Verordening 1985/2220 - Gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwprodukten

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31985R2220

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31985R2220

Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie van 22 juli 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwprodukten

Publicatieblad Nr. L 205 van 03/08/1985 blz. 0005 - 0011

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 19 blz. 0055

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 36 blz. 0206

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 19 blz. 0055

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 36 blz. 0206

*****

VERORDENING (EEG) Nr. 2220/85 VAN DE COMMISSIE

van 22 juli 1985

tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwprodukten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2727/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1018/84 (2), en met name op artikel 7, lid 5, artikel 8, lid 4, artikel 12, lid 2, artikel 15, leden 3 en 5, en artikel 16, lid 6, en de overeenkomstige bepalingen van de andere verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der markten voor landbouwprodukten, alsmede op andere bepalingen van verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der markten, die voor hun toepassing een zekerheid voorschrijven,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 525/77 van de Raad van 14 maart 1977 tot instelling van een steunregeling voor de produktie van ananasconserven (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1699/85 (4), en met name op artikel 8,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1079/77 van de Raad van 17 mei 1977 inzake een medeverantwoordelijkheidsheffing en maatregelen ter verruiming van de markten in de sector melk en zuivelprodukten (5), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1302/85 (6), en met name op artikel 3,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2169/81 van de Raad van 27 juli 1981 tot vaststelling van de algemene voorschriften van de steunregeling voor katoen (7), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1462/84 (8), en met name op artikel 5, lid 3,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1431/82 van de Raad van 18 mei 1982 houdende bijzondere maatregelen voor erwten, tuin- en veldbonen en niet-bittere lupinen (9), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1485/85 (10), en met name op artikel 3, lid 5,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1677/85 van de Raad van 11 juni 1985 inzake de monetaire compenserende bedragen in de landbouwsector (11),

Overwegende dat luidens een groot aantal bepalingen in communautaire landbouwverordeningen het stellen van een zekerheid wordt geëist als garantie voor de betaling van een bedrag dat is verschuldigd, als een verplichting niet wordt nagekomen; dat evenwel de ervaring heeft aangetoond dat deze eis in de praktijk op zeer uiteenlopende manieren wordt geïnterpreteerd; dat bijgevolg om ongelijke concurrentievoorwaarden te voorkomen deze eis vollediger moet worden omschreven;

Overwegende dat in het bijzonder de vorm van de zekerheid moet worden omschreven;

Overwegende dat vele bepalingen in de communautaire landbouwverordeningen bepalen dat de gestelde zekerheid wordt verbeurd wanneer een verplichting waarvoor een zekerheid is gesteld, niet wordt nagekomen zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen niet-nakoming van primaire en van secundaire of ondergeschikte verplichtingen; dat uit een oogpunt van billijkheid onderscheid moet worden gemaakt tussen de gevolgen van niet-nakoming van een primaire verplichting en de gevolgen van niet-nakoming van een secundaire of ondergeschikte verplichting; dat in het bijzonder moet worden bepaald dat wanneer dit mogelijk is slechts een deel van de zekerheid wordt verbeurd wanneer in feite aan de primaire verplichting is voldaan maar de uiterste termijn hiervoor iets is overschreden of wanneer een ondergeschikte verplichting niet is nagekomen;

Overwegende dat tussen de gevolgen van niet-nakoming van een verplichting geen onderscheid moet worden gemaakt op grond van de vraag of hiervoor al dan niet een voorschot werd ontvangen; dat dienovereenkomstig voor zekerheden die voor voorschotten worden gesteld afzonderlijke regels gelden;

Overwegende dat de kosten voor het stellen van een zekerheid, zowel voor degene die de zekerheid stelt als voor de bevoegde autoriteiten, in geen verhouding kunnen staan tot het bedrag waarvan de betaling door de zekerheid wordt gegarandeerd, wanneer dit bedrag beneden een bepaalde grens ligt; dat de bevoegde autoriteiten derhalve het recht moeten hebben van het eisen van een zekerheid af te zien voor de betaling van een bedrag beneden die grens; dat bovendien de bevoegde autoriteiten moeten worden gemachtigd van het eisen van een zekerheid af te zien, wanneer de aard van de voor de nakoming van de verplichtingen verantwoordelijke partij zulks onnodig maakt;

Overwegende dat een bevoegde autoriteit het recht moet hebben een aangeboden zekerheid te weigeren, wanneer zij van oordeel is dat de zekerheid ontoereikend is;

Overwegende dat, in de gevallen waarin dit niet elders is geschied, een termijn moet worden vastgesteld voor het leveren van de bewijzen die zijn vereist om een zekerheid te kunnen vrijgeven;

Overwegende dat voor de representatieve koers die moet worden gebruikt voor de omrekening van een in Ecu uitgedrukte zekerheid in nationale valuta, het feit, waardoor het bedrag wordt verschuldigd, als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 1676/85 van de Raad van 11 juni 1985 inzake de waarde van de rekeneenheid en de omrekeningskoersen die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid moeten worden toegepast (1), moet worden omschreven;

Overwegende dat de procedure die moet worden gevolgd wanneer een zekerheid is verbeurd moet worden vastgesteld;

Overwegende dat de Commissie in staat moet worden gesteld toezicht te houden op de toepassing van de bepalingen inzake zekerheden;

Overwegende dat in deze verordening de regels worden vastgesteld die in het algemeen voor alle sectoren en alle produkten gelden tenzij in specifieke communautaire wetgeving voor een sector afwijkende bepalingen zijn vastgesteld; dat de specifieke bepalingen die voor een bepaalde sector gelden zullen worden toegepast tot het ogenblik dat zij worden ingetrokken of gewijzigd;

Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van alle betrokken Comités van beheer,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

TITEL I

Toepassingsgebied van de verordening

Artikel 1

In deze verordening worden de bepalingen vastgesteld voor de zekerheidstelling in het kader van de hierna genoemde verordeningen of van uitvoeringsverordeningen, tenzij in die verordeningen anders is bepaald:

  • a) 
    Verordeningen tot vaststelling van de gemeenschappelijke marktordeningen voor landbouwprodukten:
  • Verordening nr. 136/66/EEG (oliën en vetten) (2),
  • Verordening (EEG) nr. 804/68 (melk en zuivelprodukten) (3),
  • Verordening (EEG) nr. 805/68 (rundvlees) (4),
  • Verordening (EEG) nr. 727/70 (ruwe tabak) (5),
  • Verordening (EEG) nr. 2358/71 (zaaizaad) (6),
  • Verordening (EEG) nr. 1035/72 (groenten en fruit) (7),
  • Verordening (EEG) nr. 2727/75 (granen),
  • Verordening (EEG) nr. 2759/75 (varkensvlees) (8),
  • Verordening (EEG) nr. 2771/75 (eieren) (9),
  • Verordening (EEG) nr. 2777/75 (slachtpluimvee) (10),
  • Verordening (EEG) nr. 1418/76 (rijst) (11),
  • Verordening (EEG) 516/77 (verwerkte groenten en fruit) (12),
  • Verordening (EEG) nr. 1117/78 (gedroogde voedergewassen) (13),
  • Verordening (EEG) nr. 337/79 (wijn) (14),
  • Verordening (EEG) nr. 1837/80 (schape- en geitevlees) (15),
  • Verordening (EEG) nr. 1785/81 (suiker) (16),
  • Verordening (EEG) nr. 3796/81 (visserijprodukten) (17);
  • b) 
    Verordening (EEG) nr. 525/77 (ananasconserven);
  • c) 
    Verordening (EEG) nr. 1079/77 (medeverantwoordelijkheidsheffing);
  • d) 
    Verordening (EEG) nr. 2169/81 (steunregeling voor katoen);
  • e) 
    Verordening (EEG) nr. 1431/82 (bijzondere maatregelen voor erwten, tuin- en veldbonen en niet-bittere lupinen);
  • f) 
    Verordening (EEG) nr. 1677/85 (monetaire maatregelen in de landbouwsector).

Artikel 2

Deze verordening is niet van toepassing op zekerheden die zijn gesteld als garantie voor de betaling van bij invoer of bij uitvoer verschuldigde rechten als bedoeld in de artikelen 1 en 10 van Richtlijn 79/623/EEG van de Raad (18).

Artikel 3

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a) 
    »zekerheid": de verzekering dat een bepaald bedrag wordt betaald of verbeurd aan een bevoegde autoriteit, als een bepaalde verplichting niet wordt nagekomen.

Deze verordening is van toepassing in alle gevallen waarin, in de in artikel 1 genoemde verordeningen, is voorzien in een zekerheid die aan deze definitie beantwoordt, ongeacht of de specifieke term »zekerheid" is gebruikt;

  • b) 
    »algemene zekerheid": een zekerheid die bij de bevoegde autoriteit wordt gesteld, als garantie voor het nakomen van meer dan één verplichting;
  • c) 
    »verplichting": een bij een verordening opgelegde eis, of een geheel van zulke eisen, om een handeling te verrichten of zich daarvan te onthouden;
  • d) 
    »bevoegde autoriteit": hetzij de autoriteit die bevoegd is tot het aanvaarden van een zekerheid, hetzij de autoriteit die bevoegd is om te besluiten of een zekerheid op grond van de toepasselijke regeling wordt vrijgegeven of verbeurd.

TITEL II

Verplichting tot zekerheidstelling

Artikel 4

Een zekerheid moet worden gesteld door of voor degene die verantwoordelijk is voor de betaling van een bedrag, dat is verschuldigd wanneer een verplichting niet wordt nagekomen.

Artikel 5

  • 1. 
    De bevoegde autoriteit behoeft geen zekerheidstelling te eisen, wanneer het te garanderen bedrag minder dan 100 Ecu bedraagt.
  • 2. 
    Bij toepassing van het bepaalde in lid 1 verbindt de betrokkene zich er schriftelijk toe een bedrag te betalen dat gelijkwaardig is aan het bedrag dat van hem zou zijn gevorderd als hij een zekerheid had gesteld en deze vervolgens geheel of gedeeltelijk verbeurd zou zijn verklaard.
  • 3. 
    Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing ingeval de zekerheid betrekking heeft op een invoer-, uitvoer- of voorfixatiecertificaat.

Artikel 6

De bevoegde autoriteit behoeft geen zekerheid te eisen, wanneer de partij die verantwoordelijk is voor het nakomen van de verplichtingen:

  • a) 
    een overheidsorgaan is dat functies van een overheidsinstantie vervult,
  • b) 
    een particuliere instelling is die, onder staatstoezicht, functies als vorenbedoeld vervult.

Artikel 7

  • 1. 
    Voor de omrekening in nationale valuta van een in Ecu vastgestelde zekerheid worden de volgende representatieve koersen gebruikt:
  • a) 
    zekerheden voor voorschotten: de koers die is gebruikt voor de berekening van het voorschot;
  • b) 
    zekerheden voor offertes in het kader van een communautaire inschrijvingsprocedure: de koers die geldt op de laatste dag voor indiening van de offertes;
  • c) 
    alle andere zekerheden: de koers die geldt op de dag waarop de zekerheid van kracht wordt.
  • 2. 
    Als een algemene zekerheid is gesteld, moet voor de zekerheid voor een specifieke transactie de koers worden toegepast die geldt op de dag waarop de zekerheid van kracht had moeten worden als geen algemene zekerheidstelling had plaatsgevonden.

TITEL III

Vorm van de zekerheid

Artikel 8

  • 1. 
    Een zekerheid kan worden gesteld via:
  • a) 
    een deposito in contanten als nader omschreven in de artikelen 13 en 14, en/of
  • b) 
    een borg als omschreven in artikel 16, lid 1.
  • 2. 
    De bevoegde autoriteit kan bepalen dat de zekerheid ook kan worden gesteld via:
  • a) 
    het verstrekken van een hypotheek, en/of
  • b) 
    het verpanden van kasdeposito's bij een bank, en/of
  • c) 
    het verpanden van erkende vorderingen op overheidsinstanties of staatsfondsen, op voorwaarde dat zij opeisbaar en betaalbaar zijn en daarop geen andere vordering voorrang heeft, en/of
  • d) 
    het verpanden van in de betrokken Lid-Staat verhandelbare obligaties, op voorwaarde dat deze zijn uitgegeven of gewaarborgd door die Lid-Staat, en/of
  • e) 
    het verpanden van door hypotheekinstellingen uitgegeven pandbrieven die op een effectenbeurs worden genoteerd en te koop zijn op de vrije markt, op voorwaarde dat de kredietwaarde gelijk is aan die van staatsobligaties.
  • 3. 
    De bevoegde autoriteit kan aanvullende voorwaarden stellen voor het aanvaarden van zekerheden als genoemd in lid 2.

Artikel 9

De bevoegde autoriteit weigert of eist vervanging van iedere zekerheid die zij inadequaat of ontoereikend acht of die slechts zekerheid biedt voor een te korte periode. Artikel 10

  • 1. 
    a) Een goed waarop overeenkomstig artikel 8, lid 2, sub a), een hypotheek wordt verstrekt of obligaties dan wel pandbrieven die overeenkomstig artikel 8, lid 2, sub d) en e), worden verpand, moeten op het ogenblik waarop de zekerheid wordt gesteld, een realiseerbare waarde hebben die overeenkomt met ten minste 115 % van de waarde van de vereiste zekerheid.
  • b) 
    De realiseerbare waarde van de obligaties of de pandbrieven wordt op basis van de laatst beschikbare notering bepaald.
  • c) 
    Een bevoegde autoriteit mag een zekerheid als bedoeld in artikel 8, lid 2, sub a), d) en e), alleen aanvaarden wanneer de partij die deze zekerheid aanbiedt zich er schriftelijk toe verbindt hetzij te zorgen voor een aanvullende zekerheid, hetzij de oorspronkelijke zekerheid te vervangen, wanneer de realiseerbare waarde van het goed, de obligaties of de pandbrieven in kwestie gedurende een periode van ten minste drie maanden beneden 105 % van de vereiste zekerheid ligt. Deze schriftelijke verbintenis is niet vereist als de nationale wetgeving dit reeds voorschrijft. De bevoegde autoriteiten moeten de waarde van dergelijke goederen, obligaties en pandbrieven regelmatig opnieuw onderzoeken.
  • 2. 
    a) De realiseerbare waarde van een zekerheid als bedoeld in artikel 8, lid 2, sub a), d) en e), wordt bepaald door de bevoegde autoriteit met inachtneming van de voorziene kosten van realisatie.
  • b) 
    De partij die de zekerheid stelt, dient op verzoek van de bevoegde autoriteit het bewijs te leveren van de realiseerbare waarde ervan.

Artikel 11

  • 1. 
    Iedere zekerheid mag worden vervangen door een andere.

Goedkeuring van de bevoegde autoriteit is echter vereist in de volgende gevallen:

  • a) 
    wanneer de oorspronkelijke zekerheid is verbeurd doch nog niet is gerealiseerd, of
  • b) 
    wanneer de vervangende zekerheid er een is als genoemd in artikel 8, lid 2,
  • 2. 
    Een algemene zekerheid kan worden vervangen door een andere algemene zekerheid op voorwaarde dat deze nieuwe algemene zekerheid ten minste het gedeelte van de oorspronkelijke algemene zekerheid dekt dat, op het tijdstip van de vervanging, dient ter verzekering van de nakoming van één of meer overeengekomen verplichtingen.

Artikel 12

De zekerheid wordt gesteld of uitgedrukt in de valuta van de Lid-Staat waar de betrokken bevoegde autoriteit is gevestigd.

Artikel 13

Wanneer een deposito wordt overgemaakt, wordt het eerst als zekerheid in aanmerking genomen, wanneer de bevoegde autoriteit de zekerheid heeft dat zij over het bedrag ervan kan beschikken.

Artikel 14

  • 1. 
    Een cheque die is gegarandeerd door een door de Lid-Staat van de bevoegde autoriteit daartoe erkende financiële instelling, wordt beschouwd als een deposito in contanten. De bevoegde autoriteit is eerst verplicht een gegarandeerde cheque te innen wanneer de periode gedurende welke de garantie geldt binnenkort afloopt.
  • 2. 
    Andere dan de in lid 1 bedoelde cheques worden eerst als zekerheid in aanmerking genomen, wanneer de bevoegde autoriteit de zekerheid heeft dat zij over het bedrag ervan kan beschikken.
  • 3. 
    Alle door de financiële instelling gemaakte kosten worden gedragen door de partij die de zekerheid stelt.

Artikel 15

Aan de partij die een zekerheid stelt in de vorm van een deposito in contanten, wordt geen interest betaald.

Artikel 16

  • 1. 
    De borg dient zijn normale verblijfplaats te hebben in de Gemeenschap of er een vestiging te hebben en, onverminderd de bepalingen van het Verdrag met betrekking tot het vrij verlenen van diensten, aanvaard te zijn door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waar de zekerheid wordt gesteld. De borg verbindt zich door een schriftelijke borgstelling.
  • 2. 
    In een schriftelijke borgstelling moeten ten minste worden opgenomen:
  • a) 
    de verplichting of, in het geval van een algemene zekerheid, de soort(en) verplichtingen, waarvan de naleving door betaling van een som geld wordt gegarandeerd;
  • b) 
    het maximumbedrag waarvoor de borg zich verbindt;
  • c) 
    de verklaring dat de borg zich gezamenlijk en hoofdelijk met de partij die voor de nakoming van de verplichting verantwoordelijk is, verbindt om binnen 30 dagen na het verzoek van de bevoegde autoriteit, binnen de grenzen van de borgtocht, ieder bedrag te betalen dat opeisbaar is wegens het verbeuren van een zekerheid.
  • 3. 
    De bevoegde autoriteit kan een door de borg via telecommunicatie gegeven schriftelijke verklaring aanvaarden als schriftelijke zekerheidstelling. In dat geval neemt de bevoegde autoriteit alle maatregelen die nodig zijn om ervan verzekerd te zijn dat de telecommunicatie authentiek is.
  • 4. 
    Wanneer reeds een algemene schriftelijke zekerheidstelling is gegeven, bepaalt de bevoegde autoriteit welke procedure moet worden gevolgd opdat deze algemene zekerheid geheel of gedeeltelijk als garantie gaat dienen voor een specifieke verplichting. Artikel 17

Zodra een gedeelte van een algemene zekerheid is bestemd om als garantie te dienen voor een specifieke verplichting, moet het beschikbare saldo van de algemene zekerheid opnieuw worden berekend.

TITEL IV

Voorschotten

Artikel 18

De bepalingen van deze titel:

  • zijn van toepassing in alle gevallen waarin in het kader van een specifieke regeling een voorschot kan worden betaald alvorens aan de verplichting is voldaan,
  • zijn van toepassing op de vooruitbetalingen als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad (1).

Artikel 19

  • 1. 
    De waarborg wordt vrijgegeven, wanneer
  • a) 
    is vastgesteld dat de betrokkene definitief recht heeft op het voorschot, of
  • b) 
    het voorschot, verhoogd met de in de specifieke communautaire regeling vastgestelde toeslag, is terugbetaald.
  • 2. 
    Wanneer de uiterste termijn voor het leveren van het bewijs dat de betrokkene definitief recht heeft op het voorschot is verstreken zonder dat dit bewijs werd geleverd, past de bevoegde autoriteit onmiddellijk de procedure van artikel 29 toe.

Voor zover de communautaire wetgeving daarin voorziet kan bedoeld bewijs evenwel nog worden geleverd na de uiterste termijn bedoeld in de vorige alinea; de zekerheid wordt dan gedeeltelijk terugbetaald.

  • 3. 
    Wanneer de in de communautaire wetgeving voorkomende bepalingen inzake overmacht inhouden dat alleen het voorschot kan worden terugbetaald, gelden de volgende bijkomende voorwaarden:
  • a) 
    de omstandigheden die worden aangevoerd als overmacht moeten uiterlijk 30 dagen na de dag waarop de betrokken partij kennis heeft gekregen van omstandigheden die een beroep op overmacht zouden kunnen rechtvaardigen aan de bevoegde autoriteit worden meegedeeld,
  • b) 
    de betrokkene gaat binnen 30 dagen na de dag waarop de bevoegde autoriteit om terugbetaling heeft verzocht over tot terugbetaling van het voorschot of van het betrokken gedeelte ervan.

Indien de sub a) en b) bedoelde voorwaarden niet in acht worden genomen, gelden voor de terugbetaling de voorwaarden die van toepassing zijn wanneer zich geen geval van overmacht voordoet.

TITEL V

Vrijgeven en verbeuren van andere zekerheden dan die bedoeld in titel IV

Artikel 20

  • 1. 
    Een verplichting kan primaire, secundaire en ondergeschikte eisen omvatten.
  • 2. 
    Een primaire eis is een eis die van fundamentele betekenis is in verband met de doelstellingen van de verordening waarbij deze eis wordt opgelegd, en die bestaat in de verplichting om een handeling te verrichten of zich daarvan te onthouden.
  • 3. 
    Een secundaire eis is een eis tot het inachtnemen van de uiterste termijn voor het nakomen van een primaire eis.
  • 4. 
    Een ondergeschikte eis is iedere andere eis die bij een verordening wordt opgelegd.
  • 5. 
    Deze titel is niet van toepassing wanneer de specifieke communautaire regeling de primaire eisen niet heeft vastgesteld.

Artikel 21

De zekerheid wordt vrijgegeven zodra het bij de specifieke verordening voorgeschreven bewijs is geleverd dat aan alle primaire, secundaire en ondergeschikte eisen is voldaan.

Artikel 22

  • 1. 
    Een zekerheid wordt volledig verbeurd voor de hoeveelheid waarvoor een primaire eis niet is nagekomen.
  • 2. 
    Een primaire eis wordt beschouwd als niet te zijn nagekomen wanneer het bij de specifieke verordening voorgeschreven bewijs niet wordt geleverd binnen de termijn die voor het leveren van dat bewijs is vastgesteld, behalve in geval van overmacht.

De in artikel 29 bedoelde procedure voor de inning van het verbeurde bedrag wordt onmiddellijk ingeleid.

  • 3. 
    Wanneer binnen 18 maanden na de in lid 2 bedoelde termijn het bewijs wordt geleverd dat aan alle primaire eisen is voldaan, wordt 85 % van het verbeurde bedrag terugbetaald. Wanneer binnen 18 maanden na de in lid 2 bedoelde termijn het bewijs wordt geleverd dat aan alle primaire eisen is voldaan, maar aan de desbetreffende secundaire eis niet is voldaan, is het bedrag dat wordt terugbetaald gelijk aan het bedrag dat zou zijn vrijgegeven in een geval van toepassing van artikel 23, lid 2, verminderd met 15 % van het betrokken gedeelte van het gegaranderde bedrag.
  • 4. 
    Er vindt geen terugbetaling plaats wanneer het bewijs na het verstrijken van de in lid 3 bedoelde termijn van 18 maanden wordt geleverd.

Artikel 23

  • 1. 
    Wanneer binnen de hiervoor vastgestelde termijn het bij de specifieke verordening voorgeschreven bewijs wordt geleverd dat alle primaire eisen zijn nagekomen, en een secundaire eis niet is nagekomen, wordt de zekerheid gedeeltelijk vrijgegeven en het saldo van de betrokken zekerheid verbeurd. De in artikel 29 bedoelde procedure voor de inning van het betrokken bedrag wordt onmiddellijk ingeleid.
  • 2. 
    Het vrij te geven gedeelte is het betrokken gedeelte van het gegarandeerde bedrag verminderd met:
  • a) 
    15 % en
  • b) 
    - 10 % van het na aftrek van de 15 % resterende bedrag voor elke dag waarmee:
  • een maximumtermijn van 40 dagen of minder is overschreden,
  • een minimumtermijn van 40 dagen of minder niet in acht is genomen;
  • 5 % van het na aftrek van de 15 % resterende bedrag voor elke dag waarmee:
  • een maximumtermijn van ten minste 41 en ten hoogste 80 dagen is overschreden,
  • een minimumtermijn van ten minste 41 en ten hoogste 80 dagen niet in acht is genomen;
  • 2 % van het na aftrek van de 15 % resterende bedrag voor elke dag waarmee:
  • een maximumtermijn van 81 dagen of meer is overschreden,
  • een minimumtermijn van 81 dagen of meer niet in acht is genomen.
  • 3. 
    Dit artikel is niet van toepassing op termijnen die zijn vastgesteld voor het aanvragen of het gebruik van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten, noch op termijnen met betrekking tot de vaststelling van invoer- en uitvoerheffingen en uitvoerrestituties in het kader van een openbare inschrijving.

Artikel 24

  • 1. 
    Niet-nakoming van een of meer ondergeschikte eisen heeft het verbeuren van 15 % van het corresponderende gedeelte van de zekerheid tot gevolg.
  • 2. 
    De in artikel 29 bedoelde procedure voor de inning van het verbeurde bedrag wordt onmiddellijk ingeleid.
  • 3. 
    Dit artikel blijft buiten toepassing indien artikel 22, lid 3, wordt toegepast.

Artikel 25

Wanneer het bewijs wordt geleverd dat alle primaire eisen zijn nagekomen, maar als zowel een secundaire als een ondergeschikte eis niet zijn nagekomen, zijn de artikelen 23 en 24 van toepassing en is het totale bedrag dat wordt verbeurd gelijk aan het bedrag dat wordt verbeurd overeenkomstig artikel 23 vermeerderd met 15 % van het bedrag dat zou zijn vrijgegeven indien aan alle ondergeschikte eisen was voldaan.

Artikel 26

Het totale verbeurde bedrag mag niet hoger zijn dan 100 % van de zekerheid welke voor het relevante deel werd gesteld.

Artikel 27

  • 1. 
    Op verzoek wordt een zekerheid gedeeltelijk vrijgegeven wanneer het daartoe voorgeschreven bewijs is geleverd voor een gedeelte van een hoeveelheid produkt, op voorwaarde dat dit gedeelte niet kleiner is dan een minimumhoeveelheid die is vastgesteld in de verordening op grond waarvan de zekerheid moet worden gesteld.

Ingeval er geen minimumhoeveelheid is bepaald in de communautaire regeling op grond waarvan de zekerheid moet worden gesteld, mag de bevoegde autoriteit het aantal gedeelten waarin een zekerheid wordt vrijgegeven, beperken en een minimumbedrag per gedeelte bepalen.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteit kan bepalen dat de zekerheid alleen geheel of gedeeltelijk wordt vrijgegeven nadat een schriftelijk verzoek daartoe is ingediend.
  • 3. 
    In het geval van zekerheden die overeenkomstig artikel 10, lid 1, meer dan 100 % dekken van het bedrag ten belope waarvan zekerheid dient te worden gesteld, wordt het gedeelte van de zekerheid dat 100 % overschrijdt vrijgegeven wanneer het saldo van de zekerheid definitief wordt vrijgegeven of verbeurd.

Artikel 28

  • 1. 
    Wanneer geen tijdslimiet is vastgesteld voor het indienen van de bewijsstukken voor het vrijgeven van een zekerheid, geldt als uiterste termijn:
  • a) 
    12 maanden na de uiterste datum waarop alle primaire eisen moeten zijn nagekomen, of
  • b) 
    wanneer een dergelijke tijdslimiet niet is vastgesteld, 12 maanden na de datum waarop alle primaire verplichtingen zijn nagekomen.
  • 2. 
    In geen geval mag de in lid 1 bedoelde termijn meer bedragen dan 3 jaar na de datum waarop de zekerheid voor een bepaalde transactie is gesteld, behoudens in geval van overmacht.

TITEL VI

Algemene bepalingen

Artikel 29

Wanneer de bevoegde autoriteit kennis draagt van de elementen die tot volledige of gedeeltelijke verbeurte van de zekerheid leiden, eist zij onverwijld betaling van betrokkene van het bedrag van de verbeurde zekerheid, welke betaling dient te geschieden binnen een maximumtermijn van 30 dagen te rekenen vanaf de dag waarop de eis tot betaling is gedaan. Wanneer de betaling niet heeft plaatsgevonden binnen de voorgeschreven termijn moet de bevoegde autoriteit:

  • a) 
    onverwijld de in artikel 8, lid 1, sub a), bedoelde zekerheid innen;
  • b) 
    onverwijld van de in artikel 8, lid 1, sub b), bedoelde borg betaling eisen, waarbij een termijn wordt toegestaan van ten hoogste 30 dagen vanaf de dag van het verzoek om betaling;
  • c) 
    onverwijld de nodige maatregelen nemen:
  • i) 
    om de in artikel 8, lid 2, sub a), c), d) en e), bedoelde zekerheden om te zetten in contanten opdat zij de beschikking krijgt over het verbeurde bedrag,
  • ii) 
    om de beschikking te krijgen over bij de bank gedeponeerde kasdeposito's.

De bevoegde autoriteit kan, zonder vooraf betaling te eisen van de betrokkene, onverwijld definitief de in artikel 8, lid 1, sub a), bedoelde zekerheid innen.

Artikel 30

De Commissie kan volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG en van de overeenkomstige artikelen van de andere verordeningen inzake gemeenschappelijke ordening van de markten afwijkingen toestaan op de hiervóór vastgestelde voorschriften.

TITEL VII

Mededelingen

Artikel 31

  • 1. 
    Uiterlijk op 31 juli van elk jaar doen de Lid-Staten de Commissie, voor het voorafgaande jaar, mededeling van het totale aantal en het totale bedrag van de verbeurde zekerheden, in alle fasen van de procedure van artikel 29, met aanduiding van de zekerheden waarvoor de Lid-Staat, en die waarvoor de Commissie is gecrediteerd.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde inlichtingen worden verstrekt per communautaire bepaling op grond waarvan waarborgen moeten worden gesteld.
  • 3. 
    Over zekerheden met een waarde van 1 000 Ecu of minder behoeven geen inlichtingen te worden verstrekt.
  • 4. 
    De inlichtingen moeten zowel de gegevens bevatten over de rechtstreeks door de betrokken partij betaalde bedragen, als over de via realisering van een zekerheid ingevorderde bedragen.
  • 5. 
    De Commissie zendt de Lid-Staten een samenvatting van de op grond van dit artikel verstrekte inlichtingen.

Artikel 32

  • 1. 
    De Lid-Staten doen de Commissie mededeling van de soorten instellingen die zijn gemachtigd om garanties te geven en van de ter zake vastgestelde voorwaarden. Wijzigingen in de soorten instellingen waaraan bovenbedoelde machtiging is verleend en in de daarvoor vastgestelde voorwaarden worden eveneens medegedeeld. De Commissie licht de andere Lid-Staten in.
  • 2. 
    De Lid-Staten waarvan de bevoegde autoriteiten artikel 8, lid 2, toepassen, doen de Commissie mededeling van de soorten zekerheden die in het kader van die bepaling worden aanvaard en van de ter zake vastgestelde voorwaarden.

Artikel 33

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 1986.

Zij is van toepassing op de op of na die datum gestelde zekerheden, alsmede op de algemene zekerheden die met ingang van die datum worden gebruikt om de nakoming van een of meer bijzonderde verplichtingen te garanderen.

Op verzoek van de betrokkene is zij toepasselijk op de vóór genoemde datum gestelde zekerheden die nog niet zijn vrijgegeven of verbeurd.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 22 juli 1985.

Voor de Commissie

Frans ANDRIESSEN

Vice-Voorzitter

  • (1) 
    PB nr. L 281 van 1. 11. 1975, blz. 1.
  • (2) 
    PB nr. L 107 van 19. 4. 1984, blz. 1.
  • (3) 
    PB nr. L 73 van 21. 3. 1977, blz. 46.
  • (4) 
    PB nr. L 163 van 22. 6. 1985, blz. 12.
  • (5) 
    PB nr. L 131 van 26. 5. 1977, blz. 6.
  • (6) 
    PB nr. L 137 van 27. 5. 1985, blz. 9.
  • (7) 
    PB nr. L 211 van 31. 7. 1981, blz. 2.
  • (8) 
    PB nr. L 142 van 29. 5. 1984, blz. 1.
  • (9) 
    PB nr. L 162 van 12. 6. 1982, blz. 28.
  • (10) 
    PB nr. L 151 van 10. 6. 1985, blz. 7.
  • (11) 
    PB nr. L 164 van 24. 6. 1985, blz. 6.
  • (1) 
    PB nr. L 164 van 24. 6. 1985, blz. 1.
  • (2) 
    PB nr. 172 van 30. 9. 1966, blz. 3025/66.
  • (3) 
    PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 13.
  • (4) 
    PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 24.
  • (5) 
    PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 1.
  • (6) 
    PB nr. L 246 van 5. 11. 1971, blz. 1.
  • (7) 
    PB nr. L 118 van 20. 5. 1972, blz. 1.
  • (8) 
    PB nr. L 282 van 1. 11. 1975, blz. 1.
  • (9) 
    PB nr. L 282 van 1. 11. 1975, blz. 49.
  • (10) 
    PB nr. L 282 van 1. 11. 1975, blz. 77.
  • (11) 
    PB nr. L 166 van 25. 6. 1976, blz. 1.
  • (12) 
    PB nr. L 73 van 21. 3. 1977, blz. 1.
  • (13) 
    PB nr. L 142 van 30. 5. 1978, blz. 2.
  • (14) 
    PB nr. L 54 van 5. 3. 1979, blz. 1.
  • (15) 
    PB nr. L 183 van 16. 7. 1980, blz. 1.
  • (16) 
    PB nr. L 177 van 1. 7. 1981, blz. 4.
  • (17) 
    PB nr. L 379 van 31. 12. 1981, blz. 1.
  • (18) 
    PB nr. L 179 van 17. 7. 1979, blz. 31.
  • (1) 
    PB nr. L 62 van 7. 3. 1980, blz. 5.

( 12 ) PB NR . L 73 VAN 21 . 3 . 1977, BLZ . 1 .

( 13 ) PB NR . L 142 VAN 30 . 5 . 1978, BLZ . 2 .

( 14 ) PB NR . L 54 VAN 5 . 3 . 1979, BLZ . 1 .

( 15 ) PB NR . L 183 VAN 16 . 7 . 1980, BLZ . 1 .

( 16 ) PB NR . L 177 VAN 1 . 7 . 1981, BLZ . 4 .

( 17 ) PB NR . L 379 VAN 31 . 12 . 1981, BLZ . 1 .

( 18 ) PB NR . L 179 VAN 17 . 7 . 1979, BLZ . 31 .

( 1 ) PB NR . L 62 VAN 7 . 3 . 1980, BLZ . 5 .

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.