Richtlijn 1996/2 - Wijziging van Richtlijn 90/388/EEG met betrekking tot mobiele en persoonlijke communicatie

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31996L0002

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31996L0002

Richtlijn 96/2/EG van de Commissie van 16 januari 1996 tot wijziging van Richtlijn 90/388/EEG met betrekking tot mobiele en persoonlijke communicatie

Publicatieblad Nr. L 020 van 26/01/1996 blz. 0059 - 0066

RICHTLIJN 96/2/EG VAN DE COMMISSIE van 16 januari 1996 tot wijziging van Richtlijn 90/388/EEG met betrekking tot mobiele en persoonlijke communicatie

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 90, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    In haar mededeling over het overleg over het Groenboek inzake mobiele en persoonlijke communicatie van 23 november 1994 heeft de Commissie de belangrijkste beleidsmaatregelen voor een toekomstig wetgevend kader aangegeven, dat noodzakelijk is om de mogelijkheden van dit communicatiemiddel te benutten. De Commissie beklemtoonde dat het noodzakelijk is zo spoedig mogelijk alle nog bestaande uitsluitende en bijzondere rechten in deze sector af te schaffen door integrale toepassing van de communautaire mededingingsregels en waar nodig wijziging van Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/51/EG (2). Voorts overwoog de Commissie afschaffing van de beperkingen op de vrije keuze van de onderliggende faciliteiten, waarvan exploitanten van mobiele communicatienetten gebruik maken bij de exploitatie en ontwikkeling van hun netten voor de in hun vergunning of machtiging toegestane werkzaamheden. Een dergelijke stap werd van essentieel belang geacht om de thans optredende verstoringen van de eerlijke mededinging te corrigeren en met name om de betrokken exploitanten toe te staan, hun kosten te beheersen.
  • (2) 
    In de resolutie van de Raad van 29 juni 1995 inzake de verdere ontwikkeling van mobiele en persoonlijke communicatie in de Europese Unie (3) is volledige steun uitgesproken voor de noodzakelijke beleidsmaatregelen die in de mededeling van de Commissie van 23 november 1994 over het Groenboek inzake mobiele en persoonlijke communicatie uiteengezet zijn, en is de afschaffing van uitsluitende en bijzondere rechten op dit gebied aangemerkt als één van de belangrijkste doelstellingen.
  • (3) 
    In zijn resolutie van 14 december 1995 inzake het ontwerp van richtlijn van de Commissie tot wijziging van Richtlijn 90/388/EEG met betrekking tot mobiele en persoonlijke communicatie (4) heeft het Europees Parlement zich gunstig over deze richtlijn uitgesproken zowel wat de achterliggende ideeën als de doelstellingen betreft.
  • (4) 
    Sommige Lid-Staten hebben bepaalde mobiele communicatiediensten reeds voor mededinging opengesteld en er zijn voor dergelijke diensten vergunningsregelingen ingevoerd. Desondanks wordt het aantal verleende vergunningen in veel Lid-Staten nog steeds discretionair beperkt of worden, in het geval van exploitanten die met de telecommunicatieorganisaties concurreren, aan het verlenen van de vergunning technische beperkingen verbonden, zoals een verbod op het gebruik van andere infrastructuur dan die welke door de telecommunicatieorganisatie wordt aangeboden. In veel Lid-Staten zijn bij voorbeeld nog geen vergunningen voor mobiele telefonie volgens de DCS 1800-norm verleend. Voorts heeft een aantal Lid-Staten de aan de nationale telecommunicatieorganisatie verleende uitsluitende rechten voor het verrichten van bepaalde diensten op het gebied van mobiele en persoonlijke communicatie gehandhaafd.
  • (5) 
    In Richtlijn 90/388/EEG is bepaald dat bijzondere of uitsluitende rechten die door de Lid-Staten met betrekking tot het aanbieden van telecommunicatiediensten verleend zijn, moeten worden afgeschaft. Mobiele diensten vallen tot op heden echter nog niet binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn.
  • (6) 
    Wanneer een Lid-Staat het aantal ondernemingen dat vergunning heeft voor het aanbieden van diensten voor mobiele en persoonlijke communicatie, beperkt door het laten bestaan van bijzondere rechten en, a fortiori, uitsluitende rechten, vormen deze rechten beperkingen die onverenigbaar kunnen zijn met artikel 90 juncto artikel 59 van het Verdrag, indien dergelijke beperkingen niet worden gerechtvaardigd op grond van specifieke verdragsbepalingen of essentiële vereisten, aangezien deze rechten andere ondernemingen verhinderen de betrokken diensten in en vanuit andere Lid-Staten aan te bieden. In het geval van netten en diensten voor mobiele en persoonlijke communicatie kunnen de toepasselijke essentiële vereisten bestaan in het daadwerkelijke gebruik van het frequentiespectrum en het voorkomen van schadelijke interferentie tussen op radio gebaseerde ruimte- en aardsystemen. Als de voor het aanbod van de diensten gebruikte apparatuur ook aan deze essentiële vereisten voldoet, zijn de thans bestaande bijzondere rechten en, a fortiori, de uitsluitende rechten voor het aanbieden van mobiele diensten derhalve niet gerechtvaardigd en moeten dergelijke diensten op dezelfde wijze worden behandeld als andere telecommunicatiediensten waarop Richtlijn 90/388/EEG reeds van toepassing is. Derhalve moet het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgebreid, zodat dit ook diensten op het gebied van mobiele en persoonlijke communicatie omvat.
  • (7) 
    Bij het voor concurrentie openstellen van de markten voor mobiele en persoonlijke communicatie moeten de Lid-Staten de voorkeur geven aan het gebruik van pan-europese normen op dit gebied, zoals GSM, DCS 1800, DECT en ERMES, teneinde de ontwikkeling en het grensoverschrijdend verrichten van diensten op het gebied van mobiele en persoonlijke communicatie mogelijk te maken.
  • (8) 
    Bepaalde Lid-Staten hebben thans vergunningen verleend voor digitale, op radio gebaseerde mobiele diensten volgens de DCS 1800-norm, waarvoor gebruik wordt gemaakt van frequenties van de 1700-1900 MHz-band. In de mededeling van 23 november 1994 is vastgesteld dat DCS 1800 als behorende tot de categorie GSM-systemen moet worden beschouwd. De andere Lid-Staten hebben geen vergunningen afgegeven voor dergelijke diensten, zelfs als er op deze band frequenties beschikbaar waren, waardoor zij het grensoverschrijdend verrichten van de betrokken diensten verhinderen. Ook dit is onverenigbaar met artikel 90 juncto artikel 59. Om deze stand van zaken te corrigeren moeten de Lid-Staten die nog geen procedure voor het verlenen van de betrokken vergunningen ingevoerd hebben, dit binnen een redelijke tijd doen. In het kader hiervan moet naar behoren rekening worden gehouden met de noodzaak investeringen van nieuwe marktpartijen op deze gebieden te stimuleren. Lid-Staten dienen de mogelijkheid te hebben, af te zien van het verlenen van een vergunning aan bestaande exploitanten, bij voorbeeld aan exploitanten van GSM-systemen die reeds op hun grondgebied aanwezig zijn, wanneer kan worden aangetoond dat dit de daadwerkelijke mededinging zou uitschakelen, in het bijzonder doordat een machtspositie zou worden uitgebreid. Met name wanneer een Lid-Staat DCS 1800-vergunningen verleent of reeds verleend heeft, mogen aan bestaande exploitanten van GSM- of DCS 1800-systemen alleen in omstandigheden die daadwerkelijke mededinging garanderen, nieuwe of aanvullende vergunningen worden verleend.
  • (9) 
    Ook digitale Europese draadloze telecommunicatiediensten zijn een wezenlijk onderdeel van de ontwikkeling naar persoonlijke communicatie. DECT (digitale Europese draadloze telecommunicatie) biedt een alternatief voor de huidige toegang tot het openbare geschakelde telefoonnet langs abonneelijnen. Bij Richtlijn 91/287/EEG (5) heeft de Raad frequentiebanden toegewezen voor de gecoördineerde invoering van DECT in de Gemeenschap, die uiterlijk op 31 december 1991 tot stand moesten zijn gebracht. Bepaalde Lid-Staten verhinderen echter het gebruik van deze frequenties voor de betrokken diensten door te weigeren vergunningen te verlenen aan ondernemingen die voornemers zijn DECT-diensten te gaan aanbieden. Indien aan telecommunicatieorganisaties uitsluitende rechten verleend zijn voor de opbouw van het openbare geschakelde telefoonnet, is het gevolg van dergelijke weigeringen dat hun machtspositie versterkt wordt en dat de ontwikkeling van persoonlijke communicatiediensten wordt vertraagd, waardoor de technische ontwikkeling ten nadele van de gebruikers wordt beperkt, hetgeen strijdig is met artikel 90 van het EG-Verdrag juncto artikel 86, onder b). Om deze stand van zaken te corrigeren moeten de Lid-Staten die nog geen procedure voor de verlening van dergelijke vergunningen ingevoerd hebben, dit binnen een redelijke tijd doen.
  • (10) 
    Zelfs wanneer vergunningen aan concurrerende exploitanten van mobiele netten zijn verleend, hebben de Lid-Staten in een aantal gevallen aan één daarvan discretionair bijzondere wettelijke of bestuursrechtelijke voordelen toegekend, die aan anderen niet zijn toegekend. In een dergelijke situatie kan het zijn dat deze voordelen worden gecompenseerd door bijzondere verplichtingen en niet noodzakelijkerwijze verhinderen dat de exploitanten die de voordelen niet genieten, tot de markt toetreden en daarop concurreren. De verenigbaarheid van dergelijke voordelen met het Verdrag moet derhalve van geval tot geval worden beoordeeld, waarbij rekening wordt gehouden met de invloed ervan op de feitelijke vrijheid van anderen om op efficiënte wijze dezelfde telecommunicatiedienst aan te bieden en met de mogelijke motivering ervan in relatie tot de betrokken activiteit.
  • (11) 
    De uitsluitende rechten die momenteel op het gebied van de mobiele communicatie bestaan, zijn over het algemeen verleend aan organisaties die bij de opbouw van het aardnet reeds een machtspositie innamen, of aan één van hun dochterorganisaties. In dergelijke situaties hebben zulke rechten ten gevolge dat de machtspositie waarover deze organisaties beschikken, wordt uitgebreid en derhalve versterkt, hetgeen volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie met artikel 86 strijdig misbruik van een machtspositie oplevert. Bijgevolg zijn de uitsluitende rechten die op het gebied van mobiele en persoonlijke communicatie worden verleend, onverenigbaar met artikel 90 juncto artikel 86 van het Verdrag. Deze uitsluitende rechten moeten derhalve worden afgeschaft.
  • (12) 
    Voorts kan in het geval van nieuwe mobiele diensten moeilijk worden voorkomen dat in Lid-Staten met minder ontwikkelde netten, die in aanmerking zouden komen voor een overgangstermijn voor het afschaffen van uitsluitende rechten voor de opbouw en het gebruik van de infrastructuur die voor een bepaalde mobiele dienst nodig is, de telecommunicatieorganisaties van hun positie gebruik maken om deze uit te breiden tot de markt voor de betrokken mobiele dienst. Daarom moeten de betrokken Lid-Staten, teneinde met het Verdrag strijdig misbruik van machtsposities te voorkomen, zich ervan onthouden aan dergelijke telecommunicatieorganisaties of daarmee verbonden organisaties vergunningen voor de betrokken mobiele dienst te verlenen. Wanneer de telecommunicatieorganisaties niet of niet meer uitsluitende rechten voor de opbouw en het aanbod van de infrastructuur voor openbare netten genieten, moeten zij echter niet a priori van dergelijke vergunningsprocedures worden uitgesloten.
  • (13) 
    Uitsluitende rechten beperken niet alleen de toegang tot de markt, maar hebben tevens tot gevolg dat het gebruik van de aangeboden mobiele en persoonlijke communicatie ten nadele van de gebruikers wordt beperkt of verhinderd, waardoor de technische vooruitgang op dit gebied wordt afgeremd. In het bijzonder hebben de telecommunicatieorganisaties voor mobiele radiotelefonie tarieven gehandhaafd die hoger zijn dan die voor vaste spraaktelefonie, hetgeen concurrentie die ten koste zou gaan van hun belangrijkste bron van inkomsten, belemmert.

Indien door ondernemingen investeringsbeslissingen worden genomen op gebieden waarop zij uitsluitende rechten genieten, verkeren deze ondernemingen in de positie dat zij kunnen besluiten prioriteit te geven aan vaste-nettechnologie, terwijl nieuwe partijen op de markt, in het bijzonder voor abonneelijnen, gebruik zouden maken van mobiele en persoonlijke communicatietechnologie, zelfs om te concurreren met vaste diensten. De uitsluitende rechten impliceren derhalve een beperking op de ontwikkeling van mobiele en persoonlijke communicatie, hetgeen onverenigbaar is met artikel 90 juncto artikel 86 van het Verdrag.

  • (14) 
    Om de voorwaarden te bepalen waaronder mobiele en persoonlijke communicatiesystemen mogen worden opgebouwd, mogen de Lid-Staten, mits het evenredigheidsbeginsel in acht wordt genomen, procedures voor het verlenen van vergunningen of het afgeven van verklaringen invoeren, waarmee ervoor wordt gezorgd dat de essentiële vereisten en voorschriften inzake openbare dienstverlening in de vorm van handelsreglementeringen worden nageleefd. Voorschriften inzake openbare dienstverlening in de vorm van handelsreglementeringen moeten betrekking hebben op de voorwaarden voor bestendigheid, de beschikbaarheid en de kwaliteit van de dienst. In dergelijke voorwaarden mag de verplichting worden opgenomen, om dienstverrichters toegang te geven tot capaciteit op voorwaarden die ten minste even gunstig zijn als die welke worden gegund aan een dienstverrichtende onderneming die eigendom is van of eigendomsbetrekkingen heeft met een mobiel net. Deze regeling geldt onverminderd de harmonisatie van de vergunningswetgeving in de Europese Gemeenschap.

Het aantal vergunningen mag slechts worden beperkt, indien de frequenties schaars zijn. Vergunningsprocedures zijn daarentegen niet gerechtvaardigd, indien met een procedure voor het afgeven van een verklaring kan worden volstaan om het beoogde doel te bereiken.

Wat betreft doorverkoop van capaciteit en andere gevallen waarin enkel sprake is van het verrichten van diensten door onafhankelijke dienstverleners of rechtstreeks door exploitanten van mobiele netten op mobiele systemen waarvoor reeds vergunning verleend is, rechtvaardigt geen van de toepasselijke essentiële vereisten het invoeren of handhaven van vergunningsprocedures, aangezien dergelijke diensten niet bestaan uit het verrichten van telecommunicatiediensten of het exploiteren van een mobiel communicatienet, doch uit doorverkoop van diensten waarvoor vergunning is verleend (waarvan het verrichten waarschijnlijk aan voorwaarden onderworpen is, waarmee wordt gezorgd voor het naleven van essentiële vereisten of voorschriften inzake openbare dienstverlening in de vorm van handelsreglementeringen).

Afgezien van de toepasselijke nationale wetgeving die eerlijke mededinging beoogt en voor alle vergelijkbare vormen van doorverkoop geldt, mag voor de verrichters van dergelijke diensten slechts de verplichting gelden, de betrokken activiteiten te melden aan de nationale bestuursrechtelijke instanties van de Lid-Staten waarin zij verkiezen werkzamen te zijn. Exploitanten van mobiele netten kunnen weigeren dienstverrichters toe te staan hun diensten te distribueren, met name indien de betrokken dienstverrichters zich niet houden aan een gedragscode voor dienstverrichters die overeenstemt met de mededingingsregels van het Verdrag, indien een dergelijke gedragscode bestaat.

  • (15) 
    In verband met systemen voor mobiele en persoonlijke communicatie zijn de daarvoor noodzakelijke radiofrequenties een cruciaal knelpunt. Als de Lid-Staten deze radiofrequenties voor mobiele en persoonlijke communicatiesystemen toewijzen op grond van andere dan objectieve, doorzichtige en niet-discriminerende criteria, vormt dit een met artikel 90 juncto artikel 59 van het Verdrag onverenigbare beperking, wanneer exploitanten uit andere Lid-Staten in zulke toewijzingsprocedures worden benadeeld. De stimulering van daadwerkelijke concurrentie in de telecommunicatiesector kan een objectieve reden zijn om te weigeren frequenties toe te wijzen aan exploitanten die reeds een machtspositie op de betrokken geografische markt hebben.

De Lid-Staten moeten ervoor zorgen dat de toewijzingsprocedures van radiofrequenties op objectieve criteria gebaseerd zijn en geen discriminerende gevolgen hebben. In het kader hiervan moeten de Lid-Staten, met betrekking tot de toekomstige toewijzing van frequenties voor specifieke communicatiediensten, de frequentieplanning, alsmede de procedures die exploitanten moeten volgen om frequenties binnen de toegewezen frequentiebanden te krijgen, bekend maken. Op gezette tijden dient de huidige frequentietoewijzing door de Lid-Staten te worden herzien. In gevallen waarin het aantal vergunningen beperkt was op grond van de schaarse ruimte binnen het frequentiespectrum, moeten de Lid-Staten tevens opnieuw bezien of de technische vooruitgang het mogelijk maakt ruimte binnen het frequentiespectrum beschikbaar te stellen voor nieuwe vergunningen. Eventuele vergoedingen voor het gebruik van frequenties moeten evenredig zijn en worden berekend op basis van het aantal feitelijk beschikbaar gestelde kanalen.

  • (16) 
    Thans verplichten de meeste Lid-Staten exploitanten van mobiele netten gebruik te maken van de huurlijncapaciteit van de telecommunicatieorganisaties, zowel voor de interne netverbindingen als voor de routering van het interlokale gedeelte van gesprekken. Daar de kosten van huurlijnen een aanzienlijk gedeelte vormen van de kostenbasis van exploitanten van mobiele netten, krijgt de telecommunicatieorganisatie die de huurlijnen levert en in veel gevallen een directe concurrent is, door een dergelijke verplichting aanzienlijke invloed op de commerciële levensvatbaarheid en kostenstructuur van exploitanten van mobiele netten. Voorts zetten beperkingen op het zelf voorzien in infrastructuur en op het gebruik van de infrastructuur van derde partijen een rem op de ontwikkeling van mobiele diensten, met name omdat daadwerkelijke paneuropese, roaming voor GSM berust op de wijdverbreide beschikbaarheid van adressignaleringssystemen, een technologie die nog niet algemeen door de telecommunicatieorganisaties in de Europese Unie wordt aangeboden.

Dergelijke restricties op de levering en het gebruik van infrastructuur beperken het verrichten van diensten voor mobiele en persoonlijke communicatie door exploitanten uit andere Lid-Staten en zijn derhalve onverenigbaar met artikel 90 juncto artikel 59 van het Verdrag. Voor zover concurrerend aanbod van mobiele spraaktelefoondiensten wordt verhinderd, omdat de telecommunicatieorganisaties niet in staat zijn te voldoen aan de vraag naar infrastructuur door de exploitanten van mobiele netten of daaraan slechts voldoen tegen tarieven die niet gebaseerd zijn op de kosten van de betrokken huurlijncapaciteit, leiden zulke beperkingen onvermijdelijk tot bevoorrechting van de door de telecommunicatieorganisaties aangeboden vaste telefoondiensten, op welk gebied de meeste Lid-Staten nog steeds uitsluitende rechten handhaven. Het beperken van de levering en het gebruik van infrastructuur is derhalve een inbreuk op artikel 90 juncto artikel 86. Daarom moeten de Lid-Staten deze beperkingen opheffen en op verzoek de betrokken exploitanten van mobiele systemen op niet-discriminerende basis toegang verlenen tot de schaarse middelen, waaronder radiofrequenties, die noodzakelijk zijn om hun eigen infrastructuur op te bouwen.

  • (17) 
    Thans worden in de vergunningen voor mobiele netten die veel Lid-Staten verlenen, zonder enige technische rechtvaardiging beperkingen gesteld aan rechtstreekse interconnectie van mobiele communicatiesystemen onderling en van mobiele communicatiesystemen met vaste telecommunicatienetten, zulks binnen een Lid-Staat of met betrekking tot in verschillende Lid-Staten gevestigde systemen. Voorts bestaan er beperkingen op de interconnectie van dergelijke netten langs andere netten dan het openbare telecommunicatienet. In de betrokken Lid-Staten zijn exploitanten van mobiele systemen verplicht om hun net via het vaste net van de telecommunicatieorganisatie te koppelen aan dat van andere exploitanten van mobiele netten. Dergelijke verplichtingen leiden tot extra kosten en belemmeren daardoor met name de ontwikkeling van het grensoverschrijdend verrichten van mobiele communicatiediensten in de Europese Unie, om welke reden zij een inbreuk op artikel 90 juncto artikel 59 van het Verdrag vormen.

Aangezien in de meeste Lid-Staten uitsluitende rechten voor het aanbieden van spraaktelefonie en openbare netinfrastructuur worden gehandhaafd, kan eventueel misbruik van de machtspositie van de betrokken telecommunicatieorganisaties slechts worden voorkomen, wanneer de Lid-Staten ervoor zorgen dat interconnectie van openbare mobiele communicatiesystemen op welbepaalde interfaces met het openbare telecommunicatienet van de betrokken telecommunicatieorganisaties mogelijk wordt gemaakt. Ook moeten de voorwaarden voor deze interconnectie gebaseerd zijn op objectieve criteria die door de kosten van het verrichten van de interconnectiedienst worden gerechtvaardigd, en moeten zij doorzichtig en niet-discriminerend zijn, vooraf worden bekendgemaakt, alsmede de noodzakelijke flexibiliteit in tarieven toelaten, waaronder de toepassing van daluurtarieven. Doorzichtigheid is met name noodzakelijk in verband met de kostprijsadministratie van exploitanten die zowel vaste als mobiele telecommunicatienetten aanbieden. Deze richtlijn is niet van toepassing op bijzondere en uitsluitende rechten met betrekking tot de opbouw van grensoverschrijdende infrastructuur voor spraaktelefonie.

Om te kunnen toezien op de integrale toepassing van de onderhavige richtlijn ten aanzien van de interconnectie moet aan de Commissie op haar verzoek informatie over overeenkomsten betreffende interconnectie beschikbaar worden gesteld.

Het opstellen van nationale procedures voor vergunningen en interconnectie geschiedt onverminderd de communautaire harmonisatie van interconnectie door richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad, met name in het kader van de richtlijnen betreffende open network provision (ONP).

  • (18) 
    In artikel 90, lid 2, van het Verdrag is een uitzondering op de regels van het Verdrag bepaald, met name op artikel 86, voor gevallen waarin toepassing van laatstgenoemd artikel de vervulling, in feite of in rechte, van aan de telecommunicatieorganisaties toevertrouwde bijzondere taken zou verhinderen. Op grond van deze bepaling staat Richtlijn 90/388/EEG, dat voor spraaktelefoondiensten gedurende een overgangstermijn uitsluitende rechten worden gehandhaafd.

In artikel 1 van Richtlijn 90/388/EEG wordt spraaktelefoondienst omschreven als de commerciële exploitatie ten behoeve van het publiek van direct transport en schakeling van spraak in real time van en naar aansluitpunten van het geschakelde openbare netwerk, waarvan iedere gebruiker van op een dergelijk aansluitpunt aangesloten apparatuur gebruik kan maken om met een ander aansluitpunt te communiceren. Direct transport en schakeling van spraak door middel van netten voor mobiele en persoonlijke communicatie vindt niet plaats tussen twee openbare geschakelde aansluitpunten en is derhalve geen spraaktelefoondienst in de zin van Richtlijn 90/388/EEG.

Op grond van artikel 90, lid 2, van het Verdrag zijn voorschriften inzake openbare dienstverlening in de vorm van handelsreglementeringen die gelden voor alle over een vergunning beschikkende exploitanten van aan het publiek aangeboden mobiele telecommunicatiediensten, echter gerechtvaardigd om te zorgen voor het verwezenlijken van doelstellingen van algemeen economisch belang, zoals het geografisch bereik of de tenuitvoerlegging van normen voor de hele Gemeenschap.

  • (19) 
    Overeenkomstig het verzoek in de Resolutie van de Raad van 22 juli 1993 inzake het overzicht van de situatie in de telecommunicatiesector en de noodzaak voor verdere ontwikkeling op die markt (6) en in de Resolutie van de Raad van 22 december 1994 inzake het principe en het tijdschema voor de liberalisering van telecommunicatieinfrastructuur (7) zal de Commissie bij haar beoordeling van de beperkingen die thans met betrekking tot de opbouw en het gebruik van eigen infrastructuur en/of het gebruik van de infrastructuur van derden aan exploitanten van mobiele netten worden opgelegd, voorts bestuderen of voor Lid-Staten met minder ontwikkelde netten een extra overgangstermijn noodzakelijk is. Hoewel dit in genoemde resoluties niet wordt vermeld, moet het mogelijk zijn met betrekking tot de rechtstreekse interconnectie van mobiele netten om verlenging van de overgangstermijn te verzoeken. De Lid-Staten die om een dergelijke uitzondering kunnen verzoeken, zijn Spanje, Ierland, Griekenland en Portugal. Evenwel, slechts in enkele van deze Lid-Staten is het exploitanten van mobiele GSM-netten niet toegestaan van eigen infrastructuur en/of die van derde partijen gebruik te maken. Er moet in een speciale procedure worden voorzien voor de beoordeling van de mogelijke rechtvaardiging van de handhaving gedurende een overgangstermijn, van dergelijke regels voor de aanbieding van diensten op het gebied van mobiele en persoonlijke communicatie, zoals uiteengezet in de bovengenoemde resoluties van de Raad.
  • (20) 
    Deze richtlijn staat er niet aan in de weg, dat overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en bestaande internationale verplichtingen maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat de onderdanen van de Lid-Staten in derde landen een gelijkwaardige behandeling krijgen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 90/388/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Artikel 1, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    Na het negende streepje worden de volgende streepjes ingevoegd:

"- "mobiele en persoonlijke communicatiediensten": diensten andere dan satellietdiensten, die geheel of gedeeltelijk bestaan in het tot stand brengen van radioverbindingen met één mobiele gebruiker en waarvoor geheel of gedeeltelijk gebruik wordt gemaakt van mobiele en persoonlijke communicatiesystemen;

  • "mobiele en persoonlijke communicatiesystemen": systemen die bestaan in de opbouw en de exploitatie van een mobiel-netinfrastructuur, al dan niet verbonden met aansluitpunten van het openbare net, ter ondersteuning van de doorgifte en de aanbieding van radiocommunicatiediensten aan mobiele gebruikers;";
  • b) 
    Het dertiende streepje komt als volgt te luiden:

"- "essentiële vereisten": niet-economische redenen van algemeen belang die een Lid-Staat ertoe kunnen bewegen, voorwaarden te stellen aan de opbouw en/of de exploitatie van telecommunicatienetten of aan het verrichten van telecommunicatiediensten. Deze redenen zijn de veiligheid van het functioneren van het net, het behoud van de netintegriteit, en, in gerechtvaardigde gevallen, de interoperabiliteit van diensten, de gegevensbescherming, de milieubescherming en planologische doelstellingen, alsmede het doelmatig gebruik van het frequentiespectrum en de vermijding van schadelijke interferentie tussen op radio gebaseerde telecommunicatiesystemen en andere technische systemen in de ruimte of op aarde.

Gegevensbescherming kan bestaan uit de bescherming van persoonlijke gegevens, het vertrouwelijke karakter van doorgegeven en/of opgeslagen informatie, alsook uit de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.".

  • 2. 
    Artikel 1, lid 2, komt als volgt te luiden:

"2. Deze richtlijn is niet van toepassing op telexdiensten.".

  • 3. 
    Na artikel 3 worden de artikelen 3 bis tot en met 3 quinquies ingevoegd:

"Artikel 3 bis

Naast de in artikel 2, lid 2, neergelegde verplichtingen, moeten de Lid-Staten bij het stellen van voorwaarden aan vergunningen of algemene machtigingen voor systemen voor mobiele en persoonlijke communicatie toezien op het volgende:

  • i) 
    in voorwaarden voor vergunningen mogen geen andere voorwaarden worden opgenomen dan die welke op grond van essentiële vereisten en, in het geval van systemen voor gebruik door het algemene publiek, op grond van voorschriften inzake openbare dienstverrichting in de vorm van handelsreglementeringen als bedoeld in artikel 3 gerechtvaardigd zijn;
  • ii) 
    de voorwaarden voor vergunningen voor exploitanten van mobiele netten moeten zorgen voor doorzichtig en niet-discriminerend gedrag van de exploitanten van vaste en mobiele netten ten opzichte van elkaar, bij gezamenlijk eigendom;
  • iii) 
    in voorwaarden voor vergunningen mogen geen ongerechtvaardigde technische beperkingen worden opgenomen. Met name mogen de Lid-Staten het combineren van vergunningen niet verhinderen, noch beperkingen stellen aan het aanbieden van uiteenlopende technologieën waarbij van onderscheiden frequenties gebruik gemaakt wordt, indien multinorm-apparatuur beschikbaar is.

Voor zover frequenties beschikbaar zijn, moeten de Lid-Staten volgens open, niet-discriminerende en doorzichtige procedures vergunningen verlenen.

De Lid-Staten mogen het aantal te verlenen vergunningen voor mobiele en persoonlijke communicatiesystemen uitsluitend beperken op grond van essentiële vereisten, en dan alleen in verband met het niet beschikbaar zijn van ruimte binnen het frequentiespectrum en indien het evenredigheidsbeginsel dit rechtvaardigt.

In procedures inzake de verlening van vergunningen mag rekening worden gehouden met voorschriften inzake openbare dienstverlening in de vorm van handelsreglementeringen als bedoeld in artikel 3, mits wordt gekozen voor de oplossing die de mededinging het minst beperkt. De betrokken voorwaarden in verband met handelsreglementeringen mogen aan de verleende vergunningen worden gehecht.

De Lid-Staten waaraan een verlengde tenuitvoerleggingstermijn voor de in artikel 3 quater bepaalde afschaffing van de beperkingen ten aanzien van de infrastructuur wordt toegestaan, zullen gedurende die periode geen vergunningen voor mobiele of persoonlijke communicatie meer verlenen aan telecommunicatieorganisaties of daarmee verbonden organisaties. Indien de telecommunicatieorganisaties in de bedoelde Lid-Staten niet of niet meer uitsluitende of bijzondere rechten, overeenkomstig artikel 2, eerste alinea, onder b) en c), voor de opbouw en het aanbieden van openbare netinfrastructuur genieten, worden zij niet op voorhand van dergelijke vergunningsprocedures uitgesloten.

Artikel 3 ter

Radiofrequenties voor specifieke communicatiediensten moeten op grond van objectieve criteria toegewezen worden. De procedures ervoor moeten doorzichtig zijn en op passende wijze bekend worden gemaakt.

De regeling voor toewijzing van frequenties die voor diensten op het gebied van mobiele en persoonlijke communicatie bestemd zijn, met inbegrip van plannen voor toekomstige uitbreiding van deze frequenties, wordt door de Lid-Staten jaarlijks volgens het in de bijlage opgenomen model bekend gemaakt of op verzoek beschikbaar gesteld.

De toewijzing moet op gezette tijden door de Lid-Staten worden herzien.

Artikel 3 quater

De Lid-Staten zorgen ervoor, dat alle thans voor exploitanten van mobiele en persoonlijke communicatiesystemen bestaande beperkingen ten aanzien van de opbouw van eigen infrastructuur, het gebruik van door derden aangeboden infrastructuur en het gezamenlijk gebruik van infrastructuur, andere diensten en terreinen, worden opgeheven, mits het gebruik van dergelijke infrastructuur beperkt blijft tot de in de vergunning of machtiging van de exploitant bepaalde werkzaamheden.

Artikel 3 quinquies

Onverminderd de toekomstige harmonisatie van nationale bepalingen inzake interconnectie in het kader van ONP zorgen de Lid-Staten ervoor, dat rechtstreekse interconnectie van mobiele communicatiesystemen onderling, alsmede van mobiele communicatiesystemen met vaste telecommunicatienetten is toegestaan. Om dit te bewerkstelligen worden beperkingen op interconnectie opgeheven.

De Lid-Staten zorgen ervoor, dat mobiele communicatiesystemen voor het publiek het recht op interconnectie met het openbare telecommunicatienet hebben. Hiertoe garanderen de Lid-Staten in de vergunningen voor mobiele diensten toegang tot het noodzakelijke aantal punten voor interconnectie met het openbare telecommunicatienet. De Lid-Staten zorgen ervoor, dat de technische interfaces die op dergelijke interconnectiepunten worden aangeboden, de minst beperkende interfaces zijn die gezien de functionaliteit van de mobiele diensten beschikbaar zijn.

De Lid-Staten zorgen ervoor, dat de voorwaarden voor interconnectie met het openbare telecommunicatienet van de telecommunicatieorganisaties op grond van objectieve criteria worden bepaald, en dat zij doorzichtig, niet-discriminerend en verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel zijn. De Lid-Staten zorgen ervoor dat, indien beroep wordt ingesteld, de nationale regelgevende instanties volledig inzake krijgen in de overeenkomsten inzake interconnectie en dat de desbetreffende informatie op verzoek aan de Commissie ter beschikking gesteld wordt.".

  • 4. 
    In de eerste zin van artikel 4 wordt vóór de woorden "openbare telecommunicatienetten" het woord "vaste" ingevoegd.

Artikel 2

  • 1. 
    Behoudens het bepaalde in lid 4 van dit artikel en onverminderd artikel 2 van Richtlijn 90/388/EEG weigeren de Lid-Staten niet om, uiterlijk na vaststelling van een besluit van het Europees Comité voor radiocommunicatie over de toewijzing van DCS 1800-frequenties en in elk geval vóór 1 januari 1998, vergunningen voor de exploitatie van mobiele systemen volgens de DCS 1800-norm toe te wijzen.
  • 2. 
    Behoudens het bepaalde in lid 4 van dit artikel weigeren de Lid-Staten met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn niet om vergunningen toe te wijzen voor openbare toegang/Telepoint-toepassingen, waaronder systemen die volgens de DECT-norm werken.
  • 3. 
    De Lid-Staten stellen geen beperkingen aan combinaties van mobiele technologieën en systemen, met name indien multinorm-apparatuur beschikbaar is. Wanneer bestaande vergunningen worden uitgebreid zodat zij ook op dergelijke combinaties betrekking hebben, zorgen de Lid-Staten ervoor dat een dergelijke uitbreiding in het licht van de bepalingen van lid 4 gerechtvaardigd is.
  • 4. 
    Indien nodig stellen de Lid-Staten maatregelen voor de tenuitvoerlegging van dit artikel vast, waarin rekening wordt gehouden met de verplichting te zorgen voor daadwerkelijke mededinging tussen de exploitanten die op de betrokken markten met elkaar concurreren.

Artikel 3

Uiterlijk negen maanden na inwerkingtreding van deze richtlijn verstrekken de Lid-Staten de Commissie informatie aan de hand waarvan de Commissie kan vaststellen of aan artikel 1 en artikel 2, lid 2, is voldaan.

Uiterlijk op 1 januari 1998 verstrekken de Lid-Staten de Commissie informatie aan de hand waarvan de Commissie kan vaststellen of aan artikel 2, lid 1, is voldaan.

Artikel 4

Lid-Staten met minder ontwikkelde netten kunnen, voor zover dit is te rechtvaardigen op grond van de noodzaak de vereiste structurele aanpassingen door te voeren, uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn verzoeken om verlenging met ten hoogste vijf jaar van de termijn voor de tenuitvoerlegging van alle of een aantal van de voorwaarden die in artikel 3 quater en artikel 3 quinquies, eerste alinea, van Richtlijn 90/388/EEG zijn gesteld. In een dergelijk verzoek moeten een gedetailleerde beschrijving van de voorgenomen aanpassingen en een nauwkeurige vaststelling van het voor de tenuitvoerlegging daarvan opgestelde tijdschema worden gegeven. De verstrekte informatie zal op verzoek aan alle belanghebbende partijen ter beschikking worden gesteld.

De Commissie zal dergelijke verzoeken beoordelen en binnen een termijn van drie maanden een met redenen omkleed besluit nemen over de verlening van de extra termijn als zodanig en over de gevolgen en de maximale duur daarvan.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 16 januari 1996.

Voor de Commissie

Karel VAN MIERT

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB nr. L 192 van 24. 7. 1990, blz. 10.
  • (2) 
    PB nr. L 256 van 26. 10. 1995, blz. 49.
  • (3) 
    PB nr. C 188 van 22. 7. 1995, blz. 3.
  • (4) 
    Resolutie A 4-0306/95.
  • (5) 
    PB nr. L 144 van 8. 6. 1991, blz. 45.
  • (6) 
    PB nr. C 213 van 6. 8. 1993, blz. 2.
  • (7) 
    PB nr. C 379 van 31. 12. 1994, blz. 4.

BIJLAGE

  • 1. 
    Aan mobiele systemen toegewezen frequentiebanden.

(Te specificeren: het aantal kanalen, de diensten waaraan deze zijn toegewezen en de datum van herziening van de toewijzing).

  • 2. 
    Frequentiebanden die het komende jaar voor mobiele systemen beschikbaar zullen worden gesteld.
  • 3. 
    Voorgenomen procedures om deze frequenties aan bestaande of nieuwe exploitanten toe te kennen.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.