Verordening 1998/1012 - Opening en de wijze van beheer van gemeenschappelijke tariefcontingenten voor stieren, koeien en vaarzen, niet bestemd voor de slacht, van bepaalde bergrassen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31998R1012

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31998R1012

Verordening (EG) nr. 1012/98 van de Commissie van 14 mei 1998 betreffende de opening en de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor stieren, koeien en vaarzen, niet bestemd voor de slacht, van bepaalde bergrassen

Publicatieblad Nr. L 145 van 15/05/1998 blz. 0013 - 0017

VERORDENING (EG) Nr. 1012/98 VAN DE COMMISSIE van 14 mei 1998 betreffende de opening en de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor stieren, koeien en vaarzen, niet bestemd voor de slacht, van bepaalde bergrassen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1095/96 van de Raad van 18 juni 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van de concessies in de lijst CXL die is opgesteld naar aanleiding van de voltooiing van de onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT (1), en met name op artikel 1, lid 1,

Overwegende dat de Gemeenschap in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) de verplichting op zich heeft genomen om voor stieren, koeien en vaarzen, niet bestemd voor de slacht, van het bonte Simmentalerras, het Schwyzerras en het Freiburgerras, alsmede voor koeien en vaarzen, niet bestemd voor de slacht, van het grijze, het bruine, het gele en het bonte Simmentalerras en van het Pinzgauerras, jaarlijks twee tariefcontingenten te openen van elk 5 000 stuks tegen een douanerecht van respectievelijk 6 en 4 %; dat deze meerjarige contingenten derhalve voor telkens op 1 juli beginnende perioden van twaalf maanden, hierna "jaar van invoer" genoemd, moeten worden geopend en de betrokken uitvoeringsbepalingen moeten worden vastgesteld;

Overwegende dat met name dient te worden gewaarborgd dat alle importeurs in de Gemeenschap te allen tijde en in gelijke mate gebruik kunnen maken van de contingenten en dat de voor deze contingenten vastgestelde douanerechten zonder onderbreking worden toegepast op alle invoer van de betrokken dieren totdat de contingenten geheel zijn benut;

Overwegende dat de ervaring heeft geleerd dat beperking van de invoer tot speculatieve aanvragen voor invoer kan leiden; dat daarom, om ervoor te zorgen dat de voorgenomen maatregelen goed functioneren, het grootste gedeelte van de beschikbare hoeveelheden dient te worden gereserveerd voor zogenaamde traditionele importeurs van koeien en vaarzen van bepaalde bergrassen; dat het echter, met het oog op enige flexibiliteit in de handelsbetrekkingen in deze sector, dienstig is een tweede gedeelte beschikbaar te stellen voor importeurs die kunnen aantonen dat zij daadwerkelijk werkzaam zijn in de sector en wier transacties met derde landen een bepaalde omvang hebben; dat het in dit verband en met het oog op een goed beheer, dienstig is te eisen, dat de betrokken importeurs in de loop van het jaar voorafgaand aan het jaar van invoer ten minste 15 dieren hebben ingevoerd; dat een partij van 15 dieren in principe een normale lading is en de ervaring heeft geleerd dat een transactie slechts als reëel en economisch rendabel kan worden beschouwd als minstens één partij wordt verkocht of aangekocht; dat het voor de controle op deze criteria nodig is te bepalen dat de aanvragen van eenzelfde importeur in dezelfde lidstaat moeten worden ingediend als die waar deze in het BTW-register is ingeschreven;

Overwegende dat, om speculatie te voorkomen, dient te worden bepaald dat importeurs die per 1 juli van het jaar van invoer niet meer in de sector rundvlees werkzaam zijn, niet voor het contingent in aanmerking komen;

Overwegende dat, onverminderd de bepalingen van deze verordening, het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 3719/88 van de Commissie van 16 november 1988 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (2), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1404/97 (3), en in Verordening (EG) nr. 1445/95 van de Commissie van 26 juni 1995 houdende uitvoeringsbepalingen voor de invoer- en uitvoercertificatenregeling in de sector rundvlees en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/80 (4), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 759/98 (5), van toepassing is;

Overwegende dat in artikel 82 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (6), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 82/97 (7), is bepaald dat goederen die uit hoofde van hun bijzondere bestemming onder toepassing van een verlaagd recht in het vrije verkeer worden gebracht, onder douanetoezicht blijven; dat bij ingevoerde dieren moet worden gecontroleerd of zij niet binnen een bepaalde termijn worden geslacht; dat, om te garanderen dat deze dieren niet worden geslacht, een zekerheid moet worden verlangd;

Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité van beheer voor rundvlees,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Voor elke periode van 1 juli van een bepaald jaar tot en met 30 juni van het volgende jaar, hierna "jaar van invoer" genoemd, worden de volgende meerjarige tariefcontingenten geopend:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • 2. 
    Voor de toepassing van deze verordening worden beschouwd als niet bestemd voor de slacht, de in lid 1 bedoelde dieren die niet worden geslacht binnen een termijn van vier maanden, te rekenen vanaf de datum van aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer.

In naar behoren gestaafde gevallen van overmacht kunnen evenwel afwijkingen worden toegestaan.

  • 3. 
    Om in aanmerking te komen voor het tariefcontingent met volgnummer 09.0003, moet worden overgelegd:
  • voor stieren: een afstammingsbewijs,
  • voor koeien en vaarzen: een afstammingsbewijs of een bewijs van inschrijving in het rundveestamboek, waaruit blijkt dat de dieren raszuiver zijn.

Artikel 2

  • 1. 
    De in artikel 1, lid 1, bedoelde contingenten worden in twee gedeelten gesplitst van telkens 80 % of 4 000 stuks en 20 % of 1 000 stuks:
  • a) 
    het eerste gedeelte, gelijk aan 80 %, wordt verdeeld over de importeurs uit de Gemeenschap die kunnen aantonen dat zij in de 36 maanden voorafgaande aan het betrokken jaar van invoer dieren als die welke onder de hier bedoelde contingenten vallen, hebben ingevoerd;
  • b) 
    het tweede gedeelte, gelijk aan 20 %, is bestemd voor aanvragers die kunnen bewijzen in de twaalf maanden voorafgaande aan het jaar van invoer ten minste 15 levende runderen van GN-code 0102 te hebben ingevoerd uit derde landen.

De importeurs moeten in een nationaal BTW-register zijn ingeschreven.

  • 2. 
    Op basis van de aanvragen voor rechten op invoer, wordt het eerste gedeelte over de verschillende importeurs verdeeld naar evenredigheid van de hoeveelheden dieren in de zin van lid 1, onder a), die zij in de periode als in diezelfde littera bedoeld hebben ingevoerd.
  • 3. 
    Op basis van de aanvragen voor rechten op invoer, wordt het tweede gedeelte verdeeld naar evenredigheid van de door de in lid 1, onder b), bedoelde importeurs aangevraagde hoeveelheden.

De aanvraag tot invoer:

  • moet betrekking hebben op ten minste 15 stuks, en
  • mag niet worden ingediend voor meer dan 50 stuks.

Voor aanvragen die op meer dan 50 dieren betrekking hebben, wordt slechts dit maximumaantal in aanmerking genomen.

  • 4. 
    Hoeveelheden die niet zijn aangevraagd in het kader van een van de twee in lid 1 vermelde gedeelten van hetzelfde tariefcontingent, worden automatisch overgedragen naar het andere gedeelte van het betrokken contingent.
  • 5. 
    Het bewijs van invoer wordt uitsluitend geleverd aan de hand van het naar behoren door de douaneautoriteiten geviseerde document waarmee de dieren in het vrije verkeer zijn gebracht.

De lidstaten kunnen een naar behoren door de instanties van afgifte gecertificeerde kopie van het bovenbedoelde document aanvaarden als de aanvrager ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan bewijzen dat hij geen origineel document kon krijgen.

Artikel 3

  • 1. 
    Importeurs die op 1 juli van het betrokken jaar van invoer niet meer actief waren in de rundvleessector, komen niet in aanmerking voor de verdeling in het kader van artikel 2, lid 1, onder a).
  • 2. 
    Een onderneming die is ontstaan door fusie van ondernemingen die elk rechten hebben krachtens artikel 2, lid 2, behoudt dezelfde rechten als de ondernemingen waaruit zij is ontstaan.

Artikel 4

  • 1. 
    De certificaataanvraag mag slechts worden ingediend in de lidstaat waar de aanvrager in een nationaal BTW-register is ingeschreven.
  • 2. 
    Elke belanghebbende mag slechts één enkele aanvraag indienen, die slechts betrekking mag hebben op een van de gedeelten van hetzelfde contingent.

Wanneer een belanghebbende voor hetzelfde contingent meer dan één aanvraag indient, worden al zijn aanvragen afgewezen.

  • 3. 
    Voor de toepassing van artikel 2, leden 2 en 3, worden de aanvragen, samen met het in artikel 2, lid 5, bedoelde bewijsstuk, elk jaar van invoer uiterlijk op 15 juli bij de bevoegde instantie ingediend.

Na verificatie van de overgelegde documenten, delen de lidstaten de Commissie elk jaar van invoer uiterlijk op 1 augustus de volgende gegevens mede:

  • met betrekking tot de in artikel 2, lid 1, onder a), bedoelde importeurs, hun naam en adres en het aantal dieren dat zij in de in artikel 2, lid 2, bedoelde periode hebben ingevoerd;
  • met betrekking tot de in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde importeurs, hun naam en adres en de gevraagde hoeveelheden.
  • 4. 
    Alle mededelingen, ook die met de vermelding "nihil", worden naar het in bijlage II opgenomen adres gezonden.

Artikel 5

  • 1. 
    De Commissie besluit in hoeverre aan de aanvragen gevolg kan worden gegeven.
  • 2. 
    Voor de in artikel 4, lid 3, tweede alinea, tweede streepje, bedoelde aanvragen wordt, indien de hoeveelheden waarvoor aanvragen zijn ingediend, de beschikbare hoeveelheden overschrijden, door de Commissie een uniform percentage vastgesteld waarmee de gevraagde hoeveelheden worden verminderd.

Indien de toepassing van de in de eerste alinea bedoelde vermindering leidt tot een hoeveelheid van minder dan 15 dieren per aanvraag, worden bij loting partijen van telkens 15 stuks toegewezen. Wanneer minder dan 15 dieren overblijven, wordt hiervoor één enkel certificaat afgegeven.

Artikel 6

  • 1. 
    De toegewezen hoeveelheden mogen slechts tegen overlegging van een invoercertificaat worden ingevoerd.
  • 2. 
    De invoercertificaataanvraag kan slechts worden ingediend bij de bevoegde instantie van de lidstaat waar de aanvrager in een nationaal BTW-register is ingeschreven.
  • 3. 
    Nadat de Commissie overeenkomstig artikel 5, lid 1, de toe te wijzen hoeveelheden heeft meegedeeld, worden de op naam van de betrokken importeurs gestelde invoercertificaten op hun verzoek afgegeven.
  • 4. 
    Na de afgifte in de zin van artikel 21, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3719/88 zijn de certificaten 90 dagen geldig. De geldigheid van de certificaten loopt echter in ieder geval af op de 30e juni die volgt op de datum van afgifte.
  • 5. 
    Onverminderd de bepalingen van deze verordening, is het bepaalde in de Verordeningen (EEG) nr. 3719/88 en (EG) nr. 1445/95 van toepassing.
  • 6. 
    In afwijking van artikel 9, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3719/88 zijn de op grond van deze verordening afgegeven invoercertificaten echter niet overdraagbaar en geven zij slechts recht op gebruikmaking van de tariefcontingenten wanneer zij op dezelfde naam zijn gesteld als de aangiften voor het vrije verkeer waarvan zij vergezeld gaan.
  • 7. 
    Artikel 8, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3719/88 is niet van toepassing.

Artikel 7

  • 1. 
    De controle op het niet slachten van de ingevoerde dieren in de vier maanden na de datum waarop zij in het vrije verkeer zijn gebracht, wordt verricht overeenkomstig het bepaalde in artikel 82 van Verordening (EEG) nr. 2913/92.
  • 2. 
    Onverminderd het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 2913/92, moet de importeur bij de bevoegde douaneautoriteiten een zekerheid stellen om te garanderen dat hij de in lid 1 bedoelde verplichting tot het aanhouden van de dieren zal naleven. Deze zekerheid is gelijk aan het specifieke bedrag aan douanerechten dat voor de betrokken categorieën dieren in het gemeenschappelijk douanetarief (GDT) voor het betrokken jaar van invoer is vastgesteld.

De zekerheid wordt onmiddellijk vrijgegeven, wanneer de betrokken douaneautoriteiten het bewijs wordt geleverd dat de dieren:

  • a) 
    niet zijn geslacht binnen vier maanden na de datum waarop zij in het vrije verkeer zijn gebracht, of
  • b) 
    binnen die periode wegens overmacht of om gezondheidsredenen zijn geslacht dan wel als gevolg van een ziekte of een ongeval zijn gestorven.

Artikel 8

In de certificaataanvraag en het certificaat

  • a) 
    wordt in vak 8 het land van oorsprong vermeld;
  • b) 
    worden in vak 16 de in bijlage I opgenomen GN-codes vermeld;
  • c) 
    wordt in vak 20 een van de volgende vermeldingen aangebracht:
  • Razas alpinas y de montaña [Reglamento (CE) n° 1012/98], año de importación: . . .
  • Alpine racer og bjergracer (forordning (EF) nr. 1012/98), importår: . . .
  • Höhenrassen (Verordnung (EG) Nr. 1012/98); Einfuhrjahr: . . .
  • ÁëðéêÝò êáé ïñåóßâéåò öõëÝò [êáíïíéóìüò (ÅÊ) áñéè. 1012/98], Ýôïò åéóáãùãÞò: . . .
  • Alpine and mountain breeds (Regulation (EC) No 1012/98), year of import: . . .
  • Races alpines et de montagne [règlement (CE) n° 1012/98], année d'importation: . . .
  • Razze alpine e di montagna [regolamento (CE) n. 1012/98], anno d'importazione: . . .
  • Bergrassen (Verordening (EG) nr. 1012/98), jaar van invoer: . . .
  • Raças alpinas e de montanha [Regulamento (CE) nº 1012/98], ano de importação: . . .
  • Alppi- ja vuoristorotuja (asetus (EY) N:o 1012/98), tuontivuosi: . . .
  • Alp- och bergraser (förordning (EG) nr 1012/98), importår: . . .

Artikel 9

  • 1. 
    De hoeveelheden waarvoor per 31 maart van het jaar van invoer geen invoercertificaten zijn aangevraagd, worden, ongeacht het bepaalde in artikel 2, lid 1, in datzelfde jaar van invoer via een laatste toewijzing uitsluitend verdeeld over de belangstellende importeurs die invoercertificaten hebben aangevraagd voor alle hoeveelheden waarop zij recht hadden.
  • 2. 
    Daartoe delen de lidstaten uiterlijk op 10 april van het jaar van invoer op het in bijlage II vermelde adres de hoeveelheden mee waarvoor geen invoercertificaten zijn aangevraagd, waarbij zij bovendien de in artikel 4, lid 3, tweede alinea, bedoelde gegevens verstrekken. De Commissie wijst de dieren bij loting toe in partijen van 15 stuks. Wanneer minder dan 15 dieren overblijven, wordt hiervoor één enkel certificaat afgegeven. De Commissie deelt de resultaten van de loting uiterlijk op 17 april van het jaar van invoer aan de lidstaten mee.
  • 3. 
    Voor de toepassing van dit artikel geldt het bepaalde in de artikelen 6, 7 en 8.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 1998.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 mei 1998.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB L 146 van 20. 6. 1996, blz. 1.
  • (2) 
    PB L 331 van 2. 12. 1988, blz. 1.
  • (3) 
    PB L 194 van 23. 7. 1997, blz. 5.
  • (4) 
    PB L 143 van 27. 6. 1995, blz. 35.
  • (5) 
    PB L 105 van 4. 4. 1998, blz. 7.
  • (6) 
    PB L 302 van 19. 10. 1992, blz. 1.
  • (7) 
    PB L 17 van 21. 1. 1997, blz. 1.

BIJLAGE I

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

DG XXI-B-6 - Tariefvraagstukken van economische aard,

Fax (32-2) 296 33 06.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.