Richtlijn 1995/51 - Wijziging van Richtlijn 90/388/EEG inzake de opheffing van de beperkingen op het gebruik van kabeltelevisienetten voor het verrichten van reeds geliberaliseerde telecommunicatiediensten

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31995L0051

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31995L0051

Richtlijn 95/51/EG van de Commissie van 18 oktober 1995 tot wijziging van Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie inzake de opheffing van de beperkingen op het gebruik van kabeltelevisienetten voor het verrichten van reeds geliberaliseerde telecommunicatiediensten

Publicatieblad Nr. L 256 van 26/10/1995 blz. 0049 - 0054

RICHTLIJN 95/51/EG VAN DE COMMISSIE van 18 oktober 1995 tot wijziging van Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie inzake de opheffing van de beperkingen op het gebruik van kabeltelevisienetten voor het verrichten van reeds geliberaliseerde telecommunicatiediensten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 90, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Door Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/46/EG (2), zijn bepaalde telecommunicatiediensten voor mededinging opengesteld en is de Lid-Staten verzocht de noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat elke marktdeelnemer het recht had dergelijke diensten te verrichten.

Met betrekking tot de spraaktelefoondienst ten behoeve van het publiek stond de Richtlijn de Lid-Staten toe, uitsluitende en bijzondere rechten te handhaven; de Raad erkent in zijn resolutie van 22 juli 1993 (3) dat deze uitzondering op 1 januari 1998 kan worden afgeschaft met een overgangsperiode voor sommige Lid-Staten.

Tijdens het door de Commissie in 1992 na haar mededeling van 21 oktober 1992 georganiseerde brede overleg over de situatie in de telecommunicatiesector werd de doeltreffendheid van de maatregelen tot liberalisering van de telecommunicatiesector - met name van de datacommunicatie, de diensten met een hoge toegevoegde waarde en de levering van data- en spraaktelefoondiensten aan grote ondernemingen en gesloten gebruikersgroepen - door vele leveranciers en gebruikers van diensten in twijfel getrokken.

  • (2) 
    De wettelijke beperkingen die het gebruik van een alternatieve infrastructuur voor het verrichten van geliberaliseerde diensten verbieden, zijn de belangrijkste oorzaak van deze aanhoudende probleemsituatie, en in het bijzonder de beperkingen op het gebruik van kabeltelevisienetten. Potentiële dienstverrichters zijn thans noodgedwongen afhankelijk van de transmissiecapaciteit - "huurlijnen" - die ter beschikking worden gesteld door de telecommunicatieorganisaties, die vaak ook concurrenten zijn op het gebied van de geliberaliseerde diensten. Ter opheffing van dit probleem heeft het Europees Parlement in zijn Resolutie van 20 april 1993 (4) de Commissie opgeroepen, zo spoedig mogelijk de nodige maatregelen te nemen om het bestaande infrastructuurpotentieel van de kabelnetten volledig voor telecommunicatiediensten te benutten en onverwijld de bestaande beperkingen in de Lid-Staten ten aanzien van het gebruik van de kabelnetwerken voor niet-gereserveerde diensten op te heffen.
  • (3) 
    Naar aanleiding van de resolutie heeft de Commissie twee studies voltooid betreffende het gebruik van kabeltelevisienetten en alternatieve infrastructuren voor het verrichten van de telecommunicatiediensten die krachtens het Gemeenschapsrecht reeds voor mededinging zijn opengesteld: "The effects of Liberalisation of Satellite Infrastructure on the Corporate and Closed User Group Market", Analysis, 1994 en "L'impact de l'autorisation de la fourniture de services de télécommunictions liberalisés par les câblo-opérateurs", Idate, 1994. De belangrijkste conclusies van deze studies beklemtonen de potentiële rol die onder meer kabeltelevisienetten kunnen spelen bij de tegemoetkoming aan de bezorgheid over de langzamer verlopende innovatie en de uitgestelde verspreiding van geliberaliseerde diensten in de Europese Gemeenschap. De openstelling van dergelijke netten zou ertoe bijdragen om de problemen van de hoge prijzen en het gebrek aan geschikte capaciteit, die grotendeels het gevolg zijn van de thans in de meeste Lid-Staten bestaande exclusiviteit bij het aanbieden van infrastructuur, te overwinnen. De door erkende aanbieders van kabeltelevisie geëxploiteerde netten bieden immers de mogelijkheden naast TV-uitzendingen een toenemend aantal diensten te leveren indien bijkomende investeringen worden gedaan. Het voorbeeld van de markt van de Verenigde Staten bewijst dat nieuwe diensten worden ontwikkeld die beeld en telecommunicatie combineren, waneer bepaalde wettelijke belemmeringen worden opgeheven.
  • (4) 
    Sommige Lid-Staten hebben daarom vroeger bestaande beperkingen op het verrichten van bepaalde data- en/of niet-gereserveerde telefoondiensten via kabeltelevisienetten opgeheven. Eén Lid-Staat staat spraaktelefonie toe. Andere Lid-Staten hebben evenwel strenge beperkingen gehandhaafd ten aanzien van het verrichten van andere diensten dan de verspreiding van televisieprogramma's via deze netten.
  • (5) 
    De thans door de Lid-Staten toegepaste beperkingen op het gebruik van kabeltelevisienetten voor het verrichten van andere diensten dan de verspreiding van televisieprogramma's, hebben ten doel te voorkomen dat de openbare spraaktelefoondiensten worden aangeboden via andere netten dan het openbare geschakelde telefoonnet, teneinde aldus de belangrijkste bron van inkomsten van de telecommunicatieorganisaties te beschermen.

Aan de meeste telecommunicatieorganisaties in de Gemeenschap zijn uitsluitende rechten verleend voor het aanbieden van spraaktelefoondiensten, teneinde hun de nodige financiële mogelijkheden te waarborgen voor de aanleg en de exploitatie van een universeel net, dit wil zeggen een net dat het gehele grondgebied bestrijkt en waarop elke dienstverlener of gebruiker op zijn verzoek binnen een redelijke termijn een aansluiting kan krijgen.

  • (6) 
    Aangezien deze beperkingen op het gebruik van kabeltelevisienetten voortvloeien uit staatsmaatregelen en op elk van de nationale markten waar zij bestaan ten doel hebben de telecommunicatieorganisaties die eigendom zij van de Lid-Staten en waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten hebben verleend, te bevoordelen, moeten deze beperkingen worden beoordeeld in het licht van artikel 90, lid 1, van het EG-Verdrag. Dit artikel verbiedt de Lid-Staten met betrekking tot dergelijke ondernemingen maatregelen te nemen of te handhaven, welke in strijd zijn met de regels van het Verdrag, met name met de mededingingsregels. Dit impliceert een verbod op het handhaven van maatregelen ten aanzien van telecommunicatieorganisaties, die leiden tot een beperking van het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap of tot misbruik van een machtspositie ten nadele van de gebruikers van een bepaalde dienst.
  • (7) 
    Het verlenen van uitsluitende rechten aan de telecommunicatieorganisaties met het oog op de terbeschikkingstelling van transmissiecapaciteit voor het verrichten van telecommunicatiediensten ten behoeve van het publiek en de daaruit voortvloeiende wettelijke beperkingen op het gebruik van kabeltelevisienetten voor andere doeleinden dan de verspreiding in de Gemeenschap van radio- en televisieprogramma's, met name voor nieuwe diensten zoals interactieve televisie en video op verzoek, alsmede voor multimediadiensten, welke op een andere wijze niet kunnen worden verricht, beperkt noodzakelijkerwijs de vrijheid, dergelijke diensten te leveren aan, of te betrekken van andere Lid-Staten. Dergelijke wettelijke beperkingen zijn niet te rechtvaardigen om redenen van openbare orde of op grond van wezenlijke vereisten, daar aan deze laatste, en in het bijzonder aan het wezenlijke vereiste van interoperabiliteit tussen de netten in geval van koppeling van kabeltelevisienetten en het telecommunicatienet, tegemoet kan worden gekomen door minder beperkende maatregelen zoals objectieve, niet-discriminerende en doorzichtige aanmeldings- of vergunningsvoorwaarden.
  • (8) 
    De maatregelen waarbij aan de telecommunicatieorganisaties uitsluitende rechten worden verleend inzake de beschikbaarstelling van transmissiecapaciteit, en de daaruit voortvloeiende wettelijke beperkingen op het gebruik van kabeltelevisieinfrastructuur voor het verrichten van andere telecommunicatiediensten die reeds aan mededinging onderworpen zijn, vormen derhalve een inbreuk op artikel 90 juncto artikel 59 van het Verdrag. Het feit dat de beperkingen zonder onderscheid van toepassing zijn op alle ondernemingen buiten de betrokken telecommunicatieorganisaties is niet voldoende om de voorkeursbehandeling van de laatstgenoemde buiten de werkingssfeer van artikel 59 van het Verdrag te doen vallen. Het is immers niet noodzakelijk, dat alle ondernemingen van een Lid-Staat worden bevoordeeld ten opzichte van buitenlandse ondernemingen. Het is voldoende dat de voorkeursbehandeling bepaalde nationale ondernemingen ten goede komt.
  • (9) 
    Artikel 86 van het Verdrag verbiedt als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt elk gedrag door één of meer ondernemingen met een machtspositie dat neerkomt op misbruik van die machtspositie op de gemeenschappelijke markt of een wezenlijk deel daarvan.
  • (10) 
    Op elke relevante nationale markt hebben de telecommunicatieorganisaties een machtspositie op het gebied van de beschikbaarstelling van de transmissiecapaciteit voor telecommunicatiediensten, daar zij als enigen beschikken over een openbaar telecommunicatienet dat het gehele grondgebied van de betrokken staten bestrijkt.

Een ander aspect van die machtspositie betreft de specifieke kenmerken van de markt, met name de zeer kapitaalintensieve aard ervan. Wegens de omvang van de investeringen die vereist zijn om een nieuw, gelijkwaardig net te ontwikken, is men in zeer hoge mate afhankelijk van het gebruik van de bestaande netten. Dit vergroot de structurele machtspositie van de betrokken telecommunicatieorganisaties en vormt een potentiële belemmering van de toegang tot de markt. Ten derde trekken de telecommunicatieorganisaties dank zij hun marktaandeel tevens profijt van gedetailleerde informatie over de telecommunicatiestromen, waarover nieuwkomers op de markt niet kunnen beschikken. Het gaat hierbij onder meer om gegevens betreffende het gebruikspatroon van de abonnees, die noodzakelijk zijn om zich te kunnen aanpassen aan de behoeften van specifieke groepen van gebruikers, en om informatie over de prijselasticiteit van de vraag in elk marktsegment en in elke regio van het betrokken land. Ten slotte vormt het feit dat de betrokken telecommunicatieorganisaties uitsluitende rechten met betrekking tot het aanbieden van spraaktelefonie genieten ook een versterking van hun machtspositie op de aangrenzende maar onderscheiden markt voor telecommunicatiecapaciteit.

  • (11) 
    De loutere totstandbrenging van een machtspositie op een bepaalde markt door de verlening van een uitsluitend recht is op zichzelf niet onverenigbaar met artikel 86. Een Lid-Staat mag evenwel geen wettelijk monopolie handhaven wanneer de betrokken onderneming ertoe wordt gedwongen of aangezet, om misbruik te maken van haar machtspositie op een manier die de handel tussen Lid-Staten ongunstig kan beïnvloeden.
  • (12) 
    Het verbod op het gebruik van andere infrastructuur en met name van kabeltelevisienetten voor het verrichten van telecommunicatiediensten heeft de telecommunicatieorganisaties ertoe aangemoedigd in vergelijking met andere landen hoge prijzen te vragen, en dit terwijl de innovatie op het gebied van Europese bedrijfsnetten en het verlenen van concurrerende diensten, alsmede de concrete uitwerking van de in het rapport "Europe and the global information society" voorgestelde toepassingen in beslissende mate afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van infrastruktruur, met name huurlijnen, tegen afnemende kosten. De tarieven voor dergelijke hoge-capaciteitsinfrastructuur liggen in de Gemeenschap gemiddeld tienmaal hoger dan die welke in Noord-Amerika voor een gelijke capaciteit over een gelijke afstand gelden. Bij gebreke van een gegronde reden, bij voorbeeld hogere kosten, moeten deze tarieven worden beschouwd als een misbruik in de zin van artikel 86, onder a).

Deze hoge prijzen in de Gemeenschap zijn een rechtstreeks gevolg van de beperkingen die door de Lid-Staten zijn opgelegd inzake het gebruik van andere infrastructuur dan die van de telecommunicatieorganisaties, met name die van de kabeltelevisie-exploitanten, bij het verrichten van telecommunicatiediensten. Dergelijke hoge prijzen zijn niet uitsluitend te verklaren door de kosten, gezien de aanzienlijke tariefverschillen tussen Lid-Staten waar een vergelijkbare kostenstructuur mag worden verwacht.

  • (13) 
    Daarenboven beperken de overheidsmaatregelen die de kabeltelevisie-exploitanten beletten, om in concurrentie met de telecommunicatieorganisaties transmissiecapaciteit aan te bieden voor het verrichten van geliberaliseerde diensten, het totale aanbod van capaciteit op de markt en nemen zij voor de telecommunicatieorganisaties elke stimulans weg om de capaciteit van hun netten snel te vergroten, de gemiddelde kosten te verlagen en lagere tarieven toe te passen. De dientengevolge hoge tarieven van de telecommunicatieorganisaties voor de door deze organisaties aangeboden basisinfrastructuur en de beperkte beschikbaarheid van basisinfrastructuur waarover door derden geliberaliseerde diensten kunnen worden aangeboden, hebben een veralgemeende ontwikkeling van snelle bedrijfsnetten, de raadpleging op afstand van databanken door zowel bedrijven als particuliere gebruikers en de ontwikkeling van innoverende diensten zoals telebankieren, afstandsonderwijs, computerondersteunde verkoop enz. vertraagd (zie de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 1994 "Groenboek inzake de liberalisering van telecommunicatie-infrastructuur en kabeltelevisienetwerken: Deel een"). De netten van de telecommunicatieorganisaties kunnen thans niet aan de gehele potentiële vraag naar transmissiecapaciteit op de markt voor de verrichting van de betrokken telecommunicatiediensten voldoen, zoals gebruikers en leveranciers van deze beklemtonen (zie Mededeling aan het Europees Parlement en de Raad betreffende het overleg over het overzicht van de situatie in de sector telecommunicatiediensten, van 28 april 1993, blz. 5, punt 2. Uit deze resultaten van het onderzoek blijkt derhalve dat de verplichting om huurlijnen op verzoek ter beschikking te stellen op zichzelf niet voldoende was om beperkingen op de toegang tot de markten voor telecommunicatiediensten en op de keuzevrijheid van de gebruiker te voorkomen).

De huidige beperkingen op het gebruik van kabeltelevisienetten voor het verrichten van dergelijke diensten doen derhalve een situatie ontstaan waarin de uitoefening door de telecommunicatieorganisaties van hun uitsluitende recht om transmissiecapaciteit voor openbare telecommunicatiediensten te leveren, op zichzelf reeds leidt tot een vertraging in de zin van artikel 86, onder b), van het Verdrag, van de ontwikkeling van met name nieuwe toepassingen, zoals betaling per uitzending, interactieve televisie en video op verzoek, alsmede van multimediadiensten die audiovisuele en telecommunicatiediensten combineren, in de Gemeenschap. Al deze diensten kunnen vaak niet op afdoende wijze worden verricht over de netten van de telecommunicatieorganisaties.

Wegens de beperkingen op het aantal diensten dat zij mogen aanbieden, stellen de exploitanten van kabeltelevisie investeringen in hun netten overigens vaak uit, in het bijzonder investeringen in de invoering van optische vezel, die rendabel zouden kunnen zijn indien zij over een groter aantal diensten konden worden afgeschreven. De beperkingen op het gebruik van kabeltelevisienetten voor het verrichten van andere diensten dan het doorgeven van omroepprogramma's leiden derhalve ook tot een vertraging in de ontwikkeling van nieuwe telecommunicatiemiddelen en multimediadiensten en remmen aldus de technische vooruitgang in deze sector af.

  • (14) 
    Tenslotte kan, zoals door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zijn arrest van 19 maart 1991, zaak C-202/88, Frankrijk tegen Commissie (1), werd gesteld, een stelsel van onvervalste mededinging, zoals geregeld in het Verdrag, slechts worden gegarandeerd indien wordt gezorgd voor gelijke kansen voor de onderscheiden marktdeelnemers. Wanneer aan één onderneming die telecommunicatiediensten aanbiedt, met uitsluiting van alle andere de taak wordt opgedragen het noodzakelijke basismateriaal, dit wil zeggen de transmissiecapaciteit, te leveren aan alle ondernemingen die telecommunicatiediensten aanbieden, komt dit er echter op neer dat deze onderneming de bevoegdheid wordt toegekend naar eigen goeddunken te bepalen welke diensten door haar concurrenten kunnen worden aangeboden, alsmede tegen welke kosten en in welke perioden, en dat zij een greep op hun cliënten en op het door hun concurrenten in het leven geroepen verkeer behoudt, zodat zij een duidelijk voordeel ten opzichte van haar concurrenten heeft.
  • (15) 
    De uitsluitende rechten die aan de telecommunicatieorganisaties zijn toegekend voor het aanbieden van transmissiecapaciteit voor telecommunicatiediensten aan het publiek en de daaruit voortvloeiende beperkingen op het gebruik van kabeltelevisienetten voor het verrichten van geliberaliseerde diensten, zijn derhalve onverenigbaar met artikel 90, lid 1, juncto artikel 86 van het Verdrag. Artikel 90, lid 2, van het Verdrag voorziet in een uitzondering op artikel 86 in gevallen waarin de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de aan de telecommunicatieorganisaties toevertrouwde bijzondere taken zou verhinderen. Op grond van deze bepaling heeft de Commissie een onderzoek ingesteld naar de gevolgen van de liberalisering van het gebruik van de kabelnetten voor het verrichten van telecommunicatie- en multimediadiensten.

Ingevolge Richtlijn 90/338/EEG kunnen de Lid-Staten tot een bepaalde datum het aanbieden van spraaktelefoondiensten blijven reserveren voor hun nationale telecommunicatieorganisatie om voldoende inkomsten te garanderen voor het aanleggen van een universeel telefoonnet. Spraaktelefonie wordt in artikel 1 van Richtlijn 90/388/EEG gedefinieerd als de commerciële exploitatie ten behoeve van het publiek van direct transport en schakeling van spraak in real-time van en naar aansluitpunten van het geschakelde openbaar net, waarvan iedere gebruiker van op een dergelijk aansluitpunt aangesloten apparatuur gebruik kan maken om met een ander aansluitpunt te communiceren. Wanneer kabeltelevisienetten worden omgevormd tot geschakelde netten die spraaktelefonie aanbieden aan elke abonnee, dienen dergelijke netten eveneens als openbare geschakelde netten te worden beschouwd, en hun aansluitpunten als aansluitpunten van dergelijke netten. Spraakdiensten die worden aangeboden via een dergelijk net zouden dan als spraaktelefonie te beschouwen zijn, waarvan het aanbieden via kabeltelevisienetten krachtens artikel 2 van Richtlijn 90/388/EEG door de Lid-Staten nog steeds kan worden verboden.

Een dergelijk tijdelijk verbod op het verrichten van spraaktelefoondiensten via het kabeltelevisienet kan wellicht om dezelfde reden gerechtvaardigd zijn als bij telecommunicatienetten. Wanneer geschakelde spraakdiensten en/of transparante transmissiecapaciteit daarentegen via kabeltelevisienetten worden aangeboden aan besloten gebruikersgroepen, zijn deze netten niet te beschouwen als openbare geschakelde netten en mogen de Lid-Staten geen beperkingen opleggen ten aanzien van het aanbieden van de betrokken diensten, zelfs niet wanneer daarbij gebruik wordt gemaakt van één aansluitpunt van het openbare geschakelde net.

Behalve het geval van de spraaktelefoondienst is geen enkele andere beperking op het aanbieden van geliberaliseerde diensten op grond van artikel 90, lid 2, gerechtvaardigd, met name gezien de zeer kleine bijdrage aan de omzet van de telecommunicatieorganisaties, die wordt geleverd door de diensten die thans via hun eigen netten worden aangeboden maar waarvoor de kabeltelevisienetten een alternatief zouden kunnen zijn. Er zij aan herinnerd, dat de maatregelen tot liberalisering van de spraaktelefonie rekening moeten houden met de noodzaak, een universele dienst - welke inhoud in de toekomst aan dit concept ook wordt gegeven - te financieren (zie punt V.2 in de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 3 mei 1995).

  • (16) 
    De afschaffing van de huidige beperkingen op het gebruik van kabeltelevisienetten voor het aanbieden van diensten staat niet in de weg aan de mogelijkheid, dezelfde vergunnings- of aanmeldingsprocedures voor te schrijven als voor het verrichten van dezelfde diensten over het openbare telecommunicatienet.
  • (17) 
    Voor de verspreiding van voor het publiek bestemde audiovisuele programma's over deze netten blijven specifieke regels gelden, die door de Lid-Staten in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld. De bepalingen van deze richtlijn zijn daarop derhalve niet van toepassing.
  • (18) 
    Wanneer Lid-Staten het recht om kabeltelevisienetten en telecommunicatienetten aan te leggen aan dezelfde onderneming toekennen, brengen zij de betrokken ondernemingen in een positie waarin deze niet worden aangezet om de gebruikers te winnen voor het net dat het best geschikt is voor het aanbieden van de betrokken dienst, zolang zij nog vrije capaciteit hebben op het andere net. In dat geval heeft de onderneming er daarentegen belang bij, om het gebruik van de kabelinfrastructuur voor het verstrekken van niet-gereserveerde diensten overdreven duur te maken, teneinde het verkeer op hun telecommunicatienetten te doen toenemen. De invoering van eerlijke mededinging zal vaak specifieke maatregelen vereisen, waarbij rekening wordt gehouden met de concrete omstandigheden op de betrokken markten. Gezien de uiteenlopende omstandigheden in de diverse Lid-Staten zijn de nationale autoriteiten het best in staat te bepalen welke maatregelen het meest geschikt zijn en in het bijzonder of een scheiding van beide activiteiten noodzakelijk is. In de vroege stadia van een liberaliseringsproces zijn een nauwlettend toezicht op kruissubsidiëring en een doorzichtige boekhouding van wezenlijk belang. Om op eventuele misbruiken toezicht te kunnen houden, moeten de Lid-Staten derhalve op zijn minst een duidelijke scheiding van de boekhouding van de beide soorten activiteiten opleggen, maar in feite verdient een volledige structurele scheiding de voorkeur.
  • (19) 
    Om toezicht op eventuele misbruiken in de vorm van kruissubsidiëring tussen de omroeptaken van de kabeltelevisie-exploitanten, die in een bepaald gebied op basis van uitsluitende rechten worden verricht, en hun activiteiten als aanbieder van capaciteit voor telecommunicatiediensten mogelijk te maken, dienen de Lid-Staten de nodige doorzichtigheid te garanderen met betrekking tot het eventuele gebruik van middelen van de ene activiteit om een machtspositie op de andere markt te versterken. Gezien de complexiteit van de boekhouding van netexploitanten is het uiterst moeilijk kruissubsidies tussen de gereserveerde activiteiten en de onder marktomstandigheden geleverde diensten op te sporen. Het is derhalve noodzakelijk dat deze kabeltelevisie-exploitanten afzonderlijke boekhoudingen voeren, waarin met name afzonderlijk de kosten en ontvangsten worden geboekt, die voortkomen uit het verrichten van de diensten die op basis van uitsluitende rechten worden verstrekt en die welke onder marktomstandigheden worden aangeboden, zodra zij met hun telecommunicatieactiviteiten in het vergunningsgebied een aanzienlijke omzet behalen. Voorlopig kan een omzet van meer dan 50 miljoen ecu in het algemeen als een aanzienlijke omzet worden beschouwd. Wanneer dit voorschrift aan de betrokken onderneming een buitensporige last zou opleggen, kunnen de Lid-Staten voor beperkte perioden uitstel toestaan, mits de Commissie vooraf in kennis wordt gesteld van de motivering van dat uitstel.

De betrokken exploitanten moeten een geschikt kostenberekeningssysteem toepassen, dat door accountants kan worden gecontroleerd en dat een overlegging van de geboekte bedragen mogelijk maakt.

Bij de hierboven bedoelde scheiding van de boekhoudingen dienen op zijn minst de beginselen te worden toegepast die zijn neergelegd in artikel 10, lid 2, van Richtlijn 92/44/EEG van de Raad van 5 juni 1992 betreffende de toepassing van Open Network Provision (ONP) op huurlijnen (1), laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 94/439/EG van de Commissie (2). Voor hybride diensten, die zowel elementen van gereserveerde als van concurrerende diensten omvatten, zou een onderscheid moeten worden gemaakt tussen de kosten van elk van die elementen.

  • (20) 
    Indien door de betrokken Lid-Staat geen concurrerend systeem voor het aanbieden van de betrokken diensten aan huis is toegestaan, zal de Commissie intussen opnieuw nagaan of een gescheiden boekhouding toereikend is om misbruiken te voorkomen, en bepalen of een dergelijke gemeenschappelijke bepaling niet leidt tot een beperking van het potentiële aanbod van transmissiecapaciteit ten nadele van de aanbieders van diensten in het betrokken gebied, dan wel of bijkomende maatregelen noodzakelijk zijn.
  • (21) 
    De Lid-Staten moeten ervan afzien nieuwe maatregelen in te voeren die ten doel of ten gevolge hebben dat het met deze richtlijn beoogde resultaat in gevaar wordt gebracht,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 90/388/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Artikel 1, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    het vijfde streepje komt te luiden:

"- "telecommunicatiediensten": diensten die geheel of gedeeltelijk bestaan in de overdracht en/of routering van signalen over een telecommunicatienet;";

  • b) 
    na het laatste streepje wordt de volgende tekst toegevoegd:

"- "kabeltelevisienetten": elke infrastructuur met kabels waarvoor door een Lid-Staat een vergunning is afgegeven voor het doorgeven of verspreiden van radio- en televisieprogramma's aan het publiek.

Deze richtlijn laat de specifieke regels onverlet die door de Lid-Staten in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld met betrekking tot de verspreiding van voor het publiek bestemde audiovisuele programma's en de inhoud van die programma's.".

  • 2. 
    Na artikel 4, tweede alinea, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"De Lid-Staten - trekken alle beperkingen op het aanbieden van transmissiecapaciteit via kabeltelevisienetten in en staan het gebruik van kabelnetten toe voor het verstrekken van telecommunicatiediensten, met uitzondering van spraaktelefoondiensten;

  • dragen er zorg voor dat de onderlinge verbinding tussen kabeltelevisienetten en het openbare telecommunicatienet voor dat doel is toegestaan, inzonderheid de verbinding met huurlijnen, en dat de beperkingen inzake de rechtstreekse onderlinge verbinding van kabeltelevisienetten door kabeltelevisie-exploitanten worden opgeheven.".

Artikel 2

Bij de opheffing van de beperkingen op het gebruik van kabeltelevisienetten nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen ter waarborging van boekhoudkundige doorzichtigheid en ter voorkoming van discriminerend gedrag wanneer een exploitant die een uitsluitend recht heeft om openbare telecommunicatienetinfrastructuur aan te bieden, tevens kabeltelevisienetinfrastructuur aanbiedt; zij leggen met name een gescheiden boekhouding op voor de verrichtingen via elk net en voor de activiteit van de exploitant als leverancier van telecommunicatiediensten.

Indien een exploitant een uitsluitend recht heeft om in een bepaald gebied openbare kabeltelevisienetinfrastructuur aan te bieden, dragen de Lid-Staten er tevens zorg voor dat deze exploitant een afzonderlijke boekhouding voert betreffende zijn activiteit als aanbieder van netcapaciteit voor telecommunicatiediensten, zodra hij een omzet behaalt op de markt voor telecommunicatiediensten, met uitzondering van de verspreiding van radio- en televisieomroepdiensten in het betrokken geografische gebied van meer dan 50 miljoen ecu. Indien dat voorschrift aan de betrokken onderneming een buitensporige last zou opleggen, kunnen de Lid-Staten voor beperkte perioden uitstel toestaan, mits de Commissie vooraf in kennis wordt gesteld van de motivering van dat uitstel.

Wanneer een zelfde exploitant beide netten of beide diensten als bedoeld in de eerste alinea aanbiedt, maakt de Commissie voor 1 januari 1998 een algemene beoordeling van de consequenties van een dergelijke vorm van gezamenlijk aanbod in het licht van de doelstellingen van deze richtlijn.

Artikel 3

De Lid-Staten verschaffen de Commissie uiterlijk negen maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn de nodige informatie om de Commissie in staat te stellen na te gaan of de artikelen 1 en 2 zijn nageleefd.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op 1 januari 1996.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 1995.

Voor de Commissie Karel VAN MIERT Lid van de Commissie

  • (1) 
    Jurisprudentie 1991, blz. I-1271, rechtsoverweging 51.
  • (1) 
    PB nr. L 165 van 19. 6. 1992, blz. 27.
  • (2) 
    PB nr. L 181 van 15. 7. 1994, blz. 40.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.