Richtlijn 2008/61 - Voorwaarden waaronder bepaalde in de bijlagen I tot en met V bij Richtlijn 2000/29/EG vermelde schadelijke organismen, planten, plantaardige producten en andere materialen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden in de EG of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht of naar een andere plaats overgebracht

1.

Wettekst

18.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 158/41

 

RICHTLIJN 2008/61/EG VAN DE COMMISSIE

van 17 juni 2008

tot vaststelling van de voorwaarden waaronder bepaalde in de bijlagen I tot en met V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad vermelde schadelijke organismen, planten, plantaardige producten en andere materialen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht of naar een andere plaats overgebracht

(Gecodificeerde versie)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name op artikel 3, lid 8, artikel 4, lid 5, artikel 5, lid 5, en artikel 13 ter, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Richtlijn 95/44/EG van de Commissie van 26 juli 1995 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder bepaalde in de bijlagen I tot en met V bij Richtlijn 77/93/EEG van de Raad vermelde schadelijke organismen, planten, plantaardige producten en andere materialen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht of naar een andere plaats overgebracht (2) is ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

 

(2)

Het is op grond van Richtlijn 2000/29/EG verboden, de in de bijlagen I en II bij die richtlijn genoemde schadelijke organismen geïsoleerd of samen met de overeenkomstige, in bijlage II bij die richtlijn vermelde planten of plantaardige producten in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan binnen te brengen of daarbinnen naar een andere plaats over te brengen.

 

(3)

Het is op grond van Richtlijn 2000/29/EG verboden, de in de bijlage III bij die richtlijn genoemde planten, plantaardige producten en andere materialen in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan binnen te brengen.

 

(4)

De in bijlage IV bij Richtlijn 2000/29/EG vermelde planten, plantaardige producten en andere materialen mogen alleen in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan worden binnengebracht of naar een andere plaats overgebracht als aan de overeenkomstige in die bijlage aangegeven bijzondere eisen is voldaan.

 

(5)

De in bijlage V, deel B, bij Richtlijn 2000/29/EG vermelde planten, plantaardige producten en andere materialen uit derde landen mogen alleen in de Gemeenschap worden binnengebracht als zij voldoen aan de in die richtlijn vastgestelde normen en eisen, vergezeld gaan van een officieel fytosanitair certificaat waaruit blijkt dat aan alle voorwaarden is voldaan, en bovendien bij een officiële inspectie is onderzocht of zij aan de voorschriften beantwoorden.

 

(6)

Evenwel is in artikel 3, lid 8, artikel 4, lid 5, artikel 5, lid 5, en artikel 13 ter, lid 4, van Richtlijn 2000/29/EG bepaald dat als deze schadelijke organismen, planten, plantaardige producten en andere materialen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden worden binnengebracht en naar een andere plaats overgebracht, deze voorschriften niet van toepassing zijn, mits aan op communautair niveau vast te stellen voorwaarden wordt voldaan.

 

(7)

Daarom moet worden bepaald aan welke voorwaarden bij het binnenbrengen of naar een andere plaats overbrengen van dergelijk materiaal moet worden voldaan om te voorkomen dat schadelijke organismen zich kunnen verspreiden.

 

(8)

De voorwaarden die voor materiaal zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (4) en bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (5), en andere meer specifieke communautaire voorschriften inzake bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten en genetisch gewijzigde organismen, vallen niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn.

 

(9)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité.

 

(10)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage IV, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    De lidstaten zien erop toe dat voor alle activiteiten voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en selectiewerkzaamheden, hierna „activiteiten” genoemd, waarbij gebruik zal worden gemaakt van schadelijke organismen, planten, plantaardige producten en andere materialen als bedoeld in artikel 3, lid 8, artikel 4, lid 5, artikel 5, lid 5, of artikel 13 ter, lid 4, van Richtlijn 2000/29/EG, hierna „materiaal” genoemd, bij de verantwoordelijke officiële instanties een aanvraag wordt ingediend, voordat dergelijk materiaal in een lidstaat of in de voor het betrokken materiaal als beschermd aangemerkte gebieden van een lidstaat wordt binnengebracht of naar een andere plaats overgebracht.
  • 2. 
    In de in lid 1 bedoelde aanvraag worden ten minste de volgende gegevens medegedeeld:
 

a)

de naam en het adres van de voor de activiteiten verantwoordelijke persoon;

 

b)

de wetenschappelijke naam of namen van het materiaal, en indien van toepassing ook de betrokken schadelijke organismen;

 

c)

het soort materiaal;

 

d)

de hoeveelheid materiaal;

 

e)

de plaats van oorsprong van het materiaal, met geschikte bewijsstukken voor materiaal dat vanuit een derde land wordt binnengebracht;

 

f)

de duur, de aard en de doeleinden van de voorgenomen activiteiten met, ten minste, een samenvatting van de werkzaamheden en een specificatie voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden of selectiewerkzaamheden;

 

g)

het adres en de beschrijving van de specifieke plaats of plaatsen waar het materiaal in quarantaine wordt gehouden en indien van toepassing wordt onderzocht;

 

h)

indien van toepassing, de plaats waar het materiaal onmiddellijk na de officiële vrijgave wordt opgeslagen of uitgeplant;

 

i)

indien van toepassing, de voorgestelde methode voor vernietiging of behandeling van het materiaal na afloop van de goedgekeurde activiteiten;

 

j)

de voorgestelde plaats van binnenkomst in de Gemeenschap voor materiaal dat uit een derde land zal worden binnengebracht.

Artikel 2

  • 1. 
    De lidstaten die een in lid 1 bedoelde aanvraag hebben ontvangen, keuren de betrokken activiteiten goed, zodra is komen vast te staan dat aan de in bijlage I vastgestelde algemene voorwaarden is voldaan.

De lidstaten trekken de voornoemde goedkeuring in, zodra wordt vastgesteld dat niet meer aan de in bijlage I vastgestelde algemene voorwaarden is voldaan.

  • 2. 
    Nadat zij de in lid 1 bedoelde activiteiten hebben goedgekeurd, staan de lidstaten toe dat het in de aanvraag vermelde materiaal in de lidstaat of in het betrokken beschermde gebied wordt binnengebracht of naar een andere plaats overgebracht, op voorwaarde dat het materiaal steeds vergezeld gaat van een vergunning voor het binnenbrengen of het naar een andere plaats overbrengen van schadelijke organismen, planten, plantaardige producten en andere materialen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden, hierna „vergunning” te noemen, die overeenkomt met het model in bijlage II en is afgegeven door de verantwoordelijke officiële instantie van de lidstaat waar de activiteiten zullen worden uitgeoefend; voorts geldt het volgende:
 

a)

voor materiaal van oorsprong uit de Gemeenschap moet:

 

i)

wanneer de plaats van oorsprong zich in een andere lidstaat bevindt, de vergunning officieel door de lidstaat van oorsprong worden geviseerd voor het vervoer van het materiaal onder quarantainevoorwaarden, en

 

ii)

voor planten, plantaardige producten en andere materialen, genoemd in bijlage V, deel A, van Richtlijn 2000/29/EG, het materiaal ook vergezeld gaan van een plantenpaspoort dat overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2000/29/EG is afgegeven op grond van het in artikel 6 van genoemde richtlijn bedoelde onderzoek waarbij aan de in vorengenoemd artikel vervatte eisen blijkt te zijn voldaan, behalve voor wat betreft de schadelijke organismen ten aanzien waarvan de activiteiten overeenkomstig lid 1, eerste alinea, van dit artikel zijn goedgekeurd. Op het plantenpaspoort moet de vermelding „Dit materiaal wordt op grond van Richtlijn 2008/61/EG naar een andere plaats overgebracht” worden aangebracht.

Ingeval het adres van de specifieke plaats of plaatsen waar het materiaal in quarantaine wordt gehouden zich in een andere lidstaat bevindt, moet de voor de afgifte van het plantenpaspoort verantwoordelijke lidstaat een plantenpaspoort afgeven op basis van de gegevens betreffende de in lid 1, eerste alinea, van dit artikel bedoelde goedkeuring, die hij officieel van de voor de goedkeuring van de activiteiten verantwoordelijke lidstaat heeft ontvangen en, op voorwaarde dat de verzekering wordt gegeven dat tijdens de overbrenging van het materiaal de quarantainevoorwaarden in acht zullen worden genomen, en

 

b)

voor materiaal dat uit een derde land wordt binnengebracht:

 

i)

moeten de lidstaten garanderen dat de vergunning wordt afgegeven op basis van geschikte bewijsstukken ten aanzien van de plaats van oorsprong van het materiaal, en

 

ii)

voor planten, en plantaardige producten en andere voorwerpen als vermeld in bijlage V, deel B, van Richtlijn 2000/29/EG moet het materiaal, zo mogelijk, ook vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat dat overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG in het land van oorsprong is afgegeven op grond van het in artikel 6 van genoemde richtlijn bedoelde onderzoek waarbij aan de in vorengenoemd artikel vervatte eisen blijkt te zijn voldaan, behalve voor wat betreft de schadelijke organismen ten aanzien waarvan de activiteiten overeenkomstig lid 1, eerste alinea, van dit artikel zijn goedgekeurd.

In de rubriek „Aanvullende verklaring” van het certificaat wordt de vermelding „Deze partij wordt ingevoerd op grond van Richtlijn 2008/61/EG” aangebracht en wordt indien van toepassing aangegeven welk(e) schadelijk(e) organisme(n) het betreft.

De lidstaten moeten er in ieder geval voor zorgen, dat het materiaal bij het vorenbedoelde binnenbrengen of overbrengen onder quarantainevoorwaarden wordt bewaard en direct en onmiddellijk naar de in de aanvraag vermelde plaats of plaatsen wordt gebracht.

  • 3. 
    De verantwoordelijke officiële instantie houdt toezicht op de goedgekeurde activiteiten en ziet erop toe dat:
 

a)

gedurende de gehele duur van de activiteiten aan de quarantainevoorwaarden en aan de andere algemene voorwaarden die zijn vastgesteld overeenkomstig bijlage I is voldaan, waartoe zij de lokalen en activiteiten op gezette tijden controleert;

 

b)

naargelang van de soort goedgekeurde activiteiten de hierna omschreven werkwijze wordt toegepast, namelijk dat:

 

i)

voor planten, plantaardige producten en andere materialen die bestemd zijn om uit quarantaine te worden vrijgegeven:

 

de planten, plantaardige producten of andere materialen pas worden vrijgegeven na goedkeuring door de verantwoordelijke officiële instantie, hetgeen hierna de „officiële vrijgave” zal worden genoemd. Vóór de officiële vrijgave moeten de planten, de plantaardige producten of de andere materialen aan officiële quarantainemaatregelen zijn onderworpen en getest, en daarbij vrij zijn bevonden van schadelijke organismen, tenzij het een schadelijk organisme betreft waarvan bekend is dat het in de Gemeenschap voorkomt en het niet vermeld is in Richtlijn 2000/29/EG;

 

de quarantainemaatregelen, inclusief tests, worden uitgevoerd door wetenschappelijk gekwalificeerd personeel van voornoemde instantie of van een officieel erkend instituut en overeenkomstig de in bijlage III bij deze richtlijn voor planten, plantaardige producten en andere materialen vastgestelde bepalingen;

 

planten, plantaardige producten of andere materialen die bij deze quarantainemaatregelen niet vrij zijn bevonden van de in het eerste streepje bedoelde schadelijke organismen, en andere planten, plantaardige producten of andere materialen die daarmee in contact zijn geweest of erdoor zouden kunnen zijn besmet, worden vernietigd of een adequate officieel erkende behandeling ondergaan of aan een officiële quarantainemaatregel worden onderworpen, teneinde de betrokken schadelijke organismen uit te roeien; het bepaalde onder ii), tweede streepje, hierna is van overeenkomstige toepassing;

 

ii)

voor al het overige materiaal (met inbegrip van schadelijke organismen), bij het einde van de goedgekeurde activiteiten en voor alle materiaal waarvan is vastgesteld dat het tijdens de activiteiten is besmet:

 

het materiaal (met inbegrip van de schadelijke organismen en besmet materiaal) en alle planten, plantaardige producten en andere materialen waarmee het in contact is gekomen of die erdoor zouden kunnen zijn besmet, worden vernietigd, gesteriliseerd of op de door de verantwoordelijke officiële instantie aangegeven wijze behandeld, en

 

de lokalen en voorzieningen waar de betrokken activiteiten hebben plaatsgevonden, worden zoals nodig is gesteriliseerd of schoongemaakt op de door de verantwoordelijke officiële instantie aangegeven wijze;

 

c)

besmetting van het materiaal door schadelijke organismen als genoemd in Richtlijn 2000/29/EG en andere schadelijke organismen die door de bevoegde officiële instantie worden geacht een risico voor de Gemeenschap in te houden en die tijdens de activiteit is ontdekt, onmiddellijk aan de verantwoordelijke officiële instantie wordt gemeld door de voor de activiteiten verantwoordelijke persoon, waarbij tevens alle voorvallen worden vermeld waardoor dergelijke organismen in het milieu zijn terechtgekomen.

  • 4. 
    De lidstaten zien erop toe, dat voor activiteiten waarbij gebruik wordt gemaakt van planten, plantaardige producten en andere materialen als vermeld in bijlage III bij Richtlijn 2000/29/EG, die niet zijn bedoeld in deel A, afdelingen I, II en III van bijlage III bij de onderhavige richtlijn, passende quarantainemaatregelen, met inbegrip van tests, worden uitgevoerd. Deze quarantainemaatregelen moeten aan de Commissie en aan de andere lidstaten worden gemeld. De bijzonderheden van deze quarantainemaatregelen moeten worden opgenomen in bijlage III bij de onderhavige richtlijn zodra de nodige technische informatie beschikbaar is.

Artikel 3

  • 1. 
    Vóór 1 september van elk jaar doen de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten een lijst toekomen, met vermelding van de betrokken hoeveelheden, van gevallen waarin op grond van deze richtlijn in de voorafgaande periode van één jaar die eindigt op 30 juni, goedkeuring is verleend voor het binnenbrengen en voor het overbrengen van materiaal, en van de gevallen waarin tijdens dezelfde periode een besmetting van dergelijk materiaal met schadelijke organismen is vastgesteld, die is bevestigd tijdens de quarantainemaatregelen, met inbegrip van de tests, die zijn uitgevoerd op grond van het bepaalde in bijlage III.
  • 2. 
    De lidstaten werken, via de overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 2000/29/EG opgerichte of ingestelde instanties, op administratief gebied samen met het oog op het verstrekken van gegevens betreffende quarantainevoorwaarden en de maatregelen die worden vastgesteld in verband met de in het kader van deze richtlijn goedgekeurde activiteiten.

Artikel 4

De lidstaten delen de Commissie onmiddellijk alle bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

Artikel 5

Richtlijn 95/44/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage IV, deel A, genoemde richtlijn, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage IV, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage V.

Artikel 6

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 7

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 juni 2008.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO

 

  • (3) 
    Zie bijlage IV, deel A.
 

BIJLAGE I

 

1.

Voor de toepassing van artikel 2, lid 1, van de onderhavige richtlijn gelden de volgende algemene voorwaarden:

 

de aard en de doeleinden van de activiteiten waarvoor materiaal wordt binnengebracht of naar een andere plaats wordt overgebracht, zijn door de verantwoordelijke officiële instantie onderzocht, waarbij deze tot de conclusie is gekomen dat het inderdaad proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en selectiewerkzaamheden als bedoeld in Richtlijn 2000/29/EG, betreft;

 

de quarantainevoorwaarden in de lokalen en inrichtingen op de plaats of de plaatsen waar de activiteiten zullen plaatsvinden zijn door de verantwoordelijke officiële instantie geïnspecteerd om na te gaan of ze voldoen aan de in punt 2 bepaalde voorschriften en zijn door de verantwoordelijke officiële instantie goedgekeurd;

 

de verantwoordelijke officiële instantie laat niet meer materiaal toe dan geschikt is voor de toegestane activiteiten, en in geen geval meer dan overeenkomt met de capaciteit van de beschikbare quarantainevoorzieningen;

 

de verantwoordelijke officiële instantie heeft de wetenschappelijke en technische kwalificatie van het personeel dat de activiteiten uitvoert, onderzocht en goedgekeurd.

 

2.

Voor de toepassing van punt 1 moeten de quarantainevoorwaarden in de lokalen en de inrichtingen op de plaats of de plaatsen waar de activiteiten zullen worden uitgevoerd een veilige behandeling van het materiaal garanderen om te voorkomen dat de betrokken schadelijke organismen kunnen ontsnappen en zich kunnen verspreiden. Voor elke in de aanvraag vermelde activiteit moet het risico van verspreiding van de schadelijke organismen die onder quarantainevoorwaarden worden gehouden, door de verantwoordelijke officiële instantie worden beoordeeld, waarbij rekening moet worden gehouden met de aard van het materiaal en de beoogde activiteit, de biologie van de schadelijke organismen, hun wijze van verspreiding, de wisselwerking met de omgeving en andere factoren die voor de beoordeling van het door het betrokken materiaal geboden risico relevant zijn. Resulterend uit de risicobeoordeling, stelt de verantwoordelijke officiële instantie de volgende maatregelen vast die zij dienstig acht:

 

a)

de volgende quarantainemaatregelen met betrekking tot de lokalen, installaties en werkmethoden:

 

fysieke isolatie ten opzichte van alle ander materiaal van planten of schadelijke organismen, waarbij tevens aandacht moet worden besteed aan de beheersing van de vegetatie in de omgeving,

 

aanwijzing van een contactpersoon die verantwoordelijk is voor de activiteiten,

 

reserveren van de toegang tot lokalen en inrichtingen en tot de omgeving, in voorkomend geval, voor met name genoemd personeel,

 

adequate identificatie van de lokalen en inrichtingen, met vermelding van de aard van de activiteiten en het verantwoordelijke personeel,

 

bijhouden van een register van de uitgevoerde activiteiten en een handboek met werkmethoden, waarin ook de procedures worden vermeld die moeten worden gevolgd indien schadelijke organismen uit quarantaine ontsnappen,

 

adequate veiligheids- en alarmsystemen,

 

adequate controlemaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding van schadelijke organismen in de lokalen te voorkomen,

 

gecontroleerde procedures voor bemonstering en overbrenging tussen lokalen en inrichtingen van materiaal,

 

indien van toepassing, gecontroleerde verwijdering van afval, grond en water,

 

adequate hygiënische en ontsmettingsmethoden en -installaties ten behoeve van het personeel, voorzieningen en -apparatuur,

 

adequate maatregelen en installaties voor het verwijderen van proefmateriaal,

 

adequate indexeringsfaciliteiten en procedures (met inbegrip van tests), en

 

b)

aanvullende quarantainemaatregelen, naar gelang van de specifieke biologie en epidemiologie van het betrokken materiaal en van de goedgekeurde activiteiten,

 

bewaring in inrichtingen met een afzonderlijke kamer met toegang voor het personeel via een dubbele deur,

 

bewaring bij onderdruk,

 

bewaring in recipiënten waaruit schadelijke organismen niet kunnen ontsnappen, met adequate maaswijdten en andere hinderpalen, bij voorbeeld waterscherm voor mijten, gesloten grondcontainers voor nematoden, elektrische insectenvallen,

 

isolatie ten opzichte van andere schadelijke organismen en materiaal, bij voorbeeld virusoverbrengende plantenvoeding of gastmateriaal,

 

bewaring van veredelingsmateriaal in kweekkooien met hanteringsapparatuur,

 

geen kruising van schadelijke organismen met inheemse stammen of soorten,

 

verbod op continukweek van de schadelijke organismen,

 

bewaring onder zodanige omstandigheden dat vermenigvuldiging van het schadelijk organisme strikt wordt beheerst, bij voorbeeld onder zodanige omgevingsomstandigheden dat geen diapause kan plaatsvinden,

 

bewaring onder zodanige omstandigheden dat verspreiding van besmette deeltjes niet mogelijk is, bij voorbeeld luchtstromen moeten worden vermeden,

 

controlemethoden om te verifiëren dat de kweek van schadelijke organismen vrij is van parasieten en andere schadelijke organismen,

 

adequate controleprogramma's voor het materiaal, teneinde mogelijke vectoren te elimineren,

 

voor activiteiten in vitro: behandeling van het materiaal onder steriele omstandigheden: het laboratorium moet zijn uitgerust voor een aseptische werkwijze,

 

bewaring van schadelijke organismen die door vectoren worden overgebracht onder zodanige omstandigheden dat zij niet via de vector kunnen worden verspreid, bij voorbeeld onder gaas met adequate maaswijdte, afzondering van grond,

 

passende isolatie in bepaalde seizoenen om ervoor te zorgen dat de activiteiten worden uitgevoerd in een periode waarin er weinig risico bestaat voor de gezondheid van de planten.

 

BIJLAGE II

Model Vergunning voor het binnenbrengen en/of verkeer van schadelijke organismen, planten, plantaardige producten en andere materialen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en selectiewerkzaamheden

 

BIJLAGE III

QUARANTAINEMAATREGELEN, INCLUSIEF TESTS, VOOR PLANTEN, PLANTAARDIGE PRODUCTEN EN ANDERE MATERIALEN DIE VOOR VRIJGAVE UIT QUARANTAINE BESTEMD ZIJN

DEEL A

Voor bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen, vermeld in bijlage III bij Richtlijn 2000/29/EG

Afdeling I:   Planten van Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf., en hybriden daarvan, met uitzondering van vruchten en zaden

 

1.

Het plantaardig materiaal moet indien van toepassing de passende behandelingen ondergaan als aangegeven in de FAO/IPGRI Technical Guidelines.

 

2.

Wanneer het plantaardig materiaal de in punt 1 bedoelde behandelingen heeft ondergaan, wordt de hele partij geïndexeerd. Al het plantaardig materiaal, ook de planten voor indexering, worden onder de in bijlage I vastgestelde quarantainevoorwaarden in de goedgekeurde voorzieningen gehouden. Plantaardig materiaal dat moet worden gekeurd voor officiële vrijgave moet worden gehouden onder omstandigheden die een normale vegatatiecyclus mogelijk maken en moeten visueel worden gekeurd op tekenen en symptomen van schadelijke organismen, met inbegrip van alle relevante schadelijke organismen die zijn vermeld in Richtlijn 2000/29/EG, bij aankomst en daarna, op geschikte tijdstippen, tijdens de indexeerperiode.

 

3.

Voor de toepassing van punt 2 wordt het plantaardig materiaal volgens de onderstaande methode geïndexeerd op schadelijke organismen (opsporing en identificatie):

 

3.1.

Voor het testen zal gebruik worden gemaakt van passende laboratoriummethoden en, indien van toepassing, indicatorplanten, onder meer Citrus sinensis (L.) Osbeck, C. aurantifolia Christm. Swing, C. medica L., C. reticulata Blanco en Sesamum L. teneinde de aanwezigheid van ten minste de volgende schadelijke organismen te kunnen opsporen:

 

a)

Citrus greening bacterium,

 

b)

Citrus variegated chlorosis,

 

c)

Citrus mosaic virus,

 

d)

Citrus tristeza virus (alle isolaten),

 

e)

Citrus vein enation woody gall,

 

f)

Leprosis,

 

g)

Naturally spreading psorosis,

 

h)

Phoma tracheiphila (Petri) Kanchaveli & Gikashvili,

 

i)

Satsuma dwarf virus,

 

j)

Spiroplasma citri Saglio et al.,

 

k)

Tatter leaf virus,

 

l)

Witches' broom (MLO),

 

m)

Xanthomonas campestris (alle voor Citrus pathogene stammen).

 

3.2.

Voor ziekten zoals Blight en Blight-like, waarvoor er geen snelle indexeermethode bestaat, moet het plantaardig materiaal bij aankomst door enting van meristemen op steriel opgekweekte zaailingonderstammen zijn verkregen, overeenkomstig de FAO/IPGRI Technical Guidelines, en moeten de daaruit voortgekomen planten worden onderworpen aan de in punt 1 bedoelde behandelingen.

 

4.

Plantaardig materiaal dat visueel is onderzocht als bedoeld in punt 2 en waarop tekenen en symptomen van schadelijke organismen zijn waargenomen, wordt verder onderzocht en, zo nodig getest om, voor zover dat mogelijk is, de identiteit te achterhalen van de schadelijke organismen die tekenen en symptomen hebben veroorzaakt.

Afdeling II:   Planten van Cydonia Mill., Malus Mill., Prunus L. en Pyrus L., en hybriden daarvan, en Fragaria L., bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden

 

1.

Het plantaardig materiaal moet indien van toepassing de passende behandelingen ondergaan als aangegeven in de FAO/IPGRI Technical Guidelines.

 

2.

Wanneer het plantaardig materiaal de in punt 1 bedoelde behandelingen heeft ondergaan, wordt de hele partij geïndexeerd. Al het plantaardig materiaal, ook de planten voor indexering, worden onder de in bijlage I vastgestelde quarantainevoorwaarden in de goedgekeurde voorzieningen gehouden. Plantaardig materiaal dat moet worden gekeurd voor officiële vrijgave moet worden gehouden onder omstandigheden die een normale vegetatiecyclus mogelijk maken en moeten visueel worden gekeurd op tekenen en symptomen van schadelijke organismen, met inbegrip van alle relevante schadelijke organismen die zijn vermeld in Richtlijn 2000/29/EG, bij aankomst en daarna, op geschikte tijdstippen, tijdens de indexeerperiode.

 

3.

Voor de toepassing van punt 2 wordt het plantaardig materiaal volgens de onderstaande methoden onderzocht op schadelijke organismen (opsporing en identificatie):

 

3.1.

Voor Fragaria L. moet, ongeacht het land van oorsprong van het plantmateriaal, bij het onderzoek gebruik worden gemaakt van adequate laboratoriummethoden en, indien van toepassing, indicatorplanten, onder meer Fragaria vesca, F. virginiana en Chenopodium spp., teneinde de aanwezigheid van ten minste de volgende schadelijke organismen te kunnen opsporen:

 

a)

Arabis mosaic virus,

 

b)

Raspberry ringspot virus,

 

c)

Strawberry crinkle virus,

 

d)

Strawberry latent „C” virus,

 

e)

Strawberry latent ringspot virus,

 

f)

Strawberry mild yellow edge virus,

 

g)

Strawberry vein banding virus,

 

h)

Strawberry witches' broom mycoplasm,

 

i)

Tomato black ring virus,

 

j)

Tomato ringspot virus,

 

k)

Colletotrichum acutatum Simmonds,

 

l)

Phytophthora fragariae Hickman var fragariae Wilcox & Duncan,

 

m)

Xanthomonas fragariae Kennedy & King.

 

3.2.

Malus Mill:

 

i)

indien het plantaardig materiaal van oorsprong is uit een land waarvan niet bekend is dat het vrij is van een van de volgende schadelijke organismen:

 

a)

Apple proliferation mycoplasm, of

 

b)

Cherry rasp leaf virus (Amerikaans),

moet bij het testen gebruik worden gemaakt van adequate laboratoriummethoden en, indien van toepassing, van indicatorplanten voor het opsporen van betrokken schadelijke organismen, en

 

ii)

ongeacht het land van oorsprong van het plantaardig materiaal, moet bij het testen gebruik worden gemaakt van adequate laboratoriummethoden en, indien van toepassing, indicatorplanten, teneinde de aanwezigheid van ten minste de volgende schadelijke organismen te kunnen opsporen:

 

a)

Tobacco ringspot virus,

 

b)

Tomato ringspot virus,

 

c)

Erwinia amylovora (Burr.) Winsl. et al.

 

3.3.

Plantaardig materiaal van Prunus L. voor zover dat voor de desbetreffende Prunus-soort van toepassing is:

 

i)

indien het plantaardig materiaal van oorsprong is uit een land waarvan niet bekend is dat het vrij is van een van de volgende schadelijke organismen:

 

a)

Apricot chlorotic leafroll mycoplasm,

 

b)

Cherry rasp leaf virus (Amerikaans) of

 

c)

Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier et al.) Young et al.,

moet bij het testen gebruik worden gemaakt van adequate laboratoriummethoden en, indien van toepassing, van indicatorplanten voor het opsporen van de betrokken schadelijke organismen, en

 

ii)

ongeacht het land van oorsprong van het plantaardig materiaal, moet bij het testen gebruik worden gemaakt van adequate laboratoriummethoden en, indien van toepassing, van indicatorplanten, teneinde ten minste de aanwezigheid van de volgende schadelijke organismen te kunnen opsporen:

 

a)

Little cherry pathogen (niet-Europese isolaten),

 

b)

Peach mosaic virus (Amerikaans),

 

c)

Peach phony rickettsia,

 

d)

Peach rosette mosaic virus,

 

e)

Peach rosette mycoplasm,

 

f)

Peach X-disease mycoplasm,

 

g)

Peach yellows mycoplasm,

 

h)

Plum line pattern virus (Amerikaans),

 

i)

Plum pox virus,

 

j)

Tomato ringspot virus,

 

k)

Xanthomonas campestris pv. pruni (Smith) Dye.

 

3.4.

Cydonia Mill. en Pyrus L.: ongeacht de oorsprong van het plantaardig materiaal, moet bij het onderzoek gebruik worden gemaakt van adequate laboratoriummethoden en, indien van toepassing van indicatorplanten, teneinde de aanwezigheid van ten minste de volgende schadelijke organismen te kunnen opsporen:

 

a)

Erwinia amylovora (Burr.) Winsl. et al.,

 

b)

Pear decline mycoplasm.

 

4.

Plantaardig materiaal dat visueel is onderzocht als bedoeld in punt 2 en waarop tekenen en symptomen van schadelijke organismen zijn waargenomen, wordt verder onderzocht en, zo nodig getest om, voor zover dat mogelijk is, de identiteit te achterhalen van de schadelijke organismen die tekenen en symptomen hebben veroorzaakt.

Afdeling III:   Planten van Vitis L., met uitzondering van vruchten

 

1.

Het plantaardig materiaal moet indien van toepassing de passende behandelingen ondergaan als aangegeven in de FAO/IPGRI Technical Guidelines.

 

2.

Wanneer het plantaardig materiaal de in punt 1 bedoelde behandelingen heeft ondergaan, wordt de hele partij getoetst. Al het plantaardig materiaal, ook het toetsmateriaal, wordt onder de in bijlage I vastgestelde quarantainevoorwaarden in de goedgekeurde voorzieningen gehouden. Plantaardig materiaal dat moet worden goedgekeurd met het oog op officiële vrijgave moet worden gehouden onder voorwaarden die een normale vegetatiecyclus mogelijk maken en moet visueel worden gekeurd op tekenen en symptomen van schadelijke organismen, van in ieder geval Daktulosphaira vitifoliae (Fitch) en alle andere relevante schadelijke organismen die zijn vermeld in Richtlijn 2000/29/EG, bij aankomst en op gepaste tijdstippen daarna, tijdens de toetsperiode.

 

3.

Voor de toepassing van punt 2 wordt het plantaardig materiaal volgens onderstaande methoden onderzocht op schadelijke organismen (opsporing en identificatie):

 

3.1.

Indien het plantaardig materiaal van oorsprong is uit een land waarvan niet bekend is dat het vrij is van de volgende schadelijke organismen:

 

i)

Ajinashika disease

Bij het testen wordt gebruikgemaakt van een adequate laboratoriummethode. Wanneer het resultaat negatief is, wordt het materiaal getoetst op het wijnstokras Koshu en gedurende ten minste twee vegetatiecycli geobserveerd.

 

ii)

Grapevine stunt virus

Bij het onderzoek wordt gebruikgemaakt van adequate indicatorplanten, onder meer het wijnstokras Campbell Early, en wordt gedurende één jaar geobserveerd.

 

iii)

Summer mottle

Bij het onderzoek wordt gebruikgemaakt van adequate indicatorplanten, onder meer de wijnstokrassen Sideritis, Cabernet-Franc en Mission.

 

3.2.

Ongeacht het land van oorsprong van het plantaardig materiaal, moet bij het testen gebruik worden gemaakt van adequate laboratoriummethoden en, indien van toepassing, van indicatorplanten, teneinde de aanwezigheid van ten minste de volgende schadelijke organismen te kunnen opsporen:

 

a)

Blueberry leaf mottle virus,

 

b)

Grapevine Flavescence dorée MLO en andere vergelingsziekten van wijnstokken,

 

c)

Peach rosette mosaic virus,

 

d)

Tobacco ringspot virus,

 

e)

Tomato ringspot virus („yellow vein”-stam en andere stammen),

 

f)

Xylella fastidiosa (Well & Raju),

 

g)

Xylophilus ampelinus (Panagopoulos) Willems et al.

 

4.

Plantaardig materiaal dat visueel is onderzocht als bedoeld in punt 2 en waarop tekenen en symptomen van schadelijke organismen zijn waargenomen, wordt verder onderzocht en, zo nodig, getest om, voor zover dat mogelijk is, de identiteit te achterhalen van de schadelijke organismen die tekenen en symptomen hebben veroorzaakt.

Afdeling IV:   Planten van stolonen- of knollenvormende soorten van Solanum L., of hybriden daarvan, bestemd voor opplant

 

1.

Het plantaardige materiaal moet zo nodig eerst opnieuw gezond worden gemaakt als bepaald in de FAO/IPGRI Technical Guidelines.

 

2.

Wanneer het plantaardige materiaal opnieuw gezond is gemaakt als bedoeld in punt 1, wordt elke eenheid van het plantaardige materiaal getoetst. Al het plantaardige materiaal, ook de toetsplanten, worden onder de in bijlage I vastgestelde quarantaineomstandigheden in daartoe goedgekeurde voorzieningen gehouden. Plantaardig materiaal dat moet worden gekeurd met het oog op officiële vrijgave, moet worden gehouden onder omstandigheden die een normale vegetatiecyclus mogelijk maken, en moet bij aankomst, en daarna tijdens de toetsingsperiode op geregelde tijdstippen tot veroudering intreedt, visueel worden geïnspecteerd op tekenen en symptomen van schadelijke organismen, met inbegrip van alle relevante schadelijke organismen die zijn vermeld in Richtlijn 2000/29/EG en potato yellow vein disease.

 

3.

Voor de onder punt 2 bedoelde toetsingsmethoden worden de onder punt 5 vastgestelde technische voorschriften in acht genomen, teneinde de aanwezigheid van ten minste de volgende schadelijke organismen te kunnen opsporen:

 

Bacteriën

 

a)

Clavibacter michiganensis (Smith) Davis et al ssp. sepedonicus (Spieckermann et Kotthoff) Davis et al.,

 

b)

Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al.

 

Virussen en virusachtige organismen

 

a)

Andean potato latent virus,

 

b)

potato black ringspot virus,

 

c)

potato spindle tuber viroid,

 

d)

potato yellowing alfamovirus,

 

e)

aardappelvirus T,

 

f)

Andean potato mottle virus,

 

g)

de algemeen voorkomende aardappelvirussen A, M, S, V, X en Y (inclusief Yo, Yn en Yc) en potato leaf roll virus.

Voor aandappelzaad moeten de toetsingsmethoden evenwel worden toegepast om de aanwezigheid van ten minste de hierboven onder a) tot en met e) vermelde virussen en virusachtige organismen te kunnen opsporen.

 

4.

Plantaardig materiaal dat visueel is geïnspecteerd als bedoeld in punt 2 en waarop tekenen en symptomen van schadelijke organismen zijn waargenomen, wordt verder onderzocht en, zo nodig getest om, voor zover dat mogelijk is, de identiteit te achterhalen van de schadelijke organismen die de tekenen en symptomen hebben veroorzaakt.

 

5.

De onder punt 3 bedoelde technische voorschriften zijn als volgt:

 

Voor bacteriën

 

1.

Voor knollen: van elke knol het uiteinde van de hiel testen. Normaal moet een monster 200 knollen bevatten. De methode kan evenwel ook voor monsters van minder dan 200 knollen worden toegepast.

 

2.

Voor jonge planten en stekken, inclusief microplanten: de onderste gedeelten van de stengel en, zo nodig, de wortels van elke eenheid van het plantaardige materiaal testen.

 

3.

Voor het testen van vegetatief vermeerderde knollen of, voor soorten die geen knollen vormen, van de stengelbasis wordt als testtijdstip het einde van de eerste normale cyclus vegetatieve groei na de onder de punten 1 en 2 bedoelde tests aanbevolen.

 

4.

Voor het in punt 1 bedoelde materiaal moet voor Clavibacter michiganensis (Smith) Davis et al. ssp. sepedonicus (Spieckermann et Kotthoff) Davis et al verplicht de in bijlage I bij Richtlijn 93/85/EEG van de Raad (1) vastgestelde communautaire testmethode worden gebruikt. Voor het in punt 2 bedoelde materiaal mag deze testmethode worden gebruikt.

 

5.

Voor het in punt 1 bedoelde materiaal moet voor Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al. verplicht de onderzoekmethode worden gebruikt die is beschreven in bijlage II bij Richtlijn 98/57/EG van de Raad (2). Voor het in punt 2 bedoelde materiaal mag deze testmethode worden gebruikt.

 

Voor virussen en virusachtige organismen, met uitzondering van potato spindle tuber viroid

 

1.

De minimale tests voor vegetatief materiaal (knollen, jonge planten en stekken, inclusief microplanten) moeten een serologische test omstreeks het tijdstip van de bloei omvatten voor elke van de in de lijst genoemde schadelijke organismen, met uitzondering van potato spindle tuber viroid, gevolg door een toetsplantenonderzoek wanneer het materiaal een negatieve uitkomst oplevert bij de serologische test. Voor het potato leaf roll virus moeten twee serologische tests plaatsvinden.

 

2.

Voor aardappelzaad moet minimaal een serologische test of, als geen serologische test beschikbaar is, een toetsplantenonderzoek worden uitgevoerd. Het verdient ten zeerste aanbeveling om een deel van de negatief testende monsters opnieuw te testen en bij twijfelachtige resultaten een andere testmethode te gebruiken.

 

3.

De onder de punten 1 en 2 bedoelde serologische tests en toetsplantenonderzoeken worden uitgevoerd op kasplanten; elke stengel wordt op ten minste twee plaatsen bemonsterd, waarbij ten minste een jong, volledig geopend blad aan de top van elke stengel wordt genomen en een ouder blad halfweg de stengel; elke stengel moet worden bemonsterd omdat niet-systemische infectie mogelijk is. Voor serologische tests worden geen bladeren van verschillende planten samengevoegd, tenzij het maximaal samen te voegen aantal planten voor de gebruikte methode gevalideerd is; van elke stengel mogen evenwel bladeren worden samengevoegd om zodoende een monster van de plant te bekomen. In geval van toetsplantenonderzoek mogen ten hoogste vijf planten worden samengevoegd met ten minste inoculatie in duplo van toetsplanten.

 

4.

Als toetsplanten voor het toetsplantenonderzoek als bedoeld in de punten 1 en 2 moeten planten worden genomen die zijn vermeld in de lijst van de Plantenbeschermingsorganisatie voor Europa en het gebied van de Middellandse Zee (EPPO) of andere officieel erkende toetsplanten waarvan is aangetoond dat zij de aanwezigheid van virussen kunnen opsporen.

 

5.

Alleen rechtstreeks getest materiaal mag uit quarantaine worden vrijgegeven. Wanneer het oog is getoetst mogen alleen de afstammelingen van het getoetste oog worden vrijgegeven. De knol mag niet worden vrijgegeven omdat zich problemen kunnen voordoen met niet-systemische infectie.

 

Voor potato spindle tuber viroid

 

1.

Voor alle materiaal moeten kasplanten worden getest zodra zij goed zijn aangeslagen, maar voordat zij bloeien en pollen produceren. Tests op kiemen/in vitro planten/kiemplantjes mogen uitsluitend als voorlopige tests worden beschouwd.

 

2.

De monsters moeten worden genomen van een volledig geopend blad aan de top van elke stengel van de plant.

 

3.

Alle voor de tests gebruikte materiaal moet zijn geteeld bij een temperatuur van ten minste 18 °C (bij voorkeur bij een temperatuur van meer dan 20 °C) en met een fotoperiode van ten minste 16 uur.

 

4.

De tests dienen te worden uitgevoerd door middel van radioactief of niet-radioactief gemerkte cDNA- of RNA-probes, return-PAGE (met zilverkleuring) of RT-PCR.

 

5.

Voorgesteld wordt om maximaal vijf planten samen te voegen voor probes en return-PAGE. Indien vijf of meer planten worden samengevoegd, moet worden aangetoond dat de resultaten geldig zijn.

DEEL B

Voor planten, plantaardige producten en andere materialen die zijn vermeld in de bijlagen II en IV bij Richtlijn 2000/29/EG

 

1.

De officiële quarantainemaatregelen omvatten een adequate inspectie of tests voor het opsporen van de schadelijke organismen die zijn vermeld in de bijlagen I en II bij Richtlijn 2000/29/EG en worden in voorkomend geval toegepast overeenkomstig de bijzondere eisen die in bijlage IV bij Richtlijn 2000/29/EG voor specifieke schadelijke organismen zijn vastgesteld. Overeenkomstig deze bijzondere eisen moeten voor de quarantainemaatregelen de methoden worden gebruikt die zijn vastgesteld in bijlage IV bij Richtlijn 2000/29/EG of andere equivalente methoden die officieel zijn erkend.

 

2.

De planten, plantaardige producten en andere materialen moeten overeenkomstig het bepaalde in punt 1 vrij zijn bevonden van de in de bijlagen I, II en IV bij Richtlijn 2000/29/EG voor die planten, plantaardige producten en andere materialen vermelde schadelijke organismen.

 

 

BIJLAGE IV

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met de wijziging ervan

(bedoeld in artikel 5)

 

Richtlijn 95/44/EG van de Commissie

(PB L 184 van 3.8.1995, blz. 34)

Richtlijn 97/46/EG van de Commissie

(PB L 204 van 31.7.1997, blz. 43)

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 5)

 

Richtlijn

Omzettingstermijn

95/44/EG

1 februari 1996

97/46/EG

1 januari 1998

 

BIJLAGE V

Concordantietabel

 

Richtlijn 95/44/EG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2, aanhef

Artikel 1, lid 2, aanhef

Artikel 1, lid 2, eerste streepje

Artikel 1, lid 2, onder a)

Artikel 1, lid 2, tweede streepje

Artikel 1, lid 2, onder b)

Artikel 1, lid 2, derde streepje

Artikel 1, lid 2, onder c)

Artikel 1, lid 2, vierde streepje

Artikel 1, lid 2, onder d)

Artikel 1, lid 2, vijfde streepje

Artikel 1, lid 2, onder e)

Artikel 1, lid 2, zesde streepje

Artikel 1, lid 2, onder f)

Artikel 1, lid 2, zevende streepje

Artikel 1, lid 2, onder g)

Artikel 1, lid 2, achtste streepje

Artikel 1, lid 2, onder h)

Artikel 1, lid 2, negende streepje

Artikel 1, lid 2, onder i)

Artikel 1, lid 2, tiende streepje

Artikel 1, lid 2, onder j)

Artikelen 2 en 3

Artikelen 2 en 3

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 2

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

Bijlagen I, II en III

Bijlagen I, II en III

Bijlage IV

Bijlage V

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.