en sub b), eerste alinea, beperken tot een gedeelte van het bedrijf en tot de varkens die in dat gedeelte aanwezig waren, voor zover de partijen varkens er geheel afzonderlijk gehuisvest, verzorgd en gevoederd werden.

Artikel 9

  • 1. 
    De Lid-Staten zien erop toe dat de bevoegde autoriteit, zodra officieel de diagnose van varkenspest gesteld is, om het besmette bedrijf een beschermingsgebied met een straal van minstens 2 km afbakent.
  • 2. 
    a) In het beschermingsgebied gelden de volgende maatregelen: - verplaatsing van varkens over openbare of particuliere wegen is verboden behoudens in het geval van doorvoer door het gebied;
  • de varkens mogen slechts buiten het bedrijf worden gebracht waarop ze zich bevinden, wanneer zij onder officieel toezicht rechtstreeks naar een slachthuis worden gebracht om er onmiddellijk te worden geslacht. Voor deze verplaatsing wordt door de bevoegde autoriteit slechts vergunning gegeven, nadat uit een onderzoek van alle varkens van het bedrijf door de officiële dierenarts gebleken is dat er geen van varkenspest verdachte varkens aanwezig zijn;
  • ambulante dekdienst is verboden;
  • markten, tentoonstellingen of andere gelegenheden waarbij varkens worden bijeengebracht, met inbegrip van het ophalen en de verkoop van varkens door handelaars, zijn verboden.
  • b) 
    De maatregelen in het beschermingsgebied blijven minstens vijftien dagen van kracht na de opruiming van alle varkens van het bedrijf of van de in artikel 6, lid 1, bedoelde produktie-eenheid waarin zich door varkenspest aangetaste dieren bevonden en nadat de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden overeenkomstig artikel 10 er werden uitgevoerd.
  • 3. 
    Wanneer de in lid 2, sub a), genoemde verbodsmaatregelen wegens nieuwe ziektegevallen langer dan de voorgeschreven vijftien dagen worden gehandhaafd en daaruit problemen voor de huisvesting van de varkens voortvloeien, om redenen in verband met de dierenbescherming, kan de bevoegde autoriteit op een met redenen omkleed verzoek van de eigenaar vergunning geven de mestvarkens buiten een in het beschermingsgebied gelegen bedrijf te brengen, op voorwaarde dat: a) de officiële dierenarts vastgesteld heeft dat de aangevoerde redenen juist zijn;
  • b) 
    de varkens onderzocht zijn, gezond verklaard zijn en zonder in aanraking te komen met andere dieren rechtstreeks naar het bedrijf van bestemming worden vervoerd met transportmiddelen die vóór en na hun gebruik gereinigd en ontsmet zijn;
  • c) 
    het bedrijf van bestemming ook in het beschermingsgebied of op minder dan 20 km daarvandaan ligt en over geschikte stalmogelijkheden beschikt;
  • d) 
    het bedrijf van bestemming bij de aankomst der varkens terstond onder officieel toezicht wordt gesteld om onmiddellijk iedere aanwijzing van varkenspest te ontdekken, de dieren te tellen en hun verplaatsingen na te gaan.

De bevoegde autoriteit kan tevens, onder de sub a) en sub b) bedoelde voorwaarden, toestaan dat binnen het beschermingsgebied fokvarkens van het ene bedrijf naar het andere worden overgebracht.

De sub d) bedoelde maatregelen van officieel toezicht blijven even lang van kracht als de maatregelen die overeenkomstig lid 2, sub b), gelden voor het beschermingsgebied waarin het bedrijf gelegen is waaruit de varkens werden verzonden.

Artikel 10

De Lid-Staten zien erop toe dat - de aan te wenden ontsmettingsmiddelen en hun concentraties officieel door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd,

  • de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden volgens de aanwijzingen van de officiële dierenarts onder officieel toezicht worden verricht.

Artikel 11

  • 1. 
    De Lid-Staten zien erop toe dat - voor het nemen van monsters en voor de laboratoriumonderzoeken om de aanwezigheid van klassieke varkenspest op te sporen, te werk wordt gegaan overeenkomstig bijlage I. Die bijlage kan worden aangevuld of gewijzigd volgens de procedure van artikel 16;
  • het op elkaar afstemmen van de in iedere Lid-Staat toegepaste diagnosenormen en -technieken geschiedt door een nationaal laboratorium overeenkomstig bijlage II;
  • een door de Gemeenschap aangewezen laboratorium zorgt voor de contacten tussen de in het tweede streepje bedoelde nationale laboratoria.
  • 2. 
    De Raad wijst op voorstel van de Commissie het in lid 1, derde streepje, bedoelde laboratorium aan en beslist vóór de datum van tenuitvoerlegging van deze richtlijn over de bevoegdheden ervan en over de wijze waarop het zal functioneren.

Artikel 12

  • 1. 
    Onverminderd de ter zake geldende communautaire voorschriften stellen de Lid-Staten de Commissie en de overige Lid-Staten op de in bijlage III vermelde wijze in kennis van de epizoötiologie en het verloop van de ziekte.
  • 2. 
    Bijlage III kan volgens de procedure van artikel 16 worden aangevuld of gewijzigd.

Artikel 13

De Lid-Staten zien erop toe dat - varkens wanneer zij buiten het bedrijf worden gebracht waarin zij zich bevinden, worden geïdentificeerd zodat snel het bedrijf van herkomst of oorsprong van de dieren kan worden vastgesteld, alsmede de plaatsen waar zij zich intussen hebben bevonden, met dien verstande dat de bevoegde autoriteit - voor sommige categorieën dieren en onder bepaalde voorwaarden in verband met de gezondheidssituatie - kan toestaan dat andere middelen worden aangewend om snel het bedrijf van herkomst of oorsprong vast te stellen alsmede de plaatsen waar de dieren zich intussen hebben bevonden. De wijze waarop de dieren worden geidentificeerd of het bedrijf van oorsprong wordt vastgesteld, wordt door de bevoegde autoriteit vastgesteld;

  • iedere persoon die varkens vervoert of verhandelt, de bevoegde autoriteit gegevens over de verplaatsingen van de door hem vervoerde of verhandelde varkens kan verstrekken en de juistheid van deze gegevens kan bewijzen. Deze verplichting geldt ook voor de varkenshouder ten aanzien van de varkens die zijn bedrijf binnenkomen of verlaten.

Artikel 14

De Lid-Staten zien erop toe dat: a) algemeen gesproken - injectie met hyperimmuunserum en serovaccinatie worden verboden,

  • de voorschriften met betrekking tot het varkenspestvaccin die volgens de procedure van artikel 16 zijn vastgesteld, worden nageleefd,
  • varkenspestvaccins die in een Lid-Staat uit derde landen worden ingevoerd, aan dezelfde eisen voldoen als de in de Lid-Staten bereide vaccins en door de bevoegde centrale overheid van de invoerende Lid-Staat toegelaten en gecontroleerd worden;
  • b) 
    wanneer in een bedrijf of in een produktie-eenheid varkenspest wordt vastgesteld, i) de maatregelen ter bestrijding van de ziekte kunnen worden aangevuld door het inenten van de varkens in de andere met besmetting bedreigde produktie-eenheden of met besmetting bedreigde bedrijven binnen een door de bevoegde autoriteit afgebakend gebied.

De voortplantingsrijpe en bij deze gelegenheid ingeënte zeugen kunnen, onverminderd de nationale bepalingen, wanneer deze preventieve inenting van de varkens tegen varkenspest op een gedeelte of op het gehele grondgebied voorschrijven, en wanneer de overeenkomstig de eerste alinea uitgevoerde inenting bij alle categorieën varkens plaatsvindt, slechts buiten het inentingsgebied worden gebracht om voor slachting naar het slachthuis te worden gevoerd;

  • ii) 
    de ingeënte varkens volgens de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit van een blijvend merkteken worden voorzien.

Artikel 15

De Lid-Staten zien erop toe dat: 1. het gebruik van keukenafvallen, afkomstig van internationale vervoermiddelen, als schepen, voertuigen en vliegtuigen, voor het voederen van varkens wordt verboden. Dergelijke keukenafvallen moeten onder officieel toezicht worden verzameld en vernietigd;

  • 2. 
    voor varkensvoeder bestemde keukenafvallen een warmtebehandeling ondergaan waardoor de vernietiging van het varkenspestvirus verzekerd is ; na deze behandeling mogen de keukenafvallen uitsluitend voor het voederen van mestvarkens worden gebruikt, met dien verstande dat de varkens die worden vetgemest op een bedrijf waar dergelijke afvallen worden gebruikt, dit bedrijf slechts mogen verlaten om te worden geslacht.

De bevoegde autoriteit kan evenwel toelaten dat de andere categorieën varkens ook kunnen worden gevoederd met keukenafvallen mits alle varkens die zich op het bedrijf bevinden, dit slechts mogen verlaten om te worden geslacht;

  • 3. 
    voor het ophalen, het vervoer en de behandeling van keukenafvallen met het oog op de vervoedering ervan aan varkens een officiële vergunning nodig is.

De keukenafvallen moeten worden vervoerd in voertuigen of containers die van dien aard zijn dat er onderweg geen keukenafvallen uit kunnen lekken of vallen.

Na ieder gebruik worden de voertuigen en containers waarmee keukenafvallen zijn vervoerd, gereinigd en ontsmet volgens de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit;

  • 4. 
    voor het verlenen van de in punt 3 bedoelde vergunning voor het behandelen van keukenafvallen, ten minste de volgende voorwaarden gelden: - het bedrijf moet over voorzieningen beschikken die het mogelijk maken de niet-behandelde keukenafvallen volkomen gescheiden te houden van de behandelde keukenafvallen;
  • de opslagruimten voor niet-behandelde keukenafvallen en de ruimten waar de behandeling plaatsvindt, moeten gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten zijn;
  • 5. 
    de overeenkomstig punt 3 opgehaalde keukenafvallen slechts mogen worden gebruikt in het bedrijf waarin ze een warmtebehandeling hebben ondergaan.

De Lid-Staten kunnen vergunning geven om de keukenafvallen te behandelen in gespecialiseerde, speciaal uitgeruste bedrijven waarop geen dieren worden gehouden en die onder officieel toezicht staan. In afwijking van punt 2 kunnen keukenafvallen in dat geval na warmtebehandeling ook worden gebruikt voor het voederen van andere varkens dan mestvarkens, mits toezicht wordt uitgeoefend op de distributie en het gebruik ervan ten einde elk gevaar voor verspreiding van het varkenspestvirus te voorkomen;

  • 6. 
    de in punt 3 bedoelde vergunning niet is vereist voor bedrijven die hun eigen keukenafvallen aan hun eigen varkens vervoederen, op voorwaarde dat deze keukenafvallen een warmtebehandeling ondergaan waardoor de vernietiging van het varkenspestvirus verzekerd is.

Artikel 16

  • 1. 
    In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter van het bij besluit van de Raad van 15 oktober 1968 ingestelde Permanent Veterinair Comité, hierna het "Comité" genoemd, deze procedure, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, onverwijld in bij het Comité.
  • 2. 
    In het Comité worden de stemmen van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig het bepaalde in artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
  • 3. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie dient een ontwerp in van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over deze maatregelen advies uit binnen een termijn die de voorzitter op basis van de urgentie van de ter behandeling voorgelegde vraagstukken kan vaststellen. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van eenenveertig stemmen.
  • 4. 
    De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité. Wanneer zij hiermee niet in overeenstemming zijn of wanneer het Comité geen advies heeft uitgebracht, legt de Commissie onverwijld een voorstel voor aan de Raad betreffende de te nemen maatregelen. De Raad stelt de maatregelen vast met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad binnen drie maanden na indiening van het voorstel geen maatregelen heeft vastgesteld, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast en legt zij deze onmiddellijk ten uitvoer behalve wanneer de Raad zich met eenvoudige meerderheid tegen deze maatregelen heeft uitgesproken.

Artikel 17

Artikel 16 is van toepassing tot en met 21 juni 1981.

Artikel 18

Op basis van een verslag over de ervaring die is opgedaan bij de bestrijding van varkenspest, eventueel vergezeld van wijzigingsvoorstellen, bestudeert de Raad binnen een termijn van twee jaar na de tenuitvoerlegging van deze richtlijn nogmaals de eisen ervan.

Artikel 19

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen op een datum die zal worden vastgesteld door de Raad, die op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen vóór 1 juli 1980 een besluit neemt.

Artikel 20

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 22 januari 1980.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • G. 
    MARCORA

BIJLAGE I METHODEN VOOR HET DIAGNOSTISEREN VAN VARKENSPEST

Met betrekking tot de methoden voor het diagnostiseren van varkenspest gelden onderstaande richtsnoeren, normen en minimumcriteria. Door de daartoe aangewezen nationale laboratoria voor onderzoek inzake varkenspest, zal worden vastgesteld welke materialen en methoden voor het diagnostiseren van varkenspest moeten worden aangewend. A. BEMONSTERING MET HET OOG OP DE DIAGNOSE 1. Tonsilweefsel wordt als onmisbaar beschouwd voor virusisolatie en opsporing van antigeen. Bovendien moeten monsters worden genomen van nier, milt en ileum, alsmede van de maxillaire en de mesenteriële lymfeklieren. Elk weefselmonster dient afzonderlijk in een plastic zak te worden verpakt en van een label te worden voorzien. De monsters moeten worden vervoerd en bewaard in een hermetisch gesloten verpakking. Zij mogen niet worden ingevroren maar dienen op koelkasttemperatuur te worden bewaard en zo spoedig mogelijk te worden onderzocht.

  • 2. 
    a) Bloedmonsters voor virusisolatie dienen bij voorkeur te worden genomen van varkens met koorts of andere ziektesymptomen, waarbij steriele niet-cytotoxische buisjes moeten worden gebruikt ; de monsters moeten koel - bij voorkeur op koelkasttemperatuur - worden bewaard en zo spoedig mogelijk worden onderzocht.
  • b) 
    Voorts mogen van verdachte varkens bloedmonsters worden genomen voor virusisolatie uit leucocyten. Om stolling van het bloed te voorkomen dient bij voorkeur EDTA (1) te worden toegevoegd. De monsters dienen koel - op koelkasttemperatuur - te worden bewaard en binnen twee dagen in het laboratorium te worden onderzocht.
  • 3. 
    Voor het opsporen van antistoffen in het kader van de diagnose bij klinische ziekte-uitbraken of in het kader van het toezicht op bepaalde bedrijven, moeten bloedmonsters worden genomen van dieren die hersteld zijn van een vermoedelijke infectie en van zeugen waarvan bekend is dat zij met besmette of verdachte dieren in contact zijn geweest. Op zulke bedrijven moet bij de eerste twintig dieren en bij 25 % van de resterende dieren die met besmette of verdachte dieren in contact zijn geweest, een monster worden genomen. Om de kans dat de aanwezigheid van door varkenspestvirus geïnduceerde antistoffen kan worden aangetoond zo groot mogelijk te maken, dient op elke afdeling van het bedrijf het bovengenoemde aantal monsters te worden genomen. Op bedrijven waar vaccinatie officieel is toegepast, behoeft geen serologisch onderzoek te worden verricht.
  • B. 
    LABORATORIUMDIAGNOSE VAN VARKENSPEST

De laboratoriumdiagnose van varkenspest moet in principe gebaseerd zijn op het aantonen van virusantigenen in orgaanweefsels aan de hand van de in punt 1 omschreven methode.

Indien de uitkomsten geen uitsluitsel geven of negatief zijn, moeten de proeven op dezelfde monsters worden herhaald. Bijkomende monsters moeten zo mogelijk bij dezelfde dieren worden genomen.

Indien het onderzoek van weefselcoupes en bloedmonsters, genomen bij verdachte dieren of afkomstig van bedrijven die op een of andere wijze met gevallen van varkenspest te maken hebben gehad, geen uitsluitsel geeft of een negatief resultaat oplevert, dient tot virusisolatie te worden overgegaan. Wanneer noch het aantonen van virusantigenen, noch de virusisolatie enig resultaat opleveren, moet worden besloten tot het opsporen van neutraliserende antistoffen via de uitvoering van de nodige tests op bloedmonsters van dieren die van een vermoedelijke besmetting zijn hersteld, alsmede van dieren waarvan bekend is dat zij met de ziekte in contact zijn geweest.

De daarbij aan te wenden materialen, methoden en diagnostische criteria worden vastgesteld door de respectievelijke nationale laboratoria voor onderzoek inzake varkenspest. (1)Ethyleendiamine tetra-azijnzuur : natriumzout. 1. Aantonen van virusantigeen

Het aantonen van virusantigeen in orgaanweefsel gebeurt door toepassing van de directe immunofluorescentietechniek op dunne cryostaatcoupes (tot 5 micron) van de tonsillen en van weefsel van andere organen als bedoeld in A 1 van deze bijlage. Bij de toepassing van directe immunofluorescentietechniek dienen de onderstaande voorschriften in acht te worden genomen: a) hyperimmuunserum moet worden bereid van varkens die vrij zijn van besmetting en van antistoffen welke de specificiteit of de kwaliteit van de reactie kunnen beïnvloeden;

  • b) 
    met fluoresceïne geconjugeerd immunoglobuline, bereid uit hyperimmuunserum tegen varkenspest als bedoeld sub a), moet een titer hebben van ten minste 1 : 20, bepaald in met varkenspest besmette celcultures en bevestigd via controletests op weefselcoupes. De werkverdunning van het conjugaat dient een maximale helderheid te combineren met een minimale kleuring van de ondergrond;
  • c) 
    elk monster waarbij specifieke fluorescentie van het cytoplasma wordt geconstateerd dient als besmet met varkenspest te worden beschouwd. In geval van twijfel moeten de resultaten worden bevestigd via virusisolatie in celcultures;
  • d) 
    indien wordt vermoed dat de geconstateerde fluorescentie wordt veroorzaakt door vaccinvirus, moet het bedrijf als verdacht worden beschouwd totdat de bevoegde autoriteit ter zake uitsluitsel geeft.
  • 2. 
    Virusisolatie en identificatie in celcultures a) Voor het isoleren van virus uit weefselcoupes worden gevoelige (PK 15) celcultures of even gevoelige cellijnen gebruikt. Op dekglaasjes gekweekte celcultures worden in contact gebracht met speciaal daartoe bereide weefselsuspensies van het verdachte dier beginnend vanaf een 10 % suspensie ; de cultures moeten worden gekleurd en in het tijdvak tussen 24 en 72 uur na de inoculatie geregeld op specifieke cytoplasmatische fluorescentie worden gecontroleerd.
  • b) 
    Virusisolatie uit bloedmonsters, verzameld en behandeld als aangegeven in A 2 b) van deze bijlage, gebeurt door inoculatie van celcultures overeenkomstig de in A 2 b) hierboven omschreven methode. Deze cultures moeten in contact worden gebracht met een weer tot het oorspronkelijke bloedvolume aangevulde buffy coat-suspensie. Bij gebruik van serum mogen de celcultures slechts in contact worden gebracht met ten hoogste een 20 % verdunning van het te onderzoeken serum.
  • C. 
    HET OPSPOREN VAN DOOR VARKENSPESTVIRUS GEÏNDUCEERDE ANTISTOFFEN IN BLOEDMONSTERS

Het opsporen van neutraliserende antistoffen in bloedmonsters heeft ten doel bij te dragen tot het diagnostiseren van varkenspest op bedrijven met varkens die klinische symptomen van deze ziekte vertonen of waarvan wordt aangenomen dat ze met besmette varkens in contact zijn geweest. Voorts kan deze test worden verricht in het kader van het toezicht op bepaalde bedrijven of voor een algemene controle van varkensbeslagen waarvan de gezondheidsstatus met betrekking tot varkenspest onbekend is.

Daartoe moeten de bloedmonsters met behulp van een goedgekeurde test worden onderzocht.

De hierna volgende, op de directe immunofluorescentietechniek gebaseerde tests zijn goedgekeurd ; bovendien moeten controletests worden uitgevoerd met behulp van de daartoe geëigende positieve en negatieve controlesera. 1. Plaquereductietest (PRT)

De test is gebaseerd op de methode voor het tellen van microplaques. Drievoudige verdunningen van het serum, beginnende met 1 : 20, worden getest tegen een zelfde hoeveelheid virus-suspensie die 300 à 1 000 infectieuze eenheden (Plaque forming units" - PFU) van een virulente stam van varkenspestvirus bevat, waarbij ten minste twee monolayer cultures per verdunning worden gebruikt.

De resultaten worden uitgedrukt in de plaquereductietiter, weergegeven als de reciproke van de verdunning welke het aantal fluorescerende plaques, geteld in het negatieve controleserum in een verdunning 1 : 20, met 90 % reduceert. De titers worden grafisch bepaald.

  • 2. 
    Neutralisatie-indextest (NIT)

De test is gebaseerd op de methode voor het tellen van microplaques. In celcultures waaraan een gelijke hoeveelheid serum in een verdunning van 1 : 20 is toegevoegd, wordt de hoeveelheid virus getitreerd. Per log10-verdunning van de virussuspensie, zijn ten minste twee monolayer celcultures vereist.

Het neutraliserend effect wordt uitgedrukt aan de hand van het verschil tussen de infectietiter na toevoeging van een negatief serum in een verdunning van 1 : 20 en de titer van dezelfde virussuspensie na toevoeging van het verdachte serum. Dat verschil levert de neutralisatie-index op, welke logaritmisch wordt uitgedrukt.

  • 3. 
    Virusneutralisatietest op basis van de immunofluorescentietechniek (NIFT)

Deze test is gebaseerd op de bepaling van een 50 % eindpunt. Na incubatie met serum worden de cultures geïnoculeerd met constante hoeveelheden virus ; de resultaten zijn gebaseerd op de afwezigheid van specifieke cytoplasmatische fluorescentie.

Voor screening-doeleinden worden de sera verdund in de verhouding 1 : 5. Tweevoudige verdunningen van het serum, beginnende met 1 : 5, zijn vereist als een volledige titratie moet worden uitgevoerd. Elke verdunning wordt vermengd met een zelfde hoeveelheid virussuspensie die 100 à 200 infectieuze doses (TCID50) bevat. Per verdunning worden ten minste twee cultures gebruikt. De resultaten worden weergegeven als de reciproke van de verdunning waarbij 50 % van de geïnoculeerde celcultures geen specifieke fluorescentie vertoont. Tussen twee verdunningen wordt een eindpunt geïnterpoleerd.

  • D. 
    EVALUATIE VAN DE RESULTATEN VAN DE LABORATORIUMPROEVEN 1. De bevestiging van de aanwezigheid van de ziekte kan worden gegeven op basis van het aantonen van virusantigeen in orgaanweefsels of van virusisolatie uit weefselcoupes aan de hand van de in B 1 en B 2 beschreven technieken, tenzij komt vast te staan dat de reactie aan vaccinvirus te wijten is, zoals bedoeld in B 1 d).
  • 2. 
    Indien tegen varkenspestvirus gerichte antistoffen worden gevonden moet het desbetreffende varkensbeslag als van besmetting verdacht worden beschouwd. a) Om het door het vinden van antistoffen ontstane vermoeden van varkenspest te weerleggen, moet met behulp van de sub E beschreven test een onderscheid worden gemaakt tussen tegen varkenspestvirus gerichte antistoffen die mogelijk door BVD-virus zijn geïnduceerd en tegen varkenspestvirus gerichte antistoffen die door het varkenspestvirus zelf zijn geïnduceerd. De oorspronkelijke monsters moeten daartoe opnieuw worden onderzocht met behulp van de differentiële test.
  • b) 
    Indien op basis van de eerste differentiële test het vermoeden niet kan worden weerlegd, dient uiterlijk dertig dagen later een nieuwe test te worden verricht om een eventuele uitbreiding van de besmetting op te sporen. Met betrekking tot de bemonstering van de dieren op een verdacht bedrijf gelden de volgende voorschriften : monsters moeten worden genomen bij de eerste twintig varkens en bij 25 % van de resterende varkens.
  • 3. 
    Interpretatie van de uitkomsten van het serologisch onderzoek >PIC FILE= "T0013189">

>PIC FILE= "T0013298">

  • E. 
    DIFFERENTIËLE DIAGNOSE TEN AANZIEN VAN DOOR VARKENSPEST ENERZIJDS EN DOOR BOVINE VIRUSDIARREE (BVD) ANDERZIJDS GEÏNDUCEERDE ANTISTOFFEN 1. Tests voor het stellen van de differentiële diagnose ten aanzien van varkenspest en bovine virusdiarree (BVD), zijn gebaseerd op parallel uitgevoerde eindpunttitraties van de sera met stammen van zowel varkenspest- als BVD-virus, waarbij volledig vergelijkbare methoden worden gebruikt.

De te gebruiken stammen van het varkenspest- en BVD-virus moeten officieel zijn goedgekeurd. Indien ten gevolge van het aantonen van antilichamen bij varkens op bedrijven onder toezicht het vermoeden van besmetting met varkenspest is ontstaan, kan dat vermoeden slechts worden weerlegd door onderzoek van bloedmonsters aan de hand van vergelijkende eindpunttitraties op neutraliserende antilichamen tegen varkenspestvirus en tegen BVD-virus.

  • 2. 
    De uitkomsten van de vergelijkende serologische tests ten aanzien van varkenspest- en BVD-virus moeten als volgt worden geïnterpreteerd: a) Indien uit de vergelijkende tests blijkt - dat meer dan één varken antilichamen heeft gevormd tegen varkenspest maar niet tegen BVD, of
  • dat bij een groot gedeelte van de varkens de titer ten aanzien van het varkenspestvirus gelijk is aan of hoger ligt dan die ten aanzien van het BVD-virus,

moet besmetting met varkenspest worden geconstateerd.

  • b) 
    Indien uit de vergelijkende tests blijkt dat bij sommige varkens de titer ten aanzien van varkenspestvirus gelijk is aan of hoger ligt dan die ten aanzien van BVD-virus, moet besmetting met varkenspest worden vermoed, en moet met betrekking tot de differentiatie als volgt te werk worden gegaan: - de varkens waarbij de titer ten aanzien van het varkenspestvirus gelijk is aan of hoger ligt dan die ten aanzien van het BVD-virus moeten worden geslacht en de daarvan afkomstige foetussen moeten samen met daarvoor in aanmerking komende weefsels op de aanwezigheid van varkenspestantigeen of -virus worden onderzocht;
  • indien varkenspestantigeen of -virus wordt gevonden, is besmetting met varkenspest bevestigd;
  • indien aan de hand van het in het tweede streepje hierboven omschreven onderzoek geen varkenspestantigeen of -virus wordt gevonden, wordt het bedrijf als verdacht beschouwd totdat een nieuwe serie bloedmonsters, die ten minste dertig dagen later zijn genomen, aan een nieuw vergelijkend onderzoek zijn onderworpen;
  • indien uit het nieuw vergelijkend onderzoek blijkt dat bij alle dieren de titer ten aanzien van BVD-virus aanzienlijk (ten minste viermaal) hoger ligt dan die ten aanzien van varkenspestvirus, dient het vermoeden als weerlegd te worden beschouwd;
  • indien bij één of meer varkens ten aanzien van varkenspestvirus een titer wordt gevonden die gelijk is aan of hoger ligt dan die ten aanzien van BVD-virus, dient besmetting met varkenspest te worden geconstateerd.
  • c) 
    Indien op grond van de BVD-titers de mogelijkheid van varkenspest niet kan worden uitgesloten, moet het bedrijf als verdacht worden beschouwd en moet ten minste dertig dagen later een nieuw onderzoek worden verricht.

BIJLAGE II

Lijst van nationale laboratoria voor onderzoek inzake varkenspest:

>PIC FILE= "T0013299"> De verschillende nationale laboratoria voor onderzoek inzake varkenspest, zorgen voor de coördinatie van de normen en technieken die door elk laboratorium voor onderzoek inzake varkenspest in de betrokken Lid-Staat worden toegepast. Daartoe: a) kunnen zij de onderzoeklaboratoria die erom verzoeken, de nodige reagentia voor het stellen van de diagnose leveren;

  • b) 
    controleren zij de kwaliteit van alle reagentia die in de betrokken Lid-Staat bij deze diagnose worden gebruikt;
  • c) 
    organiseren zij geregeld vergelijkende tests;
  • d) 
    bewaren zij isolaten van varkenspestvirus afkomstig van in de betrokken Lid-Staat geconstateerde besmettingen.

BIJLAGE III Mededelingen in geval van epidemie

  • 1. 
    Binnen 24 uur na melding van het uitbreken van varkenspest dient de betrokken Lid-Staat de Commissie en de overige Lid-Staten de volgende inlichtingen te verstrekken: - datum waarop het vermoeden ontstond dat dieren met varkenspest besmet waren;
  • datum waarop men bevestiging kreeg van de aanwezigheid van de ziekte en daarbij aangewende techniek;
  • ligging van het besmette bedrijf en afstand tot de dichtst bij gelegen varkenshouderijen;
  • aantal varkens op het bedrijf ingedeeld naar categorie;
  • voor ieder van deze categorieën : aantal varkens waarbij de ziekte werd vastgesteld en ernst van de ziekte.
  • 2. 
    De in punt 1 genoemde inlichtingen moeten zo spoedig mogelijk worden gevolgd door een overzicht met de volgende gegevens: - datum waarop de varkens van het bedrijf afgemaakt en vernietigd werden;
  • in geval van toepassing van de in artikel 6 bedoelde uitzonderingsbepaling, het aantal afgeslachte en vernietigde varkens en het aantal varkens waarvan het afslachten werd uitgesteld evenals de termijn van uitstel;
  • alle inlichtingen over de mogelijke oorsprong van de ziekte, of over de oorsprong van de ziekte wanneer die aangewezen kan worden.
  • 3. 
    De betrokken Lid-Staat deelt voor alle verdere gevallen van varkenspest op andere bedrijven de inlichtingen genoemd in punt 1 binnen de in dat punt vastgestelde termijn aan de Commissie en de overige Lid-Staten mede, tot uit het aantal besmette bedrijven en de verbreiding van de ziekte het epidemische karakter ervan blijkt.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.