Verordening 2005/1043 - Tenuitvoerlegging van Verordening 3448/93 met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer van bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, en de criteria voor de vaststelling van de restitutiebedragen

1.

Wettekst

5.7.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/24

 

VERORDENING (EG) Nr. 1043/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 juni 2005

houdende de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer van bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, en de criteria voor de vaststelling van de restitutiebedragen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (1), en met name op artikel 8, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Verordening (EEG) nr. 3615/92 van de Commissie van 15 december 1992 betreffende de vaststelling van de hoeveelheden landbouwproducten die bij de berekening van de restituties bij uitvoer van in Verordening (EEG) nr. 3035/80 van de Raad bedoelde goederen in aanmerking dienen te worden genomen (2), Verordening (EG) nr. 3223/93 van de Commissie van 25 november 1993 betreffende statistische gegevens inzake de restituties die bij de uitvoer van bepaalde landbouwproducten in de vorm van onder Verordening (EEG) nr. 3035/80 van de Raad vallende goederen worden betaald (3), en Verordening (EG) nr. 1520/2000 van de Commissie van 13 juli 2000 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (4), hebben alle drie betrekking op de uitvoer van bepaalde landbouwproducten in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen. De meeste van die verordeningen zijn herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Al die verordeningen moeten worden gewijzigd, en ter wille van de duidelijkheid, eenvoud en administratieve efficiëntie dienen zij door één enkele verordening te worden vervangen.

 

(2)

De Verordeningen (EEG) nr. 2771/75 (5) en (EG) nr. 1255/1999 (6), 1260/2001 (7), 1784/2003 (8) en 1785/2003 (9) van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sectoren eieren, melk en zuivelproducten, suiker, granen en rijst bepalen dat, voorzover dit nodig is om de uitvoer van de desbetreffende landbouwproducten in de vorm van niet in bijlage I van het Verdrag vermelde goederen mogelijk te maken op basis van de noteringen of de prijzen van eerstgenoemde producten op de wereldmarkt, het verschil tussen deze noteringen of prijzen en de prijzen van de Gemeenschap kan worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer. De toekenning van restituties voor alle landbouwproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, dienen aan gemeenschappelijke regels te worden onderworpen.

 

(3)

Uitvoerrestituties moeten worden betaald voor goederen die worden verkregen hetzij rechtstreeks uit basisproducten, hetzij uit door de verwerking daarvan verkregen producten, hetzij uit met één van deze categorieën gelijkgestelde producten. De methode ter bepaling van het bedrag van de uitvoerrestitutie moet in elk van die gevallen worden vastgesteld.

 

(4)

Goederen van herkomst uit derde landen die zijn verwerkt in goederen die worden uitgevoerd na eerst in de Gemeenschap in het vrije verkeer te zijn geweest, moeten van deze restituties worden uitgesloten, teneinde een juiste toepassing van de verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der markten betreffende de toekenning van uitvoerrestituties te waarborgen.

 

(5)

Bij Verordening (EG) nr. 800/1999 (10) van de Commissie zijn gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten vastgesteld. Bepaald moet echter worden hoe die regeling in de sector van goederen die niet onder bijlage I vallen, moet worden toegepast.

 

(6)

De naleving van de internationale verbintenissen van de Gemeenschap impliceert dat de restituties die worden toegekend bij de uitvoer van landbouwproducten die zijn verwerkt in goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, niet hoger mogen zijn dan de restituties die voor die producten zouden moeten worden betaald wanneer zij als zodanig worden uitgevoerd. Daarmee moet rekening worden gehouden bij de vaststelling van de restitutievoeten en bij de opstelling van de regels voor de gelijkstelling.

 

(7)

Verordening (EEG) nr. 2825/93 van de Commissie van 15 oktober 1993 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de vaststelling en de toekenning van aangepaste restituties voor in de vorm van bepaalde alcoholhoudende dranken uitgevoerde granen betreft (11), bepaalt dat de uitvoerrestitutievoet die is welke geldt op de dag waarop de granen onder controle worden geplaatst voor de bereiding van alcoholhoudende dranken. De plaatsing van granen onder douanecontrole voor de bereiding van de in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2825/93 bedoelde alcoholhoudende dranken moet derhalve voor de toekenning van uitvoerrestitutie gelijkwaardig aan uitvoer worden geacht.

 

(8)

Alcoholhoudende dranken worden geacht minder gevoelig dan andere producten te zijn voor de prijs van de landbouwproducten die voor de bereiding ervan worden gebruikt. In protocol 19 van het Verdrag betreffende de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken wordt evenwel bepaald, dat de noodzakelijke maatregelen moeten worden vastgesteld om het gebruik van granen uit de Gemeenschap voor de bereiding van alcoholhoudende dranken uit granen te vergemakkelijken.

 

(9)

Aardappelzetmeel moet voor de vaststelling van de uitvoerrestituties met maïszetmeel worden gelijkgesteld. De mogelijkheid moet evenwel bestaan voor aardappelzetmeel een specifieke restitutievoet vast te stellen in marktsituaties waarin de prijs voor dat zetmeel aanzienlijk lager is dan de prijs van maïszetmeel.

 

(10)

Om voor een restitutie in aanmerking te komen, moeten de gebruikte landbouwproducten en vooral de uit die producten verkregen goederen worden uitgevoerd. Uitzonderingen op deze regel moeten beperkt worden uitgelegd. Tijdens de vervaardiging van de goederen kunnen de fabrikanten echter verliezen van grondstoffen lijden waarvoor niettemin communautaire prijzen zijn betaald, terwijl de verliezen van buiten de Gemeenschap gevestigde fabrikanten beperkt blijven tot de wereldmarktprijzen. Bovendien worden tijdens de vervaardiging van bepaalde goederen bijproducten verkregen die in waarde duidelijk verschillen van de hoofdproducten. In sommige gevallen kunnen deze bijproducten alleen als veevoer worden gebruikt. Derhalve moeten voor het bepalen van het begrip hoeveelheid producten die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk is gebruikt, gemeenschappelijke regels worden vastgesteld.

 

(11)

Tal van goederen die door een bepaalde onderneming in welomschreven technische omstandigheden worden geproduceerd en die constante kenmerken en een constante hoedanigheid bezitten, worden regelmatig uitgevoerd. Teneinde het verzwaren van de uitvoerformaliteiten te vermijden, is het nodig voor de betrokken goederen de instelling van een vereenvoudigde procedure te bevorderen, die berust op de mededeling door de fabrikant aan de bevoegde instanties van de gegevens betreffende de fabricagevoorwaarden van genoemde goederen die deze instanties nodig achten. Indien de hoeveelheden landbouwproducten die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk zijn gebruikt, bij de bevoegde instanties worden geregistreerd, is het dienstig te voorzien in een jaarlijkse bevestiging van deze registratie, teneinde de risico's te verminderen die resulteren uit niet-mededeling van een wijziging van deze hoeveelheden.

 

(12)

Vele landbouwproducten zijn aan natuurlijke en seizoenschommelingen onderhevig, waardoor de samenstelling uit landbouwproducten van uitgevoerde goederen kan variëren. Het restitutiebedrag moet derhalve worden bepaald naar gelang van de hoeveelheden landbouwproducten die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk zijn gebruikt. Wat bepaalde goederen van eenvoudige en betrekkelijk constante samenstelling betreft, dient dit bedrag echter met het oog op een vereenvoudiging van de administratie te worden bepaald op basis van forfaitair vastgestelde hoeveelheden landbouwproducten.

 

(13)

Bij de vaststelling van de restitutievoet voor basisproducten of daarmee gelijkgestelde producten moet rekening worden gehouden met restituties bij de productie, steunmaatregelen of andere maatregelen van gelijke werking die overeenkomstig de verordening inzake de gemeenschappelijke ordening van de markt voor het betrokken product van toepassing zijn.

 

(14)

Sommige goederen die vergelijkbare kenmerken hebben, kunnen door middel van diverse technieken uit verschillende basismaterialen verkregen zijn. De exporteurs moeten worden verplicht de aard van de basismaterialen te specificeren en bepaalde aangiften te doen met betrekking tot het fabricageproces indien dergelijke informatie nodig is om het recht op restitutie vast te stellen of de juiste restitutievoet te bepalen die moet worden toegepast.

 

(15)

Het is dienstig bij de berekening van de werkelijk gebruikte hoeveelheden landbouwproducten rekening te houden met het droge-stofgehalte in het geval van zetmeel en bepaalde glucose- en maltodextrinestropen.

 

(16)

Wanneer de situatie op de wereldmarkt, de specifieke eisen van bepaalde markten of internationale handelsovereenkomsten dit noodzakelijk maken, moet de mogelijkheid bestaan de restitutie voor bepaalde goederen te differentiëren naar gelang van de bestemming.

 

(17)

Het beheer van de restitutiebedragen die in de loop van een begrotingsjaar kunnen worden toegekend voor de uitvoer van bepaalde landbouwproducten in de vorm van niet onder bijlage I van het Verdrag vallende goederen, kan ertoe leiden dat er op basis van de verwachte ontwikkeling van de marktsituatie in de Gemeenschap en in de wereld verschillende restitutievoeten voor de uitvoer moeten worden vastgesteld met of zonder vaststelling vooraf van de restitutievoet.

 

(18)

Het bedrag aan restituties dat in een begrotingsjaar kan worden toegekend, is ingevolge de internationale verbintenissen van de Gemeenschap beperkt. Het moet mogelijk worden gemaakt niet onder bijlage I van het Verdrag vallende goederen uit te voeren onder voorwaarden die vooraf bekend zijn. Met name moet het mogelijk zijn de garantie te verkrijgen dat deze uitvoer in aanmerking komt voor een restitutie die in overeenstemming is met de verplichtingen van de Gemeenschap. Wanneer dit niet meer het geval kan zijn, moeten de uitvoerders daarvan voldoende tijdig vooraf in kennis worden gesteld. De afgifte van restitutiecertificaten maakt het mogelijk de restitutieaanvragen te volgen en de houders te garanderen dat zij een restitutie zullen kunnen ontvangen tot het bedrag waarvoor het certificaat wordt afgegeven, mits zij voldoen aan de andere in communautaire voorschriften vastgestelde voorwaarden voor de toekenning van restituties. Beheersmaatregelen moeten worden vastgesteld voor het systeem van restitutiecertificaten. Met name moet in een verlagingscoëfficiënt worden voorzien die moet worden toegepast wanneer de aanvragen om restitutiecertificaten de beschikbare bedragen overschrijden. In bepaalde omstandigheden moet worden voorzien in de schorsing van de afgifte van restitutiecertificaten.

 

(19)

Restitutiecertificaten dienen ertoe, de naleving van de internationale verbintenissen van de Gemeenschap te waarborgen. Zij maken het ook mogelijk van tevoren de restitutie te bepalen die kan worden toegekend voor landbouwproducten die worden gebruikt bij de vervaardiging van goederen die naar derde landen worden uitgevoerd. Dit doel verschilt in bepaalde opzichten van het doel van de uitvoercertificaten die worden afgegeven voor basisproducten die in ongewijzigde staat worden uitgevoerd en die onderworpen zijn aan internationale verplichtingen die kwantitatieve beperkingen impliceren. Derhalve moet worden gepreciseerd welke algemene bepalingen die van toepassing zijn op certificaten in de landbouwsector, welke thans zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie van 9 juni 2000 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (12), niet van toepassing zijn ten aanzien van restitutiecertificaten.

 

(20)

Voorts moet worden bepaald hoe sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1291/2000 betreffende certificaten waarin de uitvoerrestitutie vooraf wordt vastgesteld en die worden aangevraagd in verband met een inschrijving die in een invoerend derde land is uitgeschreven, op restitutiecertificaten moeten worden toegepast. De meeste restitutiecertificaten worden ’s donderdags vastgesteld of gewijzigd. Ter verkleining van het risico dat aanvragen tot vaststelling vooraf voor producten om speculatieve redenen worden ingediend, moet, indien een aanvraag tot vaststelling vooraf ’s donderdags wordt ingediend, de aanvraag worden geacht op de daaropvolgende werkdag te zijn ingediend.

 

(21)

De voorwaarden voor het vrijgeven van de zekerheid van certificaten die vallen onder Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie van 22 juli 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten (13), moeten worden vastgesteld. De verplichtingen die als primaire eisen worden beschouwd en waarvoor een zekerheid wordt gesteld, moeten worden bepaald, tezamen met de stukken die tot staving van de nakoming van de verplichtingen moeten worden overgelegd en op grond waarvan de desbetreffende zekerheid kan worden vrijgegeven.

 

(22)

Het is zeer waarschijnlijk dat certificaataanvragen zullen worden ontvangen voor grotere bedragen dan kunnen worden toegekend. Het begrotingsjaar moet daarom worden verdeeld in perioden, zodat zowel aan betrokkenen die tegen het einde van het begrotingsjaar als aan betrokkenen die in het begin van het begrotingsjaar uitvoeren, de mogelijkheid kan worden gegeven certificaten te verkrijgen. In voorkomend geval moet tevens worden voorzien in de vaststelling van een coëfficiënt ter verlaging van het totaal van de gedurende een bepaalde periode aangevraagde bedragen.

 

(23)

Voor bepaalde typen uitvoer gelden uit hoofde van de internationale verbintenissen van de Gemeenschap met betrekking tot restituties geen beperkingen. Deze uitvoer moet van de verplichting tot het overleggen van een restitutiecertificaat worden uitgesloten.

 

(24)

De meeste exporteurs ontvangen per jaar voor minder dan 75 000 euro aan restituties. Al deze exporten vormen slechts een klein deel van de restitutiebedragen die worden toegekend voor in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen uitgevoerde landbouwproducten. Deze uitvoer moet kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot het overleggen van een certificaat. Ter voorkoming dat hiervan misbruik wordt gemaakt, is het echter noodzakelijk de toepassing van deze vrijstelling te beperken tot de lidstaat waar de exporteur is gevestigd.

 

(25)

Er dient een controlesysteem te worden vastgesteld dat gebaseerd is op het beginsel dat de exporteur bij iedere uitvoer bij de bevoegde instanties aangifte doet van de hoeveelheden producten die bij de vervaardiging van de uit te voeren goederen zijn verwerkt. De bevoegde instanties dienen alle door hen nodig geachte maatregelen te nemen om de juistheid van deze aangiften te verifiëren.

 

(26)

Het kan voorkomen, dat de bevoegde instanties die met de controle op de uitvoeraangifte belast zijn, niet over voldoende bewijsstukken beschikken om de aangifte van de gebruikte hoeveelheden te aanvaarden, zelfs als deze gebaseerd is op een scheikundige analyse. Deze situaties dreigen zich vooral voor te doen wanneer de uit te voeren goederen zijn vervaardigd in een andere lidstaat dan de uitvoerende lidstaat. De bevoegde instanties van de uitvoerende lidstaat dienen, zo nodig rechtstreeks van de bevoegde instanties van de andere lidstaten alle bij deze laatste instanties beschikbare gegevens over de vervaardiging van bedoelde goederen te kunnen verkrijgen.

 

(27)

In overleg met de bevoegde instanties van de lidstaat waar de goederen worden vervaardigd, moet worden toegestaan dat een vereenvoudigde aangifte van de gebruikte producten wordt ingediend in de vorm van de gecumuleerde hoeveelheden van die producten, op voorwaarde dat de betrokken fabrikanten de gebruikte producten gedetailleerd vastleggen en deze gegevens ter beschikking van de genoemde instanties houden.

 

(28)

De exporteur van de goederen kan niet altijd de precieze hoeveelheid gebruikte landbouwproducten kennen waarvoor hij restitutie kan vragen, met name wanneer hij niet de fabrikant is. De exporteurs zijn hierdoor niet altijd in staat de hoeveelheden aan te geven. Daarom moet een alternatieve regeling voor de berekening van de restitutie worden ingevoerd, waarvoor de belanghebbende kan vragen in aanmerking te komen, die slechts geldt voor bepaalde goederen, uitgaat van een scheikundige analyse van deze goederen en gebruik maakt van een voor dat doel opgestelde tabel.

 

(29)

Verordening (EG) nr. 2571/97 van de Commissie van 15 december 1997 betreffende de verkoop van boter tegen verlaagde prijs en de toekenning van steun voor room, boter en boterconcentraat voor de vervaardiging van banketbakkerswerk, consumptie-ijs en andere voedingsmiddelen (14) bepaalt dat boter en room tegen verlaagde prijs beschikbaar mogen worden gesteld aan bedrijven die bepaalde goederen vervaardigen. Daarmee moet rekening worden gehouden wanneer restituties worden berekend op basis van een scheikundige analyse.

 

(30)

Artikel 21 van Verordening (EG) nr. 800/1999 bepaalt dat geen restituties worden verleend indien de producten op de dag waarop de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard, niet van gezonde handelskwaliteit zijn. Om ervoor te zorgen dat dit voorschrift op eenvormige wijze wordt toegepast, moet worden verduidelijkt dat het voor de toekenning van een restitutie voor de producten die zijn vermeld in artikel 1 van Richtlijn 92/46/EEG van de Raad van 16 juni 1992 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk (15), of artikel 1 van Richtlijn 89/437/EEG van de Raad van 20 juni 1989 inzake hygiëne- en gezondheidsvraagstukken bij de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten (16), en die voorkomen in bijlage II bij de onderhavige verordening, vereist is dat die producten bereid zijn overeenkomstig de voorschriften van die richtlijnen en van het vereiste keurmerk zijn voorzien.

 

(31)

Artikel 31, lid 10, van Verordening (EG) nr. 1255/1999, gelezen in combinatie met artikel 31, lid 12, van die verordening, beperkt het vereiste dat zuivelproducten waarvoor een uitvoerrestitutie wordt betaald, van oorsprong uit de Gemeenschap moeten zijn, tot bepaalde goederen met een hoog melkgehalte. Derhalve dienen maatregelen te worden vastgesteld om dat voorschrift ten uitvoer te leggen en toezicht op de uitvoering ervan te houden.

 

(32)

Artikel 28 van Verordening (EG) nr. 800/1999 beperkt de termijn gedurende welke landbouwbasisproducten of goederen onder de regeling voorfinanciering van de restitutie kunnen blijven, tot de resterende geldigheidsduur van het uitvoercertificaat. Restitutiecertificaten die tegen het einde van de begrotingsperiode zijn afgegeven, hebben echter een kortere geldigheidsduur die, op grond van de internationale verplichtingen van de Gemeenschap, uiterlijk tot 30 september loopt. Teneinde te zorgen voor voldoende flexibiliteit zodat de exporteurs van die restitutiecertificaten van korte duur ten volle gebruik kunnen maken, dienen specifieke bepalingen met betrekking tot die certificaten te worden vastgesteld, voorzover zij de termijn gedurende welke basislandbouwproducten of goederen onder de regeling voorfinanciering van de restitutie kunnen blijven, beperken tot de resterende geldigheidsduur van het uitvoercertificaat.

 

(33)

Er dient te worden gezorgd voor eenvormige toepassing in de gehele Gemeenschap van de bepalingen met betrekking tot het toekennen van restituties in de sector van de goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen. Hiertoe moet elke lidstaat de andere lidstaten door tussenkomst van de Commissie mededeling doen van de controlemiddelen waarvan hij voor de verschillende soorten uitgevoerde goederen op zijn grondgebied gebruik maakt.

 

(34)

Het is van wezenlijk belang de Commissie in staat te stellen in voldoende mate toezicht te houden op de vastgestelde maatregelen betreffende de toegekende uitvoerrestituties. Daarom moet de Commissie de beschikking krijgen over bepaalde statistische gegevens, die haar door de bevoegde instanties van de lidstaten moeten worden toegezonden. Het formaat en de omvang van deze gegevens moeten worden vastgelegd.

 

(35)

Er moet voldoende tijd worden gegeven voor de omschakeling van de administratieve regeling voor restitutiecertificaten van Verordening (EG) nr. 1520/2000 naar de administratieve regeling van de onderhavige verordening. De onderhavige verordening dient daarom te gelden voor aanvragen die vanaf 8 juli 2005 worden ingediend voor certificaten die vanaf 1 oktober 2005 worden gebruikt.

 

(36)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer in verwerkte landbouwproducten die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

  • 1. 
    In deze verordening worden de uitvoeringsbepalingen vastgesteld van Verordening (EG) nr. 3448/93 met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer krachtens Verordening (EEG) nr. 2771/75, Verordening (EG) nr. 1255/1999, Verordening (EG) nr. 1260/2001, Verordening (EG) nr. 1784/2003 en Verordening (EG) nr. 1785/2003.

Zij is van toepassing op de uitvoer van de in bijlage I bij deze verordening opgenomen basisproducten, hierna „basisproducten” genoemd, van door de verwerking daarvan verkregen producten, of van overeenkomstig artikel 3 van deze verordening met één van deze twee categorieën gelijkgestelde producten die, wanneer deze producten worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, maar in een van de volgende bijlagen zijn opgenomen:

 

a)

bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2771/75;

 

b)

bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1255/1999;

 

c)

bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1260/2001;

 

d)

bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003;

 

e)

bijlage IV bijVerordening (EG) nr. 1785/2003.

Deze goederen, hierna „goederen” genoemd, zijn vermeld in bijlage II bij de onderhavige verordening.

  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde uitvoerrestitutie wordt niet verleend voor goederen die overeenkomstig artikel 24 van het Verdrag in het vrije verkeer zijn gebracht en die opnieuw zijn uitgevoerd.

Er wordt geen restitutie toegekend met betrekking tot deze goederen wanneer zij worden uitgevoerd na verwerking of wanneer zij in andere goederen zijn verwerkt.

  • 3. 
    Behalve voor granen worden geen restituties toegekend voor producten die worden gebruikt bij de vervaardiging van de alcohol die aanwezig is in de in bijlage II onder GN-code 2208 bedoelde alcoholhoudende dranken.

Artikel 2

  • 1. 
    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
 

1)

„begrotingsperiode”: de periode van 1 oktober van een bepaald jaar tot en met 30 september van het daaropvolgende jaar;

 

2)

„begrotingsjaar”: de periode van 16 oktober van een bepaald jaar tot en met 15 oktober van het daaropvolgende jaar;

 

3)

„voedselhulp”: voedselhulptransacties die voldoen aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, van de Overeenkomst inzake de landbouw die tijdens de Uruguay-Ronde van multilaterale handelsbesprekingen is gesloten, hierna „Overeenkomst” genoemd;

 

4)

„reststoffen”: de producten van het betrokken fabricageproces die een duidelijk andere samenstelling hebben dan de werkelijk uitgevoerde goederen en die niet in de handel kunnen worden gebracht;

 

5)

„bijproducten”: de tijdens het betrokken fabricageproces verkregen producten of goederen die een andere samenstelling of andere kenmerken hebben dan de werkelijk uitgevoerde goederen en die in de handel kunnen worden gebracht;

 

6)

„verliezen”: de hoeveelheden producten of goederen die het betrokken fabricageproces oplevert in de fase waarin landbouwproducten onverwerkt bij de fabricage worden gebruikt, behalve de hoeveelheden goederen die werkelijk worden uitgevoerd, en behalve reststoffen en bijproducten, en die niet in de handel kunnen worden gebracht.

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1, punten 4, 5 en 6, worden de tijdens het betrokken fabricageproces verkregen producten met een andere samenstelling dan de werkelijk uitgevoerde goederen, die worden verkocht tegen een vergoeding die uitsluitend de voor de verwijdering ervan gemaakte kosten vertegenwoordigt, niet beschouwd als in de handel gebracht.

Voor de toepassing van lid 1, punt 6, worden producten of goederen die het betrokken fabricageproces oplevert en die, al of niet tegen vergoeding, alleen als veevoer kunnen worden verwijderd, met verliezen gelijkgesteld.

Artikel 3

  • 1. 
    Aardappelzetmeel van GN-code 1108 13 00 dat rechtstreeks is verkregen uit aardappelen met uitsluiting van bijproducten, wordt gelijkgesteld met een verwerkingsproduct van maïs.
  • 2. 
    Melkwei van de GN-codes 0404 10 48 tot en met 0404 10 62, niet ingedikt, ook indien bevroren, wordt gelijkgesteld met wei in poeder bedoeld in bijlage I, hierna „productgroep 1” genoemd.
  • 3. 
    De volgende producten worden gelijkgesteld met melk in poeder met een vetgehalte van ten hoogste 1,5 % bedoeld in bijlage I, hierna „productgroep 2” genoemd:
 

a)

melk en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11, 0403 90 51 en 0404 90 21, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, al dan niet bevroren, met een gehalte aan vet uit melk van ten hoogste 0,1 gewichtspercent;

 

b)

melk en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11, 0403 90 11 en 0404 90 21, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van ten hoogste 1,5 gewichtspercent.

  • 4. 
    De volgende producten worden gelijkgesteld met melk in poeder met een vetgehalte van 26 % bedoeld in bijlage I, hierna „productgroep 3” genoemd:
 

a)

melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11, 0403 10 13, 0403 90 51, 0403 90 53, 0404 90 21 en 0404 90 23, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, ook indien bevroren, met een gehalte aan vet uit melk van meer dan 0,1 en niet meer dan 6 gewichtspercenten;

 

b)

melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11, 0403 10 13, 0403 10 19, 0403 90 13, 0403 90 19, 0404 90 23 en 0404 90 29, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van meer dan 1,5 maar minder dan 45 gewichtspercenten.

Indien de belanghebbende daarom echter verzoekt, worden de in de eerste alinea, punten a) en b), genoemde producten met de instemming van de bevoegde instantie gelijkgesteld met:

 

a)

productgroep 2 wat het niet-vette gedeelte van de droge stof van het product betreft;

 

b)

boter genoemd in bijlage I, hierna „productgroep 6” genoemd, wat het gedeelte melkvet van het product betreft.

  • 5. 
    De volgende producten worden gelijkgesteld met productgroep 6:
 

a)

melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 19, 0403 90 59, 0404 90 23 en 0404 90 29, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van meer dan 6 gewichtspercenten;

 

b)

melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 19, 0403 90 19 en 0404 90 29, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van niet minder dan 45 gewichtspercenten;

 

c)

boter en andere melkvetten, met een gehalte aan vet uit melk van ten minste 62 gewichtspercenten, maar niet gelijk aan 82 gewichtspercenten, van GN-codes 0405 10, 0405 20 90, 0405 90 10 en 0405 90 90.

  • 6. 
    Melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11 tot en met 0403 10 19, 0403 90 51 tot en met 0403 90 59 en 0404 90 21 tot en met 0404 90 29, ingedikt, niet in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, worden, wat het niet-vette gedeelte van de droge stof van het product betreft, gelijkgesteld met productgroep 2. Het melkvetgedeelde van het product wordt gelijkgesteld met productgroep 6.

De eerste alinea geldt ook voor kaas en wrongel.

  • 7. 
    Gedopte rijst van GN-code 1006 20 en halfwitte rijst van de GN-codes 1006 30 21 tot en met 1006 30 48 worden gelijkgesteld met volwitte rijst van de GN-codes 1006 30 61 tot en met 1006 30 98.
  • 8. 
    De volgende producten worden, indien zij voldoen aan de bij Verordening (EG) nr. 1260/2001 en Verordening (EG) nr. 2135/95 van de Commissie (17) vastgestelde voorwaarden om een restitutie te kunnen krijgen, wanneer zij in onverwerkte staat worden uitgevoerd, gelijkgesteld met witte suiker van GN-code 1701 99 10.
 

a)

beetwortelsuiker of rietsuiker van GN-code 1701 11 90 of GN-code 1701 12 90 die in droge toestand 92 of meer gewichtspercenten sacharose bevat, bepaald met behulp van de polarimeter;

 

b)

suiker van de GN-codes 1701 91 00 of 1701 99 90;

 

c)

de in artikel 1, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde producten, met uitsluiting van de mengsels die gedeeltelijk zijn verkregen uit producten die onder Verordening (EG) nr. 1784/2003 vallen;

 

d)

de in artikel 1, lid 1, onder f) en g), van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde producten, met uitsluiting van de mengsels die gedeeltelijk zijn verkregen uit producten die onder Verordening (EG) nr. 1784/2003 vallen.

Artikel 4

Verordening (EG) nr. 800/1999 is in aanvulling op de onderhavige verordening van toepassing.

HOOFDSTUK II

UITVOERRESTITUTIES

AFDELING 1

Wijze van berekening

Artikel 5

  • 1. 
    Het bedrag van de restitutie, toegekend voor de overeenkomstig afdeling 2 bepaalde hoeveelheid van elk der basisproducten die, in de vorm van een zelfde goed, worden uitgevoerd, wordt verkregen door deze hoeveelheid te vermenigvuldigen met de restitutievoet voor het desbetreffende basisproduct die overeenkomstig afdeling 3 per gewichtseenheid is berekend.
  • 2. 
    Wanneer overeenkomstig artikel 15, lid 2, verschillende restitutievoeten worden toegepast ten aanzien van eenzelfde basisproduct, wordt een afzonderlijk bedrag berekend voor elke hoeveelheid van dit basisproduct waarop een afzonderlijke restitutievoet van toepassing is.
  • 3. 
    Wanneer een goed in uitgevoerde goederen is verwerkt, is de restitutievoet voor de berekening van het bedrag voor elk der basisproducten, voor uit de verwerking daarvan verkregen producten of voor producten die ingevolge artikel 3 met een van deze twee categorieën worden gelijkgesteld, welke bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen zijn verwerkt, dezelfde als in geval van uitvoer van het eerstgenoemde goed in onverwerkte staat.

AFDELING 2

Referentiehoeveelheid

Artikel 6

Met betrekking tot goederen wordt de voor de berekening van het restitutiebedrag in aanmerking te nemen hoeveelheid van elk der basisproducten, hierna „referentiehoeveelheid” genoemd, bepaald overeenkomstig de artikelen 7, 8 en 9, behalve wanneer wordt verwezen naar bijlage III of wanneer artikel 51, tweede alinea, van toepassing is.

Artikel 7

Bij gebruikmaking van een basisproduct in onverwerkte staat of van een daarmee gelijkgesteld product is de referentiehoeveelheid de voor de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk gebruikte hoeveelheid, met inachtneming van de in bijlage VII opgenomen omrekeningsnormen.

Artikel 8

Bij gebruikmaking van een product dat onder artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 of Verordening (EG) nr. 1785/2003 valt, is de referentiehoeveelheid de voor de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk gebruikte hoeveelheid, herleid tot een hoeveelheid van het basisproduct door toepassing van de in bijlage V bij de onderhavige verordening opgenomen coëfficiënten, indien voor het betrokken product een van de volgende gevallen geldt:

 

a)

het betrokken product wordt verkregen door verwerking van een basisproduct of van een daarmee gelijkgesteld product;

 

b)

het betrokken product wordt gelijkgesteld met een product dat wordt verkregen door verwerking van een basisproduct; of

 

c)

het betrokken product wordt verkregen door verwerking van een product dat wordt gelijkgesteld met een product dat wordt verkregen door verwerking van een basisproduct.

Voor alcohol uit granen die is verwerkt in alcoholhoudende dranken van GN-code 2208 bedraagt de referentiehoeveelheid 3,4 kg gerst per volumeprocent alcohol uit granen, per hectoliter uitgevoerde alcoholhoudende drank.

Artikel 9

Behoudens artikel 11, is bij gebruikmaking van een van de volgende producten de referentiehoeveelheid voor elk van de betrokken basisproducten gelijk aan de hoeveelheid die door de bevoegde instanties overeenkomstig artikel 49 is vastgesteld:

 

a)

een niet onder bijlage I van het Verdrag vallend product dat wordt verkregen door verwerking van een in de artikelen 7 of 8 van deze verordening bedoeld product;

 

b)

een product verkregen door menging of verwerking van verscheidene in de artikelen 7 of 8 bedoelde producten, of van in deze alinea, onder a), bedoelde producten.

De referentiehoeveelheid wordt bepaald op basis van de hoeveelheid product die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk wordt gebruikt. Voor de berekening van deze hoeveelheid zijn de in bijlage VII vastgestelde omrekeningsnormen of, naar gelang van het geval, de in artikel 8 vastgestelde bijzondere berekeningsregels, gelijkwaardigheidsverhoudingen en coëfficiënten van toepassing.

Voor alcoholhoudende dranken op basis van granen, die zijn verwerkt in alcoholhoudende dranken van GN-code 2208, bedraagt de referentiehoeveelheid 3,4 kg gerst per volumeprocent alcohol uit granen, per hectoliter uitgevoerde alcoholhoudende drank.

Artikel 10

Voor de toepassing van de artikelen 6 tot en met 9 worden als werkelijk gebruikt beschouwd, de producten die in onverwerkte staat in het productieproces van het uitgevoerde goed zijn gebruikt. Indien in een fase van het productieproces van dit goed een basisproduct zelf wordt verwerkt tot een ander verder verwerkt basisproduct dat in een volgende fase wordt gebruikt, wordt alleen dit laatste basisproduct beschouwd als werkelijk gebruikt.

De werkelijk gebruikte hoeveelheden producten, in de zin van de eerste alinea, worden bepaald voor elk van de uitgevoerde goederen.

In geval van regelmatig plaatsvindende uitvoer van door een bepaalde onderneming in duidelijk omschreven technische omstandigheden vervaardigde goederen die constante kenmerken en een constante hoedanigheid bezitten, kunnen deze hoeveelheden met instemming van de bevoegde instantie worden bepaald, hetzij op basis van de vervaardigingswijze van genoemde goederen, hetzij op basis van de gemiddelde hoeveelheden van de producten die over een bepaalde periode voor de vervaardiging van een gegeven hoeveelheid van deze goederen zijn gebruikt. De aldus bepaalde hoeveelheden producten worden in aanmerking genomen zolang er geen wijziging optreedt in de fabricageomstandigheden van de desbetreffende goederen.

De aldus bepaalde hoeveelheden producten moeten ten minste eenmaal per jaar worden bevestigd, tenzij de bevoegde instantie officieel toestemming heeft gegeven.

Artikel 11

Voor de in bijlage III genoemde goederen is de referentiehoeveelheid in kilogram basisproduct per 100 kg goederen de hoeveelheid die in die bijlage naast elk van die goederen is vermeld.

Voor verse deegwaren echter worden de in bijlage III vermelde hoeveelheden basisproducten omgerekend in een daarmee overeenkomende hoeveelheid droge deegwaren door deze hoeveelheden te vermenigvuldigen met het in procent uitgedrukte gehalte aan droge stof van de deegwaren en het resultaat te delen door 88.

Wanneer de betrokken goederen gedeeltelijk zijn vervaardigd van producten waarvoor de betaling van uitvoerrestitutie onder de in artikel 1, lid 1, bedoelde verordeningen valt, en gedeeltelijk van andere producten, wordt de referentiehoeveelheid voor de eerstgenoemde producten bepaald overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 10.

Artikel 12

  • 1. 
    Voor het bepalen van de werkelijk gebruikte hoeveelheden landbouwproducten zijn de leden 2 en 3 van toepassing.
  • 2. 
    Alle landbouwproducten die worden gebruikt in de zin van artikel 10 en die recht geven op een restitutie, maar die tijdens het normale verloop van het productieproces verdwijnen in de vorm van damp of rook of door omzetting in poeder of as die niet terugwinbaar zijn, komen in aanmerking voor die restitutie voor alle gebruikte hoeveelheden.
  • 3. 
    De hoeveelheden goederen die niet werkelijk worden uitgevoerd, komen niet in aanmerking voor restituties voor de werkelijk gebruikte hoeveelheden landbouwproducten, onverminderd artikel 13, lid 1.

Wanneer deze goederen dezelfde samenstelling hebben als de werkelijk uitgevoerde goederen, kunnen de hoeveelheden landbouwproducten die bij de vervaardiging van de laatstgenoemde werkelijk zijn gebruikt, naar evenredigheid worden verminderd.

Artikel 13

  • 1. 
    In afwijking van artikel 12, lid 3, worden verliezen van 2 gewichtspercenten of minder die normaal optreden bij de productie van de goederen, buiten beschouwing gelaten.

De drempel van 2 % wordt berekend als de verhouding tussen het gewicht van de droge stof van alle gebruikte grondstoffen, na aftrek van de in artikel 12, lid 2, bedoelde hoeveelheden, en het gewicht van de droge stof van de werkelijk uitgevoerde goederen, of met behulp van elke andere berekeningsmethode die is aangepast aan de omstandigheden waarin de goederen worden vervaardigd.

  • 2. 
    Wanneer de normaal bij de fabricage optredende verliezen groter zijn dan 2 %, bestaat voor de daarboven uitgaande verliezen geen recht op restitutie voor de werkelijk gebruikte hoeveelheden landbouwproducten. De bevoegde instanties van de lidstaten kunnen echter gerechtvaardigde hogere verliezen aanvaarden. De lidstaten delen de Commissie de gevallen mee waarin de instanties hogere verliezen hebben aanvaard, alsmede de redenen waarom zij deze hebben aanvaard.
  • 3. 
    De hoeveelheden werkelijk gebruikte landbouwproducten die in reststoffen aanwezig zijn, worden voor het toekennen van restituties in aanmerking genomen.
  • 4. 
    Wanneer bijproducten worden verkregen, worden de werkelijk gebruikte hoeveelheden landbouwproducten respectievelijk aan de uitgevoerde goederen en de bijproducten toegewezen.

AFDELING 3

Restitutievoeten

Artikel 14

De restitutievoet, zoals bedoeld in artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en de overeenkomstige bepalingen van de in artikel 1, lid 1, van de onderhavige verordening genoemde verordeningen, wordt elke maand vastgesteld per 100 kg basisproducten.

De restitutievoet voor eieren in de schaal van pluimvee, vers of verduurzaamd, alsmede voor eieren uit de schaal en eigeel, geschikt voor voedingsdoeleinden, vers, gedroogd of op andere wijze verduurzaamd, zonder toegevoegde suiker, wordt echter vastgesteld voor dezelfde periode als die welke is gekozen voor de restituties voor deze zelfde producten die in ongewijzigde staat worden uitgevoerd.

Artikel 15

  • 1. 
    Bij de vaststelling van de restitutievoet wordt met name rekening gehouden met het volgende:
 

a)

de gemiddelde kosten waartegen de verwerkende industrieën zich op de markt van de Gemeenschap van basisproducten kunnen voorzien, en de op de wereldmarkt geldende prijzen;

 

b)

het niveau van de restituties voor de uitvoer van verwerkte landbouwproducten die onder bijlage I van het Verdrag vallen en waarvan de vervaardiging in vergelijkbare omstandigheden geschiedt;

 

c)

de noodzaak gelijke mededingingsvoorwaarden te waarborgen tussen de industrieën die producten uit de Gemeenschap gebruiken en die welke producten uit derde landen onder regelingen inzake actieve veredeling gebruiken;

 

d)

de te verwachten ontwikkeling enerzijds van de uitgaven en anderzijds van de prijzen in de Gemeenschap en op de wereldmarkt;

 

e)

beperkingen voortvloeiende uit op grond van artikel 300 van het Verdrag gesloten akkoorden.

  • 2. 
    Bij de vaststelling van de restitutievoeten wordt in voorkomend geval rekening gehouden met de restituties bij de productie, de steunmaatregelen of andere maatregelen van gelijke werking, die voor de basisproducten of de daarmede gelijkgestelde producten in alle lidstaten worden toegepast uit hoofde van de verordening houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de desbetreffende sector.
  • 3. 
    Een verlaagde restitutievoet wordt toegepast voor de uitvoer van goederen van GN-code 3505 10 50 wanneer op grond van Verordening (EEG) nr. 1722/93 van de Commissie (18) tijdens de veronderstelde periode waarin de goederen zijn vervaardigd, een productierestitutie van toepassing is op het gebruikte basisproduct. De verlaagde restitutievoeten worden overeenkomstig artikel 14 van de onderhavige verordening vastgesteld.

Artikel 16

In het geval van aardappelzetmeel van GN-code 1108 13 00, wordt de restitutievoet afzonderlijk vastgesteld in maïsequivalenten overeenkomstig de procedure van artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en overeenkomstig de in artikel 15, lid 1, van de onderhavige verordening genoemde criteria. De gebruikte hoeveelheden aardappelzetmeel worden overeenkomstig artikel 8 van de onderhavige verordening omgerekend in equivalente hoeveelheden maïs.

Wanneer evenwel voor mengsels van D-glucitol (sorbitol) van de GN-codes 2905 44 en 3824 60 de belanghebbende in de in artikel 49 bedoelde aangifte geen opgave doet van de in artikel 52, lid 1, onder d), vereiste gegevens of wanneer hij bij zijn aangifte niet voldoende bescheiden verstrekt, wordt voor die mengsels de restitutievoet toegepast die geldt voor het basisproduct in het mengsel waarvoor de restitutievoet het laagste is.

Artikel 17

De restitutie voor zetmeel van GN-code 1108 11 00 tot en met 1108 19 90 of voor de producten vermeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1784/2003, die zijn verkregen door verwerking van dergelijk zetmeel, wordt slechts verleend na overlegging van een verklaring van de leverancier dat de producten rechtstreeks uit graan, aardappelen of rijst zijn verkregen met uitsluiting van het gebruik van bij de productie van andere landbouwproducten of goederen verkregen bijproducten.

De verklaring geldt, behoudens herroeping, voor elke volgende levering afkomstig van dezelfde fabrikant. Zij wordt gecontroleerd overeenkomstig artikel 49.

Artikel 18

  • 1. 
    Indien het droge-stofgehalte van aardappelzetmeel dat krachtens artikel 3, lid 1, met maïszetmeel wordt gelijkgesteld, gelijk is aan of hoger is dan 80 %, is de volgens artikel 14 vastgestelde restitutievoet van toepassing. Indien het droge-stofgehalte lager is dan 80 %, is de restitutievoet gelijk aan de volgens artikel 14 vastgestelde restitutievoet, vermenigvuldigd met het feitelijke percentage van het droge-stofgehalte en gedeeld door 80.

Voor alle andere zetmeelsoorten is, indien het droge-stofgehalte gelijk is aan of hoger is dan 87 %, de volgens artikel 14 vastgestelde restitutievoet van toepassing. Indien het drogestofgehalte lager is dan 87 %, is de restitutievoet gelijk aan de volgens artikel 14 vastgestelde restitutievoet, vermenigvuldigd met het feitelijke percentage van het droge-stofgehalte en gedeeld door 87.

Indien het droge-stofgehalte van glucose- of maltodextrinestropen van GN-codes 1702 30 59, 1702 30 99, 1702 40 90, 1702 90 50 of 2106 90 55 gelijk is aan of hoger is dan 78 %, is de volgens artikel 14 vastgestelde restitutievoet van toepassing. Indien het droge-stofgehalte van dergelijke stropen lager is dan 78 %, is de restitutievoet gelijk aan de volgens artikel 14 vastgestelde restitutievoet, vermenigvuldigd met het feitelijke percentage van het droge-stofgehalte en gedeeld door 78.

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 wordt het droge-stofgehalte van zetmeel bepaald volgens de in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 824/2000 van de Commissie (19) bedoelde methode en wordt het droge-stofgehalte van glucose- of maltodextrinestropen bepaald volgens de in bijlage II bij Richtlijn 79/796/EEG van de Commissie (20) bedoelde methode 2 of elke andere geschikte analysemethode die ten minste dezelfde waarborgen biedt.
  • 3. 
    Bij de in artikel 49 bedoelde aangifte moet de aanvrager het droge-stofgehalte van het gebruikte zetmeel of van de gebruikte glucose- of maltodextrinestropen aangeven.

Artikel 19

  • 1. 
    Wanneer de toestand in de internationale handel in caseïne van GN-code 3501 10, caseïnaten van GN-code 3501 90 90 of ovoalbumine van GN-codes 3502 11 90 en 3502 19 90 of de specifieke eisen van sommige markten dit noodzakelijk maken, kan de restitutie voor deze goederen al naar gelang van de bestemming worden gedifferentieerd.
  • 2. 
    De restitutievoet voor goederen van de GN-codes 1902 11 00, 1902 19 en 1902 40 10 kan naar gelang van de bestemming worden gedifferentieerd.
  • 3. 
    De restitutie kan verschillend zijn naargelang de restitutievoet overeenkomstig artikel 29 vooraf is vastgesteld of niet.

Artikel 20

  • 1. 
    De restitutievoet is die welke geldt op de dag waarop de goederen worden uitgevoerd, behalve in de volgende gevallen:
 

a)

overeenkomstig artikel 29 is verzocht om vaststelling vooraf van de restitutievoet;

 

b)

een aanvraag is ingediend overeenkomstig artikel 41, lid 2, en de restitutievoet is vooraf vastgesteld op de dag waarop de aanvraag van het restitutiecertificaat is ingediend.

  • 2. 
    In geval van toepassing van het stelsel van vaststelling vooraf van de restitutievoet, is de restitutievoet die geldt op de dag van de indiening van het verzoek om vaststelling vooraf, van toepassing op goederen die worden uitgevoerd op een latere datum tijdens de geldigheidsduur van het restitutiecertificaat zoals bepaald in artikel 39, lid 2. Verzoeken om vaststelling vooraf die ’s donderdags zijn ingediend, worden echter geacht op de volgende werkdag te zijn ingediend.

De restitutievoet wordt aangepast volgens dezelfde regels als die welke worden toegepast bij de vaststelling vooraf van de restitutievoet voor basisproducten die in onverwerkte staat worden uitgevoerd, evenwel met gebruikmaking van de in bijlage V vastgestelde omrekeningscoëfficiënten voor verwerkte producten op basis van granen en rijst.

  • 3. 
    Met betrekking tot uittreksels, in de zin van Verordening (EG) nr. 1291/2000, van restitutiecertificaten kunnen geen vaststellingen vooraf worden verricht los van de certificaten waarop zij betrekking hebben.

Artikel 21

In geval van uitvoer van in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2571/97 bedoelde goederen, geldt als restitutievoet voor zuivelproducten die welke van toepassing is bij gebruik van zuivelproducten tegen verlaagde prijs, tenzij de exporteur het bewijs levert dat de goederen geen zuivelproducten tegen verlaagde prijs bevatten.

HOOFDSTUK III

RESTITUTIECERTIFICATEN

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 22

  • 1. 
    De lidstaten geven aan iedere aanvrager, ongeacht zijn plaats van vestiging in de Gemeenschap, restitutiecertificaten af die in de gehele Gemeenschap geldig zijn.

De restitutiecertificaten garanderen de betaling van de restitutie, mits de in hoofdstuk V vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. In het certificaat kunnen de restitutievoeten vooraf worden vastgesteld. De certificaten zijn slechts in één begrotingsperiode geldig.

  • 2. 
    De toekenning van restituties voor de uitvoer van basisproducten in de vorm van in bijlage II vermelde goederen of voor onder douanecontrole geplaatste granen voor de vervaardiging van alcoholhoudende dranken bedoeld in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2825/93, is afhankelijk van de overlegging van een overeenkomstig artikel 24 van de onderhavige verordening afgegeven restitutiecertificaat.

De eerste alinea is niet van toepassing op leveringen bedoeld in artikel 4, lid 1, derde streepje, artikel 36, lid 1, artikel 40, lid 1, artikel 44, lid 1, en artikel 46, lid 1, van Verordening (EG) nr. 800/1999, en op de uitvoer bedoeld in hoofdstuk IV van de onderhavige verordening.

  • 3. 
    De toekenning van de restitutie uit hoofde van het in artikel 20, lid 2, bedoelde stelsel van vaststelling vooraf is afhankelijk van de overlegging van een restitutiecertificaat waarin de vaststelling vooraf van de restitutievoeten is opgenomen.

Artikel 23

  • 1. 
    Verordening (EG) nr. 1291/2000 is van toepassing op de in de onderhavige verordening bedoelde restitutiecertificaten.
  • 2. 
    Het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1291/2000 betreffende de rechten en de verplichtingen van de restitutiecertificaten die in hoeveelheden zijn gespecificeerd, zijn van overeenkomstige toepassing op de rechten en de verplichtingen van de in de onderhavige verordening bedoelde restitutiecertificaten die in euro zijn gespecificeerd, rekening houdende met bijlage VI bij de onderhavige verordening.
  • 3. 
    In afwijking van de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel zijn artikel 8, leden 2 en 4, de artikelen 9, 12 en 14, artikel 18, lid 1, de artikelen 21, 24, 32, 33 en 35, artikel 36, lid 5, en de artikelen 42, 46, 47 en 50 van Verordening (EG) nr. 1291/2000 niet van toepassing op de in de onderhavige verordening bedoelde restitutiecertificaten.
  • 4. 
    Voor de toepassing van de artikelen 40 en 41 van Verordening (EG) nr. 1291/2000 kunnen certificaten die tot 30 september geldig zijn, niet worden verlengd. In deze gevallen moet het certificaat worden geannuleerd voor de als gevolg van overmacht niet aangevraagde bedragen en moet de desbetreffende zekerheid worden vrijgegeven.

Artikel 24

  • 1. 
    De aanvragen voor restitutiecertificaten en de restitutiecertificaten zelf zijn gebaseerd op het in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1291/2000 opgenomen formulier en bevatten het bedrag in euro.

Deze documenten worden ingevuld overeenkomstig de aanwijzingen in bijlage VI bij de onderhavige verordening.

  • 2. 
    Wanneer de aanvrager niet voornemens is de uitvoer te verrichten vanuit een andere lidstaat dan die waar hij het restitutiecertificaat aanvraagt, kan de bevoegde instantie het opgestelde restitutiecertificaat bewaren, met name in de vorm van een elektronisch bestand. In dat geval deelt de bevoegde instantie de aanvrager mede, dat zijn restitutiecertificaat is geregistreerd, en verstrekt hem de gegevens die zijn vermeld op het exemplaar van de houder van het restitutiecertificaat, hierna „exemplaar nr. 1” genoemd. Het exemplaar van het restitutiecertificaat van de instantie van afgifte, hierna „exemplaar nr. 2” genoemd, wordt niet afgegeven.

De bevoegde instantie registreert alle gegevens van de in de delen III en IV van bijlage VI bedoelde restitutiecertificaten, alsmede de afschrijvingen van het certificaat.

Artikel 25

De toekenning van restitutie voor onder douanecontrole geplaatste granen voor de vervaardiging van alcoholhoudende dranken bedoeld in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2825/93, is afhankelijk van de overlegging van een overeenkomstig artikel 24 van de onderhavige verordening afgegeven restitutiecertificaat.

Voor de toepassing van artikel 22 worden deze granen geacht te zijn uitgevoerd.

Artikel 26

Onverminderd artikel 27 is het restitutiecertificaat niet overdraagbaar.

Artikel 27

  • 1. 
    De uit certificaten voortvloeiende verplichtingen zijn niet overdraagbaar.

De uit certificaten voortvloeiende rechten kunnen door de houder gedurende de geldigheidsduur van het certificaat worden overgedragen, mits de uit elk certificaat of uittreksel daarvan voortvloeiende rechten slechts aan één enkele cessionaris worden overgedragen en mits de naam en het adres van de cessionaris die het aanvaardt, uiterlijk bij het indienen van de aanvraag worden vermeld in vak 20 van het in artikel 24 bedoelde aanvraagformulier voor het restitutiecertificaat. Deze overdracht heeft betrekking op de nog niet op het certificaat of uittreksel afgeschreven hoeveelheden.

Voordat het certificaat wordt afgegeven, wordt in vak 22 de volgende vermelding aangebracht en aangevuld overeenkomstig de gegevens van de aanvraag,: „De rechten kunnen eventueel worden overgedragen aan […] (naam en adres van de cessionaris)”.

Indien bij de aanvraag van het certificaat geen naam en adres van een eventuele cessionaris worden vermeld, wordt vak 6 doorgehaald.

  • 2. 
    In afwijking van lid 1, geldt de verplichting de naam en het adres van de cessionaris in vak 20 van het aanvraagformulier in te vullen, niet voor restitutiecertificaten die vanaf 1 juni kunnen worden gebruikt voor uitvoer vóór 1 oktober. Vak 6 wordt op deze restitutiecertificaten niet doorgehaald.
  • 3. 
    De cessionaris mag zijn recht niet op zijn beurt overdragen, maar mag het aan de houder retrocederen.

In dit geval brengt de instantie van afgifte in vak 6 van het certificaat één van de in bijlage VIII opgenomen vermeldingen aan.

Artikel 28

  • 1. 
    Ingeval door de houder om overdracht of door de cessionaris om retrocessie wordt verzocht, nemen de instantie van afgifte, dan wel de door de lidstaat aangewezen instantie of één van de door de lidstaat aangewezen instanties, in het certificaat of, in voorkomend geval, in het uittreksel ervan, de volgende vermeldingen op:
 

a)

de naam en het adres van de cessionaris overeenkomstig artikel 27, lid 1, of de in artikel 27, lid 3, bedoelde vermelding;

 

b)

de datum van de overdracht of retrocessie, gewaarmerkt door plaatsing van het stempel van de instantie die de vermelding aanbrengt.

  • 2. 
    De overdracht of retrocessie is van kracht met ingang van de datum van de in lid 1, onder b), bedoelde vermelding.

Artikel 29

Verzoeken om vaststelling vooraf van de restitutievoeten betreffen alle toepasselijke restitutievoeten.

Het verzoek om vaststelling vooraf kan uitsluitend worden gedaan bij de aanvraag van het restitutiecertificaat, dan wel op elk tijdstip vanaf de dag waarop het restitutiecertificaat wordt toegekend.

Verzoeken om vaststelling vooraf worden gedaan overeenkomstig deel II van bijlage VI door middel van het in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1291/2000 opgenomen formulier. De vaststelling vooraf is niet van toepassing op uitvoer die geschiedt vóór de dag waarop het verzoek wordt ingediend.

Verzoeken om vaststelling vooraf die ’s donderdags zijn ingediend, worden geacht op de volgende werkdag te zijn ingediend.

Artikel 30

De houder van een restitutiecertificaat kan een uittreksel van het certificaat aanvragen, dat wordt opgesteld op het in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1291/2000 opgenomen formulier. De aanvraag bevat de in punt 3 van deel II van bijlage VI bij de onderhavige verordening bedoelde gegevens.

Het bedrag waarvoor een uittreksel wordt aangevraagd, wordt in het oorspronkelijke certificaat vermeld.

Artikel 31

  • 1. 
    De afgifte van een restitutiecertificaat verplicht de houder restituties aan te vragen, voor tijdens de geldigheidsduur van het certificaat uitgevoerde goederen, tot een bedrag dat gelijk is aan het bedrag waarvoor het restitutiecertificaat is afgegeven. De naleving van deze verplichting wordt gegarandeerd door het stellen van de in artikel 43 bedoelde zekerheid.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde verplichtingen zijn primaire eisen in de zin van artikel 20, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2220/85.

De primaire eis wordt geacht te zijn vervuld indien de exporteur de specifieke aanvraag betreffende de tijdens de geldigheidsduur van het restitutiecertificaat uitgevoerde goederen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32 van de onderhavige verordening en deel V van bijlage VI heeft toegezonden.

In het geval dat de specifieke aanvraag niet de aangifte ten uitvoer is, moet zij, behoudens overmacht, worden ingediend binnen drie maanden na de vervaldatum van het restitutiecertificaat waarvan het nummer op de specifieke aanvraag is aangebracht.

Wanneer de in de derde alinea bedoelde termijn van drie maanden niet wordt nageleefd, kan de in de eerste zin van lid 1 bedoelde verplichting niet worden geacht te zijn vervuld. De in artikel 43 bedoelde zekerheid wordt bijgevolg voor het betrokken bedrag verbeurd.

  • 3. 
    Het bewijs dat de primaire eis is vervuld, wordt geleverd door overlegging aan de bevoegde instantie van exemplaar nr. 1 van het overeenkomstig artikel 32, lid 2, naar behoren afgeboekte restitutiecertificaat. Dit bewijs wordt uiterlijk aan het einde van de negende maand volgende op het einde van de geldigheidsduur van het restitutiecertificaat geleverd. De in artikel 43 bedoelde zekerheid wordt verbeurd in verhouding tot het bedrag waarvoor het vereiste bewijs niet binnen deze termijn is geleverd.

Artikel 32

  • 1. 
    Elke exporteur stelt een specifieke aanvraag tot betaling op in de zin van artikel 49, lid 1, van Verordening (EG) nr. 800/1999. Deze wordt, vergezeld van de desbetreffende certificaten, bij de tot betaling gemachtigde instantie ingediend, behalve bij registratie van de certificaten in de zin van artikel 24, lid 2, van de onderhavige verordening.

De bevoegde instantie kan oordelen dat de specifieke aanvraag niet het in artikel 49, lid 2, van Verordening (EG) nr. 800/1999 bedoelde dossier voor de betaling is.

De bevoegde instantie kan de specifieke aanvraag beschouwen als de aangifte ten uitvoer in de zin van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 800/1999. In dat geval geldt als datum van ontvangst van de specifieke aanvraag door de in lid 2 van het onderhavige artikel bedoelde tot betaling gemachtigde instantie, de datum waarop die instantie de aangifte ten uitvoer heeft ontvangen. In alle andere gevallen moet de specifieke aanvraag bijzonderheden betreffende de aangifte ten uitvoer bevatten.

  • 2. 
    De tot betaling gemachtigde instantie bepaalt het aangevraagde bedrag op basis van de informatie in de specifieke aanvraag, en baseert zich hierbij uitsluitend op de hoeveelheid en de aard van de uitgevoerde basisproducten en op de geldende restitutievoeten. De aangifte ten uitvoer bevat een duidelijke vermelding van of verwijzing naar deze gegevens.

De tot betaling gemachtigde instantie boekt dit bedrag van het restitutiecertificaat af binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum van ontvangst van de specifieke aanvraag.

De afboeking van het certificaat geschiedt op de keerzijde van exemplaar nr. 1. De vakken 28, 29 en 30 vermelden in de plaats van de hoeveelheid het bedrag in euro.

De derde alinea is van overeenkomstige toepassing op certificaten die in elektronische vorm worden bewaard.

  • 3. 
    Indien het restitutiecertificaat niet geregistreerd is, wordt exemplaar nr. 1 van het certificaat na afboeking teruggegeven aan de houder of, op aanvraag van de exporteur, door de tot betaling gemachtigde instantie bewaard.
  • 4. 
    De zekerheid die wordt ingehouden met betrekking tot het bedrag dat op het restitutiecertificaat voor uitgevoerde goederen is afgeboekt, kan worden vrijgegeven of worden overgedragen als zekerheid voor betaling vooraf van de restitutie overeenkomstig hoofdstuk 2 van Verordening (EG) nr. 800/1999.

Artikel 33

Restitutiecertificaten die uit hoofde van eenzelfde begrotingsperiode worden afgegeven, kunnen afzonderlijk in zes tranches worden aangevraagd. De certificaataanvragen moeten uiterlijk worden ingediend op:

 

a)

7 september voor certificaten voor gebruik vanaf 1 oktober;

 

b)

7 november voor certificaten voor gebruik vanaf 1 december;

 

c)

7 januari voor certificaten voor gebruik vanaf 1 februari;

 

d)

7 maart voor certificaten voor gebruik vanaf 1 april;

 

e)

7 mei voor certificaten voor gebruik vanaf 1 juni;

 

f)

7 juli voor certificaten voor gebruik vanaf 1 augustus.

Marktdeelnemers mogen alleen restitutiecertificaten aanvragen voor de tranche die overeenstemt met de eerste in lid 1, onder a) tot en met f) genoemde indieningsdatum die volgt op de datum van de aanvraag.

Artikel 34

De uiterste data waarop de lidstaten de Commissie van de certificaataanvragen in kennis stellen, zijn de volgende:

 

a)

14 september voor certificaten bedoeld in artikel 33, eerste alinea, onder a);

 

b)

14 november voor certificaten bedoeld in artikel 33, eerste alinea, onder b);

 

c)

14 januari voor certificaten bedoeld in artikel 33, eerste alinea, onder c);

 

d)

14 maart voor certificaten bedoeld in artikel 33, eerste alinea, onder d);

 

e)

14 mei voor certificaten bedoeld in artikel 33, eerste alinea, onder e);

 

f)

14 juli voor certificaten bedoeld in artikel 33, eerste alinea, onder f).

Artikel 35

  • 1. 
    Het totale bedrag waarvoor voor elke begrotingsperiode restitutiecertificaten kunnen worden afgegeven, wordt overeenkomstig lid 2 bepaald.
  • 2. 
    Van het cijfer dat het maximumbedrag van de restituties weergeeft, dat is bepaald overeenkomstig artikel 9, lid 2, van de Overeenkomst, worden de volgende bedragen afgetrokken:
 

a)

het bedrag waarmee het maximumbedrag is overschreden en dat in de loop van het voorgaande begrotingsjaar ten onrechte is toegekend;

 

b)

het voor uitvoer gereserveerde bedrag, bedoeld in hoofdstuk IV van de onderhavige verordening;

 

c)

de bedragen waarvoor in de loop van de in aanmerking genomen begrotingsperiode restitutiecertificaten zijn afgegeven.

Het bedrag waarvoor de in artikel 45 bedoelde afgegeven certificaten zijn teruggezonden, wordt bij het op grond van de eerste alinea van dit lid verkregen cijfer opgeteld.

Het resulterende bedrag wordt, indien het voor uitvoer gereserveerde bedrag bedoeld in hoofdstuk IV in onvoldoende mate is gebruikt, dienovereenkomstig verhoogd.

Wanneer er onzekerheid bestaat over een van de in de eerste alinea, onder a), b) en c), bedoelde bedragen, wordt bij de vaststelling van het definitieve bedrag daarmee rekening gehouden.

Artikel 36

Het totale bedrag waarvoor certificaten voor elk van de in artikel 33 bedoelde tranches kunnen worden afgegeven, bedraagt:

 

a)

30 % van het overeenkomstig artikel 35 berekende bedrag, zoals vastgesteld op 14 september, in het geval van de in artikel 33, eerste alinea, onder a), bedoelde tranche;

 

b)

27 % van het overeenkomstig artikel 35 berekende bedrag, zoals vastgesteld op 14 november, in het geval van de in artikel 33, eerste alinea, onder b), bedoelde tranche;

 

c)

32 % van het overeenkomstig artikel 35 berekende bedrag, zoals vastgesteld op 14 januari, in het geval van de in artikel 33, eerste alinea, onder c), bedoelde tranche;

 

d)

44 % van het overeenkomstig artikel 35 berekende bedrag, zoals vastgesteld op 14 maart, in het geval van de in artikel 33, eerste alinea, onder d), bedoelde tranche;

 

e)

67 % van het overeenkomstig artikel 35 berekende bedrag, zoals vastgesteld op 14 mei, in het geval van de in artikel 33, eerste alinea, onder e), bedoelde tranche;

 

f)

100 % van het overeenkomstig artikel 35 berekende bedrag, zoals vastgesteld op 14 juli, in het geval van de in artikel 33, eerste alinea, onder f), bedoelde tranche.

Artikel 37

  • 1. 
    Wanneer het totale bedrag van de in een van de desbetreffende periodes ontvangen aanvragen het in artikel 35 bedoelde maximum overschrijdt, stelt de Commissie een verlagingscoëfficiënt vast, die van toepassing is op alle aanvragen die vóór de in artikel 33 genoemde respectieve data zijn ingediend, teneinde het in artikel 35 bedoelde maximum in acht te nemen.

De Commissie maakt de coëfficiënt binnen vijf werkdagen na de in artikel 34 bedoelde data bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 2. 
    Waneer de Commissie een verlagingscoëfficiënt vaststelt, worden certificaten afgegeven tot het gevraagde bedrag, vermenigvuldigd met 1 minus de overeenkomstig lid 1 van dit artikel of artikel 38, lid 3, onder a), vastgestelde verlagingscoëfficiënt.

Voor de in artikel 33, eerste alinea, onder f), bedoelde tranche kan de aanvrager binnen vijf werkdagen na de bekendmaking van de coëfficiënt in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn aanvraag echter intrekken.

  • 3. 
    De lidstaten delen de Commissie vóór 1 augustus de bedragen mee waarvoor overeenkomstig lid 2, tweede alinea, certificaataanvragen zijn ingetrokken.

Artikel 38

  • 1. 
    Wanneer overeenkomstig artikel 35 vastgestelde bedragen beschikbaar blijven, kan de Commissie, door bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie uiterlijk op 10 augustus, de indiening van certificaataanvragen vanaf de volgende maandag toestaan ten aanzien van vóór 1 oktober uit te voeren goederen.

Indien deze bekendmaking plaatsvindt, zijn de leden 2 en 3 van toepassing.

  • 2. 
    De aanvragen die in de loop van een week zijn ingediend, worden de daaropvolgende dinsdag door de lidstaten aan de Commissie meegedeeld. De desbetreffende certificaten kunnen worden afgegeven vanaf de maandag die volgt op de mededeling, op voorwaarde dat de Commissie geen andere maatregelen vaststelt.
  • 3. 
    Wanneer het totale bedrag van de in een bepaalde aanvraagweek ontvangen aanvragen het krachtens lid 1 resterende beschikbare bedrag overschrijdt, neemt de Commissie een of meer van de volgende maatregelen:
 

a)

zij stelt een verlagingscoëfficiënt vast, die geldt voor de in die bepaalde aanvraagweek ingediende certificaataanvragen die aan de Commissie zijn meegedeeld en waarvoor nog geen restitutiecertificaten zijn afgegeven;

 

b)

zij geeft de lidstaten opdracht de in die bepaalde aanvraagweek ingediende aanvragen die nog niet aan de Commissie zijn meegedeeld, af te wijzen;

 

c)

zij schorst de indiening van aanvragen voor restitutiecertificaten.

  • 4. 
    De op grond van lid 3 vastgestelde verordeningen worden binnen vier dagen na mededeling van de overeenkomstig lid 2 ingediende aanvragen bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 39

  • 1. 
    Restitutiecertificaten zijn geldig vanaf de datum van afgifte, zoals bepaald in artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1291/2000.
  • 2. 
    Restitutiecertificaten zijn geldig tot de laatste dag van de vijfde maand die volgt op de maand waarin de certificaataanvraag is ingediend, of tot de laatste dag van de begrotingsperiode indien deze op een eerdere datum valt. De in artikel 40 bedoelde restitutiecertificaten zijn echter geldig tot de laatste dag van de vijfde maand die volgt op de maand waarin de certificaataanvraag is ingediend.

In geval van vaststelling vooraf van de restitutievoeten overeenkomstig artikel 29 blijven deze restitutievoeten geldig tot de laatste dag van de vijfde maand die volgt op de maand waarin het verzoek om vaststelling vooraf is gedaan, of tot de laatste dag van de geldigheidstermijn van het certificaat, indien deze op een eerdere datum valt.

Artikel 40

Verordening (EG) nr. 2298/2001 van de Commissie (21) is van toepassing op aanvragen voor restitutiecertificaten en restitutiecertificaten die zijn afgegeven voor de uitvoer van goederen die deel uitmaken van een internationale voedselhulptransactie in de zin van artikel 10, lid 4, van de Overeenkomst.

Artikel 41

  • 1. 
    De leden 2 tot en met 11 van dit artikel gelden voor de toepassing van artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1291/2000.
  • 2. 
    Vanaf 1 oktober van elke begrotingsperiode kunnen aanvragen voor certificaten in verband met een inschrijving die in een invoerend derde land is uitgeschreven, waarin de uitvoerrestitutie vooraf wordt vastgesteld op de dag waarop de aanvraag wordt ingediend, overeenkomstig het onderhavige artikel worden ingediend buiten de in de artikelen 33 en 38 vastgestelde perioden, indien de som van de bedragen die betrekking hebben op één enkele inschrijving waarvoor door één of meer exporteurs één of meer certificaataanvragen zijn ingediend en waarvoor nog geen certificaat is afgegeven, maximaal 2 miljoen euro bedraagt.

Dat maximum kan echter op 4 miljoen euro worden gebracht indien geen van de in artikel 37, lid 1, bedoelde verlagingscoëfficiënten die sinds het begin van de begrotingsperiode zijn bekendgemaakt, meer dan 50 % bedraagt.

  • 3. 
    Het bedrag waarvoor het certificaat wordt of de certificaten worden aangevraagd, mag niet hoger zijn dan de in de inschrijving aangegeven hoeveelheid vermenigvuldigd met de desbetreffende restitutievoet ofvoeten, die vooraf is of zijn vastgesteld op de dag waarop de aanvraag is ingediend. Met de in de inschrijvingen genoemde toleranties of opties wordt geen rekening gehouden.
  • 4. 
    Behalve de in artikel 49, lid 10, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 bepaalde informatie delen de lidstaten de Commissie onverwijld de bedragen waarvoor elk certificaat wordt aangevraagd alsmede de datum en het uur van indiening van de aanvraag mee.
  • 5. 
    Wanneer de som van de overeenkomstig lid 4 meegedeelde bedragen en de bedragen waarvoor in het kader van dezelfde inschrijving reeds een of meer certificaten zijn aangevraagd, het in lid 2 bedoelde toepasselijke maximumbedrag overschrijdt, deelt de Commissie de lidstaten binnen twee werkdagen na ontvangst van de in lid 4 bedoelde bijkomende mededeling mee, dat het restitutiecertificaat niet aan de marktdeelnemers mag worden afgegeven.
  • 6. 
    De Commissie kan de toepassing van lid 2 schorsen indien de totale som van de bedragen van de restitutiecertificaten die overeenkomstig artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1291/2000 kunnen worden afgegeven, in een begrotingsperiode meer dan 4 miljoen euro bedraagt. Schorsingsbesluiten worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.
  • 7. 
    In afwijking van artikel 39, leden 1 en 2, van de onderhavige verordening zijn restitutiecertificaten die overeenkomstig artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1291/2000 zijn afgegeven, geldig met ingang van de dag waarop zij zijn afgegeven in de zin van artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1291/2000. Het restitutiecertificaat is geldig tot het einde van de achtste maand die volgt op de maand waarin het is afgegeven, of tot en met 30 september, indien deze datum eerder is. De vooraf vastgestelde restitutievoeten zijn geldig tot de laatste dag van de geldigheidsduur van het certificaat.
  • 8. 
    Wanneer overeenkomstig artikel 49, lid 9, onder a), van Verordening (EG) nr. 1291/2000 ten genoegen van de bevoegde instantie is aangetoond, dat de instelling die de inschrijving heeft gehouden, het contract heeft verbroken om redenen die degene aan wie de levering is gegund niet zijn aan te rekenen, en die niet als overmacht worden beschouwd, geeft die bevoegde instantie de zekerheid vrij, in gevallen waarin de vooraf vastgestelde restitutievoet voor het basisproduct waarvan het restitutiebedrag vergeleken met de andere gebruikte basisproducten het hoogste is, hoger is dan of gelijk is aan de restitutievoet die geldt op de laatste dag van de geldigheidsduur van het certificaat.
  • 9. 
    Wanneer overeenkomstig artikel 49, lid 9, onder b), van Verordening (EG) nr. 1291/2000 ten genoegen van de bevoegde instantie is aangetoond, dat de instelling die de inschrijving heeft gehouden, degene aan wie de levering is gegund, om redenen die hem niet zijn aan te rekenen en die niet als overmacht worden beschouwd, wijzigingen van het contract heeft opgelegd, kan die bevoegde instantie de geldigheidsduur van het certificaat en de periode waarvoor de vooraf vastgestelde restitutie moet gelden, tot 30 september verlengen.
  • 10. 
    Wanneer degene aan wie de levering is gegund, overeenkomstig artikel 49, lid 9, onder c), van Verordening (EG) nr. 1291/2000 het bewijs levert, dat het bericht van inschrijving of het op grond van de gunning gesloten contract voorzag in een onderschrijdingstolerantie of een onderschrijdingsoptie van meer dan 5 %, en dat de instelling die de inschrijving heeft gehouden, van die bepaling gebruik maakt, wordt de verplichting tot uitvoer beschouwd als te zijn nagekomen indien de uitgevoerde hoeveelheid ten hoogste 10 % kleiner is dan de hoeveelheid waarvoor het certificaat is afgegeven.

De eerste alinea is van toepassing op voorwaarde dat de vooraf vastgestelde restitutievoet voor het basisproduct waarvan het restitutiebedrag vergeleken met de andere gebruikte basisproducten het hoogste is, hoger is dan of gelijk is aan de restitutievoet die geldt op de laatste dag van de geldigheidsduur van het certificaat. In dit geval wordt de in artikel 44, lid 4, van de onderhavige verordening genoemde 95 % vervangen door 90 %.

  • 11. 
    Voor de toepassing van dit artikel bedraagt de in artikel 49, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 vastgestelde termijn van 21 dagen 44 dagen.

Artikel 42

Onverminderd artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1291/2000, kunnen van certificaten die in één lidstaat als geldig zijn geregistreerd, uittreksels worden gemaakt, die in de gehele Gemeenschap geldig zijn.

AFDELING 2

Zekerheden

Artikel 43

Aanvragen voor restitutiecertificaten, behalve die voor de in artikel 40 bedoelde voedselhulptransacties, zijn slechts geldig indien een zekerheid gelijk aan 25 % van het aangevraagde bedrag wordt gesteld overeenkomstig de in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1291/2000 vastgestelde voorwaarden.

De zekerheid wordt vrijgegeven overeenkomstig de in artikel 44 van de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden.

Artikel 44

  • 1. 
    Bij toepassing van een verlagingscoëfficiënt op grond van artikel 37, lid 2, of artikel 38, lid 3, onder a), wordt het deel van de zekerheid dat gelijk is aan het gedeponeerde bedrag vermenigvuldigd met de verlagingscoëfficiënt, onverwijld vrijgegeven.
  • 2. 
    Wanneer de aanvrager zijn certificaataanvraag overeenkomstig artikel 37, lid 2, intrekt, wordt 80 % van de oorspronkelijke zekerheid vrijgegeven.
  • 3. 
    De zekerheid wordt geheel vrijgegeven wanneer de houder van het certificaat restituties heeft aangevraagd ten belope van 95 % van het bedrag waarvoor het certificaat is afgegeven. Op verzoek van de houder kunnen de lidstaten de zekerheid in gedeelten vrijgeven naar evenredigheid van de bedragen waarvoor aan de in artikel 31, leden 2 en 3, bedoelde voorwaarden is voldaan, mits het bewijs is geleverd dat een bedrag gelijk aan ten minste 5 % van het in het certificaat vermelde bedrag is aangevraagd.
  • 4. 
    Wanneer aanvragen voor restituties zijn ingediend voor minder dan 95 % van het bedrag waarvoor het certificaat is afgegeven, wordt een deel van de zekerheid, gelijk aan 25 % van het verschil tussen 95 % van het bedrag waarvoor het certificaat is afgegeven, en het daadwerkelijk gebruikte restitutiebedrag, verbeurd.

Wanneer het bedrag waarvoor aan de in artikel 31, leden 2 en 3, bedoelde voorwaarden is voldaan, echter lager is dan 5 % van het in het certificaat vermelde bedrag, wordt de gehele zekerheid verbeurd.

Wanneer voor een certificaat het totale bedrag van de zekerheid dat zou zijn verbeurd, 100 euro of minder bedraagt, geeft de betrokken lidstaat de volledige zekerheid vrij.

Artikel 45

  • 1. 
    Wanneer het certificaat of een uittreksel van het certificaat tijdens het eerste tweederde deel van de geldigheidsduur ervan aan de instantie van afgifte wordt teruggezonden, wordt het dienovereenkomstige te verbeuren zekerheidsbedrag met 40 % verminderd, met dien verstande dat elk dagdeel als een gehele dag wordt geteld.

Wanneer het certificaat of een uittreksel van het certificaat tijdens het laatste derde deel van de geldigheidsduur ervan of gedurende de maand volgende op het verstrijken van de geldigheidsduur, aan de instantie van afgifte wordt teruggezonden, wordt het desbetreffende te verbeuren zekerheidsbedrag met 25 % verminderd.

  • 2. 
    Lid 1 geldt slechts voor certificaten en uittreksels van certificaten die gedurende de begrotingsperiode waarvoor de certificaten zijn afgegeven, aan de instantie van afgifte worden teruggezonden, mits zij uiterlijk op 30 juni van die periode worden teruggezonden.

HOOFDSTUK IV

NIET DOOR CERTIFICATEN GEDEKTE UITVOER

Artikel 46

Voor elke begrotingsperiode vanaf 1 oktober 2004, komt niet door een certificaat gedekte uitvoer voor betaling van een restitutie in aanmerking binnen de grenzen van een totale reserve van 40 miljoen euro voor elk begrotingsjaar.

Artikel 47

  • 1. 
    Artikel 46 is niet van toepassing op uitvoer in het kader van internationale voedselhulptransacties in de zin van artikel 10, lid 4, van de Overeenkomst, noch op leveringen bedoeld in artikel 4, lid 1, tweede alinea, derde streepje, artikel 36, lid 1, artikel 40, lid 1, artikel 44, lid 1, en artikel 46, lid 1, van Verordening (EG) nr. 800/1999.
  • 2. 
    Artikel 46 is van toepassing op de uitvoer door marktdeelnemers die geen restitutiecertificaat hebben gehad sinds het begin van de desbetreffende begrotingsperiode en die geen certificaat hebben op de dag van uitvoer. De aanvragen die de marktdeelnemer onder de voorwaarden van artikel 32, lid 1, in het desbetreffende begrotingsjaar heeft ingediend, met inbegrip van de indiening van de aanvraag voor de betrokken uitvoer, geeft geen aanleiding tot betaling van meer dan 75 000 euro.

Wanneer de specifieke aanvraag door de bevoegde instantie wordt beschouwd als de aangifte ten uitvoer in de zin van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 800/1999, kan de datum van deze aanvraag, indien de bevoegde instantie daarmee instemt, de datum zijn waarop de douanedienst de genoemde aangifte ten uitvoer aanvaardt.

  • 3. 
    Artikel 46 is alleen van toepassing in de lidstaat waar de marktdeelnemer is gevestigd.

Artikel 48

De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op de vijfde en de twintigste van elke maand, de restitutiebedragen mee die uit hoofde van artikel 46 zijn toegekend gedurende de periode van de zestiende tot het eind van de voorafgaande maand, respectievelijk van de eerste tot en met de vijftiende van de lopende maand. In voorkomend geval delen de lidstaten de Commissie mee, dat tussen de desbetreffende dagen geen bedragen zijn toegekend.

Wanneer het totaal van de door de lidstaten meegedeelde bedragen oploopt tot 30 miljoen euro, kan de Commissie, rekening houdend met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap, de toepassing van artikel 46 op de niet door een restitutiecertificaat gedekte uitvoer gedurende maximaal 20 werkdagen schorsen.

Onder dezelfde omstandigheden kan de Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 3448/93 de toepassing van artikel 46 van de onderhavige verordening op de niet door een restitutiecertificaat gedekte uitvoer gedurende een periode van meer dan 20 werkdagen schorsen.

HOOFDSTUK V

VERPLICHTINGEN VOOR DE EXPORTEUR

Artikel 49

  • 1. 
    De belanghebbende doet bij uitvoer van de goederen aangifte van de hoeveelheden basisproducten, van de door de verwerking daarvan verkregen producten of van de overeenkomstig artikel 3 met één van deze twee categorieën gelijkgestelde producten die bij de vervaardiging van de goederen werkelijk zijn gebruikt in de zin van artikel 10 en waarvoor restitutie wordt gevraagd, of verwijst op andere wijze naar deze samenstelling, waneer deze overeenkomstig artikel 10, derde alinea, is bepaald.
  • 2. 
    Wanneer bij de vervaardiging van de uit te voeren goederen andere goederen zijn verwerkt, vermeldt de aangifte van de belanghebbende niet alleen de hoeveelheid van de werkelijk gebruikte goederen, maar ook de aard en de hoeveelheid van elk der basisproducten, van de door verwerking daarvan verkregen producten en/of van de overeenkomstig artikel 3 met één van deze twee categorieën gelijkgestelde producten, waarvan deze andere goederen zijn vervaardigd.

Tot staving van zijn aangifte verstrekt de belanghebbende de bevoegde instanties alle door deze dienstig geachte bescheiden en inlichtingen.

De bevoegde instanties controleren met alle passende middelen de juistheid van de bij hen gedane aangifte.

  • 3. 
    Op verzoek van de bevoegde instanties van de lidstaat op welks grondgebied de douaneformaliteiten bij uitvoer plaatsvinden, verschaffen de bevoegde instanties van de andere lidstaten hen rechtstreeks alle inlichtingen waarover zij kunnen beschikken om de controle van de aangifte van de belanghebbende mogelijk te maken.

Artikel 50

In afwijking van artikel 49 en met de instemming van de bevoegde instanties kan de aangifte van de gebruikte producten of goederen worden vervangen door de gecumuleerde aangifte van de hoeveelheden gebruikte producten of door een verwijzing naar de aangifte van die hoeveelheden, wanneer deze reeds op grond van artikel 10, derde alinea, zijn bepaald en op voorwaarde dat de fabrikant alle nodige gegevens voor de controle van de aangifte ter beschikking van die instanties houdt.

Artikel 51

Wanneer de exporteur niet de in artikel 49 bedoelde aangifte doet of bij zijn aangifte niet voldoende gegevens verstrekt, heeft hij geen recht op een restitutie.

Indien de betrokken goederen echter in de kolommen 1 en 2 van bijlage IV zijn opgenomen, kan de belanghebbende op zijn uitdrukkelijk verzoek een restitutie worden toegekend. De aard en de hoeveelheid van de basisproducten die voor de berekening van deze restitutie in aanmerking worden genomen, worden bepaald op basis van een analyse van de uit te voeren goederen en overeenkomstig de tabel in bijlage IV. De bevoegde instantie beslist over de voorwaarden waaronder de analyse moet worden uitgevoerd en over de tot staving van het verzoek te verstrekken gegevens.

De exporteur betaalt de kosten van bovengenoemde analyse.

Artikel 52

  • 1. 
    Artikel 49 is niet van toepassing op de overeenkomstig bijlage III vastgestelde hoeveelheden landbouwproducten, met uitzondering van:
 

a)

de hoeveelheden in artikel 49, lid 1, bedoelde producten, uitgevoerd in de vorm van goederen die gedeeltelijk zijn verkregen uit producten waarvoor de betaling van uitvoerrestitutie onder de in artikel 1, lid 1, bedoelde verordeningen valt, en gedeeltelijk uit andere producten, overeenkomstig de in artikel 11, derde alinea, vastgestelde voorwaarden;

 

b)

de hoeveelheden eieren of eiproducten, uitgevoerd in de vorm van deegwaren van GN-code 1902 11 00;

 

c)

de hoeveelheid droge stof in verse deegwaren bedoeld in artikel 11, tweede alinea;

 

d)

de aard van de basisproducten die werkelijk zijn gebruikt bij de vervaardiging van D-glucitol (sorbitol) van de GN-codes 2905 44 en 3824 60, en, in voorkomend geval, de gehalten aan D-glucitol (sorbitol) verkregen uit respectievelijk zetmeelproducten en sacharose;

 

e)

de hoeveelheden caseïne, uitgevoerd in de vorm van goederen van GN-code 3501 90 90;

 

f)

het aantal graden Plato van bier van mout van GN-code 2202 90 10;

 

g)

de door de bevoegde instanties geaccepteerde niet-gemoute hoeveelheden gerst.

De beschrijving van de goederen op de aangifte ten uitvoer en de restitutieaanvraag voor in bijlage III bedoelde goederen moet in overeenstemming zijn met de nomenclatuur van die bijlage.

  • 2. 
    Indien voor de toepassing van de artikelen 49, 50, 51 of de leden 1 of 3 van het onderhavige artikel goederen worden geanalyseerd, worden de in Verordening (EEG) nr. 4056/87 van de Commissie (22) bedoelde analysemethoden gebruikt of, bij gebreke daarvan, die welke gelden voor de indeling in het gemeenschappelijk douanetarief van gelijksoortige in de Gemeenschap ingevoerde goederen.
  • 3. 
    Het document waaruit de uitvoer blijkt, vermeldt enerzijds de hoeveelheden uitgevoerde goederen en anderzijds de hoeveelheden van de in artikel 49, lid 1, bedoelde producten of een verwijzing naar de receptuur bepaald overeenkomstig artikel 10, derde alinea. Indien evenwel artikel 51, tweede alinea, wordt toegepast, vermeldt het document, in plaats van deze laatste hoeveelheden, die hoeveelheden van de in kolom 4 van bijlage IV genoemde basisproducten welke overeenkomen met de gegevens die de analyse van de uitgevoerde goederen oplevert.
  • 4. 
    Om een restitutie te verkrijgen voor goederen van de GN-codes 0403 10 51 tot en met 0403 10 99, 0403 90 71 tot en met 0403 90 99, 0405 20 10, 0405 20 30 en 2105 00 99, dienen deze goederen te voldoen aan de vereisten van Richtlijn 92/46/EEG, en met name aan het vereiste dat zij in een erkende inrichting moeten zijn bereid en aan de in bijlage C, hoofdstuk IV, onder A, bij die richtlijn vastgestelde eisen betreffende het aanbrengen van het keurmerk.

Om een restitutie te verkrijgen voor goederen van de GN-codes 3502 11 90 en 3502 19 90, dienen deze goederen te voldoen aan hoofdstuk XI van de bijlage bij Richtlijn 89/437/EEG.

  • 5. 
    Voor de toepassing van de artikelen 49 en 50 deelt elke lidstaat de Commissie de controlemaatregelen mee waarvan op zijn grondgbied voor de verschillende soorten uitgevoerde goederen gebruik wordt gemaakt. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

Artikel 53

  • 1. 
    Overeenkomstig de artikelen 49 en 50 legt de belanghebbende, met betrekking tot goederen vallende onder de GN-codes 0405 20 10, 0405 20 30, 1806 90 60 tot en met 1806 90 90, 1901 of 2106 90 98, met een hoog gehalte aan zuivelproducten vallende onder de GN-codes 0402 10 19, 0402 21 19, 0405 of 0406, een verklaring over dat geen van die zuivelproducten uit een derde land is ingevoerd, dan wel een specificatie van de hoeveelheden zuivelproducten die uit derde landen zijn ingevoerd.
  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 wordt onder goederen „met een hoog gehalte aan zuivelproducten” verstaan, goederen waarin ten minste 51 kg van de in lid 1 bedoelde zuivelproducten per 100 kg uitgevoerde goederen is verwerkt.
  • 3. 
    Wanneer een aanvraag is ingediend voor overeenkomstig artikel 10, derde alinea, te bepalen hoeveelheden mag de bevoegde instantie genoegen nemen met een attest van de belanghebbende waarin deze verklaart dat zuivelproducten zoals bedoeld in lid 1 die uit een derde land zijn ingevoerd, niet zullen worden gebruikt.
  • 4. 
    De overeenkomstig lid 1 overgelegde verklaring respectievelijk het in lid 3 bedoelde attest mogen door de bevoegde instantie worden aanvaard indien is aangetoond dat de prijs die voor het in de uitgevoerde goederen verwerkte zuivelproduct zoals bedoeld in lid 1, is betaald, gelijk is aan of weinig verschilt van de prijs die op de communautaire markt voor een gelijkwaardig product wordt betaald. Bij de vergelijking van de prijzen wordt rekening gehouden met het tijdstip waarop het zuivelproduct is gekocht.

HOOFDSTUK VI

BETALING VAN DE RESTITUTIE

Artikel 54

  • 1. 
    Voor uitvoer die geschiedt tussen 1 en 15 oktober van elk jaar, worden vóór 16 oktober geen restituties betaald.

Met betrekking tot uitvoer die geschiedt onder overlegging van een voor een begrotingsperiode afgegeven restitutiecertificaat, worden wanneer de Commissie van oordeel is dat er een gevaar bestaat dat de Gemeenschap haar internationale verbintenissen niet kan nakomen, de na het eind van deze periode verschuldigde betalingen van restituties niet vóór 16 oktober verricht. In dit geval kan de in artikel 49, lid 8, van Verordening (EG) nr. 800/1999 bedoelde termijn tijdelijk worden verlengd tot drie maanden en 15 dagen bij een verordening die vóór 20 september in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.

  • 2. 
    In afwijking van artikel 28, lid 6, van Verordening (EG) nr. 800/1999 kunnen, in het geval van restitutiecertificaten die geldig zijn vanaf 1 juni voor goederen die vóór 1 oktober moeten zijn uitgevoerd, de in bijlage I bij de onderhavige verordening opgenomen basisproducten met het oog op verwerking ervan onder douanecontrole blijven gedurende drie maanden vanaf de datum waarop de betalingsaangifte is aanvaard.

In afwijking van artikel 29, lid 5, van Verordening (EG) nr. 800/1999 kunnen, in het geval van restitutiecertificaten die geldig zijn vanaf 1 juni voor goederen die vóór 1 oktober moeten zijn uitgevoerd, de goederen onder een stelsel van douane-entrepots of van vrije zones blijven, gedurende drie maanden vanaf de datum waarop de betalingsaangifte wordt aanvaard.

HOOFDSTUK VII

VERPLICHTING TOT KENNISGEVING

Artikel 55

  • 1. 
    De lidstaten delen de Commissie vóór de tiende van elke maand het volgende mee:
 

a)

de bedragen waarvoor in de loop van de vorige maand restitutiecertificaten zijn teruggegeven overeenkomstig artikel 45, lid 1;

 

b)

de in de vorige maand vervallen bedragen op restitutiecertificaten waarvoor de in artikel 31, lid 1, bedoelde verplichtingen niet zijn nagekomen overeenkomstig artikel 31, lid 2 of 3;

 

c)

de in artikel 40 bedoelde restitutiecertificaten die tijdens de vorige maand zijn afgegeven;

 

d)

de restitutiecertificaten die tijdens de vorige maand zijn afgegeven overeenkomstig artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1291/2000.

De in de eerste alinea, onder b), bedoelde bedragen worden gedifferentieerd door verwijzing naar de begrotingsperiode van het restitutiecertificaat waarop zij betrekking hebben.

  • 2. 
    Vóór 1 november van elk jaar delen de lidstaten de Commissie het totale bedrag mee dat vóór 1 oktober van dat jaar is afgeschreven op restitutiecertificaten die zijn afgegeven in de begrotingsperiode die eindigt op 30 september van het vorige kalenderjaar.

Artikel 56

  • 1. 
    De lidstaten zenden, door middel van het beveiligde webgebaseerde gegevensuitwisselingssysteem dat bekend is onder de naam DEX, uiterlijk aan het eind van de maand die volgt op elke kalendermaand statistische gegevens betreffende de onder deze verordening vallende goederen waarvoor in de vorige maand uitvoerrestituties zijn toegekend, ingedeeld volgens de GN-code met acht cijfers, aan de Commissie toe. De gegevens omvatten:
 

a)

de hoeveelheden van deze goederen, uitgedrukt in tonnen of in een andere maateenheid, met vermelding van de eenheid;

 

b)

het bedrag aan uitvoerrestituties dat in de vorige maand voor elk van de desbetreffende basislandbouwproducten is toegekend, uitgedrukt in euro of nationale valuta;

 

c)

de hoeveelheden van elk van de basislandbouwproducten waarvoor restituties zijn toegekend, uitgedrukt in tonnen.

  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie vóór 1 januari van elk jaar de totale restitutiebedragen mee die zij daadwerkelijk vóór 30 september van het voorafgaande jaar hebben toegekend voor goederen die zijn uitgevoerd in eerdere begrotingsperioden die niet eerder zijn meegedeeld, onder precisering van de desbetreffende perioden.
  • 3. 
    Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden vooruitbetalingen als toegekende restituties beschouwd. De terugbetalingen van ten onrechte betaalde restituties worden afzonderlijk meegedeeld.

HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 57

De Verordeningen (EEG) nr. 3615/92, (EG) nr. 3223/93 en (EG) nr. 1520/2000 worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IX.

Artikel 58

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op aanvragen die worden ingediend vanaf 8 juli 2005 voor certificaten die worden gebruikt vanaf 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juni 2005.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vice-voorzitter

 

 

BIJLAGE I

Basisproducten

 

GN-code

Omschrijving

ex04021019

Melk in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een vetgehalte van minder dan 1,5 gewichtspercent (productgroep 2)

ex04022119

Melk in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een vetgehalte van 26 gewichtspercenten (productgroep 3)

ex04041002 tot en met ex04041016

Wei in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen (productgroep 1)

ex04 05 10

Boter met een vetgehalte van 82 gewichtspercenten (productgroep 6)

ex04070030

Pluimvee-eieren in de schaal, vers of verduurzaamd, andere dan broedeieren

ex04 08

Eieren uit de schaal en eigeel, geschikt voor menselijke consumptie, vers, gedroogd, bevroren of op andere wijze verduurzaamd, niet-gezoet

1001 10 00

Harde tarwe (durum)

1001 90 99

Zachte tarwe en mengkoren, andere dan zaaigoed

1002 00 00

Rogge

1003 00 90

Gerst, andere dan zaaigoed

1004 00 00

Haver

1005 90 00

Maïs, andere dan zaaigoed

ex10 06 30

Volwitte rijst

1006 40 00

Breukrijst

1007 00 90

Graansorgho, andere dan hybriden voor zaaidoeleinden

1701 99 10

Witte suiker

ex17021900

Lactose, bevattende, in droge toestand, 98,5 gewichtspercenten zuivere lactose

1703

Melasse verkregen bij de extractie of de raffinage van suiker

 

BIJLAGE II

Goederen waarvoor uitvoerrestituties kunnen worden betaald

 

GN-code

Omschrijving

Landbouwproducten waarvoor een uitvoerrestitutie kan worden toegekend

III: zie bijlage III

Granen (1)

Rijst (2)

Eieren (3)

Suiker, melasse of isoglucose (4)

Zuivelpro-ducten (5)

1

2

3

4

5

6

7

ex04 03

Karnemelk, gestremde melk en room, yoghurt, kefir en andere gegiste of aangezuurde melk en room, ook indien ingedikt, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, gearomatiseerd of met toegevoegde vruchten of cacao:

         

0403 10

  • – 
    yoghurt:
         

0403 10 51 tot en met 0403 10 99

  • – 
    – gearomatiseerd of met toegevoegde vruchten of cacao:
         
  • – 
    – – gearomatiseerd

X

X

X

X

 
  • – 
    – – andere:
         
  • – 
    – – – met toegevoegde vruchten

X

X

 

X

 
  • – 
    – – – met toegevoegde cacao

X

X

X

X

 

0403 90

  • – 
    andere:
         

0403 90 71 tot en met 0403 90 99

  • – 
    – gearomatiseerd of met toegevoegde vruchten of cacao:
         
  • – 
    – – gearomatiseerd

X

X

X

X

 
  • – 
    – – andere:
         
  • – 
    – – – met toegevoegde vruchten

X

X

 

X

 
  • – 
    – – – met toegevoegde cacao

X

X

X

X

 

ex04 05

Boter en andere van melk afkomstige vetstoffen; zuivelpasta's:

         

0405 20

  • – 
    zuivelpasta's:
         

0405 20 10

  • – 
    – met een vetgehalte van 39 of meer gewichtspercenten doch minder dan 60 gewichtspercenten
       

X

0405 20 30

  • – 
    – met een vetgehalte van 60 of meer gewichtspercenten doch niet meer dan 75 gewichtspercenten
       

X

ex07 10

Groenten, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren:

         

0710 40 00

  • – 
    suikermaïs:
         
  • – 
    – op kolf

X

   

X

 
  • – 
    – in korrels

III

   

X

 

ex07 11

Groenten, voorlopig verduurzaamd (bijvoorbeeld door middel van zwaveldioxide of in water waaraan, voor het voorlopig verduurzamen, zout, zwavel of andere stoffen zijn toegevoegd), doch als zodanig niet geschikt voor dadelijke consumptie

         

0711 90 30

  • – 
    – – Suikermaïs
         
  • – 
    – – – op kolf

X

   

X

 
  • – 
    – – – in korrels

III

   

X

 

ex15 17

Margarine; mengsels en bereidingen, voor menselijke consumptie, van dierlijke of plantaardige vetten of oliën of van fracties van verschillende vetten en oliën bedoeld bij dit hoofdstuk, andere dan de vetten en oliën of fracties daarvan, bedoeld bij post 1516:

         

1517 10

  • – 
    margarine, andere dan vloeibare margarine:
         

1517 10 10

  • – 
    – met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van meer dan 10 doch niet meer dan 15 gewichtspercenten
       

X

1517 90

  • – 
    andere:
         

1517 90 10

  • – 
    – met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van meer dan 10 doch niet meer dan 15 gewichtspercenten
       

X

1702 50 00

  • – 
    Chemisch zuivere fructose
     

X

 

ex17 04

Suikerwerk zonder cacao (witte chocolade daaronder begrepen):

         

1704 10

  • – 
    kauwgom, ook indien bedekt met een laagje suiker

X

   

X

 

1704 90

  • – 
    andere:
         

1704 90 30

  • – 
    – witte chocolade

X

   

X

X

1704 90 51 tot en met 1704 90 99

  • – 
    – andere

X

X

 

X

X

1806

Chocolade en andere bereidingen voor menselijke consumptie die cacao bevatten:

         

1806 10

  • – 
    cacaopoeder, waaraan suiker of andere zoetstoffen zijn toegevoegd
         
  • – 
    – gesuikerd slechts door toevoeging van sacharose

X

 

X

X

 
  • – 
    – andere

X

 

X

X

X

1806 20

  • – 
    andere bereidingen, hetzij in blokken of in staven, met een gewicht van meer dan 2 kg, hetzij in vloeibare toestand of in de vorm van pasta, poeder, korrels of dergelijke, in recipiënten of in andere verpakkingen, met een inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 2 kg:
         
  • – 
    – zogenaamde „chocolate milk crumb” (van GN-code 1806 20 70)

X

 

X

X

X

  • – 
    – andere bereidingen van onderverdeling 1806 20

X

X

X

X

X

1806 31 00 en 1806 32

  • – 
    andere, in de vorm van tabletten, staven of repen

X

X

X

X

X

1806 90

  • – 
    andere:
         
  • – 
    – ex18 06 90 (11, 19, 31, 39, 50)

X

X

X

X

X

  • – 
    – ex18 06 90 (60, 70, 90)

X

 

X

X

X

ex19 01

Moutextract; bereidingen voor menselijke consumptie van meel, gries, griesmeel, zetmeel of moutextract, geen of minder dan 40 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen; bereidingen voor menselijke consumptie van goederen bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404, geen of minder dan 5 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen:

         

1901 10 00

  • – 
    bereidingen voor de voeding van kinderen, opgemaakt voor de verkoop in het klein:
         
  • – 
    – bereidingen voor menselijke consumptie van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404, geen of minder dan 5 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis

X

X

X

X

X

  • – 
    – andere

X

X

 

X

X

1901 20 00

  • – 
    mengsels en deeg, voor de bereiding van bakkerswaren bedoeld bij post 1905:
         
  • – 
    – bereidingen voor menselijke consumptie van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404, geen of minder dan 5 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis

X

X

X

X

X

  • – 
    – andere

X

X

 

X

X

1901 90

  • – 
    andere:
         

1901 90 11 en 1901 90 19

  • – 
    – moutextract

X

X

     
  • – 
    – andere
         

1901 90 99

  • – 
    – – andere:
         
  • – 
    – – – bereidingen voor menselijke consumptie van goederen bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404, geen of minder dan 5 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis

X

X

X

X

X

  • – 
    – – – andere

X

X

 

X

X

ex19 02

Deegwaren, ook indien gekookt of gevuld (met vlees of andere zelfstandigheden) dan wel op andere wijze bereid, zoals spaghetti, macaroni, noedels, lasagne, gnocchi, ravioli en cannelloni; couscous, ook indien bereid:

         
  • – 
    deegwaren, niet gekookt, noch gevuld of op andere wijze bereid:
         

1902 11 00

  • – 
    – waarin ei is verwerkt:
         
  • – 
    – – uit harde tarwe, en andere deegwaren uit andere granen

III

 

X

   
  • – 
    – – andere

X

 

X

   

1902 19

  • – 
    – andere:
         
  • – 
    – – uit harde tarwe, en andere deegwaren uit andere granen

III

     

X

  • – 
    – – andere

X

     

X

1902 20

  • – 
    Gevulde deegwaren (ook indien gekookt of op andere wijze bereid):
         

1902 20 91 en 1902 20 99

  • – 
    – andere

X

X

 

X

X

1902 30

  • – 
    andere deegwaren

X

X

 

X

X

1902 40

  • – 
    couscous:
         

1902 40 10

  • – 
    – niet bereid:
         
  • – 
    – – uit harde tarwe

III

       
  • – 
    – – andere

X

       

1902 40 90

  • – 
    – andere

X

X

 

X

X

1903 00 00

Tapioca en soortgelijke producten bereid uit zetmeel, in de vorm van vlokken, korrels, parels en dergelijke

X

       

1904

Graanpreparaten verkregen door poffen of roosteren (bij- voorbeeld cornflakes); granen, andere dan maïs, in de vorm van korrels of in de vorm van vlokken of van andere bewerkte korrels (met uitzondering van meel en gries), voorgekookt of op andere wijze bereid, elders genoemd noch elders onder begrepen:

         
  • – 
    gepofte rijst, ongesuikerd of voorgekookte rijst
         
  • – 
    – cacao bevattend (6)

X

III

X

X

X

  • – 
    – geen cacao bevattend

X

III

 

X

X

  • – 
    andere, cacao bevattend (6)

X

X

X

X

X

  • – 
    andere

X

X

 

X

X

1905

Brood, gebak, biscuits en andere bakkerswaren, ook indien deze producten cacao bevatten; ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten van meel of van zetmeel:

         

1905 10 00

  • – 
    bros gebakken brood, zogenaamd knäckebröd

X

   

X

X

1905 20

  • – 
    ontbijtkoek

X

 

X

X

X

 
  • – 
    koekjes en biscuits, gezoet; wafels en wafeltjes:
         

1905 31

  • – 
    – koekjes en biscuits, gezoet

X

 

X

X

X

1905 32

  • – 
    – wafels en wafeltjes

X

 

X

X

X

1905 40

  • – 
    beschuit, geroosterd brood en dergelijke geroosterde producten

X

 

X

X

X

1905 90

  • – 
    andere:
         

1905 90 10

  • – 
    – matzes

X

       

1905 90 20

  • – 
    – ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten van meel of van zetmeel

X

X

     

1905 90 30

  • – 
    – – brood waaraan geen honig, eieren, kaas of vruchten zijn toegevoegd, met een gehalte aan suikers en aan vetstoffen van elk niet meer dan 5 gewichtspercenten, berekend op de droge stof

X

       

1905 90 45 tot en met 1905 90 90

  • – 
    – – andere producten

X

 

X

X

X

ex20 01

Groenten, vruchten en andere eetbare plantendelen, bereid of verduurzaamd in azijn of in azijnzuur:

         

2001 90

  • – 
    andere:
         

2001 90 30

  • – 
    – suikermaïs (Zea mays var. saccharata):
         
  • – 
    – – op kolf

X

   

X

 
  • – 
    – – in korrels

III

   

X

 

2001 90 40

  • – 
    – broodwortelen, bataten (zoete aardappelen) en dergelijke eetbare plantendelen met een zetmeelgehalte van 5 of meer gewichtspercenten

X

   

X

 

ex20 04

Andere groenten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006:

         

2004 10

  • – 
    aardappelen:
         
  • – 
    – andere:
         

2004 10 91

  • – 
    – – in de vorm van meel, gries, griesmeel of vlokken

X

X

 

X

X

2004 90

  • – 
    andere groenten en mengsels van groenten:
         

2004 90 10

  • – 
    – suikermaïs (Zea mays var. saccharata):
         
  • – 
    – – op kolf

X

   

X

 
  • – 
    – – in korrels

III

   

X

 

ex20 05

Andere groenten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, niet bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006:

         

2005 20

  • – 
    aardappelen:
         

2005 20 10

  • – 
    – in de vorm van meel, gries, griesmeel of vlokken

X

X

 

X

X

2005 80 00

  • – 
    suikermaïs (Zea mays var. saccharata):
         
  • – 
    – op kolf

X

   

X

 
  • – 
    – in korrels

III

   

X

 

ex20 08

Vruchten en andere eetbare plantendelen, op andere wijze bereid of verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker, andere zoetstoffen of alcohol, elders genoemd noch elders onder begrepen:

         

2008 99

  • – 
    – andere:
         
  • – 
    – – zonder toegevoegde alcohol:
         
  • – 
    – – – zonder toegevoegde suiker:
         

2008 99 85

  • – 
    – – – – maïs, andere dan suikermaïs (Zea mays var. saccharata):
         
  • – 
    – – – – – op kolf

X

       
  • – 
    – – – – – in korrels

III

       

2008 99 91

  • – 
    – – – – broodwortelen, bataten (zoete aardappelen) en dergelijke eetbare plantendelen met een zetmeelgehalte van 5 of meer gewichtspercenten

X

       

ex21 01

Extracten, essences en concentraten, van koffie, van thee of van maté en preparaten op basis van deze producten of op basis van koffie, van thee of van maté; gebrande cichorei en andere gebrande koffiesurrogaten, alsmede extracten, essences en concentraten daarvan:

         
  • – 
    extracten, essences en concentraten, van koffie en preparaten op basis van deze producten of op basis van koffie:
         

2101 12 98

  • – 
    – – andere

X

X

 

X

 

2101 20

  • – 
    extracten, essences en concentraten, van thee of van maté en preparaten op basis van deze producten of op basis van thee of van maté:
         

2101 20 98

  • – 
    – – andere

X

X

 

X

 

2101 30

  • – 
    gebrande cichorei en andere gebrande koffiesurrogaten, alsmede extracten, essences en concentraten daarvan:
         
  • – 
    – gebrande cichorei en andere gebrande koffiesurrogaten:
         

2101 30 19

  • – 
    – – andere

X

   

X

 
  • – 
    – extracten, essences en concentraten van gebrande cichorei en van andere gebrande koffiesurrogaten:
         

2101 30 99

  • – 
    – – andere

X

   

X

 

ex21 02

Gist, ook indien inactief; andere eencellige micro-organismen, dood (andere dan de vaccins bedoeld bij post 3002); samengesteld bakpoeder:

         

2102 10

  • – 
    levende gist:
         

2102 10 31 en 2102 10 39

  • – 
    – bakkersgist

X

       

2105

Consumptie-ijs, ook indien cacao bevattend:

         
  • – 
    cacao bevattend

X

X

X

X

X

  • – 
    andere

X

X

 

X

X

ex21 06

Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen:

         

2106 90

  • – 
    andere:
         

2106 90 10

  • – 
    – preparaten, „fondues” genaamd

X

X

 

X

X

2106 90 92 en 2106 90 98

  • – 
    – andere

X

X

 

X

X

2202

Water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd, alsmede andere alcoholvrije dranken, andere dan de vruchten- en groentesappen bedoeld bij post 2009:

         

2202 10 00

  • – 
    water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd

X

   

X

 

2202 90

  • – 
    andere:
         

2202 90 10

  • – 
    – geen producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404 of vetstoffen afkomstig van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404 bevattend
         
  • – 
    – – bier van mout met een effectief alcohol-volumegehalte van niet meer dan 0,5 % vol

III

       
  • – 
    – – andere

X

   

X

 

2202 90 91 en 2202 90 99

  • – 
    – andere

X

   

X

X

2205

Vermout en andere wijn van verse druiven, bereid met aromatische planten of met aromatische stoffen

X

   

X

 

ex22 08

Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcohol-volumegehalte van minder dan 80 % vol; gedistilleerde dranken, likeuren en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten:

         

2208 20

  • – 
    dranken, gedistilleerd uit wijn of druivenmoer
     

X

 

2208 30

  • – 
    whisky:
         
  • – 
    – andere dan zogenaamde bourbonwhiskey
         

ex22083032 tot en met 2208 30 88

  • – 
    – – whisky's andere dan deze begrepen onder Verordening (EEG) nr. 2825/93

X

       

2208 50 11 tot en met 2208 50 19

  • – 
    gin

X

       

2208 50 91 tot en met 2208 50 99

  • – 
    jenever

X

   

X

 

2208 60

  • – 
    wodka

X

       

2208 70

  • – 
    likeuren

X

 

X

X

X

2208 90

  • – 
    andere:
         

2208 90 41

  • – 
    – – – ouzo in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

X

   

X

 

2208 90 45

  • – 
    – – – – – – calvados in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l
     

X

 

2208 90 48

  • – 
    – – – – – – andere gedistilleerde dranken uit fruit in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l
     

X

 

2208 90 52

  • – 
    – – – – – – zogenaamde „Korn” in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

X

   

X

 

2208 90 56

  • – 
    – – – – – – andere, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

X

   

X

 

2208 90 69

  • – 
    – – – – andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

X

   

X

X

2208 90 71

  • – 
    – – – – gedistilleerde dranken uit fruit in verpakkingen inhoudende meer dan 2 l
     

X

 

2208 90 77

  • – 
    – – – – andere, in verpakkingen inhoudende meer dan 2 l

X

   

X

 

2208 90 78

  • – 
    – – – andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten, in verpakkingen inhoudende meer dan 2 l

X

   

X

X

ex29 05

Acyclische alcoholen, alsmede halogeen-, sulfo-, nitro- en nitrosoderivaten daarvan:

         

2905 43 00

  • – 
    – mannitol

III

   

III

 

2905 44

  • – 
    – D-glucitol (sorbitol):

III

   

III

 

ex33 02

Mengsels van reukstoffen en mengsels (oplossingen in alcohol daaronder begrepen) op basis van een of meer van deze zelfstandigheden met andere stoffen, van de soort gebruikt als grondstof voor de industrie; andere bereidingen op basis van reukstoffen, van de soort gebruikt voor de vervaardiging van dranken:

         

3302 10

  • – 
    van de soort gebruikt in de voedingsmiddelen- en drankenindustrie:
         

3302 10 29

  • – 
    – – – – andere

X

   

X

X

3501

Caseïne, caseïnaten en andere derivaten van caseïne; lijm van caseïne:

         

3501 10

  • – 
    caseïne
       

III

3501 90

  • – 
    andere:
         

3501 90 10

  • – 
    – lijm van caseïne
       

X

3501 90 90

  • – 
    – andere
       

III

ex35 02

Albuminen (daaronder begrepen concentraten van twee of meer weiproteïnen, bevattende meer dan 80 gewichtspercenten weiproteïnen, berekend op de droge stof), albuminaten en andere derivaten van albuminen:

         
  • – 
    ovoalbumine:
         

3502 11

  • – 
    – gedroogd
         

3502 11 90

  • – 
    – – andere
   

III

   

3502 19

  • – 
    – andere
         

3502 19 90

  • – 
    – – andere
   

III

   

3502 20

  • – 
    lactoalbumine:
         

3502 20 91 en 3502 20 99

  • – 
    – andere
       

III

ex35 05

Dextrine en ander gewijzigd zetmeel (bijvoorbeeld voorgegelatineerd of veresterd zetmeel); lijm op basis van zetmeel, van dextrine of van ander gewijzigd zetmeel, met uitzondering van gewijzigd zetmeel als bedoeld bij onderverdeling 3505 10 50

X

X

     

3505 10 50

  • – 
    – – door ethervorming of door verestering gewijzigd zetmeel

X

       

ex38 09

Appreteermiddelen, middelen voor het versnellen van het verfproces of van het fixeren van kleurstoffen, alsmede andere producten en preparaten (bijvoorbeeld preparaten voor het beitsen), van de soort gebruikt in de textielindustrie, in de papierindustrie, in de lederindustrie of in dergelijke industrieën, elders genoemd noch elders onder begrepen:

         

3809 10

  • – 
    op basis van zetmeelhoudende stoffen

X

X

     

ex38 24

Bereide bindmiddelen voor gietvormen of voor gietkernen; chemische producten en preparaten van de chemische of van aanverwante industrieën (mengsels van natuurlijke producten daaronder begrepen), elders genoemd noch elders onder begrepen:

         

3824 60

  • – 
    sorbitol, andere dan die bedoeld bij onderverdeling 2905 44

III

   

III

 
 

  • (6) 
    Maximaal 6 % cacao bevattend.
 

BIJLAGE III

In artikel 11 bedoelde referentiehoeveelheid

 

GN-code

Omschrijving

Zachte tarwe

Harde tarwe (durum)

Maïs

Witte rijst langkorrelig

Witte rijst rondkorrelig

Gerst

Witte suiker

Wei (PG 1)

Mageremelkpoeder (PG 2)

Eieren in de schaal

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

0710

Groenten, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren:

                   

0710 40 00

  • – 
    suikermaïs:
                   
 
  • – 
    – in korrels
   

100 (1)

             

0711

Groenten, voorlopig verduurzaamd (bijvoorbeeld door middel van zwaveldioxide of in water waaraan, voor het voorlopig verduurzamen, zout, zwavel of andere stoffen zijn toegevoegd), doch als zodanig niet geschikt voor dadelijke consumptie:

                   

0711 90 30

  • – 
    – – suikermaïs:
                   
 
  • – 
    – – – in korrels
   

100 (1)

             

1902

Deegwaren, ook indien gekookt of gevuld (met vlees of andere zelfstandigheden) dan wel op andere wijze bereid, zoals spaghetti, macaroni, noedels, lasagne, gnocchi, ravioli en cannelloni; couscous, ook indien bereid:

                   
  • – 
    deegwaren, niet gekookt, noch gevuld of op andere wijze bereid:
                   

1902 11 00

  • – 
    – waarin ei is verwerkt:
                   
  • – 
    – – uit harde tarwe, geen of hoogstens 3 gewichtspercenten andere granen bevattend, en met een asgehalte, in gewichtspercenten, berekend op de droge stof (2), van:
                   
  • – 
    – – – niet meer dan 0,95%
 

160 (3)

             

 (4)

  • – 
    – – – meer dan 0,95 % en niet meer dan 1,10 %
 

150 (3)

             

 (4)

  • – 
    – – – meer dan 1,10 % en niet meer dan 1,30 %
 

140 (3)

             

 (4)

  • – 
    – – – meer dan 1,30 %
 

0

               
  • – 
    – – andere, van granen:
                   
  • – 
    – – – bevattende ten minste 80 gewichtspercenten harde tarwe en met een asgehalte in gewichtspercenten, berekend op de droge stof (2), van:
                   
  • – 
    – – – – niet meer dan 0,87 %

32

128 (3)

             

 (4)

  • – 
    – – – – meer dan 0,87 % en niet meer dan 0,99 %

30

120 (3)

             

 (4)

  • – 
    – – – – meer dan 0,99 % en niet meer dan 1,15 %

28

112 (3)

             

 (4)

  • – 
    – – – – meer dan 1,15 %

0

0

               
  • – 
    – – – bevattende minder dan 80 gewichtspercenten harde tarwe en met een asgehalte in gewichtspercenten, berekend op de droge stof (2), van:
                   
  • – 
    – – – – niet meer dan 0,75 %

80

80 (3)

             

 (4)

  • – 
    – – – – meer dan 0,75 % en niet meer dan 0,83 %

75

75 (3)

             

 (4)

  • – 
    – – – – meer dan 0,83 % en niet meer dan 0,93 %

70

70 (3)

             

 (4)

  • – 
    – – – – meer dan 0,93 %

0

0

               
  • – 
    – – andere (d.w.z. andere dan van granen): zie bijlage II
                   

1902 19

  • – 
    – andere (d.w.z. waarin geen ei is verwerkt):
                   
  • – 
    – – uit harde tarwe, geen of hoogstens 3 gewichtspercenten andere granen bevattend, en met een asgehalte in gewichtspercenten, berekend op de droge stof, van:
                   
  • – 
    – – – niet meer dan 0,95 %
 

160

               
  • – 
    – – – meer dan 0,95 % en niet meer dan 1,10 %
 

150

               
  • – 
    – – – meer dan 1,10 % en niet meer dan 1,30 %
 

140

               
  • – 
    – – – meer dan 1,30 %
 

0

               
  • – 
    – – andere, van granen:
                   
  • – 
    – – – bevattende ten minste 80 gewichtspercenten harde tarwe en met een asgehalte in gewichtspercenten, berekend op de droge stof, van:
                   
  • – 
    – – – – niet meer dan 0,87 %

32

128

               
  • – 
    – – – – meer dan 0,87 % en niet meer dan 0,99 %

30

120

               
  • – 
    – – – – meer dan 0,99 % en niet meer dan 1,15 %

28

112

               
  • – 
    – – – – meer dan 1,15 %

0

0

               
  • – 
    – – – bevattende minder dan 80 gewichtspercenten harde tarwe en met een asgehalte in gewichtspercenten, berekend op de droge stof, van:
                   
  • – 
    – – – – niet meer dan 0,75 %

80

80

               
  • – 
    – – – – meer dan 0,75 % en niet meer dan 0,83 %

75

75

               
  • – 
    – – – – meer dan 0,83 % en niet meer dan 0,93 %

70

70

               
  • – 
    – – – – meer dan 0,93 %

0

0

               
  • – 
    – – andere (d.w.z. andere dan van granen): zie bijlage II
                   

1902 40

  • – 
    couscous:
                   

1902 40 10

  • – 
    – niet bereid:
                   
  • – 
    – – uit harde tarwe, geen of hoogstens 3 gewichtspercenten andere granen bevattend, en met een asgehalte in gewichtspercenten, berekend op de droge stof (2), van:
                   
  • – 
    – – – niet meer dan 0,95 %
 

160

               
  • – 
    – – – meer dan 0,95 % en niet meer dan 1,10 %
 

150

               
  • – 
    – – – meer dan 1,10 % en niet meer dan 1,30 %
 

140

               
  • – 
    – – – meer dan 1,30 %
 

0

               
  • – 
    – – andere (d.w.z. andere dan van harde tarwe): zie bijlage II
                   

1902 40 90

  • – 
    – andere (d.w.z. bereid): zie bijlage II
                   

1904

Graanpreparaten verkregen door poffen of roosteren (bij voorbeeld cornflakes); granen (andere dan maïs) in de vorm van korrels of in de vorm van vlokken of van andere bewerkte korrels (met uitzondering van meel en gries), voorgekookt of op andere wijze bereid, elders genoemd noch elders onder begrepen:

                   

1904 10

  • – 
    graanpreparaten verkregen door poffen of door roosteren:
                   

ex19041030

  • – 
    – op basis van rijst:
                   
  • – 
    – – gepofte rijst, ongesuikerd
       

165

         

1904 20

  • – 
    bereidingen voor menselijke consumptie verkregen uit ongeroosterde graanvlokken of uit mengsels van ongeroosterde graanvlokken en geroosterde graanvlokken of gepofte granen:
                   

ex19042095

  • – 
    – – op basis van rijst:
                   
  • – 
    – – – gepofte rijst, ongesuikerd
       

165

         

1904 90

  • – 
    andere:
                   

ex19049010

  • – 
    – rijst:
                   
  • – 
    – – voorgekookte rijst (5)
     

120

           

2001

Groenten, vruchten en andere eetbare plantendelen, bereid of verduurzaamd in azijn of in azijnzuur:

                   

ex20019030

  • – 
    – suikermaïs (Zea mays var. saccharata):
                   
  • – 
    – – in korrels
   

100 (1)

             

2004

Andere groenten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006:

                   

ex20049010

  • – 
    – suikermaïs (Zea mays var. saccharata):
                   
  • – 
    – – in korrels
   

100 (1)

             

2005

Andere groenten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, niet bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006:

                   

ex20058000

  • – 
    suikermaïs (Zea mays var. saccharata):
                   
  • – 
    – in korrels
   

100 (1)

             

2008

Vruchten en andere eetbare plantendelen, op andere wijze bereid of verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker, andere zoetstoffen of alcohol, elders genoemd noch elders onder begrepen:

                   

ex20089985

  • – 
    – – – – maïs, in korrels, andere dan suikermaïs (Zea mays var. saccharata):
                   
  • – 
    – – – – – in korrels
   

60 (1)

             

ex22029010

  • – 
    – – bier van mout met een effectief alcohol-volumegehalte van niet meer dan 0,5 % vol:
                   
  • – 
    – – – bereid op basis van mout van gerst of uit mout van tarwe, zonder toevoeging van niet-gemoute granen, van rijst (of producten verkregen door verandering) of van suiker (sacharose of invertsuiker)
         

23 (6)  (9)

       
  • – 
    – – – – andere
         

22 (6)  (9)

       

2905

Acyclische alcoholen, alsmede halogeen-, sulfo-, nitro- en nitrosoderivaten daarvan:

                   
  • – 
    meerwaardige alcoholen:
                   

2905 43 00

  • – 
    – mannitol:
                   
  • – 
    – – verkregen uit sacharose die onder Verordening (EG) nr. 1260/2001 valt
           

102

     
  • – 
    – – verkregen uit zetmeelproducten die onder Verordening (EG) nr. 1784/2003 vallen
   

242

             

2905 44

  • – 
    – D-glucitol (sorbitol):
                   
  • – 
    – – in waterige oplossing:
                   

2905 44 11

  • – 
    – – – met een gehalte aan D-mannitol van niet meer dan 2 gewichtspercenten, berekend op het D-glucitolgehalte:
                   
  • – 
    – – – – verkregen uit zetmeelproducten
   

169 (7)

             
  • – 
    – – – – verkregen uit sacharose
           

71 (7)

     

2905 44 19

  • – 
    – – – andere:
                   
  • – 
    – – – – verkregen uit zetmeelproducten
   

148 (7)

             
  • – 
    – – – – verkregen uit sacharose
           

71 (7)

     

2905 44 91

  • – 
    – – – met een gehalte aan D-mannitol van niet meer dan 2 gewichtspercenten, berekend op het D-glucitolgehalte:
                   
  • – 
    – – – – verkregen uit zetmeelproducten
   

242

             
  • – 
    – – – – verkregen uit sacharose
           

102

     

2905 44 99

  • – 
    – – – andere:
                   
  • – 
    – – – – verkregen uit zetmeelproducten
   

242

             
  • – 
    – – – – verkregen uit sacharose
           

102

     

3501

Caseïne, caseïnaten en andere derivaten van caseïne; lijm van caseïne:

                   

3501 10

  • – 
    caseïne
               

291 (8)

 

3501 90 90

  • – 
    – andere
                   

3502

Albuminen, albuminaten en andere derivaten van albuminen:

                   
  • – 
    ovoalbumine:
                   

3502 11

  • – 
    – gedroogd:
                   

3502 11 90

  • – 
    – – andere
                 

406

3502 19

  • – 
    – andere:
                   

3502 19 90

  • – 
    – – andere
                 

55

3502 20

  • – 
    lactoalbumine:
                   

3502 20 91

  • – 
    – – gedroogd (in de vorm van bladen, schilfers, kristallen, poeder, enz.)
             

900

   

3502 20 99

  • – 
    – – andere
             

127

   

3824

Bereide bindmiddelen voor gietvormen of voor gietkernen; chemische producten en preparaten van de chemische of van aanverwante industrieën (mengsels van natuurlijke producten daaronder begrepen), elders genoemd noch elders onder begrepen: residuen van de chemische of van aanverwante industrieën, elders genoemd noch elders onder begrepen:

                   

3824 60

  • – 
    sorbitol, andere dan die bedoeld bij GN-code 2905 44:
                   
  • – 
    – in waterige oplossing:
                   

3824 60 11

  • – 
    – – met een gehalte aan D-mannitol van niet meer dan 2 gewichtspercenten, berekend op het D-glucitolgehalte:
                   
  • – 
    – – – verkregen uit zetmeelproducten
   

169 (7)

             
  • – 
    – – – verkregen uit sacharose
           

71 (7)

     

3824 60 19

  • – 
    – – andere:
                   
  • – 
    – – – verkregen uit zetmeelproducten
   

148 (7)

             
  • – 
    – – – verkregen uit sacharose
           

71 (7)

     

3824 60 91

  • – 
    – – met een gehalte aan D-mannitol van niet meer dan 2 gewichtspercenten, berekend op het D-glucitolgehalte:
                   
  • – 
    – – – verkregen uit zetmeelproducten
   

242

             
  • – 
    – – – verkregen uit sacharose
           

102

     

3824 60 99

  • – 
    – – andere:
                   
  • – 
    – – – verkregen uit zetmeelproducten
   

242

             
  • – 
    – – – verkregen uit sacharose
           

102

     
 

  • (1) 
    Deze hoeveelheid wordt geacht te zijn berekend voor maïs in korrels met een vochtgehalte van 72 gewichtspercenten.
  • (2) 
    Dit gehalte dient te worden bepaald door van het totale asgehalte van het product het asgedeelte af te trekken dat afkomstig is van de daarin verwerkte eieren, op de grondslag van 0,04 gewichtspercent aan as per 50 gram, afgerond op het onmiddellijk daaronder liggend veelvoud van 50 gram.
  • (3) 
    Deze hoeveelheid wordt verminderd met 1,6 kg/100 kg per 50 gram eieren in de schaal (of het equivalent daarvan aan andere eiproducten) per kilogram deegwaren.
  • (4) 
    5 kg/100 kg per 50 gram eieren in de schaal (of het equivalent daarvan aan andere eiproducten) per kilogram deegwaren; elke daartussen liggende hoeveelheid wordt teruggebracht op het onmiddellijk daaronder liggende veelvoud van 50 gram.
  • (5) 
    Voorgekookte rijst bestaat uit witte rijst in korrels die een voorkookproces heeft ondergaan en die gedeeltelijk is gedehydreerd teneinde het definitieve kookproces te vergemakkelijken.
  • (6) 
    Deze hoeveelheid wordt geacht te zijn berekend voor bier met een stamwortgehalte tussen 11 en 12° Plato. Voor bier met een stamwortgehalte van minder dan 11° Plato wordt deze hoeveelheid verminderd met 9 % per graad Plato, terwijl het werkelijke stamwortgehalte vooraf afgerond wordt op de onmiddellijk lagere graad Plato. Voor bier met een stamwortgehalte van meer dan 12° Plato wordt deze hoeveelheid vermeerderd met 9 % per graad Plato, terwijl het werkelijke stamwortgehalte vooraf afgerond wordt op de onmiddellijk hogere graad Plato.
  • (7) 
    De in de kolommen 5 en 9 aangegeven hoeveelheden voor een waterige oplossing D-glucitol (sorbitol) worden geacht te zijn berekend voor een gehalte aan droge stof van 70 gewichtspercenten. Voor de waterige oplossing van sorbitol met een ander gehalte aan droge stof worden deze hoeveelheden vermeerderd of verminderd naar gelang van de evenredigheid tot het werkelijke gehalte aan droge stof en afgerond naar het onmiddellijk lager liggende kilogram.
  • (8) 
    Hoeveelheid bepaald naar de verwerkte caseïne, in de verhouding van 291 kilogram mageremelkpoeder (PRODUCTGROEP 2) per 100 kilogram caseïne.
  • (9) 
    Per hectoliter bier.
 

BIJLAGE IV

Goederen waarvoor de hoeveelheden basisproduct kunnen worden bepaald op grond van een scheikundige analyse, met bijbehorende tabel bedoeld in artikel 51

 

GN-code

Omschrijving

Gegevens die blijken uit de analyse van de goederen

Aard van de voor de toekenning van de restitutie in aanmerking te nemen basisproducten

Voor de toekenning van de restitutie in aanmerking te nemen hoeveelheid basisproducten (per 100 kilogram goederen)

1

2

3

4

5

1704

Suikerwerk zonder cacao (witte chocolade daaronder begrepen):

     

1704 10

  • – 
    kauwgom, ook indien bedekt met een laagje suiker

1.

Sacharose (1)

1.

Witte suiker

1.

1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.

Glucose (2)

2.

Maïs

2.

2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

1704 90 30 tot en met 1704 90 99

  • – 
    – andere

1.

Sacharose (1)

1.

Witte suiker

1.

1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.

Glucose (2)

2.

Maïs

2.

2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

  • 3. 
    a)

Met een melkvetgehalte van minder dan 12 gewichtspercenten

  • 3. 
    a)

Vollemelkpoeder (PG3)

  • 3. 
    a)

3,85 kg per 1 gewichtspercent melkvet

b)

Met een melkvetgehalte van 12 of meer gewichtspercenten

b)

Boter (PG6)

  • 3. 
    b)

1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

1806

Chocolade en andere bereidingen voor menselijke consumptie die cacao bevatten:

     

1806 10

  • – 
    cacaopoeder, waaraan suiker of andere zoetstoffen zijn toegevoegd

1.

Sacharose (1)

1.

Witte suiker

1.

1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.

Glucose (2)

2.

Maïs

2.

2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

1806 20

  • – 
    andere bereidingen, hetzij in blokken of in staven, met een gewicht van meer dan 2 kg, hetzij in vloeibare toestand of in de vorm van pasta, poeder, korrels of dergelijke, in recipiënten of in andere verpakkingen, met een inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 2 kg

1.

Sacharose (1)

1.

Witte suiker

1.

1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.

Glucose (2)

2.

Maïs

2.

2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

  • 3. 
    a)

Met een melkvetgehalte van minder dan 12 gewichtspercenten

  • 3. 
    a)

Vollemelkpoeder (PG3)

  • 3. 
    a)

3,85 kg per 1 gewichtspercent melkvet

b)

Met een melkvetgehalte van 12 of meer gewichtspercenten

b)

Boter (PG6)

  • 3. 
    b)

1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

1806 31 00 en 1806 32

  • – 
    andere, in de vorm van tabletten, staven of repen

1.

Sacharose (1)

1.

Witte suiker

1.

1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.

Glucose (2)

2.

Maïs

2.

2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

3.

Melkvet

3.

Vollemelkpoeder (PG3)

3.

3,85 kg per 1 gewichtspercent melkvet

1806 90

  • – 
    andere

1.

Sacharose (1)

1.

Witte suiker

1.

1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.

Glucose (2)

2.

Maïs

2.

2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

  • 3. 
    a)

Met een melkvetgehalte van minder dan 12 gewichtspercenten

  • 3. 
    a)

Vollemelkpoeder (PG3)

  • 3. 
    a)

3,85 kg per 1 gewichtspercent melkvet

b)

Met een melkvetgehalte van 12 of meer gewichtspercenten

b)

Boter (PG6)

  • 3. 
    b)

1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

ex19 01

Bereidingen voor menselijke consumptie van meel, gries, griesmeel, zetmeel of moutextract, geen of minder dan 40 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen; bereidingen voor menselijke consumptie van goederen bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404, geen of minder dan 5 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen

1.

Sacharose (1)

1.

Witte suiker

1.

1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.

Glucose (2)

2.

Maïs

2.

2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

  • 3. 
    a)

Met een melkvetgehalte van minder dan 12 gewichtspercenten

  • 3. 
    a)

Vollemelkpoeder (PG3)

  • 3. 
    a)

3,85 kg per 1 gewichtspercent melkvet

b)

Met een melkvetgehalte van 12 of meer gewichtspercenten

b)

Boter (PG6)

b)

1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

1902

Deegwaren, ook indien gekookt of gevuld (met vlees of andere zelfstandigheden) dan wel op andere wijze bereid, zoals spaghetti, macaroni, noedels, lasagne, gnocchi, ravioli en cannelloni; couscous, ook indien bereid:

     

ex19021100 en ex19 02 19

  • – 
    deegwaren, niet gekookt, noch gevuld of op andere wijze bereid, andere dan die welke uitsluitend graan en eieren bevatten

Zetmeel (of dextrine) uit zachte tarwe

Zachte tarwe

1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1902 20

  • – 
    gevulde deegwaren (ook indien gekookt of op andere wijze bereid):
     

1902 20 91 tot en met 1902 20 99

  • – 
    – andere

Zetmeel (of dextrine) uit zachte tarwe

Zachte tarwe

1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1902 30

  • – 
    andere deegwaren

Zetmeel (of dextrine) uit zachte tarwe

Zachte tarwe

1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1902 40 90

  • – 
    – (couscous), andere

Zetmeel (of dextrine) uit zachte tarwe

Zachte tarwe

1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1903 00 00

Tapioca en soortgelijke producten bereid uit zetmeel, in de vorm van vlokken, korrels, parels en dergelijke

Zetmeel (of dextrine)

Maïs

1,83 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1905

Brood, gebak, biscuits en andere bakkerswaren, ook indien deze producten cacao bevatten; ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten van meel of van zetmeel

     

1905 10 00

  • – 
    bros gebakken brood, zogenaamd knäckebröd

Zetmeel (of dextrine)

Rogge

2,09 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1905 31

  • – 
    – koekjes en biscuits, gezoet

1905 32

  • – 
    – wafels en wafeltjes

1.

Sacharose (1)

1.

Witte suiker

1.

1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.

Glucose (2)

2.

Maïs

2.

2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

3.

Zetmeel (of dextrine)

3.

Zachte tarwe

3.

1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

4.

Melkvet

4.

Boter (PG6)

4.

1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

1905 40

  • – 
    beschuit, geroosterd brood en dergelijke geroosterde producten

Zetmeel (of dextrine)

Zachte tarwe

1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1905 90

  • – 
    andere:
     

1905 90 20

  • – 
    – ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten, van meel of van zetmeel

Zetmeel (of dextrine)

Maïs

1,83 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1905 90 30

  • – 
    – – brood waaraan geen honig, eieren, kaas of vruchten zijn toegevoegd, met een gehalte aan suikers en aan vetstoffen van elk niet meer dan 5 gewichtspercenten, berekend op de droge stof

Zetmeel (of dextrine)

Zachte tarwe

1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

1905 90 45 tot en met 1905 90 90

  • – 
    – – andere producten

1.

Sacharose (1)

1.

Witte suiker

1.

1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.

Glucose (2)

2.

Maïs

2.

2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

3.

Zetmeel (of dextrine)

3.

Zachte tarwe

3.

1,75 kg per 1 gewichtspercent watervrij zetmeel (of dextrine)

4.

Melkvet

4.

Boter (PG6)

4.

1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

2105

Consumptie-ijs, ook indien cacao bevattend

1.

Sacharose (1)

1.

Witte suiker

1.

1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.

Glucose (2)

2.

Maïs

2.

2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

3.

Melkvet

3.

Boter (PG6)

3.

1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

2106

Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen:

     

2106 90

  • – 
    andere
     
  • – 
    – andere:
     

2106 90 98

  • – 
    – – andere

1.

Sacharose (1)

1.

Witte suiker

1.

1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.

Glucose (2)

2.

Maïs

2.

2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

3.

Melkvet

3.

Boter (PG6)

3.

1,22 kg per 1 gewichtspercent melkvet

2202

Water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd, alsmede andere alcoholvrije dranken, andere dan de vruchten- en groentesappen bedoeld bij GN-code 2009:

     

2202 10 00

  • – 
    water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd

1.

Sacharose (1)

1.

Witte suiker

1.

1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.

Glucose (2)

2.

Maïs

2.

2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

2202 90

  • – 
    andere:
     

2202 90 10

  • – 
    – geen producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404 of vetstoffen afkomstig van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404 bevattend

1.

Sacharose (1)

1.

Witte suiker

1.

1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.

Glucose (2)

2.

Maïs

2.

2,1 kg per 1 gewichtspercent glucose (2)

2202 90 91 tot en met 2202 90 99

  • – 
    – andere

1.

Sacharose (1)

1.

Witte suiker

1.

1 kg per 1 gewichtspercent sacharose (1)

2.

Melkvet

2.

Vollemelkpoeder (PG3)

2.

3,85 kg per 1 gewichtspercent melkvet

N.B.: Wanneer de aanwezigheid van een hydrolysaat van lactose wordt aangegeven en/of een hoeveelheid galactose bij de suikers wordt aangetoond, wordt de aan de hoeveelheid galactose equivalente hoeveelheid glucose afgetrokken van de totale hoeveelheid glucose, voordat enige berekening wordt uitgevoerd.

 

  • (1) 
    Het gehalte van de goederen (in oorspronkelijke toestand) aan sacharose, vermeerderd met de hoeveelheid sacharose die het resultaat is van de omrekening van alle mengsels van glucose en fructose naar sacharose (rekenkundige som van de hoeveelheden van deze twee suikers, vermenigvuldigd met 0,95), die wordt aangegeven (in welke vorm dan ook) en of in de goederen wordt aangetroffen. Wanneer de hoeveelheid fructose lager is dan de hoeveelheid glucose, wordt in de bovenstaande berekening echter slechts een hoeveelheid glucose opgenomen waarvan het gewicht gelijk is aan de hoeveelheid fructose.
  • (2) 
    Glucose, andere dan die welke reeds begrepen is in de saccharoseberekening onder voetnoot 1.

N.B.: Wanneer de aanwezigheid van een hydrolysaat van lactose wordt aangegeven en/of een hoeveelheid galactose bij de suikers wordt aangetoond, wordt de aan de hoeveelheid galactose equivalente hoeveelheid glucose afgetrokken van de totale hoeveelheid glucose, voordat enige berekening wordt uitgevoerd.

 

BIJLAGE V

Coëfficiënten voor de omrekening in basisproducten voor de in artikel 8 bedoelde producten

 

GN-code

Verwerkt landbouwproduct

Coëfficiënt

Basisproduct

1101 00 11

Meel van harde tarwe (durum) met een asgehalte, per 100 g, van:

   

0 tot 900 mg

1,33

Harde tarwe (durum)

901 tot 1 900 mg

1,09

Harde tarwe (durum)

1101 00 15 en 1101 00 90

Meel van zachte tarwe of van mengkoren met een asgehalte, per 100 g, van:

   

0 tot 900 mg

1,33

Zachte tarwe

901 tot 1 900 mg

1,09

Zachte tarwe

1102 10 00

Roggemeel met een asgehalte, per 100 g, van:

   

0 tot 1 400 mg

1,37

Rogge

1 401 tot 2 000 mg

1,08

Rogge

1102 20 10

Maïsmeel met een vetgehalte van ten hoogste 1,5 gewichtspercent

1,20

Maïs

1102 20 90

Maïsmeel met een vetgehalte hoger dan 1,5 gewichtspercent

1,10

Maïs

1102 30 00

Rijstmeel

1,00

Breukrijst

1102 90 10

Meel van gerst

1,20

Gerst

1102 90 30

Meel van haver

1,20

Haver

1103 11 10

Gries en griesmeel van harde tarwe (durum)

1,42

Harde tarwe (durum)

ex11031190

Gries en griesmeel van zachte tarwe met een asgehalte, per 100 g, van 0 tot en met 600 mg

1,37

Zachte tarwe

1103 13 10

Gries en griesmeel van maïs met een vetgehalte van ten hoogste 1,5 gewichtspercent

1,20

Maïs

1103 13 90

Gries en griesmeel van maïs met een vetgehalte hoger dan 1,5 gewichtspercent

1,20

Maïs

1103 19 10

Gries en griesmeel van rogge

1,00

Rogge

1103 19 30

Gries en griesmeel van gerst

1,55

Gerst

1103 19 40

Gries en griesmeel van haver

1,80

Haver

1103 19 50

Gries en griesmeel van rijst

1,00

Breukrijst

1103 20 10

Roggepellets

1,00

Rogge

1103 20 20

Gerstpellets

1,02

Gerst

1103 20 30

Haverpellets

1,00

Haver

1103 20 40

Maïspellets

1,00

Maïs

1103 20 50

Rijstpellets

1,00

Breukrijst

1103 20 60

Tarwepellets

1,02

Zachte tarwe

1104 12 90

Havervlokken

1,80

Haver

1104 19 10

Geplette tarwekorrels of tarwevlokken

1,02

Zachte tarwe

1104 19 30

Geplette roggekorrels of roggevlokken

1,40

Rogge

1104 19 50

Geplette maïskorrels of maïsvlokken

1,44

Maïs

1104 19 69

Gerstvlokken

1,40

Gerst

1104 19 91

Rijstvlokken

1,00

Breukrijst

1104 22 20

Gepelde haverkorrels

1,60

Haver

1104 22 30

Gepelde en gesneden of gebroken haverkorrels („grutten”)

1,70

Haver

1104 23 10

Gepelde maïskorrels, al dan niet gesneden of gebroken

1,30

Maïs

1104 29 01

Gepelde gerstekorrels

1,50

Gerst

1104 29 03

Gepelde en gesneden of gebroken gerstekorrels („grutten”)

1,50

Gerst

1104 29 05

Geparelde gerstekorrels

1,60

Gerst

1104 29 11

Gepelde tarwekorrels, al dan niet gesneden of gebroken

1,02

Zachte tarwe

1104 29 51

Uitsluitend gebroken tarwekorrels

1,00

Zachte tarwe

1104 29 55

Uitsluitend gebroken roggekorrels

1,00

Rogge

1104 30 10

Tarwekiemen, volledig, geplet, in vlokken of gemalen

0,25

Zachte tarwe

1104 30 90

Kiemen van andere granen, volledig, geplet, in vlokken of gemalen

0,25

Maïs

1107 10 11

Niet gebrande tarwemout in de vorm van meel

1,78

Zachte tarwe

1107 10 19

Niet gebrande tarwemout in een andere vorm

1,27

Zachte tarwe

1107 10 91

Niet gebrande mout van andere granen in de vorm van meel

1,78

Gerst

1107 10 99

Niet gebrande mout van andere granen in een andere vorm

1,27

Gerst

1107 20 00

Gebrande mout

1,49

Gerst

1108 11 00

Tarwezetmeel

2,00

Zachte tarwe

1108 12 00

Maïszetmeel

1,60

Maïs

1108 13 00

Aardappelzetmeel

1,60

Maïs

1108 19 10

Rijstzetmeel

1,52

Breukrijst

ex11081990

Gerst- of haverzetmeel

1,60

Maïs

1702 30 51

Glucose en glucosestroop (1), geen fructose bevattend of in droge toestand minder dan 20 gewichtspercenten fructose bevattend, in droge toestand 99 gewichtspercenten glucose of meer bevattend, in de vorm van wit kristallijn poeder, al dan niet geagglomereerd

2,09

Maïs

1702 30 59

Glucose en glucosestroop (1), geen fructose bevattend of in droge toestand minder dan 20 gewichtspercenten fructose bevattend, in droge toestand 99 of meer gewichtspercenten glucose bevattend, andere

1,60

Maïs

1702 30 91

Glucose en glucosestroop (1), geen fructose bevattend of in droge toestand minder dan 20 gewichtspercenten fructose bevattend, andere, in de vorm van wit kristallijn poeder, al dan niet geagglomereerd

2,09

Maïs

1702 30 99

Glucose en glucosestroop (1), in droge toestand geen of minder dan 20 gewichtspercenten fructose bevattend, andere

1,60

Maïs

1702 40 90

Glucose en glucosestroop (1), in droge toestand 20 of meer doch minder dan 50 gewichtspercenten fructose bevattend

1,60

Maïs

ex17029050

Maltodextrine in de vorm van wit kristallijn poeder, al dan niet geagglomereerd

2,09

Maïs

ex17029050

Maltodextrine en maltodextrinestroop, andere

1,60

Maïs

1702 90 75

Karamel, in de vorm van poeder, al dan niet geagglomereerd

2,19

Maïs

1702 90 79

Karamel, andere

1,52

Maïs

2106 90 55

Glucosestroop en maltodextrinestroop, gearomatiseerd of met toegevoegde kleurstoffen

1,60

Maïs

 

  • (1) 
    Met uitzondering van isoglucose.
 

BIJLAGE VI

Instructies betreffende de aanvraag voor en de afgifte en het gebruik van restitutiecertificaten

  • I. 
    AANVRAGEN VOOR RESTITUTIECERTIFICATEN

De titel „Uitvoer- of voorfixatiecertificaat” wordt vervangen door „Restitutiecertificaat Niet Bijlage I” door middel van een stempel. Deze vermelding kan langs elektronische weg worden aangebracht.

De aanvrager vult de vakken 4, 8, 17 en 18 in, en in voorkomend geval vak 7. In de vakken 17 en 18 wordt het bedrag in euro vermeld.

De vakken 13 tot en met 16 worden niet ingevuld.

De aanvrager geeft in vak 20 aan, of hij voornemens is zijn restitutiecertificaat uitsluitend te gebruiken in de lidstaat van afgifte of dat hij een certificaat aanvraagt dat in de gehele Gemeenschap geldig is.

De aanvrager geeft in vak 20 met de vermelding „artikel 33” of met een andere vermelding ten genoegen van de bevoegde instantie aan of de aanvraag betrekking heeft op een certificaat zoals bedoeld in artikel 33, of met de vermelding „artikel 38” of met een andere vermelding ten genoegen van de bevoegde instantie of de aanvraag betrekking heeft op een certificaat zoals bedoeld in artikel 38.

De aanvrager vermeldt de plaats en de datum van de aanvraag en ondertekent de aanvraag voor het restitutiecertificaat.

II.   VERZOEK OM VASTSTELLING VOORAF — VERZOEK OM UITTREKSELS VAN RESTITUTIECERTIFICATEN

 

1.

Verzoek om vaststelling vooraf op het moment van aanvraag van het restitutiecertificaat

Zie onder I (de aanvrager vult vak 8 in).

 

2.

Verzoek om vaststelling vooraf na uitgifte van het restitutiecertificaat

In dit geval vult de exporteur een aanvraag in waarin hij vermeldt:

 

in de vakken 1 en 2 de naam van de instantie die het restitutiecertificaat heeft afgegeven waarvoor vaststelling vooraf wordt gevraagd, alsmede het nummer van het certificaat;

 

in vak 4, de naam van de certificaathouder;

 

in vak 8 wordt het vak „ja” aangekruist.

 

3.

Verzoeken om uittreksels van restitutiecertificaten bevatten de volgende gegevens:

 

in de vakken 1 en 2, de naam van de instantie die het restitutiecertificaat heeft afgegeven waarvoor een uittreksel wordt gevraagd, en het nummer van het vermelde oorspronkelijke certificaat;

 

in vak 4, de naam van de houder van het restitutiecertificaat;

 

in de vakken 17 en 18, het bedrag in euro dat uit hoofde van het uittreksel wordt aangevraagd.

III.   AFGIFTE VAN RESTITUTIECERTIFICATEN MET VASTSTELLING VOORAF DIE IN DE GEHELE GEMEENSCHAP KUNNEN WORDEN GEBRUIKT, EN AFGIFTE VAN CERTIFICAATUITTREKSELS

De exemplaren 1 en 2 worden afgegeven overeenkomstig de modellen volgens bijlage I van Verordening (EG) nr. 1291/2000.

De titel „Uitvoer- of voorfixatiecertificaat” wordt vervangen door „Restitutiecertificaat Niet Bijlage I” door middel van een stempel.

Het formulier wordt als volgt ingevuld:

 

a)

In vak 1 worden de naam en het adres van de instantie van afgifte ingevuld. In vak 2 of vak 23 wordt het nummer ingevuld van het door de instantie van afgifte toegekende restitutiecertificaat.

In het geval van een uittreksel van een restitutiecertificaat wordt in vak 3 in vette hoofdletters „UITTREKSEL” ingevuld.

 

b)

In vak 4 worden de naam en het volledige adres van de houder ingevuld.

 

c)

Vak 6 wordt doorgekruist.

 

d)

In vak 10 wordt de datum van indiening van de aanvraag van het restitutiecertificaat vermeld, en in vak 11 wordt het bedrag van de overeenkomstig artikel 43 gestelde zekerheid vermeld.

 

e)

In vak 12 wordt de laatste dag van de geldigheidsduur vermeld.

 

f)

De vakken 13 tot en met 16 worden doorgekruist.

 

g)

De vakken 17 en 18 worden door de bevoegde instantie ingevuld op basis van het bedrag dat overeenkomstig de artikelen 33 tot en met 38 is vastgesteld.

 

h)

Vak 19 wordt doorgekruist.

 

i)

In vak 20 worden de eventuele in de aanvraag vermelde gegevens opgenomen.

 

j)

Vak 21 wordt ingevuld overeenkomstig de aanvraag.

 

k)

In vak 22 moet worden vermeld: „Eerste dag van de geldigheidsduur...”, bepaald overeenkomstig artikel 33 of artikel 38.

 

l)

Vak 23 wordt ingevuld.

 

m)

Vak 24 wordt doorgekruist.

IV.   AFGIFTE VAN RESTITUTIECERTIFICATEN ZONDER VASTSTELLING VOORAF DIE IN DE GEHELE GEMEENSCHAP KUNNEN WORDEN GEBRUIKT

Deze restitutiecertificaten worden ingevuld zoals de onder III bedoelde certificaten.

Vak 21 wordt doorgehaald.

Wanneer de houder van een dergelijk restitutiecertificaat naderhand verzoekt om vaststelling vooraf van de restitutievoeten, geeft hij zijn oorspronkelijke certificaat alsmede de eventueel reeds afgegeven uittreksels terug. De vermelding „Restitutie geldig op [datum], vooraf vastgesteld op [datum]” wordt in vak 22 van het certificaat genoteerd en aangevuld.

  • V. 
    GEBRUIK VAN CERTIFICATEN

Bij het vervullen van de uitvoerformaliteiten wordt (worden) in het enig document het (de) nummer(s) van het (de) restitutiecertifica(a)t(en) vermeld dat (die) ter dekking van de restitutieaanvraag is (zijn) gebruikt.

Wanneer het douanedocument geen enig document is, wordt (worden) in het nationale document het (de) nummer(s) van het (de) certifica(a)t(en) vermeld dat (die) ter dekking van de restitutieaanvraag is (zijn) gebruikt.

 

BIJLAGE VII

In de artikelen 7 en 9 bedoelde omrekeningsnormen voor de vaststelling van de referentiehoeveelheid

 

1.

100 kg van overeenkomstig artikel 3, lid 2, met het hoofdproduct van productgroep 1 gelijkgestelde wei komt overeen met 6,06 kg van dat hoofdproduct.

 

2.

100 kg overeenkomstig artikel 3, lid 3, onder a), met het hoofdproduct van groep 2 gelijkgestelde zuivelproducten komt overeen met 9,1 kg van dat hoofdproduct.

 

3.

De niet-vetbestanddelen van 100 kg overeenkomstig artikel 3, lid 6, of artikel 3, lid 4, tweede alinea, onder a), met het hoofdproduct van groep 2 gelijkgestelde zuivelproducten komen overeen met 1,01 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent niet-vette droge stof in het desbetreffende zuivelproduct.

 

4.

De niet-vetbestanddelen van 100 kg overeenkomstig artikel 3, lid 6, met het hoofdproduct van groep 2 gelijkgestelde kaas komen overeen met 0,8 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent niet-vette droge stof in de kaas.

 

5.

100 kg van een van de overeenkomstig artikel 3, lid 4, met het hoofdproduct van groep 3 gelijkgestelde zuivelproducten met een gehalte aan vet uit melk in de droge stof van niet meer dan 27 gewichtspercenten komt overeen met 3,85 kg van dit hoofdproduct per gewichtspercent vet uit melk in het desbetreffende zuivelproduct.

Op verzoek van de belanghebbende echter komt 100 kg overeenkomstig artikel 3, lid 4, eerste alinea, onder a), met het hoofdproduct van groep 3 gelijkgestelde vloeibare melk met een gehalte aan vet uit melk in de vloeibare melk van niet meer dan 3,2 gewichtspercenten overeen met 3,85 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent vet uit melk in het desbetreffende zuivelproduct.

 

6.

100 kg droge stof in een van de overeenkomstig artikel 3, lid 4, met het hoofdproduct van groep 3 gelijkgestelde zuivelproducten met een gehalte aan vet uit melk in de droge stof van meer dan 27 gewichtspercenten komt overeen met 100 kg van dat hoofdproduct.

Op verzoek van de belanghebbende echter komt 100 kg overeenkomstig artikel 3, lid 4, eerste alinea, onder a), met het hoofdproduct van groep 3 gelijkgestelde vloeibare melk met een gehalte aan vet uit melk in de vloeibare melk van meer dan 3,2 gewichtspercenten overeen met 12,32 kg van dat hoofdproduct.

 

7.

100 kg van een van de overeenkomstig artikel 3, lid 5, met het hoofdproduct van groep 6 gelijkgestelde zuivelproducten komt overeen met 1,22 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent vet uit melk in het desbetreffende zuivelproduct.

 

8.

De vetbestanddelen van 100 kg van een van de overeenkomstig artikel 3, lid 6, of artikel 3, lid 4, tweede alinea, onder b), met het hoofdproduct van groep 6 gelijkgestelde zuivelproducten komen overeen met 1,22 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent aan vet uit melk in het desbetreffende zuivelproduct.

 

9.

De vetbestanddelen van 100 kg overeenkomstig artikel 3, lid 6, met het hoofdproduct van groep 6 gelijkgestelde kaas komen overeen met 0,8 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent vet uit melk in de kaas.

 

10.

100 kg gedopte rondkorrelige rijst, als bedoeld in artikel 3, lid 7, komt overeen met 77,5 kg volwitte rondkorrelige rijst.

 

11.

100 kg gedopte halflangkorrelige of langkorrelige rijst, als bedoeld in artikel 3, lid 7, komt overeen met 69 kg volwitte langkorrelige rijst.

 

12.

100 kg halfwitte rondkorrelige rijst, als bedoeld in artikel 3, lid 7, komt overeen met 93,9 kg volwitte rondkorrelige rijst.

 

13.

100 kg halfwitte halflangkorrelige of langkorrelige rijst, als bedoeld in artikel 3, lid 7, komt overeen met 93,3 kg volwitte langkorrelige rijst.

 

14.

100 kg ruwe suiker, als bedoeld in artikel 3, lid 8, onder a), komt overeen met 92 kg witte suiker.

 

15.

100 kg suiker, als bedoeld in artikel 3, lid 8, onder b), komt overeen met 1 kg witte suiker per 1 % sacharose.

 

16.

100 kg van een van de producten als bedoeld in artikel 3, lid 8, onder c), die voldoen aan de voorwaarden van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2135/95, komt overeen met 1 kg witte suiker per 1 % sacharose (in voorkomend geval verhoogd met het gehalte aan andere suiker, berekend in sacharose), vastgesteld overeenkomstig het genoemde artikel 3.

 

17.

100 kg droge stof, vastgesteld overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2135/95, in de isoglucose of de isoglucosestroop, als bedoeld in artikel 3, lid 8, onder d), die voldoet aan de voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2135/95, komt overeen met 100 kg witte suiker.

 

BIJLAGE VIII

In artikel 27 bedoelde vermeldingen

De in artikel 27 bedoelde vermeldingen zijn de volgende:

 

:

in het Spaans

:

retrocesión al titular, el …

:

in het Tsjechisch

:

práva převedena zpět na držitele …

:

in het Deens

:

tilbageføring til indehaveren den …

:

in het Duits

:

Rückübertragung auf den Bescheinigungsinhaber am …

:

in het Ests

:

omanikule tagastatud õigused

:

in het Grieks

:

εκ νέου παραχώρηση στο δικαιούχο στις …

:

in het Engels

:

rights transferred back to the titular holder on [date]

:

in het Frans

:

rétrocession au titulaire le …

:

in het Italiaans

:

retrocessione al titolare in data …

:

in het Lets

:

tiesības nodotas atpakaļ to nominālajam īpašniekam …

:

in het Litouws

:

teisės grąžintos pradiniam turėtojui …

:

in het Hongaars

:

A jogok …-tól az eredeti jogosultra szálltak vissza

:

in het Nederlands

:

aan de titularis geretrocedeerd op …

:

in het Pools

:

prawa przywrócone prawowitemu posiadaczowi …

:

in het Portugees

:

retrocessão ao titular em …

:

in het Slowaaks

:

práva prenesené späť na držiteľa …

:

in het Sloveens

:

Pravice, prenesene nazaj na imetnika …

:

in het Fins

:

palautus todistuksenhaltijalle …

:

in het Zweeds

:

återbördad till licensinnehavaren den …

 

BIJLAGE IX

Concordantietabel

 

De onderhavige verordening

Verordening (EG) nr. 1520/2000

Verordening (EG) nr. 3223/93

Verordening (EEG) nr. 3615/92

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

   

Artikel 1, lid 2

Artikel 18

   

Artikel 1, lid 3

Artikel 4, lid 4

   

Artikel 2, lid 1, punt 1

Artikel 1, lid 2, onder a)

   

Artikel 2, lid 1, punt 2

Artikel 2, lid 1, punt 3

Artikel 1, lid 2, onder b) (deel van)

   

Artikel 2, lid 1, punt 4

   

Artikel 1, lid 2, onder c) en d)

Artikel 2, lid 1, punt 5

   

Artikel 1, lid 2, onder c)

Artikel 2, lid 1, punt 6

   

Artikel 1, lid 2, onder d)

Artikel 2, lid 2

   

Artikel 1, lid 3

Artikel 3, lid 1

Artikel 1, lid 3, onder a)

   

Artikel 3, lid 2

Artikel 1, lid 3, onder b)

   

Artikel 3, lid 3

Artikel 1, lid 3, onder c)

   

Artikel 3, lid 4, eerste alinea

Artikel 1, lid 3, onder d)

   

Artikel 3, lid 4, tweede alinea

Artikel 1, lid 4

   

Artikel 3, lid 5

Artikel 1, lid 3, onder e)

   

Artikel 3, lid 6

Artikel 1, lid 3, onder f)

   

Artikel 3, lid 7

Artikel 1, lid 3, onder g) (gewijzigd)

   

Artikel 3, lid 8

Artikel 1, lid 3, onder h)

   

Artikel 4

Artikel 16, lid 1, eerste alinea, eerste zin

   

Artikel 5, lid 1

Artikel 2, eerste alinea

   

Artikel 5, lid 2

Artikel 2, derde alinea

   

Artikel 5, lid 3

Artikel 2, vierde alinea

   

Artikel 6

Artikel 3, lid 1, inleidende zin

   

Artikel 7

Artikel 3, lid 1, onder a)

   

Artikel 8

Artikel 3, lid 1, onder b)

   

Artikel 9

Artikel 3, lid 1, onder c)

   

Artikel 10

Artikel 3, lid 2

   

Artikel 11

Artikel 3, lid 3 (gewijzigd)

   

Artikel 12

   

Artikel 1, lid 4, onder a) en b)

Artikel 13

   

Artikel 1, lid 4, onder c), d), e) en f)

Artikel 14

Artikel 4, lid 1, eerste en derde alinea

   

Artikel 15, lid 1

Artikel 4, lid 2, onder a) tot en met e)

   

Artikel 15, lid 2

Artikel 4, lid 3

   

Artikel 15, lid 3

Artikel 4, lid 5

   

Artikel 16, eerste alinea

Artikel 4, lid 2, tweede alinea

   

Artikel 16, tweede alinea

Artikel 2, tweede alinea

   

Artikel 17

Artikel 4, lid 6, onder a)

   

Artikel 18, lid 1

Artikel 4, lid 6, onder b)

   

Artikel 18, lid 2

Artikel 4, lid 6, onder c)

   

Artikel 18, lid 3

Artikel 4, lid 6, onder d)

   

Artikel 19, lid 1

Artikel 4, lid 7

   

Artikel 19, lid 2

Artikel 4, lid 8

   

Artikel 19, lid 3

Artikel 4, lid 9

   

Artikel 20, lid 1

Artikel 5, lid 1 (gewijzigd)

   

Artikel 20, lid 2

Artikel 5, lid 2

   

Artikel 20, lid 3

Artikel 9, lid 2, zesde alinea

   

Artikel 21

Artikel 16, lid 3, vierde alinea

   

Artikel 22, lid 1

Artikel 1, lid 2, onder b) (deel van)

   

Artikel 22, lid 2

Artikel 6, lid 1

   

Artikel 22, lid 3

Artikel 6, lid 2

   

Artikel 23, lid 1

Artikel 15, lid 1, eerste alinea

   

Artikel 23, lid 2

Artikel 15, lid 1, tweede alinea

   

Artikel 23, lid 3

Artikel 15, lid 2 (gewijzigd)

   

Artikel 23, lid 4

Artikel 15, lid 3

   

Artikel 24, lid 1

Artikel 7, lid 1

   

Artikel 24, lid 2

Artikel 6, lid 4, en bijlage F, deel V

   

Artikel 25

Artikel 6, lid 5, en artikel 6, lid 1, eerste alinea

   

Artikel 26

Artikel 6, lid 3

   

Artikel 27, lid 1

Artikel 6 bis, lid 1

   

Artikel 27, lid 2

Artikel 6 bis, lid 1, onder a)

   

Artikel 27, lid 3

Artikel 6 bis, lid 2

   

Artikel 28, lid 1

Artikel 6 bis, lid 3 (gewijzigd)

   

Artikel 28, lid 2

Artikel 6 bis, lid 4

   

Artikel 29

Artikel 7, lid 2

   

Artikel 30

bijlage F, deel II, punt 3

   

Artikel 31, lid 1

Artikel 7, lid 3

   

Artikel 31, lid 2, eerste alinea

Artikel 7, lid 4, eerste alinea

   

Artikel 31, lid 2, tweede en derde alinea

Artikel 7, lid 4, tweede alinea

   

Artikel 31, lid 2, vierde alinea

Artikel 7, lid 5, tweede alinea

   

Artikel 31, lid 3

Artikel 7, lid 4, derde alinea (gewijzigd)

   

Artikel 32

Bijlage F, deel VI, punten 2 tot en met 5

   

Artikel 33

Artikel 8, lid 1

   

Artikel 34

Artikel 8, lid 2

   

Artikel 35

Artikel 8, lid 3 (gewijzigd)

   

Artikel 36

Artikel 8, lid 4

   

Artikel 37, lid 1

Artikel 8, lid 5

   

Artikel 37, lid 2

Artikel 8, lid 6 (gewijzigd)

   

Artikel 37, lid 3

Artikel 8, lid 7 (gewijzigd)

   

Artikel 38

Artikel 8, lid 10 (gewijzigd)

   

Artikel 39, lid 1

Artikel 9, lid 1 (gewijzigd)

   

Artikel 39, lid 2

Artikel 9, lid 2, eerste en tweede alinea (gewijzigd)

   

Artikel 40

Artikel 10

   

Artikel 41

Artikel 10 bis (gewijzigd)

   

Artikel 42

Artikel 43

Artikel 11

   

Artikel 44

Artikel 12, leden 1 tot en met 4 (gewijzigd)

   

Artikel 45

Artikel 12, lid 5 (gewijzigd)

   

Artikel 46

Artikel 14, lid 1, eerste alinea (gewijzigd)

   

Artikel 47, lid 1

Artikel 14, lid 1, tweede alinea

   

Artikel 47, lid 2

Artikel 14, lid 2, eerste en tweede alinea

   

Artikel 47, lid 3

Artikel 14, lid 2, derde alinea (gewijzigd)

   

Artikel 48

Artikel 14, lid 3 (gewijzigd)

   

Artikel 49, lid 1

Artikel 16, lid 1, eerste alinea (tweede zin)

   

Artikel 49, lid 2

Artikel 16, lid 1, tweede, derde en vierde alinea

   

Artikel 49, lid 3

Artikel 16, lid 1, vijfde alinea

   

Artikel 50

Artikel 16, lid 2

   

Artikel 51

Artikel 16, lid 3, eerste, tweede en derde alinea

   

Artikel 52, lid 1

Artikel 16, lid 4 (gewijzigd)

   

Artikel 52, lid 2

Artikel 16, lid 5

   

Artikel 52, lid 3

Artikel 16, lid 6

   

Artikel 52, lid 4

Artikel 16, lid 10

   

Artikel 52, lid 5

Artikel 16, lid 7

   

Artikel 53

Artikel 17 (gewijzigd)

   

Artikel 54, lid 1

Artikel 16, lid 8

   

Artikel 54, lid 2

Artikel 16, lid 9

   

Artikel 55, lid 1

Artikel 13, lid 4 (gewijzigd)

   

Artikel 55, lid 2

Artikel 56, lid 1

Artikel 1, artikel 3, lid 1 (gewijzigd), en artikel 3, lid 2 (gewijzigd)

 

Artikel 56, lid 2

Artikel 13, lid 2

   

Artikel 56, lid 3

Artikel 13, lid 3

   

Artikel 57

Artikel 58

Bijlage I

Bijlage A

Bijlage B

 

Bijlage II

Bijlage B

   

Bijlage III

Bijlage C

   

Bijlage IV

Bijlage D

   

Bijlage V

Bijlage E

   

Bijlage VI

Deel van bijlage F

   

Bijlage VII

Artikel 3, lid 1, onder a), omrekeningsnormen (gewijzigd)

   

Bijlage VIII

artikel 6 bis, lid 2, (vermeldingen)

   

Bijlage IX

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.