Besluit 2010/252 - 2010/252/: Besluit van de Raad van 26 april 2010 houdende aanvulling van de Schengengrenscode op het gebied van de bewaking van de maritieme buitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking die wordt gecoördineerd door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de EU

1.

Wettekst

4.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 111/20

 

BESLUIT VAN DE RAAD

van 26 april 2010

houdende aanvulling van de Schengengrenscode op het gebied van de bewaking van de maritieme buitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking die wordt gecoördineerd door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie

(2010/252/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (1), en met name op artikel 12, lid 5,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De bewaking aan de buitengrenzen is bedoeld om onrechtmatige grensoverschrijding te voorkomen, grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden en om illegaal binnengekomen personen te arresteren of het nemen van maatregelen tegen deze personen mogelijk te maken. Grensbewaking moet doeltreffend zijn om de ontwijking van de controles aan de grensdoorlaatposten te voorkomen en te ontmoedigen en om het onrechtmatig overschrijden van de buitengrenzen op te sporen.

 

(2)

Het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (hierna „het agentschap” genoemd) is belast met de coördinatie van de operationele samenwerking tussen de lidstaten om de toepassing van het EU-recht te vergemakkelijken, ook op het gebied van grensbewaking. Er moeten aanvullende regels worden vastgesteld voor grensbewakingsactiviteiten die door zee- en luchteenheden van één lidstaat worden uitgevoerd aan de zeegrens van andere lidstaten in het kader van en met het oog op de versterking van de door het agentschap gecoördineerde operationele samenwerking.

 

(3)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 562/2006 en de algemene beginselen van het EU-recht moeten tijdens de bewakingsoperatie genomen maatregelen evenredig zijn met de beoogde doelstellingen en volledig in overeenstemming zijn met de grondrechten en de rechten van vluchtelingen en asielzoekers, waaronder met name het verbod op refoulement. De lidstaten zijn gebonden door de bepalingen van het acquis op het gebied van asiel, en met name Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (2), wat asielverzoeken betreft die op het grondgebied, daaronder begrepen aan de grens of in de transitzones van de lidstaten, worden ingediend.

 

(4)

Op zijn bijeenkomsten van 18 en 19 juni 2009 en van 29 en 30 oktober 2009 beklemtoonde de Europese Raad de behoefte aan intensievere, door het agentschap gecoördineerde grensbewakingsoperaties en duidelijke regels voor de inzet van gezamenlijke patrouilles. In juni benadrukte de Europese Raad tevens de behoefte aan regels voor het aan land brengen van geredde personen.

 

(5)

Er moet rekening worden gehouden met het feit dat door het agentschap gecoördineerde grensbewakingsoperaties worden uitgevoerd overeenkomstig een operationeel plan en overeenkomstig de planning en de instructies die zijn opgesteld door een coördinatiecentrum waarin de deelnemende lidstaten en het agentschap zijn vertegenwoordigd, en dat vóór de aanvang van de operatie een of meer ontvangende lidstaten worden aangewezen, waarvan de grens zal worden bewaakt.

 

(6)

De uitvoering van dit besluit laat de verdeling van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten onverlet en doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten die voortvloeien uit het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee, het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en het daarbij behorende protocol tot bestrijding van migrantensmokkel over land, over zee en door de lucht, het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en andere relevante internationale instrumenten.

 

(7)

Bij een grensbewakingsoperatie op zee kan het voorkomen dat er bijstand verleend moet worden aan mensen in nood.

 

(8)

Overeenkomstig het internationale recht dient iedere staat de kapitein van een schip dat zijn vlag voert, ertoe te verplichten dat hij, voor zover hij zulks kan doen zonder ernstig gevaar voor het schip, de bemanning of de passagiers, hulp verleent aan eenieder die hij op zee in levensgevaar aantreft en met de grootst mogelijke spoed personen die in nood verkeren, te hulp komt. Die bijstand wordt verleend ongeacht de nationaliteit of de status van de personen aan wie bijstand moet worden verleend en ongeacht de omstandigheden waarin zij worden aangetroffen.

 

(9)

Ter verbetering, in dergelijke situaties, van de coördinatie tussen de lidstaten die deelnemen aan de operatie en om de uitvoering van die operaties te vergemakkelijken moeten in dit besluit niet-bindende richtsnoeren worden opgenomen. Dit besluit doet geen afbreuk aan de taken van opsporings- en reddingsautoriteiten, onder meer om ervoor te zorgen dat de coördinatie en de samenwerking zodanig verlopen dat de geredde personen naar een veilige plaats kunnen worden gebracht.

 

(10)

Dit besluit eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, meer bepaald de menselijke waardigheid, het verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, het recht op vrijheid en veiligheid, het beginsel van non-refoulement, het non-discriminatiebeginsel en de rechten van het kind. De lidstaten moeten dit besluit toepassen in overeenstemming met deze rechten en beginselen.

 

(11)

Daar de doelstellingen van dit besluit, namelijk de vaststelling van aanvullende voorschriften voor de door het agentschap gecoördineerde zeegrensbewaking door grenswachters, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt omdat hun wetgevingen en praktijken onderling verschillen, en derhalve wegens het multinationale karakter van de operaties beter door de Europese Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Europese Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

 

(12)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van dit besluit, dat niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken. Aangezien dit besluit voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken, overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol, binnen een termijn van zes maanden na aanneming van dit besluit, of het dit in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

 

(13)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (3), die vallen onder het gebied dat bedoeld is in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 (4) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

 

(14)

Wat Zwitserland betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (5), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (6).

 

(15)

Wat Liechtenstein betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 3 van de Besluit 2008/261/EG van de Raad van 28 februari 2008 (7) betreffende de ondertekening van dat Protocol namens de Europese Gemeenschap.

 

(16)

Dit besluit vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (8). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is hier niet door gebonden, noch onderworpen aan de toepassing ervan.

 

(17)

Dit besluit vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (9). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is hier niet door gebonden, noch onderworpen aan de toepassing ervan.

 

(18)

Het Comité Schengengrenscode, dat op 19 oktober 2009 is geraadpleegd, heeft geen advies uitgebracht, waardoor de Commissie er overeenkomstig artikel 5 bis, lid 4, onder a), van Besluit 1999/468/EG van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (10) toe gehouden was haar voorstel met de ontwerp-maatregelen onverwijld voor te leggen aan het Europees Parlement en aan de Raad,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de bewaking van de maritieme buitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking tussen lidstaten die wordt gecoördineerd door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (hierna „het agentschap” genoemd) gelden de voorschriften van deel I van de bijlage. Deze voorschriften en de niet-bindende richtsnoeren van deel II van de bijlage vormen een onderdeel van het operationele plan dat voor elke door het agentschap gecoördineerde operatie wordt opgesteld.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Luxemburg, 26 april 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    Á. MORATINOS
 

 

BIJLAGE

DEEL I

Voorschriften voor door het agentschap gecoördineerde zeegrensoperaties

  • 1. 
    Algemene beginselen

1.1.   Met het oog op de bewakingsoperatie genomen maatregelen worden, met inachtneming van de grondrechten, uitgevoerd op een wijze die de veiligheid van de onderschepte of geredde personen en van de deelnemende eenheden niet in gevaar brengt.

1.2.   Personen mogen niet ontscheept worden in, of op een andere wijze worden overgedragen aan de autoriteiten van een land, dat handelt in strijd met het beginsel van non-refoulement of waar zij het risico lopen te worden uitgewezen of teruggeleid naar een ander land dat handelt in strijd met genoemd beginsel. Onverminderd punt 1.1 moeten de onderschepte of geredde personen naar behoren worden ingelicht, zodat zij redenen kunnen geven die het aannemelijk maken dat ontscheping op de voorgestelde locatie een inbreuk is op het beginsel van non-refoulement.

1.3.   Tijdens de gehele duur van de operatie wordt rekening gehouden met de bijzondere behoeften van kinderen, slachtoffers van mensenhandel, personen die dringende medische bijstand behoeven, personen die internationale bescherming behoeven en andere personen in een bijzonder kwetsbare positie.

1.4.   De lidstaten zorgen ervoor dat grenswachters die aan een bewakingsoperatie deelnemen, een opleiding krijgen over de relevante bepalingen inzake mensenrechten en vluchtelingenrecht en vertrouwd zijn met de internationale opsporings- en reddingsregeling.

  • 2. 
    Onderschepping

2.1.   Wanneer het schip of ander zeevaartuig (hierna „schip” genoemd) wordt opgemerkt, wordt koers gezet naar het schip om de identiteit en de nationaliteit ervan vast te stellen en wordt het schip, in afwachting van verdere maatregelen, op een veilige afstand in de gaten gehouden. Gegevens over het schip worden onmiddellijk meegedeeld aan het coördinatiecentrum, dat is opgericht in het kader van en met als doel de gecoördineerde maritieme operatie van Frontex.

2.2.   Wanneer het schip op het punt staat de aansluitende zone of de territoriale wateren van een lidstaat die niet aan de operatie deelneemt, binnen te varen of dat reeds heeft gedaan, worden gegevens over het schip meegedeeld aan het coördinatiecentrum, dat deze gegevens ter kennis brengt van de betrokken lidstaat.

2.3.   Gegevens over alle schepen die worden verdacht van betrokkenheid bij illegale activiteiten op zee die buiten de werkingssfeer van de operatie vallen, worden meegedeeld aan het coördinatiecentrum, dat deze gegevens ter kennis brengt van de betrokken lidstaat of lidstaten.

2.4.   Tijdens de bewakingsoperatie kunnen tegen schepen of andere zeevaartuigen ten aanzien waarvan er redelijke gronden bestaan om aan te nemen dat zij personen vervoeren die de controles aan de grensdoorlaatposten willen omzeilen, onder meer de volgende maatregelen worden genomen:

 

a)

het vragen om informatie en documenten betreffende eigendom, registratie en elementen inzake de reis en betreffende de identiteit, de nationaliteit en andere relevante gegevens van personen aan boord;

 

b)

het stoppen, het aan boord gaan en het doorzoeken van het schip, zijn lading en de personen aan boord, en het ondervragen van personen aan boord;

 

c)

de mededeling aan personen aan boord dat zij de grens niet mogen overschrijden en dat de commandanten van het vaartuig boetes kunnen oplopen omdat zij de reis faciliteren;

 

d)

inbeslagname van het schip en aanhouding van personen aan boord;

 

e)

bevelen dat het schip zijn koers wijzigt met het oog op het verlaten of het niet binnenvaren van de territoriale wateren of de aansluitende zone, het schip begeleiden of in de buurt ervan blijven totdat het deze koers volgt;

 

f)

het schip of personen aan boord naar een derde land brengen of het schip of personen aan boord op een andere wijze aan de autoriteiten van een derde land overdragen;

 

g)

het schip of personen aan boord naar de ontvangende lidstaat brengen of naar een andere lidstaat die aan de operatie deelneemt.

2.5.   De in punt 2.4 vermelde maatregelen worden onder de volgende voorwaarden genomen:

2.5.1.   Territoriale wateren en aansluitende zone

 

2.5.1.1.

De in punt 2.4 bedoelde maatregelen worden genomen met toestemming van de ontvangende lidstaat en in overeenstemming met de instructies van deze lidstaat, die via het coördinatiecentrum aan de deelnemende eenheid worden verstrekt. Daartoe deelt de deelnemende eenheid via het coördinatiecentrum aan de ontvangende lidstaat mee of de kapitein van het onderschepte schip heeft verzocht een diplomatieke of consulaire functionaris van de vlagstaat op de hoogte te brengen.

 

2.5.1.2.

Alle operationele activiteiten in de territoriale wateren of de aansluitende zone van een lidstaat die niet aan de operatie deelneemt, worden uitgevoerd conform de toestemming van de kuststaat. Het coördinatiecentrum wordt in kennis gesteld van elke mededeling aan de kuststaat en van alle verdere stappen.

2.5.2.   De volle zee achter de aansluitende zone

 

2.5.2.1.

Indien het schip onder de vlag vaart of de registratiekenmerken vertoont van een lidstaat die aan de operatie deelneemt, worden de in punt 2.4 bedoelde maatregelen genomen met toestemming van de vlagstaat. De nationale functionaris die die lidstaat bij het coördinatiecentrum vertegenwoordigt, moet het recht hebben om die toestemming te geven of door te geven.

 

2.5.2.2.

Indien het schip onder de vlag vaart of de registratiekenmerken vertoont van een lidstaat die niet aan de operatie deelneemt dan wel van een derde land, wordt de vlagstaat langs de geëigende wegen verzocht om bevestiging van de registratie, en, indien de nationaliteit is bevestigd, wordt de vlagstaat overeenkomstig het Protocol van Palermo inzake mensensmokkel om toestemming verzocht om de in punt 2.4 bedoelde maatregelen te nemen.

Het coördinatiecentrum wordt in kennis gesteld van elke mededeling aan de vlagstaat.

 

2.5.2.3.

Indien er redelijke gronden bestaan om aan te nemen dat het schip, hoewel het vaart onder een vreemde vlag of weigert zijn vlag te tonen, in feite de nationaliteit van de deelnemende eenheid heeft, onderzoekt de deelnemende eenheid of het schip het recht heeft onder haar vlag te varen. Daartoe kan zij een boot onder bevel van een officier naar het verdachte schip zenden. Indien er na de controle van de documenten vermoedens blijven bestaan, kan de eenheid overgaan tot een nader onderzoek aan boord van het schip, dat dient te geschieden zonder onnodige overlast te veroorzaken. Er wordt langs de geëigende wegen contact opgenomen met het land waarvan het schip beweerdelijk de vlag voert.

 

2.5.2.4.

Indien er redelijke gronden bestaan om aan te nemen dat het schip, hoewel het vaart onder een vreemde vlag of weigert zijn vlag te tonen, in feite de nationaliteit heeft van een andere lidstaat die aan de operatie deelneemt, wordt het recht van het schip om onder de vlag van die lidstaat te varen, onderzocht nadat die lidstaat daartoe zijn toestemming heeft verleend via zijn nationale functionaris bij het coördinatiecentrum. De nationale functionaris die die lidstaat bij het coördinatiecentrum vertegenwoordigt, moet het recht hebben om die toestemming te geven of door te geven.

Indien, in bovenbedoelde gevallen, de vermoedens betreffende de nationaliteit van het schip gegrond blijken te zijn, worden de in punt 2.4 bedoelde maatregelen genomen onder de in punt 2.5.2.1 vermelde voorwaarden.

 

2.5.2.5.

Indien er redelijke gronden bestaan om aan te nemen dat het schip geen nationaliteit heeft of kan worden gelijkgesteld met een schip zonder nationaliteit, controleert de deelnemende eenheid of het schip het recht heeft onder haar vlag te varen. Daartoe kan zij een boot onder bevel van een officier naar het verdachte schip zenden. Indien er na de controle van de documenten vermoedens blijven bestaan, kan de eenheid overgaan tot een nader onderzoek aan boord van het schip, dat dient te geschieden zonder onnodige overlast te veroorzaken.

De in punt 2.4 bedoelde maatregelen worden genomen indien het vermoeden dat het schip geen nationaliteit heeft, gegrond blijkt te zijn en indien er redelijke gronden bestaan om aan te nemen dat het schip is betrokken bij de smokkel van migranten over zee in de zin van het Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en door de lucht, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad.

Een schip heeft geen nationaliteit of kan worden gelijkgesteld met een schip zonder nationaliteit wanneer geen enkele staat het schip het recht heeft verleend onder zijn vlag te varen dan wel wanneer het schip vaart onder de vlag van twee of meer staten en naar omstandigheden de ene of de andere vlag gebruikt.

 

2.5.2.6.

In afwachting of bij ontstentenis van de door de vlagstaat te verlenen toestemming voor andere maatregelen, wordt het schip op een veilige afstand in de gaten gehouden. Er worden geen andere maatregelen genomen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de vlagstaat, uitgezonderd maatregelen tegen onmiddellijk gevaar voor het leven van personen zoals bedoeld in deel 3 of maatregelen die voortvloeien uit toepasselijke bilaterale of multilaterale overeenkomsten of tenzij het schip de aansluitende zone is binnengevaren.

DEEL II

Richtsnoeren voor opsporings-, reddings- en ontschepingssituaties bij door het agentschap gecoördineerde zeegrensoperaties

  • 1. 
    Opsporings- en reddingssituaties

1.1.   Bij de naleving van de verplichting om bijstand te verlenen aan personen in nood op zee passen de lidstaten de bepalingen toe van de internationale verdragen betreffende opsporings- en reddingsituaties, met inachtneming van de grondrechten. De deelnemende eenheden verlenen bijstand aan alle schepen of personen die in nood zijn op zee. De bijstand wordt verleend ongeacht de nationaliteit of de status van de personen en ongeacht de omstandigheden waarin zij worden aangetroffen.

1.2.   Wanneer er in de loop van de grensbewakingsoperatie een situatie van onzekerheid of vrees ontstaat over de veiligheid van een schip of van personen aan boord, verstrekt de deelnemende eenheid zo spoedig mogelijk alle beschikbare gegevens aan het reddingscoördinatiecentrum dat bevoegd is voor het opsporing- en reddingsgebied waarin de situatie zich voordoet.

Wanneer het voor het opsporings- en reddingsgebied bevoegde reddingscoördinatiecentrum van het derde land niet reageert op de kennisgeving van de deelnemende eenheid, neemt deze eenheid contact op met het reddingscoördinatiecentrum van de ontvangende lidstaat.

In afwachting van instructies van het reddingscoördinatiecentrum, nemen de deelnemende eenheden alle passende maatregelen om de veiligheid van de betrokken personen te waarborgen.

1.3.   Deelnemende eenheden houden rekening met alle relevante elementen en delen hun beoordeling mee aan het bevoegde reddingscoördinatiecentrum, met inbegrip van met name:

 

a)

het bestaan van een verzoek om bijstand;

 

b)

de zeewaardigheid van het schip en de waarschijnlijkheid dat het schip zijn eindbestemming niet zal bereiken;

 

c)

het aantal passagiers in verhouding tot het soort schip (overlading);

 

d)

de beschikbaarheid van voldoende voorraden (brandstof, water, voedsel, enz.) om een kust te bereiken;

 

e)

de aanwezigheid op het schip van gekwalificeerde bemanning en commandanten;

 

f)

de beschikbaarheid van veiligheids-, navigatie- en communicatie-uitrusting;

 

g)

de aanwezigheid van passagiers die dringend medische bijstand behoeven;

 

h)

de aanwezigheid van overleden passagiers;

 

i)

de aanwezigheid van zwangere vrouwen of van kinderen;

 

j)

de weersomstandigheden en de toestand van de zee.

1.4.   Het bestaan van een noodsituatie is niet uitsluitend afhankelijk van en wordt niet uitsluitend bepaald door een daadwerkelijk verzoek om bijstand.

Wanneer, ondanks het feit dat een schip in nood wordt opgemerkt, de personen aan boord weigeren bijstand te aanvaarden, stelt de deelnemende eenheid het reddingscoördinatiecentrum daarvan in kennis en blijft het zijn zorgplicht vervullen door alle maatregelen te nemen met het oog op de veiligheid van de betrokken personen en door alle maatregelen te vermijden die de situatie kunnen verergeren of de kans op letsel of het verlies aan mensenlevens kunnen vergroten.

1.5.   Het coördinatiecentrum van de operatie wordt zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van elk contact met het reddingscoördinatiecentrum en van de door de deelnemende eenheid genomen maatregelen.

1.6.   Indien het schip niet of niet meer als een schip in nood kan worden beschouwd of de opsporings- en reddingsoperatie is beëindigd, hervat de deelnemende eenheid, in overleg met het coördinatiecentrum van de operatie, de operatie overeenkomstig het bepaalde in deel I.

  • 2. 
    Ontscheping

2.1.   In het operationele plan worden de nadere voorschriften opgenomen met betrekking tot de ontscheping van onderschepte of geredde personen, conform het internationale recht en alle toepasselijke bilaterale overeenkomsten. Het operationele plan mag niet tot gevolg hebben dat verplichtingen worden opgelegd aan lidstaten die niet deelnemen aan de operatie.

Onverminderd de verantwoordelijkheid van het reddingscoördinatiecentrum en tenzij anders aangegeven in het operationele plan, moet voorrang worden gegeven aan ontscheping in het derde land dat het schip dat de betrokkenen vervoert, heeft verlaten of waarvan het de territoriale wateren of het opsporings- en reddingsgebied heeft doorreisd. Indien dit niet mogelijk is, moet voorrang worden gegeven aan ontscheping in de ontvangende lidstaat, tenzij het met het oog op de veiligheid van de betrokkenen nodig is anderszins te handelen.

2.2.   Het coördinatiecentrum wordt in kennis gesteld van de aanwezigheid van personen als bedoeld in punt 1.2 en brengt dat ter kennis van de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat. Op grond van deze informatie dient in het operationele plan te worden vastgesteld welke vervolgmaatregelen kunnen worden genomen.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.