Richtlijn 1996/19 - Wijziging van Richtlijn 90/388/EEG met betrekking tot de invoering van volledige mededinging op de markten voor telecommunicatie

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31996L0019

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31996L0019

Richtlijn 96/19/EG van de Commissie van 13 maart 1996 tot wijziging van Richtlijn 90/388/EEG met betrekking tot de invoering van volledige mededinging op de markten voor telecommunicatie

Publicatieblad Nr. L 074 van 22/03/1996 blz. 0013 - 0024

RICHTLIJN 96/19/EG VAN DE COMMISSIE van 13 maart 1996 tot wijziging van Richtlijn 90/388/EEG met betrekking tot de invoering van volledige mededinging op de markten voor telecommunicatie

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 90, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Telecommunicatiediensten dienen ingevolge Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/2/EG (2), open te zijn voor mededinging, met uitzondering van spraaktelefonie voor het algemene publiek en de diensten die uitdrukkelijk van de toepassing van de richtlijn waren uitgesloten: de telexdienst, mobiele telecommunicatiediensten en radio- en televisie-uitzendingen voor het publiek. Satellietcommunicatie werd bij Richtlijn 94/46/EG van de Commissie (3) binnen het toepassingsgebied van de richtlijn gebracht. Kabeltelevisienetten werden bij Richtlijn 95/51/EG van de Commissie (4) binnen het toepassingsgebied van de richtlijn gebracht en mobiele en persoonlijke telecommunicatiediensten bij Richtlijn 96/2/EG. De Lid-Staten moeten ingevolge Richtlijn 90/388/EEG de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat elke exploitant deze diensten mag leveren.
  • (2) 
    De Raad heeft, naar aanleiding van de openbare raadpleging die de Commissie in 1992 heeft georganiseerd over de situatie in de sector telecommunicatie, unaniem opgeroepen tot de liberalisering van alle openbare spraaktelefoniediensten, uiterlijk op 1 januari 1998, met inachtneming van aanvullende overgangsperioden van ten hoogste vijf jaar om Lid-Staten met minder ontwikkelde netten (Spanje, Ierland, Griekenland en Portugal) in staat te stellen de noodzakelijke aanpassingen te verrichten, met name op het gebied van de tarieven. Bovendien dient volgens de Raad in zijn resolutie van 22 juli 1993 ook een aanpassingsperiode van ten hoogste twee jaar te worden toegekend voor zeer kleine netten, waar zulks gerechtvaardigd is (5). De Raad erkende vervolgens in zijn resolutie van 22 december 1994 dat ook de levering van telecommunicatie-infrastructuur uiterlijk op 1 januari 1998 dient te zijn geliberaliseerd, met inachtneming van dezelfde overgangsperioden als overeengekomen voor de liberalisering van spraaktelefonie (6). Bovendien heeft de Raad in zijn resolutie van 18 september 1995 richtsnoeren vastgesteld voor het toekomstig wetgevingskader (7).
  • (3) 
    Bij Richtlijn 90/388/EEG is bepaald dat het toekennen van bijzondere of uitsluitende rechten aan telecommunicatiediensten of telecommunicatieorganisaties in strijd is met artikel 90, lid 1, juncto artikel 59 van het Verdrag, omdat deze rechten de verrichting van grensoverschrijdende diensten beperken. Wat telecommunicatiediensten en -netten betreft, zijn deze bijzondere rechten in die richtlijn omschreven.

Volgens Richtlijn 90/388/EEG zijn de uitsluitende rechten die worden toegekend voor de verrichting van telecommunicatiediensten, eveneens onverenigbaar met artikel 90, lid 1, juncto artikel 86 van het Verdrag, wanneer deze worden toegekend aan telecommunicatieorganisaties die tevens bijzondere of uitsluitende rechten genieten voor de aanleg en de beschikbaarstelling van telecommunicatienetten, daar dit zou neerkomen op de versterking of uitbreiding van een machtspositie of noodzakelijkerwijs leidt tot andere vormen van misbruik van deze positie.

  • (4) 
    De Commissie heeft in 1990 evenwel een tijdelijke vrijstelling op grond van artikel 90, lid 2, van het Verdrag verleend voor bijzondere en uitsluitende rechten voor de levering van spraaktelefonie, aangezien de financiële middelen voor de ontwikkeling van het net nog voornamelijk afkomstig waren uit de exploitatie van de telefoniedienst, en de openstelling van deze dienst destijds de financiële stabiliteit van de telecommunicatieorganistie had kunnen bedreigen en een belemmering had kunnen vormen voor de uitvoering van de hun toevertrouwde taak van algemeen economisch belang, bestaande in de aanleg en exploitatie van een universeel net, dat wil zeggen een net met een algemene geografische dekking, waarop alle dienstverrichters of gebruikers op verzoek binnen een redelijke termijn kunnen worden aangesloten.

Alle telecommunicatieorganisaties waren ten tijde van de vaststelling van Richtlijn 90/388/EEG bovendien bezig met de digitalisering van hun net om het assortiment diensten uit te breiden dat aan de eindgebruiker kon worden aangeboden. In een aantal Lid-Staten is deze dekking reeds verwezenlijkt en de digitalisering voltooid. Gelet op de vooruitgang die met radiofrequentie toepassingen is geboekt, en de lopende omvangrijke investeringsprogramma's, wordt verwacht dat glasvezeldekking en netpenetratie in de andere Lid-Staten in de komende jaren aanzienlijk beter zullen worden.

In 1990 werd tevens zorg geuit over de onmiddellijke liberalisering van de spraaktelefonie in een situatie waarin de prijsstructuren van de telecommunicatieorganisaties aanzienlijk afweken van de kosten, omdat concurrerende exploitanten zich zouden kunnen toeleggen op zeer winstgevende diensten als internationale telefonie en hun marktaandelen louter op basis van de bestaande kunstmatige tariefstructuren zouden kunnen uitbreiden. Inmiddels zijn inspanningen verricht om de prijzen en de kostenstructuren ter voorbereiding op de liberalisering met elkaar in evenwicht te brengen. Het Europees Parlement en de Raad hebben inmiddels erkend dat er minder beperkende middelen dan de verlening van bijzondere of uitsluitende rechten zijn om de uitvoering van deze taak van algemeen economisch belang te waarborgen.

  • (5) 
    Om deze redenen, en gelet op de resoluties van de Raad van 22 juli 1993 en 22 december 1994, is verlenging van de voor spraaktelefonie verleende vrijstelling niet langer gerechtvaardigd. De bij Richtlijn 90/388/EEG verleende vrijstelling dient te worden beëindigd en de richtlijn, met inbegrip van de omschrijvingen daarin, dient dienovereenkomstig te worden aangepast. Teneinde telecommunicatieorganisaties in staat te stellen hun voorbereiding op mededinging te voltooien en met name te streven naar het in evenwicht brengen van hun tarieven, kunnen de Lid-Staten de bestaande bijzondere en uitsluitende rechten voor de beschikbaarstelling van spraaktelefonie tot 1 januari 1998 handhaven. Lid-Staten met minder ontwikkelde en met zeer kleine netten moeten in aanmerking komen voor een tijdelijke uitzondering, waar zulks noodzakelijk is om de noodzakelijke structurele aanpassingen uit te voeren. Deze uitzondering dient echter beperkt te blijven tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor deze aanpassingen. Aan deze Lid-Staten moeten op verzoek voor de voltooiing van de noodzakelijke structurele aanpassingen aanvullende overgangsperioden worden toegekend van uiterlijk vijf, respectievelijk twee jaar, indien dit noodzakelijk is om de noodzakelijke structurele aanpassingen te voltooien. De Lid-Staten die om een dergelijke uitzondering kunnen verzoeken, zijn Spanje, Ierland, Griekenland en Portugal in verband met minder ontwikkelde netten, alsmede Luxemburg, in verband met het zeer kleine net. Deze overgangsperioden werden eveneens verlangd in de resoluties van de Raad van 22 juli 1993 en 22 december 1994.
  • (6) 
    De afschaffing van bijzondere en uitsluitende rechten voor de beschikbaarstelling van spraaktelefonie zal met name de bestaande telecommunicatieorganisaties van een Lid-Staat in staat stellen om per 1 januari 1998 hun diensten rechtstreeks in andere Lid-Staten te leveren. Deze organisaties beschikken reeds over de benodigde kennis en ervaring om toe te treden tot de voor mededinging opengestelde markten. Zij zullen evenwel in vrijwel alle Lid-Staten moeten concurreren met de nationale telecommunicatieorganisatie waaraan bijzondere of uitsluitende rechten zijn toegekend om niet alleen spraaktelefonie, maar ook de onderliggende infrastructuur aan te leggen en te leveren, met inbegrip van onvervreemdbare rechten van gebruik (IRU's) met betrekking tot internationale circuits. De aldus verworven flexibiliteit en synergie zullen verhinderen dat deze machtsposities na de liberalisering van spraaktelefonie in een situatie van normale mededinging zal worden aangevochten. Hierdoor kunnen de telecommunicatieorganisaties hun machtspositie handhaven, tenzij nieuwe toetreders tot de spraaktelefoniemarkt dezelfde rechten en verplichtingen genieten. Indien nieuwe marktdeelnemers met name niet vrij zijn de onderliggende infrastructuur te kiezen voor de verrichting van hun diensten in concurrentie met de exploitant die een machtspositie bezit, weerhoudt deze beperking hen feitelijk van toetreding tot de markt voor spraaktelefonie, en daarmee van de verrichting van grensoverschrijdende diensten. De handhaving van bijzondere rechten die het aantal ondernemingen beperkt dat infrastructuur mag aanleggen en leveren, zou derhalve een beperking vormen op het vrij verrichten van diensten, in strijd met artikel 59 van het Verdrag. Het feit dat de beperkingen ten aanzien van de totstandbrenging van eigen infrastructuur in de betrokken Lid-Staat blijkbaar zonder onderscheid zouden gelden voor alle andere ondernemingen dan de nationale telecommunicatieorganisaties die spraaktelefonie aanbieden, is niet voldoende om de voorkeursbehandeling van deze organisaties te onttrekken aan de toepassing van artikel 59 van het Verdrag. Aangezien het waarschijnlijk is, dat de meeste nieuwe marktdeelnemers uit andere Lid-Staten afkomstig zouden zijn, zou een dergelijke maatregel buitenlandse ondernemingen in de praktijk meer raken dan nationale ondernemingen. Hoewel er geen rechtvaardigingsgronden voor dergelijke beperkingen lijken te bestaan, zijn er hoe dan ook minder beperkende middelen, zoals vergunningsprocedures, voorhanden om algemene belangen van niet-economische aard te waarborgen.
  • (7) 
    De afschaffing van de bijzondere en uitsluitende rechten voor de beschikbaarstelling van spraaktelefonie zou bovendien weinig of geen effect sorteren, indien nieuwe marktdeelnemers ertoe verplicht zouden worden gebruik te maken van de openbare telecommunicatienetten van de reeds aanwezige telecommunicatieorganisaties waarmee zij op de spraaktelefoniemarkt concurreren. Wanneer aan slechts één onderneming die telecommunicatiediensten verkoopt, de taak wordt voorbehouden om de onmisbare grondstof, te weten de transmissiecapaciteit, te leveren aan al haar concurrenten, zou dit erop neerkomen dat deze onderneming de mogelijkheid zou krijgen naar eigen inzicht te bepalen waar, wanneer, en tegen welke kosten haar concurrenten diensten kunnen aanbieden, alsmede om de klantenkring van de concurrenten en het door de concurrenten voortgebrachte verkeer nauwlettend in het oog te houden. Deze onderneming wordt hierdoor in een situatie gebracht die tot misbruik van haar machtspositie leidt. Richtlijn 90/388/EEG had niet uitdrukkelijk betrekking op het aanleggen en beschikbaarstellen van telecommunicatienetten, maar bood een tijdelijke uitzondering op grond van artikel 90, lid 2, van het Verdrag voor de bijzondere en uitsluitende rechten met betrekking tot de in economisch opzicht verreweg belangrijkste dienst die via telecommunicatienetten wordt verricht, namelijk spraaktelefonie. De richtlijn bepaalde echter, dat de Commissie de situatie in de gehele telecommunicatiesector in 1992 opnieuw zou onderzoeken.

Richtlijn 92/44/EG van de Raad van 5 juni 1992 betreffende de toepassing van Open Network Provision (ONP) op huurlijnen (8), zoals gewijzigd bij Beschikking 94/439/EG van de Commissie (9), harmoniseert weliswaar de basisprincipes voor de levering van huurlijnen, maar deze harmonisatie betreft uitsluitend de voorwaarden voor de toegang tot en het gebruik van huurlijnen. Deze richtlijn is niet gericht op het oplossen van het belangenconflict van de telecommunicatieorganisaties als aanbieders van zowel infrastructuur als diensten en legt geen structurele scheiding op tussen de telecommunicatieorganisaties als aanbieders van huurlijnen en als verrichters van diensten. Uit klachten blijkt dat zelfs in Lid-Staten die deze richtlijn ten uitvoer hebben gelegd, de telecommunicatieorganisaties hun controle over de voorwaarden voor toegang tot het net nog steeds gebruiken ten nadele van hun concurrenten op de dienstenmarkt. Deze klachten wijzen erop dat de telecommunicatieorganisaties nog steeds buitensporige tarieven hanteren en de informatie die zij als aanbieders van infrastructuur verwerven over de voorgenomen diensten van hun concurrenten, gebruiken om klanten op de dienstenmarkt te bedienen. Richtlijn 92/44/EEG schrijft slechts het beginsel van kostenoriëntatie voor en weerhoudt de telecommunicatieorganisaties er niet van gebruik te maken van de als aanbieder van capaciteit verkregen informatie over gebruikspatronen van de abonnees, die noodzakelijk is om zich op specifieke gebruikersgroepen te kunnen richten, en over de prijselasticiteit van de vraag op elk segment van de dienstenmarkt en in elke regio van het land. De huidige wetgeving biedt geen oplossing voor dit belangenconflict. De meest passende oplossing is derhalve om de verrichters van diensten in staat te stellen voor de verrichting van hun diensten aan de eindgebruikers gebruik te maken van hun eigen infrastructuur of van die van derden in plaats van de infrastructuur van hun voornaamste concurrent. De Raad heeft in zijn resolutie van 22 december 1994 eveneens ingestemd met het beginsel dat het aanbod van infrastructuur moet worden geliberaliseerd.

De Lid-Staten dienen derhalve de bestaande uitsluitende rechten op de beschikbaarstelling en het gebruik van infrastructuur, die strijdig zijn met artikel 90, lid 1, juncto de artikelen 59 en 86 van het Verdrag, af te schaffen en de aanbieders van spraaktelefonie in staat te stellen naar keuze gebruik te maken van eigen en/of andere infrastructuur.

  • (8) 
    Richtlijn 90/388/EEG bepaalt, dat de regels van het Verdrag, met inbegrip van de mededingingsregels, van toepassing zijn op telexdiensten en dat de verlening van bijzondere of uitsluitende rechten voor telecommunicatiediensten aan telecommunicatieorganisaties in strijd is met artikel 90, lid 1, juncto artikel 59 van het Verdrag, aangezien deze rechten een beperking vormen op het verrichten van grensoverschrijdende diensten. In deze richtlijn werd een individuele benadering echter passend geacht, omdat een spoedige daling van het gebruik van de dienst werd verwacht. Inmiddels is echter duidelijk geworden dat de telexdienst in de afzienbare toekomst naast nieuwe diensten als faxdiensten zal blijven bestaan, omdat het telexnet nog steeds het enige gestandaardiseerde net met wereldwijde dekking is, en een telex een rechtsgeldig bewijsstuk in gerechtelijke procedures vormt. Het is daarom niet langer passend aan de oorspronkelijke benadering vast te houden.
  • (9) 
    Wat de toegang van nieuwe concurrenten tot de telecommunicatiemarkten betreft, kunnen slechts dwingende eisen een rechtvaardiging vormen voor beperkingen van de in het Verdrag vastgestelde fundamentele vrijheden. Deze beperkingen dienen niet verder te gaan dan hetgeen noodzakelijk is om de niet-economische doelstelling te verwezenlijken. De Lid-Staten kunnen daarom slechts vergunnings- of aanmeldingsprocedures invoeren wanneer dit noodzakelijk is om te waarborgen dat aan de relevante essentiële vereisten wordt voldaan, en met betrekking tot het aanbieden van spraaktelefonie en de onderliggende infrastructuur slechts vereisten in de vorm van handelsreglementeringen invoeren, wanneer dit noodzakelijk is om in overeenstemming met artikel 90, lid 2 van het Verdrag, in een situatie van concurrentie de vervulling van de bijzondere taken van openbare dienst te waarborgen die aan de betrokken telecommunicatieondernemingen is toevertrouwd, en/of om te verzekeren dat wordt bijgedragen aan de financiering van een universele dienst. De Lid-Staten kunnen ook andere vereisten met betrekking tot de openbare dienst verbinden aan bepaalde categorieën vergunningen, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en in overeenstemming met de artikelen 56 en 66 van het Verdrag.

De bepalingen van deze richtlijn laten derhalve de toepassing van wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen betreffende de bescherming van de openbare veiligheid, en met name het rechtmatig onderscheppen van berichten, onverlet.

Gebleken is dat bepaalde Lid-Staten in het kader van de vaststelling van goedkeuringsvereisten op grond van Richtlijn 90/388/EEG verplichtingen aan nieuwe marktdeelnemers hebben opgelegd die niet in verhouding stonden tot de nagestreefde doelstellingen van algemeen belang. Om te voorkomen dat dergelijke maatregelen worden gebruikt om te verhinderen dat de machtspositie van de telecommunicatieorganisaties door de concurrentie wordt aangevochten, zodat deze organisaties hun machtspositie op de markten voor spraaktelefonie en openbare telecommunicatienetten kunnen handhaven of versterken, is het noodzakelijk dat Lid-Staten de Commissie in kennis stellen van eventuele vergunnings- en aanmeldingsvereisten, teneinde deze laatste in staat te stellen de verenigbaarheid van deze vereisten met het Verdrag, en met name de evenredigheid van de opgelegde verplichtingen, te beoordelen.

  • (10) 
    Op grond van het evenredigheidsbeginsel mag het aantal vergunningen slechts worden beperkt wanneer dit onvermijdelijk is om te waarborgen dat voldaan wordt aan essentiële vereisten in verband met het gebruik van schaarse middelen. Zoals de Commissie in haar mededeling betreffende de raadpleging over het Groenboek inzake de liberalisering van telecommunicatie-infrastructuur en kabeltelevisienetwerken heeft opgemerkt, kan de enige reden in dit verband het bestaan van fysieke beperkingen zijn, voortkomend uit het ontbreken van het noodzakelijke frequentiespectrum.

Wat betreft de beschikbaarstelling van spraaktelefonie, openbare, vaste telecommunicatienetten en andere telecommunicatienetten, waarbij radiofrequenties worden gebruikt, kan de invoering of handhaving van een procedure van afzonderlijke vergunningen gerechtvaardigd zijn, maar in alle andere gevallen volstaat een algemene goedkeuring of een aanmeldingsprocedure om te waarborgen dat wordt voldaan aan de essentiële vereisten. Een vergunningsprocedure is niet gerechtvaardigd wanneer een eenvoudige aanmeldingsprocedure volstaat om de relevante doelstelling te verwezenlijken.

Met betrekking tot de verrichting van pakket- of circuitgeschakelde datadiensten biedt Richtlijn 90/388/EEG de Lid-Staten de mogelijkheid om overeenkomstig artikel 90, lid 2, van het Verdrag specificaties voor openbare diensten in de vorm van handelsreglementeringen vast te stellen om de verrichting van deze diensten te waarborgen. De Commissie heeft in 1994 de gevolgen van de uit hoofde van deze bepaling genomen maatregelen onderzocht. De resultaten van dit onderzoek zijn in haar mededeling over de stand van zaken en de tenuitvoerlegging van Richtlijn 90/388/EEG openbaar gemaakt. Gelet op dit onderzoek, waarbij rekening werd gehouden met de ervaringen in de meeste Lid-Staten waar de relevante doelstellingen met betrekking tot openbare diensten werden bereikt zonder dergelijke reglementeringen toe te passen, is er geen rechtvaardiging op grond van artikel 90, lid 2, aanwezig om dit specifieke systeem te handhaven, en de bestaande regelingen dienen dan ook te worden ingetrokken. De Lid-Staten kunnen deze regeling evenwel vervangen door een aanmeldingsprocedure of een algemene goedkeuring.

  • (11) 
    Nieuwe aanbieders van spraaktelefonie die een vergunning krijgen, zullen slechts in staat zijn om daadwerkelijk met de bestaande telecommunicatieorganisaties te concurreren, indien zij adequate nummers krijgen toegekend om aan hun klanten te verstrekken. Wanneer nummers door de huidige telecommunicatieorganisaties worden toegekend, worden deze ertoe aangezet de beste nummers voor zichzelf te reserveren en hun concurrenten onvoldoende nummers toe te kennen, of nummers die, bij voorbeeld wegens hun lengte, commercieel niet aantrekkelijk zijn. Met het voorbehoud van deze bevoegdheid aan de telecommunicatieorganisaties zouden de Lid-Staten aanzetten tot misbruik door deze organisaties van hun machtspositie op de markt voor spraaktelefonie, in strijd met artikel 90 juncto artikel 86 van het Verdrag.

Het opstellen en beheren van een nationale regeling voor de toekenning van nummers dient te worden toevertrouwd aan een orgaan dat onafhankelijk is van de telecommunicatieorganisaties, en waar nodig dient een procedure voor de toekenning van nummers te worden opgesteld, welke op objectieve criteria is gebaseerd en doorzichtig en niet-discriminerend is. Wanneer een abonnee van dienstverrichter verandert, dient de telecommunicatieorganisatie, op een wijze en in een mate die in overeenstemming is met artikel 86 van het Verdrag, gedurende een toereikende periode informatie over zijn nieuwe nummer mede te delen aan degenen die hem onder zijn oude nummer proberen te bereiken, terwijl deze abonnee tevens de mogelijkheid dient te hebben zijn oude nummer te houden tegen een redelijke bijdrage in de kosten van de overdracht van dat nummer.

  • (12) 
    Daar de Lid-Staten bij de onderhavige richtlijn worden verplicht de bijzondere en uitsluitende rechten voor de beschikbaarstelling en de exploitatie van vaste openbare telecommunicatienetten in te trekken, moet de in Richtlijn 90/388/EEG vervatte verplichting om maatregelen te nemen om de voorwaarden voor toegang tot de netten openbaar, objectief en niet-discriminerend te maken, dienovereenkomstig worden aangepast.
  • (13) 
    Het recht van nieuwe aanbieders van spraaktelefonie om hun dienst tegen een redelijke vergoeding voor de totstandbrenging van gesprekken op de aangewezen punten aan te sluiten op het bestaande openbare telecommunicatienet, teneinde verbindingen tot stand te brengen, en ook toegang te hebben tot de klantenbestanden die noodzakelijk zijn voor de levering van gidsinformatie, is in de beginperiode na de afschaffing van de bijzondere en uitsluitende rechten op het gebied van spraaktelefonie en de levering van telecommunicatie-infrastructuur van wezenlijk belang. Over onderlinge koppeling dient in beginsel tussen partijen te worden onderhandeld, met inachtneming van de mededingingsregels die voor ondernemingen gelden. Wegens de ongelijke onderhandelingspositie van nieuwe marktpartijen ten opzichte van de telecommunicatieorganisaties waarvan de machtsposities het gevolg zijn van hun bijzondere en uitsluitende rechten, is het waarschijnlijk dat deze onderlinge koppeling zal worden vertraagd door geschillen over de toe te passen voorwaarden, zolang het Europees Parlement en de Raad nog geen geharmoniseerde wetgeving tot stand hebben gebracht. Deze vertraging zou de toetreding tot de markt door nieuwe marktpartijen in gevaar brengen en daarmee de daadwerkelijke afschaffing van bijzondere en uitsluitende rechten verhinderen. Indien de Lid-Staten niet de nodige maatregelen ter voorkoming van een dergelijke situatie nemen, leidt dit feitelijk tot een voortzetting van de bestaande bijzondere en uitsluitende rechten, die, zoals opgemerkt, strijdig zijn met artikel 90, lid 1, in samenhang met de artikelen 59 en 86 van het Verdrag.

Om daadwerkelijke toetreding tot de markt mogelijk te maken en de feitelijke handhaving van bijzondere en uitsluitende rechten in strijd met artikel 90, lid 1, in samenhang met de artikelen 59 en 86 van het Verdrag, te verhinderen, dienen de Lid-Staten te waarborgen dat de telecommunicatieorganisaties de aan het publiek geboden standaardvoorwaarden voor koppeling aan spraaktelefonienetten, vergezeld van prijslijsten en aansluitpunten, publiceren gedurende de periode die nodig is voor toetreding tot de markt door concurrenten, en uiterlijk zes maanden voor de datum van liberalisering van spraaktelefonie en transmissiecapaciteit. Dit aanbod dient niet-discriminerend en voldoende uitgesplitst te zijn om de nieuwe marktpartijen in staat te stellen slechts de elementen daarvan te kopen die zij nodig hebben. De telecommunicatieorganisaties mogen voorts niet discrimineren op basis van de oorsprong van de gesprekken en/of de netten.

  • (14) 
    Met het oog op het toezicht ingevolge de mededingingsregels op de verplichtingen inzake onderlinge koppeling, dienen in het stelsel van kostenberekening voor beschikbaarstelling van spraaktelefonie en openbare telecommunicatienetten bovendien duidelijk de kostenelementen te worden vermeld die relevant zijn voor de prijsbepaling van aanbiedingen van onderlinge koppeling, en met name de grondslag van elk element van de koppeling, teneinde te waarborgen dat de prijzen uitsluitend relevante elementen bevatten, te eten de aanvankelijke aansluitkosten, de overdrachtskosten, een aandeel in de kosten van gelijke toegang, nummerportabiliteit en het waarborgen van essentiële vereisten. Waar van toepassing, kunnen de prijzen ook aanvullende elementen bevatten voor de verdeling van de nettokosten van de universele dienst, en voorlopig ook in verband met de onevenwichtigheid van de spraaktelefonietarieven. Uit deze kostenberekening moet voorts kunnen worden afgeleid wanneer een telecommunicatieorganisatie haar grote gebruikers lagere tarieven in rekening brengt dan aanbieders van spraaktelefonienetten.

De telecommunicatieorganisaties zouden hun machtspositie kunnen handhaven, indien een snelle, goedkope en effectieve procedure voor de beslechting van geschillen over onderlinge koppeling zou ontbreken, die eraan in de weg staat dat de telecommunicatieorganisaties vertragingen veroorzaken of hun financiële middelen aanwenden om de kosten van de door het toepasselijke nationale en Gemeenschapsrecht geboden rechtsmiddelen te verhogen. De Lid-Staten dienen derhalve een specifieke beroepsprocedure voor geschillen over onderlinge koppeling vast te stellen.

  • (15) 
    De verplichting om standaardtarieven en -voorwaarden voor onderlinge koppeling openbaar te maken, doet geen afbreuk aan het vereiste overeenkomstig artikel 86 van het Verdrag om bijzondere of op maat gesneden overeenkomsten voor een specifieke combinatie of gebruik van de afzonderlijke onderdelen van het openbaar geschakeld telefoonnet te sluiten en/of kortingen aan specifieke aanbieders van diensten of grote gebruikers te verlenen waar zulks gerechtvaardigd en niet-discriminerend is. Kortingen bij onderlinge koppeling dienen objectief gerechtvaardigd en doorzichtig te zijn.
  • (16) 
    Het vereiste van openbaarmaking van de standaardvoorwaarden voor onderlinge koppeling doet evenmin afbreuk aan de verplichting voor de ondernemingen met een machtspositie uit hoofde van artikel 86 van het Verdrag om de aangesloten exploitant de verantwoordelijkheid te laten voor de vaststelling van het tarief voor de bellende en de opgebelde partij, en voor de routering van het verkeer van zijn klanten naar het onderlinge koppelingspunt dat zich het dichtst bij de opgebelde partij bevindt.
  • (17) 
    Een aantal Lid-Staten handhaaft momenteel nog uitsluitende rechten voor het totstandbrengen en de beschikbaarstelling van telefoongidsen en inlichtingendiensten. Deze uitsluitende rechten worden in het algemeen toegekend aan organisaties die reeds een machtspositie bezitten ten aanzien van de levering van spraaktelefonie, dan wel aan een van hun dochterondernemingen. Deze rechten leiden in een dergelijke situatie tot uitbreiding van de machtspositie die deze organisaties genieten, en derhalve tot versterking daarvan, hetgeen volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie neerkomt op misbruik van een machtspositie in strijd met artikel 86 van het Verdrag. De uitsluitende rechten op het gebied van inlichtingendiensten zijn derhalve onverenigbaar met artikel 90, lid 1, juncto artikel 86 van het Verdrag en dienen te worden afgeschaft.
  • (18) 
    Gidsinformatie is een onmisbaar instrument voor de toegang tot telefoniediensten. De Lid-Staten kunnen aan individuele en algemene vergunningen de verplichting verbinden deze informatie aan het algemene publiek aan te bieden om de beschikbaarheid daarvan voor abonnees van alle spraaktelefoniediensten te waarborgen.

Een dergelijke verplichting mag echter geen beperking in strijd met artikel 90, lid 1, juncto artikel 86, tweede alinea, onder b), van het Verdrag vormen op de levering van deze informatie met behulp van nieuwe technieken of op de levering van gespecialiseerde en/of regionale en plaatselijke telefoongidsen.

  • (19) 
    Er kunnen afwijkende financieringsregelingen worden vastgesteld wanneer een universele dienst slechts kan worden verricht tegen verlies of tegen kosten die buiten de gangbare commerciële normen vallen. Het ontstaan van daadwerkelijke mededinging vanaf de voor de volledige liberalisering vastgestelde tijdstippen zou evenwel ernstig worden vertraagd indien de Lid-Staten een financieringsregeling zouden vaststellen waarbij een onevenredig deel van de lasten voor rekening zouden komen van nieuwe marktpartijen of waarbij de vastgestelde hoogte van de lasten zou uitgaan boven hetgeen noodzakelijk is om de universele dienst te financieren.

Financieringsregelingen waarbij nieuwe marktdeelnemers onevenredig worden belast, zodat verhinderd wordt dat de machtspositie van de telecommunicatieorganisaties door de concurrentie wordt aangevochten zodra de spraaktelefonie is geliberaliseerd, waardoor deze hun machtspositie nog kunnen versterken, zouden in strijd zijn met artikelen 90 juncto artikel 86 van het Verdrag. De Lid-Staten dienen ervoor te zorgen dat, welke financieringsregeling zij ook vaststellen, slechts de aanbieders van openbare telecommunicatiediensten en netten bijdragen aan de verstrekking en/of financiering van de verplichtingen van een universele dienst, welke geharmoniseerd zijn in het kader van open network provision (ONP), en dat de methode voor vaststelling van de afzonderlijke bijdragen gebaseerd is op objectieve en niet-discriminerende criteria en in overeenstemming is met het proportionaliteitsbeginsel. Dit beginsel staat er niet aan in de weg dat Lid-Staten nieuwe marktpartijen, die nog geen marktpositie van belang hebben verworven, van deze bijdragen vrijstellen.

De vastgestelde financieringsregelingen dienen tevens uitsluitend tot doel te hebben dat de marktdeelnemers bijdragen tot de financiering van de universele dienst en niet tot andere activiteiten die met het verrichten van de universele dienst geen rechtstreeks verband houden.

  • (20) 
    Wat de kostenstructuur betreft, moet onderscheid worden gemaakt tussen de initiële aansluiting, de maandelijkse huur en de kosten van lokale gesprekken, regionale gesprekken en lange-afstandsgesprekken. De tariefstructuur van de door de telecommunicatieorganisaties aangeboden spraaktelefonie staat in sommige Lid-Staten nog steeds buiten verhouding tot de kosten daarvan. Bepaalde categorieën gesprekken worden tegen verlies aangeboden en gesubsidieerd uit de opbrengsten van andere categorieën. Kunstmatig lage prijzen staan echter in de weg aan de mededinging, omdat potentiële concurrenten geen stimulans ondervinden om toe te treden tot het betrokken segment van de spraaktelefoniemarkt, en zij daarom in strijd met artikel 86 van het Verdrag, voor zover zij niet gerechtvaardigd zijn op grond van artikel 90, lid 2, van het Verdrag ten aanzien van nader omschreven eindgebruikers of groepen eindgebruikers. De Lid-Staten dienen alle ongerechtvaardigde belemmeringen voor het weer in evenwicht brengen van de tarieven door de telecommunicatieorganisaties, en met name de belemmeringen die in de weg staan aan de aanpassing van tarieven welke buiten verhouding staan tot de kosten en de financiële lasten met betrekking tot de verstrekking van een universele dienst verzwaren, zo spoedig mogelijk weg te nemen. Waar zulks gerechtvaardigd is, kan het gedeelte van de nettokosten dat onvoldoende wordt gedekt door de tariefstructuur, op niet-discriminerende en doorzichtige wijze over alle gebruikers worden omgeslagen.
  • (21) 
    Aangezien het weer in evenwicht brengen van de kosten bepaalde telefoondiensten op korte termijn minder betaalbaar kan maken voor bepaalde groepen gebruikers, kunnen de Lid-Staten bijzondere bepalingen vaststellen om de gevolgen daarvan te verzachten. Op deze wijze zou de betaalbaarheid van de telefoondienst gedurende de overgangsperiode worden gewaarborgd, terwijl de telecommunicatie-exploitanten hun aanpassingsproces kunnen voortzetten. Dit is in overeenstemming met de verklaring van de Commissie betreffende de resolutie van de Raad met betrekking tot de universele dienstverlening in de telecommunicatiesector (10), volgens welke de prijzen voor aansluiting op de dienst en voor abonnement, periodieke huren, toegang en gebruik van de dienst op het gehele grondgebied redelijk en betaalbaar moeten zijn.
  • (22) 
    Wanneer de Lid-Staten de uitvoering van de financieringsregeling voor de universele dienst toevertrouwen aan de telecommunicatieorganisaties en deze het recht verlenen om hiervoor een bijdrage van de concurrenten te innen, kunnen deze organisaties in de verleiding komen om een hoger bedrag dan gerechtvaardigd in rekening te brengen, indien de Lid-Staten er niet voor zorgen dat het bedrag van de bijdragen in de financiering van de universele dienst uitdrukkelijk wordt vermeld, en gescheiden van de tarieven voor onderlinge koppeling (aansluiting en overbrenging). Bovendien dient nauwlettend toezicht op de uitvoering van de regeling te worden uitgeoefend en moeten doelmatige procedures voor een tijdig beroep op een onafhankelijke instantie voor het beslechten van geschillen over het te betalen bedrag worden vastgesteld, welke de overige door het nationale of Gemeenschapsrecht geboden rechtsmiddelen onverlet laten.

De Commissie zal de situatie in de Lid-Staten vijf jaar na de invoering van volledige mededinging opnieuw onderzoeken om te beoordelen of deze financieringsregelingen aanleiding geven tot situaties die onverenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht.

  • (23) 
    Aanbieders van openbare telecommunicatienetten dienen toegang tot openbare en particuliere terreinen te hebben om de voor het bereiken van de eindgebruiker benodigde installaties te plaatsen. In veel Lid-Staten genieten de telecommunicatieorganisaties juridische voorrechten met betrekking tot de installatie van hun netten op openbare en particuliere terreinen, zonder betaling of tegen betaling van een bedrag dat slechts de veroorzaakte kosten dekt. Indien de Lid-Staten de nieuwe exploitanten die een vergunning hebben gekregen geen gelijkwaardige mogelijkheden bieden om hun netten uit te bouwen, levert dit vertraging op en komt dit in bepaalde opzichten neer op het handhaven van de uitsluitende rechten van de telecommunicatieorganisaties.

Artikel 90 juncto artikel 59 van het Verdrag vereist bovendien dat de Lid-Staten nieuwe toetreders tot de markt, die doorgaans uit andere Lid-Staten afkomstig zullen zijn, niet discrimineren ten opzichte van hun nationale telecommunicatieorganisaties of nationale ondernemingen die doorgangsrechten hebben verkregen om de uitbouw van hun telecommunicatienetwerk te vergemakkelijken.

Wanneer essentiële vereisten, met name verband houdend met de bescherming van het milieu en met planologische doelstellingen, zich verzetten tegen de verlening van vergelijkbare doorgangsrechten aan nieuwe marktpartijen, die nog geen eigen infrastructuur bezitten, dienen de Lid-Staten er ten minste voor te zorgen dat deze marktpartijen, waar technisch mogelijk, op redelijke voorwaarden toegang hebben tot de bestaande leidingen of masten die met gebruikmaking van doorgangsrechten door de telecommunicatieorganisatie zijn geïnstalleerd, wanneer deze voorzieningen noodzakelijk zijn voor de uitbouw van hun netwerk. De telecommunicatieorganisaties zouden er bij het ontbreken van deze verplichting toe worden aangezet hun concurrenten de toegang tot deze essentiële installaties te ontzeggen en aldus misbruik te maken van hun machtspositie. Het niet vaststellen van zodanige verplichtingen is in strijd met artikel 90, lid 1, juncto artikel 86 van het Verdrag.

Bovendien dienen alle exploitanten van openbare telecommunicatienetten die over essentiële middelen beschikken waarvoor concurrenten geen economische alternatieven hebben, op grond van artikel 86 van het Verdrag op niet-discriminerende wijze toegang tot deze middelen te verschaffen.

  • (24) 
    De afschaffing van bijzondere en uitsluitende rechten op de telecommunicatiemarkten zal de ondernemingen die in andere sectoren bijzondere en uitsluitende rechten genieten in staat stellen toe te treden tot de telecommunicatiemarkten. Voor het uitoefenen van toezicht uit hoofde van de toepasselijke regels van het Verdrag op mogelijke mededingingsbeperkende kruiselingse subsidies tussen de gebieden waarop de aanbieders van telecommunicatiediensten of -infrastructuur bijzondere of uitsluitende rechten genieten, enerzijds, en hun activiteiten als aanbieders van telecommunicatie, anderzijds, is het noodzakelijk dat de Lid-Staten passende maatregelen vaststellen om het gebruik van de uit dergelijke beschermde activiteiten verkregen middelen om toe te kunnen treden tot de geliberaliseerde telecommunicatiemarkten doorzichtig te maken. De Lid-Staten dienen deze ondernemingen ten minste de verplichting op te leggen om, zodra zij een aanmerkelijke omzet behalen op de relevante telecommunicatiediensten- en/of infrastructuurmarkt, een afzonderlijke administratie bij te houden, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen onder meer de kosten en opbrengsten die verband houden met het aanbieden van diensten uit hoofde van hun bijzondere en uitsluitende rechten en die, welke verband houden met het aanbieden van diensten onder marktomstandigheden. Een omzet van meer dan 50 miljoen ecu kan voorlopig als een aanmerkelijke omzet worden beschouwd.
  • (25) 
    De meeste Lid-Staten handhaven thans ook uitsluitende rechten voor de levering van telecommunicatie-infrastructuur voor andere diensten dan spraaktelefonie.

De Lid-Staten moeten er op grond van Richtlijn 92/44/EEG voor zorgen dat de telecommunicatieorganisaties bepaalde typen huurlijnen beschikbaar stellen aan alle verrichters van telecommunicatiediensten. Deze richtlijn van de Raad schrijft zulks evenwel uitsluitend voor voor een geharmoniseerde reeks huurlijnen tot een zekere bandbreedte. Ondernemingen die een grotere bandbreedte nodig hebben om op nieuwe hoge-snelheidstechnieken, zoals SDH (Synchrone Digitale Hiërarchie), gebaseerde diensten te verrichten, hebben geklaagd dat de betrokken telecommunicatieorganisaties niet in staat zijn aan hun vraag te voldoen, terwijl de glasvezelnetten van andere potentiële aanbieders van telecommunicatie-infrastructuur wel in deze behoefte zouden kunnen voorzien, indien er geen uitsluitende rechten zouden gelden. De handhaving van deze rechten vertraagt derhalve het ontstaan van nieuwe, geavanceerde telecommunicatiediensten en beperkt daarmee de technische vooruitgang ten nadele van de gebruikers en in strijd met artikel 90, lid 1, juncto artikel 86, tweede alinea, onder b), van het Verdrag.

  • (26) 
    De afschaffing van deze uitsluitende rechten zal voornamelijk gevolgen hebben voor diensten die nog niet worden verricht, en niet voor spraaktelefonie, die nog steeds de belangrijkste bron van inkomsten voor de telecommunicatieorganisaties is. De financiële stabiliteit van deze organisaties wordt hierdoor derhalve niet in gevaar gebracht. Er is daarom geen goede reden uitsluitende rechten voor de aanleg en het gebruik van netinfrastructuur voor andere diensten dan spraaktelefonie te handhaven. De Lid-Staten dienen er met name voor te zorgen, dat alle voor het verrichten van andere telecommunicatiediensten dan spraaktelefonie geldende beperkingen met betrekking tot het gebruik van de door de aanbieder van de telecommunicatiedienst aangelegde netten en van door derden aangeboden infrastructuren, alsmede tot het delen van netten, andere voorzieningen en terreinen, per 1 juli 1996 worden opgeheven.

De Commissie zal op verzoek de eerdergenoemde aanvullende overgangsperioden toekennen om rekening te houden met de specifieke situatie in Lid-Staten met minder ontwikkelde netten.

  • (27) 
    De beperkingen op het verrichten van reeds geliberaliseerde telecommunicatiediensten via de kabeltelevisienetten zijn weliswaar bij Richtlijn 95/51/EG opgeheven, maar sommige Lid-Staten handhaven nog steeds beperkingen op de beschikbaarstelling van kabeltelevisiecapaciteit via de openbare telecommunicatienetten. De Commissie dient de situatie met betrekking tot deze beperkingen in het licht van de doelstellingen van deze richtlijn te beoordelen zodra de telecommunicatiemarkten de volledige liberalisering naderen.
  • (28) 
    De afschaffing van alle bijzondere en uitsluitende rechten, die het aanbod van telecommunicatiediensten en de onderliggende netten door in de Gemeenschap gevestigde ondernemingen beperken, laat de bestemming of herkomst van de betrokken communicatie buiten beschouwing.

Deze richtlijn staat evenwel niet in de weg aan maatregelen betreffende buiten de Gemeenschap gevestigde ondernemingen, die in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht en de bestaande internationale verplichtingen worden genomen om te waarborgen dat de onderdanen van de Lid-Staten een gelijkwaardige en effectieve behandeling in derde landen krijgen. Ondernemingen uit de Gemeenschap dienen in derde landen een behandeling en een daadwerkelijke toegang tot de markt te genieten die gelijkwaardig is aan de behandeling en de toegang tot de markt die de communautaire regels bieden aan ondernemingen die eigendom zijn of onder daadwerkelijke zeggenschap staan van onderdanen van deze derde landen. De onderhandelingen op het gebied van telecommunicatie in het kader van de Wereldhandelsorganisatie dienen uit te monden in een evenwichtige multilaterale overeenkomst, waarbij wordt gewaarborgd dat exploitanten uit de Gemeenschap een gelijkwaardige en daadwerkelijke toegang wordt verleend in derde landen.

  • (29) 
    De invoering van volledige mededinging op de telecommunicatiemarkten werpt belangrijke vragen op op sociaal gebied en met betrekking tot de werkgelegenheid. Deze worden behandeld in de mededeling van de Commissie betreffende het overleg over het Groenboek inzake de liberalisering van telecommunicatie-infrastructuur en kabeltelevisienetwerken van 3 mei 1995.

Steeds in overeenstemming met een horizontale beleidsbenadering dienen nu inspanningen te worden verricht om het overgangsproces naar een volledig geliberaliseerde telecommunicatieomgeving te ondersteunen. De verantwoordelijkheid voor deze maatregelen ligt voornamelijk bij de Lid-Staten, hoewel ook de communautaire structuren, zoals het Europees Sociaal Fonds, een rol kunnen spelen. In overeenstemming met de bestaande initiatieven dient de Gemeenschap een rol te spelen bij de vergemakkelijking van de aanpassing en de herscholing van personen die in de loop van het industriële herstructureringsproces waarschijnlijk hun traditionele werkzaamheden zullen verliezen.

  • (30) 
    De invoering op nationaal niveau van procedures inzake vergunningen, onderlinge koppeling, universele diensten, nummertoekenning en het recht van toegang laat de harmonisatie daarvan door de daartoe geëigende wetgevingsinstrumenten van het Europees Parlement en de Raad, met name in het kader van ONP, onverlet. De Commissie moet de maatregelen nemen die zij nodig acht ter verzekering dat deze instrumenten met Richtlijn 90/388/EEG in overeenstemming zijn,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 90/388/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    Lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
  • i) 
    het vierde streepje komt te luiden:

"- "openbaar telecommunicatienet": een telecommunicatienet dat onder meer voor de verrichting van openbare telecommunicatiediensten wordt gebruikt.

  • "openbare telecommunicatiedienst": een telecommunicatiedienst die beschikbaar is voor het publiek.",
  • ii) 
    het vijftiende streepje komt te luiden:

"- "essentiële vereisten": niet-economische redenen van algemeen belang die een Lid-Staat ertoe kunnen bewegen, voorwaarden te stellen aan de aanleg en/of de exploitatie van telecommunicatienetten of aan de verrichting van telecommunicatiediensten. Deze redenen zijn de veiligheid van het functioneren van het net, het behoud van de netintegriteit, en, in gerechtvaardigde gevallen, de interoperabiliteit van diensten, de gegevensbescherming, de bescherming van het milieu en planologische doelstellingen, alsmede het daadwerkelijke gebruik van het frequentiespectrum en de vermijding van schadelijke interferentie tussen radiocommunicatiesystemen en andere technische systemen in de ruimte of op aarde.

Gegevensbescherming kan bestaan uit de bescherming van persoonlijke gegevens, het vertrouwelijke karakter van informatie die wordt doorgegeven en/of opgeslagen, alsook uit de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,",

  • iii) 
    na het laatste streepje wordt toegevoegd:

"- "telecommunicatienet": de overdrachtapparatuur en, waar van toepassing, de schakelapparatuur en andere uitrustingen die het vervoer mogelijk maken van signalen tussen gedefinieerde netwerkaansluitingpunten via draadverbindingen, radiogolven, optische middelen of andere elektronische middelen,

  • "onderlinge koppeling": de fysieke en logische verbinding tussen de telecommunicatie/installaties van organisaties die telecommunicatienetten beschikbaar stellen en/of telecommunicatiediensten verrichten, teneinde de gebruikers van een organisatie in staat te stellen te communiceren met de gebruikers van dezelfde of een andere organisaties of toegang te bieden tot door derde organisaties verrichte diensten.";
  • b) 
    lid 2 wordt geschrapt.
  • 2. 
    Artikel 2 komt te luiden:

"Artikel 2

  • 1. 
    De Lid-Staten trekken alle maatregelen in, waarbij:
  • a) 
    uitsluitende rechten worden verleend door de verrichting van telecommunicatiediensten, met inbegrip van de aanleg en de beschikbaarstelling van de voor die diensten benodigde telecommunicatienetten, of
  • b) 
    bijzondere rechten worden verleend, die het aantal ondernemingen die deze telecommunicatiediensten mogen verrichten of deze netten mogen aanleggen of beschikbaar stellen anders dan op grond van objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria tot twee of meer beperken, of
  • c) 
    bijzondere rechten worden verleend, die anders dan op grond van objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria verscheidene concurrerende ondernemingen aanwijzen voor de verrichting van deze telecommunicatiediensten of de aanleg of beschikbaarstelling van deze netten.
  • 2. 
    De Lid-Staten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat elke onderneming gerechtigd is de in lid 1 bedoelde diensten te verrichten of de in lid 1 bedoelde netten aan te leggen en beschikbaar te stellen.

Onverminderd de artikelen 3 quater en 4, lid 3, kunnen de Lid-Staten tot 1 januari 1998 bijzondere en uitsluitende rechten handhaven voor spraaktelefonie en voor de aanleg en de beschikbaarstelling van openbare telecommunicatienetten.

De Lid-Staten zorgen er echter voor, dat alle overblijvende beperkingen op het verrichten van andere telecommunicatiediensten dan spraaktelefonie via de door de verrichter van de telecommunicatiedienst aangelegde netten, via de door derden geleverde infrastructuren of door middel van het gemeenschappelijk gebruik van netten, andere installaties en terreinen, uiterlijk op 1 juli 1996 worden opgeheven en dat de desbetreffende maatregelen uiterlijk op dezelfde datum aan de Commissie worden meegedeeld.

Met betrekking tot de data vermeld in de tweede en derde alinea van dit lid en in artikel 4 bis, lid 2, wordt op verzoek aan Lid-Staten met minder ontwikkelde netten een bijkomende uitvoeringstermijn van ten hoogste vijf jaar een aan Lid-Staten met zeer kleine netten een bijkomende uitvoeringstermijn van ten hoogste twee jaar toegekend, voor zover zulks noodzakelijk is om de vereiste aanpassingen te verwezenlijken. Een dergelijk verzoek moet vergezeld gaan van een gedetailleerde beschrijving van de voorgenomen aanpassingen en een nauwkeurige raming van het ter uitvoering daarvan benodigde tijdschema. De verstrekte informatie wordt op verzoek aan elke belanghebbende beschikbaar gesteld, met inachtneming van het legitieme belang dat ondernemingen hebben bij de bescherming van hun zakengeheimen.

  • 3. 
    De Lid-Staten die het verrichten van telecommunicatiediensten of de aanleg of de beschikbaarstelling van telecommunicatienetten onderwerpen aan een vergunnings-, algemene goedkeurings- of aanmeldingsprocedure met het oog op de naleving van de essentiële vereisten, zien erop toe dat de relevante voorwaarden objectief, niet-discriminerend, evenredig en duidelijk zijn, dat elke weigering met redenen wordt omkleed en dat er wordt voorzien in een procedure om tegen dergelijke weigeringen in beroep te gaan.

De verrichting van andere telecommunicatiediensten dan spraaktelefonie en de aanleg en de beschikbaarstelling van openbare telecommunicatienetten en andere telecommunicatienetten, waarbij gebruik wordt gemaakt van radiofrequenties, kan slechts aan een algemene goedkeurings- of een aanmeldingsprocedure worden onderworpen.

  • 4. 
    De Lid-Staten delen de Commissie de criteria mede, waarop de vergunnings-, algemene goedkeurings- en aanmeldingsprocedures zijn gebaseerd, alsmede van de daaraan verbonden voorwaarden.

De Lid-Staten blijven de Commissie in kennis stellen van voornemens nieuwe vergunnings-, algemene goedkeurings- en aanmeldingsprocedures in te voeren of bestaande procedures te wijzigen.".

  • 3. 
    Artikel 3 komt te luiden:

"Artikel 3

De Lid-Staten delen de Commissie uiterlijk op 1 januari 1997, vóór uitvoering ervan, de vergunnings- en aanmeldingsprocedures mee die betrekking hebben op spraaktelefonie en op de beschikbaarstelling van telecommunicatienetten en die zijn gericht op de naleving van:

  • essentiële vereisten,
  • handelsreglementeringen met betrekking tot de voorwaarden voor bestendigheid, de beschikbaarheid en de kwaliteit van de dienst, dan wel
  • financiële verplichtingen met betrekking tot de universele dienst, overeenkomstig de in artikel 4 quater van deze richtlijn vervatte beginselen.

De voorwaarden betreffende de beschikbaarheid kunnen vereisten omvatten om de voor het aanbod van universele gidsinformatie noodzakelijke toegang tot klantengegevensbestanden te waarborgen.

Deze voorwaarden vormen te zamen een stelsel van specificaties inzake openbare dienstverrichtingen en zijn objectief, niet-discriminerend, evenredig en doorzichtig.

De Lid-Staten kunnen het aantal af te geven vergunningen uitsluitend beperken wegens het ontbreken van het noodzakelijke frequentiespectrum en wanneer dit in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel is.

De Lid-Staten zorgen ervoor, dat de vergunnings- of aanmeldingsprocedures voor de beschikbaarstelling van spraaktelefonie en van openbare telecommunicatienetten uiterlijk op 1 juli 1997 worden gepubliceerd. De Commissie ziet er vóór de tenuitvoerlegging van deze ontwerpen op toe, dat zij met het Verdrag verenigbaar zijn.

Wat de pakket- en circuitgeschakelde datadiensten betreft, trekken de Lid-Staten de vastgestelde specificaties inzake openbare dienstverrichting in. Zij kunnen deze vervangen door de in artikel 2 bedoelde aanmeldingsprocedures of algemene goedkeuringen.".

  • 4. 
    In artikel 3 ter wordt na de derde alinea de volgende alinea ingevoegd:

"De Lid-Staten zorgen er vóór 1 juli 1997 voor, dat voor alle telecommunicatiediensten passende nummers beschikbaar zijn. Zij zien erop toe, dat de nummers worden toegekend op objectieve, niet-discriminerende, evenredige en doorzichtige wijze, met name op basis van individuele aanvraagprocedures.".

  • 5. 
    Artikel 4, eerste alinea, komt te luiden:

"Zolang de Lid-Staten voor de beschikbaarstelling en de exploitatie van vaste, openbare telecommunicatienetten bijzondere of uitsluitende rechten handhaven, nemen zij de nodige maatregelen om de voorwaarden voor de toegang tot deze netten, objectief en niet-discriminerend te maken; zij maken deze voorwaarden openbaar.".

  • 6. 
    De volgende artikelen 4 bis tot en met 4 quinquies worden ingevoegd:

"Artikel 4 bis

  • 1. 
    Onverminderd de toekomstige harmonisatie van de nationale regels inzake onderlinge koppeling door het Europees Parlement en de Raad in het kader van ONP, zorgen de Lid-Staten ervoor dat de telecommunicatieorganisaties op niet-discriminerende, evenredige, op objectieve criteria gebaseerde en doorzichtige voorwaarden, onderlinge koppeling met hun spraaktelefoniedienst en hun openbare geschakelde telecommunicatienet mogelijk maken voor andere ondernemingen die een vergunning hebben om zodanige diensten of netten beschikbaar te stellen.
  • 2. 
    De Lid-Staten zorgen er met name voor, dat de telecommunicatieorganisaties uiterlijk op 1 juli 1997 de voorwaarden voor de onderlinge koppeling met de functionele basiselementen van hun spraaktelefoniedienst en hun openbare geschakelde telecommunicatienetten openbaar maken, met inbegrip van de overeenkomstig de marktvraag aangeboden aansluitpunten en interfaces.
  • 3. 
    Bovendien verhinderen de Lid-Staten niet, dat organisaties die telecommunicatienetten en/of -diensten beschikbaar stellen, desgewenst met het oog op de toegang tot het openbare geschakelde net overeenkomsten inzake onderlinge koppeling kunnen sluiten met telecommunicatieorganisaties, waarin bijzondere toegang tot het net en/of voorwaarden zijn bedongen in overeenstemming met hun specifieke behoeften.

Wanneer commerciële onderhandelingen niet binnen een redelijke termijn tot een overeenkomst leiden, nemen de Lid-Staten op verzoek van een der partijen binnen een redelijke termijn een met redenen omklede beslissing, waarbij de noodzakelijke operationele en financiële voorwaarden en vereisten voor een zodanige onderlinge koppeling worden vastgesteld. Deze mogelijkheid laat de overige door het nationale en Gemeenschapsrecht geboden rechtsmiddelen onverlet.

  • 4. 
    De Lid-Staten zorgen ervoor, dat het door telecommunicatieorganisaties toegepaste stelsel van kostenberekening voor de beschikbaarstelling van spraaktelefonie en openbare telecommunicatie de relevante kostenelementen vermeldt voor de prijsbepaling van aanbiedingen van onderlinge koppeling.
  • 5. 
    De in de leden 1 tot 4 bedoelde maatregelen gelden voor een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de aan de telecommunicatieorganisaties verleende bijzondere en uitsluitende rechten voor de beschikbaarstelling van spraaktelefonie daadwerkelijk worden afgeschaft. De Commissie zal dit artikel echter herzien indien het Europees Parlement en de Raad vóór het verstrijken van deze periode een richtlijn vaststellen waarbij de voorwaarden voor onderlinge koppeling worden geharmoniseerd.

Artikel 4 ter

De Lid-Staten zorgen ervoor, dat alle uitsluitende rechten met betrekking tot de totstandbrenging en het verrichten van gidsinformatiediensten, hieronder begrepen de publikatie van telefoongidsen en het verrichten van inlichtingendiensten, op hun grondgebied worden afgeschaft.

Artikel 4 quater

Onverminderd de harmonisatie door het Europees Parlement en de Raad in het kader van ONP, dienen de nationale regelingen, die noodzakelijk zijn om de nettokosten van de verplichtingen van de telecommunicatieorganisaties inzake het verrichten van een universele dienst met andere organisaties te delen, ongeacht of deze regelingen een stelsel van aanvullende bijdragen of een fonds voor de universele dienst omvatten,

  • a) 
    uitsluitend van toepassing te zijn op ondernemingen die openbare telecommunicatienetten aanbieden;
  • b) 
    aan elke onderneming een financiële bijdrage op te leggen volgens objectieve en niet-discriminerende criteria en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

De Lid-Staten stellen de Commissie van elke regeling in kennis, zodat deze de verenigbaarheid daarvan met het Verdrag kan beoordelen.

De Lid-Staten stellen hun telecommunicatieorganisaties in staat de tarieven weer in evenwicht te brengen. Hierbij houden zij rekening met de specifieke marktomstandigheden en dragen zij zorg voor de betaalbaarheid van de universele dienst. Met name stellen de Lid-Staten deze organisaties in staat de huidige tarieven aan te passen die niet met de kosten overeenstemmen en die de lasten van de beschikbaarstelling van een universele dienst verhogen, teneinde een op de werkelijke kosten gebaseerde tariefstructuur tot stand te brengen. Indien de tarieven niet vóór 1 januari 1998 weer in evenwicht kunnen worden gebracht, brengen de betrokken Lid-Staten de Commissie verslag uit over de toekomstige opheffing van de resterende onevenwichtigheden in de tarieven. Dit verslag omvat een gedetailleerd tijdschema voor de tenuitvoerlegging daarvan.

In elk geval beoordeelt de Commissie binnen drie maanden nadat het Europees Parlement en de Raad een richtlijn tot harmonisatie van de voorwaarden inzake onderlinge koppeling hebben vastgesteld of verdere initiatieven noodzakelijk zijn om de consistentie van beide richtlijnen te waarborgen en neemt zij hiertoe de nodige maatregelen.

Bovendien beoordeelt de Commissie uiterlijk op 1 januari 2003 de situatie in de Lid-Staten, en onderzoekt zij met name of de toegepaste financieringsregelingen de toegang tot de relevante markten beperken. Indien dit het geval is, onderzoekt de Commissie of er andere methoden mogelijk zijn en doet zij passende voorstellen.

Artikel 4 quinquies

De Lid-Staten discrimineren bij de toekenning van doorgangsrechten niet tussen de aanbieders van openbare telecommunicatienetten.

Indien de toekenning van aanvullende doorgangsrechten aan ondernemingen die openbare telecommunicatienetten beschikbaar willen stellen, wegens toepasselijke essentiële vereisten niet mogelijk is, zorgen de Lid-Staten ervoor dat deze ondernemingen op redelijke voorwaarden toegang krijgen tot bestaande installaties die met gebruikmaking van een doorgangsrecht zijn aangelegd en niet kunnen worden gedupliceerd.".

  • 7. 
    In artikel 7, eerste alinea, worden vóór de woorden "het toezicht" de woorden "nummers alsmede" ingevoegd.
  • 8. 
    Artikel 8 komt te luiden:

"Artikel 8

De Lid-Staten zorgen er bij de vaststelling van de vergunningsregelingen inzake de beschikbaarstelling van spraaktelefonie en openbare telecommunicatienetten ten minste voor, dat de ondernemingen die een dergelijke vergunning krijgen en tevens bijzondere of uitsluitende rechten bezitten op andere gebieden dan telecommunicatie, een gescheiden boekhouding voeren voor hun activiteiten als aanbieders van spraaktelefonie en/of netten en voor hun andere activiteiten, zodra deze ondernemingen een omzet van meer dan 50 miljoen ecu behalen op de relevante telecommunicatiemarkt.".

  • 9. 
    Artikel 9 komt te luiden:

"Artikel 9

Uiterlijk op 1 januari 1998 maakt de Commissie een algemene beoordeling van de situatie met betrekking tot de resterende beperkingen op de beschikbaarstelling van kabeltelevisiecapaciteit via de openbare telecommunicatienetten.".

Artikel 2

De Lid-Staten verstrekken de Commissie binnen negen maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn informatie aan de hand waarvan de Commissie kan vaststellen of aan artikel 1, punten 1 tot 8, is voldaan.

Deze richtlijn laat de bestaande verplichtingen van de Lid-Staten onverlet om de Commissie uiterlijk op respectievelijk 31 december 1990, 8 augustus 1995 en 15 november 1996 mee te delen welke maatregelen zijn genomen om te voldoen aan de Richtlijnen 90/388/EEG, 94/46/EG en 96/2/EG.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 13 maart 1996.

Voor de Commissie

Karel VAN MIERT

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB nr. L 192 van 24. 7. 1990, blz. 10.
  • (2) 
    PB nr. L 20 van 26. 1. 1996, blz. 59.
  • (3) 
    PB nr. L 268 van 19. 10. 1994, blz. 15.
  • (4) 
    PB nr. L 256 van 26. 10. 1995, blz. 49.
  • (5) 
    PB nr. C 213 van 6. 8. 1993, blz. 1.
  • (6) 
    PB nr. C 379 van 31. 12. 1994, blz. 4.
  • (7) 
    PB nr. C 258 van 3. 10. 1995, blz. 1.
  • (8) 
    PB nr. L 165 van 19. 6. 1992, blz. 27.
  • (9) 
    PB nr. L 181 van 15. 7. 1994, blz. 40.
  • (10) 
    PB nr. C 48 van 16. 2. 1994, blz. 8.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.