98/742/JBZ: Gemeenschappelijk optreden van 22 december 1998 door de Raad aangenomen op basis van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de EU, inzake corruptie in de privésector

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31998F0742

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31998F0742

98/742/JBZ: Gemeenschappelijk optreden van 22 december 1998 door de Raad aangenomen op basis van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzake corruptie in de privésector

Publicatieblad Nr. L 358 van 31/12/1998 blz. 0002 - 0004

GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN van 22 december 1998 door de Raad aangenomen op basis van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzake corruptie in de privésector (98/742/JBZ)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel K.1, lid 7, en artikel K.3, lid 2, onder b),

Gezien het verslag van de Groep op hoog niveau Georganiseerde Criminaliteit, dat door de Europese Raad van Amsterdam op 16 en 17 juni 1997 is goedgekeurd, en meer bepaald aanbeveling nr. 6 van het Actieplan betreffende de uitwerking van een algemeen beleid voor de bestrijding van corruptie (1),

Overwegende dat de lidstaten in het bijzonder belang hechten aan de bestrijding van corruptie in de privésector op internationaal niveau;

Gezien de Conclusies van de conferentie "Totstandbrenging van een handelsklimaat zonder corruptie - Bijdrage van de EU" (Brussel, april 1998);

Gelet op de resolutie van de Raad van 21 december 1998 betreffende de preventie van georganiseerde criminaliteit, met het oog op de uitwerking van een alomvattende strategie ter bestrijding daarvan (2);

Overwegende dat de lidstaten benadrukken dat binnen een geïntegreerde aanpak van de corruptie in de privésector preventie niet minder belangrijk is dan repressie;

Gezien het Protocol bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (3), dat op 27 september 1996 door de Raad is aangenomen, het tweede Protocol bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (4), dat op 19 juni 1997 door de Raad is aangenomen, en de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (5), die op 26 mei 1997 door de Raad is aangenomen;

Overwegende dat dit gemeenschappelijk optreden niet gericht is op reeds door de genoemde instrumenten bestreken corruptie;

Gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over het beleid van de Unie ter bestrijding van corruptie, van 21 mei 1997;

Overwegende dat corruptie de eerlijke concurrentie vervalst, het beginsel van open en vrije markten en in het bijzonder de goede werking van de interne markt aantast en strijdig is met de doorzichtigheid en de toegankelijkheid van de internationale handel;

Overwegende dat het voor de toepassing van dit gemeenschappelijk optreden van belang is dat van het begrip "plichtsverzuim" een voldoende ruime omschrijving wordt gegeven in het nationale recht van de lidstaten;

Na bestudering van de opvattingen van het Europees Parlement (6), dat overeenkomstig artikel K.6 van het Verdrag door het voorzitterschap geraadpleegd is,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN AANGENOMEN:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit gemeenschappelijk optreden wordt verstaan onder

  • "persoon": elke werknemer of andere persoon, wanneer die, in welke hoedanigheid ook, leiding geeft aan of werkt voor of namens een in de privésector werkzame natuurlijke of rechtspersoon;
  • "rechtspersoon": ieder lichaam dat deze hoedanigheid krachtens het toepasselijke nationale recht bezit, met uitzondering van staten of andere overheidslichamen in de uitoefening van het openbaar gezag en publiekrechtelijke internationale organisaties;
  • "plichtsverzuim": plichtsverzuim als omschreven in het nationale recht. Plichtsverzuim in dit gemeenschappelijk optreden omvat ten minste deloyaal gedrag dat een inbreuk vormt op een wettelijke plicht of, naar gelang van het geval, een inbreuk op beroepsvoorschriften of -instructies die van toepassing zijn in het beroep van een persoon als omschreven in het eerste streepje.

Artikel 2

Passieve corruptie in de privésector

  • 1. 
    Voor de toepassing van dit gemeenschappelijke optreden bestaat passieve corruptie in de privésector in het feit dat een persoon bij zijn zakelijke activiteiten opzettelijk, onmiddellijk of middellijk, een niet gerechtvaardigd voordeel, ongeacht de aard daarvan, voor zichzelf of voor een derde vraagt of aanneemt, dan wel ingaat op een desbetreffende toezegging, in ruil voor het verrichten of nalaten van een handeling, waarbij hij zijn plicht verzuimt.
  • 2. 
    Onder voorbehoud van artikel 4, lid 2, neemt elke lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde gedragingen strafbaar worden gesteld. Deze maatregelen betreffen ten minste die gedragingen welke de concurrentie althans binnen de gemeenschappelijke markt vervalsen of zouden kunnen vervalsen, en tot gevolg hebben of zouden kunnen hebben dat aan derden economische schade wordt toegebracht, doordat een overeenkomst op onzuivere wijze wordt gegund of op onzuivere wijze wordt uitgevoerd.

Artikel 3

Actieve corruptie in de privésector

  • 1. 
    Voor de toepassing van dit gemeenschappelijke optreden bestaat actieve corruptie in de privésector in het feit dat iemand opzettelijk, onmiddellijk of middellijk, aan een persoon bij diens zakelijke activiteiten een niet gerechtvaardigd voordeel, ongeacht de aard daarvan, voor die persoon zelf of voor een derde belooft, aanbiedt of verstrekt, in ruil voor het verrichten of nalaten door die persoon van een handeling, waarbij die persoon zijn plicht verzuimt.
  • 2. 
    Onder voorbehoud van artikel 4, lid 2, neemt elke lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde gedragingen strafbaar worden gesteld. Deze maatregelen betreffen tenminste die gedragingen welke de concurrentie althans binnen de gemeenschappelijke markt vervalsen of zouden kunnen vervalsen, en tot gevolg hebben of zouden kunnen hebben dat aan derden economische schade wordt toegebracht, doordat een overeenkomst op onzuivere wijze wordt gegund of op onzuivere wijze wordt uitgevoerd.

Artikel 4

Sancties

  • 1. 
    Elke lidstaat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 2 en 3 bedoelde gedragingen, alsook de medeplichtigheid aan en het uitlokken van deze gedragingen, kunnen worden bestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties waaronder, ten minste in ernstige gevallen, vrijheidsstraffen die aanleiding kunnen geven tot uitlevering.
  • 2. 
    In minder ernstige gevallen van actieve of passieve corruptie in de privésector kan een lidstaat evenwel andere dan de in lid 1 bedoelde sancties voorschrijven.

Artikel 5

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

  • 1. 
    Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in artikel 3 bedoelde actieve corruptie, in hun voordeel gepleegd door eenieder die, handelend als individu of als lid van een orgaan van de rechtspersoon, in de rechtspersoon een leidende positie bekleedt, gebaseerd op:
  • een bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen, of
  • een bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of
  • een bevoegdheid om in de rechtspersoon toezicht uit te oefenen,

en dat zij aansprakelijk kunnen worden gesteld voor medeplichtigheid aan of het uitlokken van actieve corruptie.

  • 2. 
    Naast de in lid 1 bedoelde gevallen, neemt elke lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer, bij gebreke van toezicht of controle van de kant van een in lid 1 bedoelde persoon, actieve corruptie als bedoeld in artikel 3 kon worden gepleegd ten voordele van die rechtspersoon door een persoon die onder diens gezag staat.
  • 3. 
    De aansprakelijkheid van een rechtspersoon krachtens de leden 1 en 2 sluit strafvervolging van natuurlijke personen die als dader, uitlokker of medeplichtige bij de actieve corruptie betrokken zijn, niet uit.

Artikel 6

Sancties tegen rechtspersonen

  • 1. 
    Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om tegen een rechtspersoon die volgens artikel 5, lid 1, aansprakelijk is gesteld, sancties te kunnen treffen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn; deze sancties omvatten al dan niet strafrechtelijke geldboetes en kunnen andere maatregelen omvatten, zoals:
  • a) 
    uitsluiting van het voordeel van een gunstige regeling van de overheid of van overheidssteun;
  • b) 
    tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten;
  • c) 
    plaatsing onder toezicht van de rechter;
  • d) 
    rechterlijk bevel tot ontbinding.
  • 2. 
    Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om tegen een rechtspersoon die volgens artikel 5, lid 2, aansprakelijk is gesteld, sancties of maatregelen te kunnen treffen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 7

Rechtsmacht

  • 1. 
    Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen tot vestiging van zijn rechtsmacht ten aanzien van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten wanneer deze gepleegd zijn
  • a) 
    geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied; of
  • b) 
    door een van zijn onderdanen, op voorwaarde dat het recht van die lidstaat kan voorschrijven dat de gedraging ook strafbaar moet zijn in het land waar zij plaatsvindt; of
  • c) 
    ten voordele van een in de privésector actieve rechtspersoon met hoofdkantoor op het grondgebied van die lidstaat.
  • 2. 
    Een lidstaat kan besluiten dat hij niet of slechts in specifieke gevallen of omstandigheden zal overgaan tot toepassing van de rechtsmachtregel van
  • lid 1, onder b),
  • lid 1, onder c).
  • 3. 
    De lidstaten stellen het secretariaat-generaal van de Raad in kennis van hun besluit ten aanzien van lid 2, in voorkomend geval met vermelding van de specifieke gevallen of omstandigheden waarin het besluit van toepassing is.
  • 4. 
    Een lidstaat die krachtens zijn nationale recht geen eigen onderdanen uitlevert, treft de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten wanneer die door zijn onderdanen buiten zijn grondgebied zijn gepleegd.

Artikel 8

Uitvoering van het gemeenschappelijk optreden

  • 1. 
    Elke lidstaat legt zijn bevoegde autoriteiten binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit gemeenschappelijk optreden passende voorstellen betreffende de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden ter aanneming voor.
  • 2. 
    De Raad beoordeelt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van het gemeenschappelijk optreden aan de hand van de nodige informatie of de lidstaten hun verplichtingen op grond van dit gemeenschappelijk optreden zijn nagekomen.

Artikel 9

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad.

Artikel 10

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad.

Gedaan te Brussel, 22 december 1998.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • C. 
    EINEM
  • (1) 
    PB C 251 van 15. 8. 1997, blz. 1.
  • (2) 
    PB C 408 van 29. 12. 1998, blz. 1.
  • (3) 
    PB C 313 van 23. 10. 1996, blz. 2.
  • (4) 
    PB C 221 van 19. 7. 1997, blz. 11.
  • (5) 
    PB C 195 van 25. 6. 1997, blz. 2.
  • (6) 
    PB C 371 van 8. 12. 1997, blz. 193.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.