Verordening 1996/1555 - Uitvoeringsbepalingen van de regeling met betrekking tot de aanvullende invoerrechten in de sector groenten en fruit

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31996R1555

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31996R1555

Verordening (EG) nr. 1555/96 van de Commissie van 30 juli 1996 houdende uitvoeringsbepalingen van de regeling met betrekking tot de aanvullende invoerrechten in de sector groenten en fruit

Publicatieblad Nr. L 193 van 03/08/1996 blz. 0001 - 0004

VERORDENING (EG) Nr. 1555/96 VAN DE COMMISSIE van 30 juli 1996 houdende uitvoeringsbepalingen van de regeling met betrekking tot de aanvullende invoerrechten in de sector groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1035/72 van de Raad van 18 mei 1972 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1363/95 van de Commissie (2), en met name op artikel 24, lid 4,

Overwegende dat op grond van Verordening (EEG) nr. 1035/72 bij invoer van bepaalde onder genoemde verordening vallende projekten tegen het in het gemeenschappelijk douanetarief vastgestelde recht een aanvullend invoerrecht ("aanvullend recht") mag worden toegepast, als aan de voorwaarden van artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw (3) is voldaan, tenzij er geen gevaar bestaat dat de communautaire markt door de invoer wordt verstoord of de gevolgen niet in verhouding staan tot het doel;

Overwegende dat deze aanvullende rechten met name mogen worden opgelegd wanneer de ingevoerde hoeveelheid van de betrokken produkten, vastgesteld aan de hand van de door de Lid-Staten afgegeven invoercertificaten of volgens in het kader van een preferentiële overeenkomst ingestelde procedures, een bepaald reactieniveau overschrijdt dat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van de Overeenkomst inzake de landbouw, per produkt en per toepassingsperiode is vastgesteld;

Overwegende dat het aanvullend recht alleen mag worden opgelegd voor produkten waarvoor op grond van hun tariefindeling overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie (4), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2933/95 (5), het hoogste specifieke recht moet worden toegepast en voor invoer buiten de tariefcontingenten die zijn vastgesteld in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO);

Overwegende dat voor invoertransacties waarvoor tariefpreferenties gelden met betrekking tot het ad-valoremrecht of het specifieke recht, bij de berekening van het aanvullend recht rekening met deze preferenties moet worden gehouden;

Overwegende dat produkten die naar de Gemeenschap onderweg zijn eveneens vrijgesteld worden van het aanvullend recht; dat het dus opportuun is voor deze produkten specifieke bepalingen vast te stellen;

Overwegende dat met de invoering van de invoercertificatenregeling niet wordt vooruitgelopen op de vervanging ervan door een procedure van snelle, gecomputeriseerde registratie van de invoer, zodra dat juridisch en praktisch uitvoerbaar is; dat een evaluatie ter zake zal plaatsvinden op 31 december 1997;

Overwegende dat het Comité van beheer van groenten en fruit geen advies heeft uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 24, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1035/72 bedoelde aanvullende invoerrechten, hierna te noemen "aanvullende rechten", worden op de in de bijlage vermelde produkten toegepast overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde bepalingen.

Artikel 2

Voor elk van de in de bijlage bij deze verordening vermelde produkten worden de reactieniveaus en de bijbehorende periodes elk jaar vastgesteld.

Artikel 3

  • 1. 
    Zodra wordt geconstateerd dat de ingevoerde hoeveelheid van één van de produkten waarvoor de speciale vrijwaringsclausule geldt, vastgesteld aan de hand van de afgegeven invoercertificaten, opgesteld overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1035/72, of volgens de in het kader van een preferentiële overeenkomst ingestelde procedures, in een gegeven periode het op grond van artikel 2 vastgestelde reactieniveau overschrijdt, wordt door de Commissie een aanvullend recht opgelegd.
  • 2. 
    Het aanvullend recht wordt toegepast op invoer met een invoercertificaat dat is afgegeven na de datum van inwerkingtreding van genoemd recht en op invoer na de bedoelde datum volgens de procedure in het kader van een preferentiële overeenkomst, als bedoeld in lid 1, op voorwaarde dat:
  • op grond van de tariefindeling van het betrokken produkt overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 3223/94 het hoogste specifieke invoerrecht moet worden toegepast dat geldt voor invoer met de betrokken oorsprong;
  • de invoer plaatsvindt in de periode van toepassing van het aanvullend recht.

Artikel 4

  • 1. 
    Het aanvullend recht op grond van artikel 3 bedraagt één derde van het douanerecht dat voor het betrokken produkt in het gemeenschappelijk douanetarief is vermeld.
  • 2. 
    Voor invoer waarvoor tariefpreferenties met betrekking tot het ad-valoremrecht gelden, is het aanvullend recht gelijk aan één derde van het specifieke recht dan van toepassing is op het betrokken produkt, voor zover artikel 3, lid 2, van toepassing is.

Artikel 5

  • 1. 
    Het aanvullend recht wordt niet toegepast voor:
  • a) 
    produkten die worden ingevoerd in het kader van de tariefcontingenten die voorkomen in bijlage 7 bij de gecombineerde nomenclatuur;
  • b) 
    produkten die naar de Gemeenschap onderweg zijn in de zin van lid 2.
  • 2. 
    Produkten gelden als onderweg naar de Gemeenschap als ze:
  • het land van oorsprong hebben verlaten vóór het besluit tot toepassing van het aanvullend recht, en
  • worden vervoerd met een vervoerdocument dat geldt vanaf de plaats van lading in het land van oorsprong tot de plaats van lossing in de Gemeenschap, en dat is opgesteld vóór genoemd aanvullend recht van toepassing werd verklaard.
  • 3. 
    De betrokkenen leveren de douaneautoriteiten het bewijs dat aan de in lid 2 bedoelde voorwaarden is voldaan.

De autoriteiten kunnen er echter van uitgaan dat de produkten het land van oorsprong hebben verlaten vóór de datum van toepassing van het aanvullend recht, als één van de volgende documenten wordt overgelegd:

  • bij vervoer over zee, het connossement waaruit blijkt dat de lading vóór die datum heeft plaatsgevonden;
  • bij vervoer per spoor, de vrachtbrief die vóór die datum is aanvaard door de spoorwegdiensten van het land van oorsprong;
  • bij vervoer over de weg, het CMR-contract (Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg) of elk ander transitodocument dat in het land van oorsprong vóór die datum is opgesteld, als aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de bilaterale of multilaterale regelingen inzake communautair douanevervoer of gemeenschappelijk transitoverkeer wordt voldaan;
  • bij vervoer per vliegtuig, de luchtvrachtbrief waaruit blijkt dat de luchtvaartmaatschappij de produkten vóór die datum heeft overgenomen.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 1996.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB nr. L 118 van 20. 5. 1972, blz. 1.
  • (2) 
    PB nr. L 132 van 16. 6. 1995, blz. 8.
  • (3) 
    PB nr. L 336 van 23. 12. 1994, blz. 22.
  • (4) 
    PB nr. L 337 van 24. 12. 1994, blz. 66.
  • (5) 
    PB nr. L 307 van 20. 12. 1995, blz. 21.

BIJLAGE

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.