Richtlijn 1985/384 - Onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31985L0384

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31985L0384

Richtlijn 85/384/EEG van de Raad van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten

Publicatieblad Nr. L 223 van 21/08/1985 blz. 0015 - 0025

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 06 Deel 3 blz. 0009

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 06 Deel 3 blz. 0009

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 2 blz. 0099

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 2 blz. 0099

*****

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 10 juni 1985

inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten

(85/384/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 49, 57 en 66,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat krachtens het Verdrag ieder verschil in behandeling op grond van nationaliteit inzake vestiging en verrichten van diensten sedert het einde van de overgangsperiode is verboden; dat het aldus verwezenlijkte beginsel met name ook van toepassing is op de afgifte van een vergunning die eventueel vereist is voor de toegang tot de werkzaamheden op het gebied van de architectuur, alsmede op de inschrijving of aansluiting bij beroeps- of bedrijfsorganisaties;

Overwegende dat het evenwel dienstig lijkt zekere bepalingen vast te stellen ter vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten voor de werkzaamheden op het gebied van de architectuur;

Overwegende dat de Lid-Staten krachtens het Verdrag geen enkele vorm van steun mogen verlenen waardoor de vestigingsvoorwaarden kunnen worden vervalst;

Overwegende dat artikel 57, lid 1, van het Verdrag de vaststelling voorschrijft van richtlijnen inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels;

Overwegende dat de architectonische schepping, de kwaliteit van de constructies, de harmonieuze inpassing daarvan in het omringende milieu, de instandhouding van natuurlijke landschappen en stadsgezichten alsmede van het collectieve en particuliere erfgoed, van openbaar belang zijn; dat de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels derhalve moet worden gebaseerd op kwalitatieve en kwantitatieve criteria die waarborgen dat de houders van de erkende diploma's, certificaten en andere titels begrip hebben voor en uitdrukking kunnen geven aan de behoeften van individuen, sociale groepen en collectiviteiten op het stuk van de ruimtelijke ordening, het ontwerp, de planning en de verwezenlijking van constructies, het behoud en de exploitatie van het gebouwde erfgoed en de instandhouding van het natuurlijke evenwicht;

Overwegende dat de opleidingen voor de beroepsbeoefenaars op het gebied van de architectuur thans onderling sterke verschillen vertonen; dat het echter dienstig is de opleidingen voor de uitoefening van deze werkzaamheden onder de beroepstitel van architect meer met elkaar in overeenstemming te brengen;

Overwegende dat in bepaalde Lid-Staten voor de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden op het gebied van de architectuur bij de wet het bezit van een diploma op het gebied van de architectuur als voorwaarde wordt gesteld; dat in sommige andere Lid-Staten, waar deze eis niet geldt, echter wel het recht tot het voeren van de beroepstitel van architect bij de wet is geregeld; dat tenslotte in sommige Lid-Staten waar geen van deze twee gevallen zich voordoen, wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot of de uitoefening van die werkzaamheden onder de beroepstitel van architect in voorbereiding zijn; dat derhalve de voorwaarden voor toegang tot en uitoefening van die werkzaamheden in die Lid-Staten nog niet vaststaan; dat voor wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ervan wordt uitgegaan dat deze diploma's, certificaten en andere titels in de Lid-Staat van afgifte toegang tot en uitoefening van bepaalde werkzaamheden mogelijk maken; dat derhalve de erkenning van bepaalde getuigschriften krachtens deze richtlijn slechts van kracht behoort te blijven voor zover de houders ervan krachtens de nog vast te stellen wettelijke bepalingen in de Lid-Staat van afgifte van die getuigschriften toegang tot de werkzaamheden onder de beroepstitel van architect zullen hebben;

Overwegende dat de toegang tot de wettelijke beroepstitel van architect in sommige Lid-Staten afhankelijk wordt gesteld niet alleen van het verwerven van diploma's, certificaten of andere titels, maar tevens van de voltooiing van een stage tijdens welke praktijkervaring wordt opgedaan; dat het, aangezien hierover nog geen convergentie bestaat tussen de Lid-Staten, om eventuele moeilijkheden te voorkomen, noodzakelijk is een passende praktijkervaring in een andere Lid-Staat over een periode van gelijke duur als voldoende voorwaarde te erkennen;

Overwegende dat de verwijzing in artikel 1, lid 2, naar de »werkzaamheden op het gebied van de architectuur die gewoonlijk onder de beroepstitel van architect worden verricht", welke verwijzing haar rechtvaardiging vindt in de situatie die zich in enkele Lid-Staten voordoet, uitsluitend ten doel heeft de werkingssfeer van de onderhavige richtlijn aan te geven en er niet op gericht is een juridische definitie te geven van de werkzaamheden in de sector architectuur;

Overwegende dat in de meeste Lid-Staten de werkzaamheden op het gebied van de architectuur in rechte of in feite worden uitgeoefend door personen die de benaming van architect, al dan niet vergezeld van een andere benaming, voeren zonder daarom het monopolie van de uitoefening van deze werkzaamheden te hebben, tenzij in de wet het tegendeel is vermeld; dat vorengenoemde werkzaamheden, of sommige daarvan, eveneens kunnen worden uitgeoefend door andere beroepsbeoefenaars, met name door ingenieurs die een bijzondere opleiding hebben genoten op het gebied van de bouwkunde of de bouwkunst;

Overwegende dat de onderlinge erkenning van de titels de toegang tot en de uitoefening van de betrokken werkzaamheden zal vergemakkelijken;

Overwegende dat er in sommige Lid-Staten wettelijke bepalingen bestaan die de mogelijkheid bieden om, in uitzonderlijke gevallen en in afwijking van de gewoonlijk voor de toegang tot de wettige beroepstitel van architect gestelde opleidingseisen, deze titel te verlenen aan een, overigens zeer klein aantal kunstenaars, wier werk blijk geeft van buitengewoon talent op het gebied van de architectuur; dat voor deze architecten in deze richtlijn een regeling moet worden getroffen, te meer omdat zij vaak een internationale faam hebben;

Overwegende dat de erkenning van verscheidene van de bestaande diploma's, certificaten en andere titels die vermeld zijn in de artikelen 10, 11 en 12, ten doel heeft de houders van deze diploma's, certificaten en andere titels de mogelijkheid te bieden om zich in andere Lid-Staten te vestigen of aldaar diensten te verrichten, zulks met onmiddellijke ingang; dat de plotselinge invoering van deze bepaling in het Groothertogdom Luxemburg, gezien de beperktheid van zijn grondgebied, verstoring van de concurrentie teweeg kan brengen en de beroepsuitoefening kan ontwrichten; dat het bijgevolg gerechtvaardigd is deze Lid-Staat extra aanpassingstijd toe te kennen;

Overwegende dat, aangezien een richtlijn inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels niet noodzakelijkerwijs de materiële gelijkwaardigheid inhoudt van de opleidingen waarop deze diploma's, certificaten en andere titels betrekking hebben, het voeren van de opleidingstitel uitsluitend in de taal van de Lid-Staat van oorsprong of herkomst dient te worden toegestaan;

Overwegende dat de Lid-Staten, om de toepassing van deze richtlijn door hun nationale administraties te vergemakkelijken, kunnen bepalen dat de begunstigden die aan de daarin gestelde opleidingsvoorwaarden voldoen, te zamen met hun opleidingstitel een certificaat van de bevoegde instanties van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst dienen over te leggen, waarin wordt verklaard dat deze titels met de in de richtlijn bedoelde titels overeenstemmen;

Overwegende dat de nationale voorschriften op het gebied van gedrag en betrouwbaarheid als norm voor de toegang tot de werkzaamheden mogen worden gehanteerd, wanneer vestiging plaatsvindt; dat hier voorts onderscheid dient te worden gemaakt tussen de gevallen waarin de betrokkenen nog nooit werkzaamheden op het gebied van de architectuur hebben verricht en die waarin zij dergelijke werkzaamheden reeds in een andere Lid-Staat hebben verricht;

Overwegende dat in het geval van het verrichten van diensten het stellen van de eis van inschrijving of aansluiting bij beroeps- of bedrijfsorganisaties, welke verband houdt met het vaste en permanente karakter van zijn werkzaamheden in de ontvangende Lid-Staat, ongetwijfeld wegens het tijdelijke karakter van zijn werkzaamheid een belemmering zou betekenen voor degene die deze diensten verricht; dat deze eis derhalve niet mag worden gesteld; dat evenwel in dit geval het tuchtrechtelijke toezicht waartoe deze beroeps- of bedrijfsorganisaties de bevoegdheid hebben, moet plaatsvinden; dat hiertoe, onder voorbehoud van toepassing van artikel 62 van het Verdrag, in de mogelijkheid dient te worden voorzien de begunstigde te verplichten de bevoegde autoriteit van de ontvangende Lid-Staat in kennis te stellen van de dienstverrichting;

Overwegende dat, ten aanzien van de werkzaamheden in loondienst op het gebied van de architectuur, Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (1) geen specifieke bepalingen over goed gedrag en betrouwbaarheid, beroepsdiscipline en het voeren van een titel voor de gereglementeerde beroepen bevat; dat de desbetreffende regelingen naar gelang van de Lid-Staten zowel op werknemers als op zelfstandigen worden of kunnen worden toegepast; dat de werkzaamheden op het gebied van de architectuur in verscheidene Lid-Staten afhankelijk zijn gesteld van het bezit van een diploma, certificaat of andere titel; dat deze werkzaamheden zowel door zelfstandigen als door werknemers of ook afwisselend als werknemer en als zelfstandige door dezelfde personen gedurende hun loopbaan worden uitgeoefend; dat het, voor een werkelijke bevordering van het vrije verkeer van deze beroepsbeoefenaars binnen de Gemeenschap, derhalve noodzakelijk lijkt het toepassingsgebied van deze richtlijn uit te breiden tot werknemers die werkzaam zijn op het gebied van de architectuur;

Overwegende dat bij de onderhavige richtlijn een onderlinge erkenning wordt ingevoerd van de diploma's, certificaten en andere titels die toegang geven tot een beroepsactiviteit zonder dat tegelijkertijd de nationale bepalingen betreffende de opleiding worden gecooerdineerd; dat bovendien het aantal betrokken beroepsbeoefenaars sterk van Lid-Staat tot Lid-Staat verschilt; dat de Commissie onder deze omstandigheden de toepassing van de richtlijn tijdens de eerste jaren met bijzondere aandacht moet volgen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

WERKINGSSFEER

Artikel 1

  • 1. 
    Deze richtlijn is van toepassing op de werkzaamheden op het gebied van de architectuur.
  • 2. 
    In de zin van deze richtlijn worden onder werkzaamheden op het gebied van de architectuur de werkzaamheden verstaan die gewoonlijk onder de beroepstitel van architect worden verricht.

HOOFDSTUK II

DIPLOMA'S, CERTIFICATEN EN ANDERE TITELS DIE TOEGANG GEVEN TOT DE WERKZAAMHEDEN OP HET GEBIED VAN DE ARCHITECTUUR ONDER DE BEROEPSTITEL VAN ARCHITECT

Artikel 2

Elke Lid-Staat erkent de door de overige Lid-Staten aan de onderdanen van de Lid-Staten afgegeven diploma's, certificaten en andere titels die behaald zijn na een opleiding welke beantwoordt aan de eisen van de artikelen 3 en 4, en wel door daaraan, met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect, onder de in artikel 23, lid 1, gestelde voorwaarden, op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf afgegeven diploma's, certificaten en andere titels.

Artikel 3

De opleidingen die worden afgesloten met de in artikel 2 bedoelde diploma's, certificaten en andere titels, moeten worden gegeven door middel van studies op universitair niveau die hoofdzakelijk betrekking hebben op de architectuur. Dergelijke studies, waarbij evenveel aandacht moet worden besteed aan de theoretische als aan de praktische aspecten van de architectuuropleiding, moeten de verwerving waarborgen van:

  • 1. 
    het vermogen tot architectonische vormgeving die zowel aan esthetische als aan technische eisen voldoet;
  • 2. 
    passende kennis van de geschiedenis en de theorie der architectuur en aanverwante kunstvormen, technologische vakken en menswetenschappen;
  • 3. 
    kennis van de beeldende kunsten voor zover deze van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de architectonische vormgeving;
  • 4. 
    passende kennis van stedebouwkunde, planologie en de daarbij gebruikte technieken;
  • 5. 
    inzicht in de relatie tussen mensen en architectonische constructies en tussen architectonische constructies en hun omgeving, alsmede in de noodzaak om architectonische constructies en de ruimten daartussen af te stemmen op menselijke behoeften en maatstaven;
  • 6. 
    inzicht in het architectenberoep en de rol van de architect in de maatschappij, met name bij het maken van projecten waarin rekening wordt gehouden met sociale factoren;
  • 7. 
    inzicht in de methoden van onderzoek en van voorbereiding bij het maken van projecten;
  • 8. 
    inzicht in de problemen op het gebied van het constructief ontwerp, de constructie en de civiele bouwkunde in verband met het ontwerpen van gebouwen;
  • 9. 
    passende kennis van de natuurkundige en technologische vraagstukken, alsmede van de functie van het gebouw met het oog op het verschaffen van comfort en bescherming tegen weersomstandigheden;
  • 10. 
    technische bekwaamheid als ontwerper ten einde, binnen de door begrotingsfactoren en bouwvoorschriften gestelde grenzen, te kunnen voldoen aan de eisen van de gebruikers van het betrokken gebouw;
  • 11. 
    passende kennis van de industrieën, organisaties, voorschriften en procedures die een rol spelen bij de omzetting van ontwerpen in gebouwen en het inpassen van plannen in de planologie.

Artikel 4

  • 1. 
    De in artikel 2 bedoelde opleiding moet beantwoorden aan de eisen van artikel 3 en tevens voldoen aan de volgende voorwaarden:
  • a) 
    de totale duur van de opleiding moet ten minste hetzij vier jaar full-time studie aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling, hetzij zes jaar studie, waarvan ten minste drie jaar full-time, aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling bedragen;
  • b) 
    de opleiding moet met goed gevolg worden afgesloten door een examen op universitair niveau.

In afwijking van de eerste alinea wordt eveneens als beantwoordend aan artikel 2 erkend, de driejarige opleiding van de »Fachhochschulen" in de Bondsrepubliek Duitsland die bestaat op het tijdstip van de kennisgeving van deze richtlijn, voldoet aan de eisen van artikel 3 en in die Lid-Staat toegang geeft tot de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect, op voorwaarde dat deze opleiding wordt aangevuld met een periode van beroepservaring van vier jaar in de Bondsrepubliek Duitsland, afgesloten met het behalen van een certificaat dat is afgegeven door de beroepsorde op wier ledenlijst de architect die voor de bepalingen van deze richtlijn in aanmerking wil komen, is ingeschreven. De beroepsorde moet tevoren beoordelen of de door de betrokken architect verrichte werkzaamheden op het gebied van de architectuur overtuigende toepassingen zijn van het geheel van de in artikel 3 genoemde kennis. Dit certificaat wordt afgegeven volgens dezelfde procedure als die welke voor de inschrijving op de ledenlijst van de beroepsorde van toepassing is.

Aan de hand van de opgedane ervaring en in het licht van de ontwikkelingen in de opleidingen op het gebied van de architectuur, legt de Commissie, acht jaar na het verstrijken van de in artikel 31, lid 1, eerste alinea, bedoelde termijn, aan de Raad een verslag voor over de toepassing van deze afwijkende regeling, alsmede passende voorstellen waarover de Raad volgens de in het Verdrag vastgelegde procedures binnen een termijn van zes maanden beslist.

  • 2. 
    Als beantwoordend aan artikel 2 wordt, in het kader van de sociale verheffing of van part-time universitaire studies, tevens erkend, de opleiding die voldoet aan de eisen van artikel 3 en die wordt afgesloten met een examen in de architectuur dat met goed gevolg is afgelegd door een persoon die gedurende zeven jaar of langer op het gebied van de architectuur werkzaam is geweest onder toezicht van een architect of een architectenbureau. Dit examen moet op universitair niveau staan en gelijkwaardig zijn aan het in lid 1, sub b), bedoelde afsluitend examen.

Artikel 5

  • 1. 
    De onderdanen van een Lid-Staat die gerechtigd zijn de beroepstitel van architect te voeren uit hoofde van een wet waarbij aan de bevoegde instantie van een Lid-Staat de bevoegdheid wordt gegeven deze titel te verlenen aan de onderdanen van de Lid-Staten die zich in het bijzonder hebben onderscheiden door de kwaliteit van hun prestaties in de architectuur, worden geacht te voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld voor het uitoefenen van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect.
  • 2. 
    De hoedanigheid van architect van de in lid 1 bedoelde betrokkenen blijkt uit een certificaat dat door de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst van de begunstigden is afgegeven.

Artikel 6

De attesten van de bevoegde autoriteiten van de Bondsrepubliek Duitsland ten bewijze van de respectieve gelijkwaardigheid van de na 8 mei 1945 door de bevoegde autoriteiten van de Duitse Democratische Republiek afgegeven opleidingstitels met de in artikel 2 bedoelde titels worden erkend op de in dat artikel vermelde voorwaarden. Artikel 7

  • 1. 
    Iedere Lid-Staat stelt zo spoedig mogelijk de andere Lid-Staten en de Commissie gelijktijdig in kennis van de lijst van diploma's, certificaten en andere opleidingstitels die op zijn grondgebied worden afgegeven en die voldoen aan de criteria van de artikelen 3 en 4, alsmede van de instellingen of autoriteiten die deze afgeven.

De eerste mededeling heeft plaats binnen twaalf maanden na de kennisgeving van deze richtlijn.

Iedere Lid-Staat deelt op dezelfde wijze de wijzigingen mee inzake de diploma's, certificaten en andere opleidingstitels die op zijn grondgebied worden afgegeven, met name die welke niet meer aan de eisen van de artikelen 3 en 4 voldoen.

  • 2. 
    De lijsten en de bijwerkingen daarvan worden, drie maanden nadat zij zijn medegedeeld, door de Commissie ter informatie bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. De publikatie van een diploma, certificaat of andere titel wordt echter uitgesteld in de in artikel 8 bedoelde gevallen. De Commissie maakt regelmatig geconsolideerde lijsten bekend.

Artikel 8

Indien een Lid-Staat of de Commissie betwijfelt of een diploma, certificaat of andere titel voldoet aan de criteria van de artikelen 3 en 4, wordt het Raadgevend Comité voor de opleiding op het gebied van de architectuur binnen drie maanden na de mededeling krachtens artikel 7, lid 1, door de Commissie ingeschakeld. Het Comité brengt binnen drie maanden advies uit.

Binnen de drie maanden die op dit advies volgen, of binnen de drie maanden na afloop van de termijn voor het uitbrengen van dit advies, wordt het diploma, certificaat of andere titel bekendgemaakt, behalve in de beide volgende gevallen:

  • indien de Lid-Staat die de afgifte verricht de mededeling wijzigt die hij heeft gedaan krachtens artikel 7, lid 1,

of

  • indien een Lid-Staat of de Commissie artikel 169 of artikel 170 van het Verdrag toepast ten einde de kwestie aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voor te leggen.

Artikel 9

  • 1. 
    Telkens als een Lid-Staat of de Commissie betwijfelt of een diploma, certificaat of andere titel uit een van de lijsten die in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn bekendgemaakt, nog aan de eisen van de artikelen 3 en 4 voldoet, kan het Raadgevend Comité worden ingeschakeld door een Lid-Staat of de Commissie. Het Comité brengt binnen drie maanden advies uit.
  • 2. 
    De Commissie voert een diploma van een in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte lijst af met de instemming van de betrokken Lid-Staat of ingevolge een arrest van het Hof van Justitie.

HOOFDSTUK III

DIPLOMA'S, CERTIFICATEN EN ANDERE TITELS DIE TOEGANG GEVEN TOT DE WERKZAAMHEDEN OP HET GEBIED VAN DE ARCHITECTUUR UIT HOOFDE VAN VERWORVEN RECHTEN OF BESTAANDE NATIONALE BEPALINGEN

Artikel 10

Elke Lid-Staat erkent de in artikel 11 vermelde diploma's, certificaten en andere titels die door de overige Lid-Staten zijn afgegeven aan onderdanen van de Lid-Staten die op de datum van kennisgeving van deze richtlijn reeds in het bezit zijn van deze kwalificaties of die uiterlijk in de loop van het derde academiejaar volgende op deze kennisgeving zijn begonnen met de opleiding die door het behalen van deze diploma's, certificaten en andere titels wordt afgesloten, ook al voldoen zij niet aan de minimumeisen van de in hoofdstuk II bedoelde diploma's, certificaten en andere titels, en wel door daaraan, met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden, met inachtneming van artikel 23, op zijn grondgebied, hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf afgegeven diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur.

Artikel 11

De in artikel 10 bedoelde diploma's, certificaten en andere titels zijn:

  • a) 
    in Duitsland
  • de diploma's, afgegeven door de hogescholen voor schone kunsten (Dipl.-Ing., Architekt (HfBK)),
  • de diploma's, afgegeven door de afdeling architectuur (»Architektur/Hochbau") van de »Technische Hochschulen", van de technische universiteiten, van de universiteiten en, voor zover deze instellingen zijn opgegaan in »Gesamthochschulen", van deze »Gesamthochschulen" (Dipl.-Ing. en andere benamingen die later eventueel aan deze diploma's worden gegeven);
  • de diploma's, afgegeven door de afdeling architectuur (»Architektur/Hochbau") van de »Fachhochschulen" en, voor zover deze instellingen zijn opgegaan in »Gesamthochschulen", van deze »Gesamthochschulen", welke diploma's, wanneer de studieduur minder dan vier jaar, maar ten minste drie jaar bedraagt, vergezeld gaan van het certificaat waaruit een beroepservaring van vier jaar in de Bondsrepubliek Duitsland blijkt, afgegeven door de beroepsorde overeenkomstig artikel 4, lid 1, tweede alinea (Ingenieur grad. en andere benamingen die later eventueel aan deze diploma's worden gegeven); - de certificaten (Pruefungszeugnisse) die vóór 1 januari 1973 zijn afgegeven door de afdeling architectuur van de »Ingenieurschulen" en van de »Werkkunstschulen", vergezeld van een attest van de bevoegde autoriteiten waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg een onderzoek op grond van bewijsstukken overeenkomstig artikel 13 heeft doorstaan;
  • b) 
    in België
  • de diploma's, afgegeven door de nationale hogescholen voor architectuur of door de hogere architectuurinstitituten (architect - architecte);
  • de diploma's, afgegeven door het »Provinciaal Hoger Instituut voor Architectuur" te Hasselt (architect);
  • de diploma's, afgegeven door de koninklijke academies voor schone kunsten (architect - architecte);
  • de diploma's, afgegeven door de St.-Lucasscholen (architect - architecte);
  • de universitaire diploma's van burgerlijk ingenieur, vergezeld van een stagecertificaat, afgegeven door de Orde van Architecten, die het recht geven de beroepstitel van architect te voeren (architect - architecte);
  • de architectendiploma's afgegeven door de centrale examencommissie of door een examencommissie van het Rijk voor de toekenning van de titel van architect (architect - architecte);
  • de diploma's van burgerlijk ingenieur-architect en van ingenieur-architect, afgegeven door de Faculteiten toegepaste wetenschappen van de universiteiten en door de »Faculté Polytechnique" van Bergen (ingenieur-architect - ingénieur-architecte);
  • c) 
    in Denemarken
  • de diploma's, afgegeven door de rijksscholen voor architectuur te Kopenhagen en AArhus (arkitekt);
  • het door de Raad van architecten afgegeven registratiebewijs overeenkomstig Wet nr. 202 van 28 mei 1975 (registreret arkitekt);
  • de door hogescholen voor civiele bouwkunde afgegeven diploma's (bygningskonstruktoer), vergezeld van een attest van de bevoegde autoriteiten waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg een onderzoek op grond van bewijsstukken overeenkomstig artikel 13 heeft doorstaan;
  • d) 
    in Frankrijk
  • de diploma's van door de Regering gediplomeerd architect die tot in 1959 door het Ministerie van Onderwijs en sedertdien door het Ministerie van Culturele Zaken zijn afgegeven (architecte DPLG);
  • de diploma's, afgegeven door de speciale school voor architectuur (architecte DESA);
  • de diploma's die sinds 1955 zijn afgegeven door de afdeling architectuur van de »École nationale supérieure des Arts et Industries" te Straatsburg (voormalige »École nationale d'Ingénieurs" te Straatsburg) (architecte ENSAIS);
  • e) 
    in Griekenland
  • de diploma's van ingenieur-architect, afgegeven door het »Metsovion Polytechnion" van Athene, vergezeld van een getuigschrift dat is afgegeven door de Technische Kamer van Griekenland en dat recht geeft op het uitoefenen van werkzaamheden op het gebied van de architectuur;
  • de diploma's van ingenieur-architect, afgegeven door het »Aristotelion Panepistimion" van Saloniki, vergezeld van een getuigschrift dat is afgegeven door de Technische Kamer van Griekenland en dat recht geeft op het uitoefenen van werkzaamheden op het gebied van de architectuur;
  • de diploma's van ingenieur/civiel-ingenieur, afgegeven door het »Metsovion Polytechnion" van Athene, vergezeld van een getuigschrift dat is afgegeven door de Technische Kamer van Griekenland en dat recht geeft op het uitoefenen van werkzaamheden op het gebied van de architectuur;
  • de diploma's van ingenieur/civiel-ingenieur, afgegeven door het »Aristotelion Panepistimion" van Saloniki, vergezeld van een getuigschrift dat is afgegeven door de Technische Kamer van Griekenland en dat recht geeft op het uitoefenen van werkzaamheden op het gebied van de architectuur;
  • de diploma's van ingenieur/civiel-ingenieur, afgegeven door het »Panepistimion Thrakis", vergezeld van een getuigschrift dat is afgegeven door de Technische Kamer van Griekenland en dat recht geeft op het uitoefenen van werkzaamheden op het gebied van de architectuur;
  • de diploma's van ingenieur/civiel-ingenieur, afgegeven door het »Panepistimion Patron", vergezeld van een getuigschrift dat is afgegeven door de Technische Kamer van Griekenland en dat recht geeft op het uitoefenen van werkzaamheden op het gebied van de architectuur;
  • f) 
    in Ierland
  • de graad »Bachelor of Architecture", verleend door de »National University of Ireland" (B. Arch. NUI) aan afgestudeerden in de architectuur aan het »University College", Dublin;
  • het diploma op het gebied van de architectuur op universitair niveau afgegeven door het »College of Technology", Bolton Street, Dublin (Dipl. Arch.); - het bewijs van »associateship" van het »Royal Institute of Architects" van Ierland (ARIAI);
  • het bewijs van »membership" van het »Royal Institute of Architects" van Ierland (MRIAI);
  • g) 
    in Italië
  • de diploma's van »laurea in architettura", afgegeven door de universiteiten, de polytechnische instituten en de hogere instituten voor architectuur te Venetië en Reggio-Calabrië, vergezeld van het diploma dat recht geeft op de zelfstandige uitoefening van het beroep van architect, dat wordt afgegeven door de minister van Onderwijs nadat de kandidaat voor een bevoegde examencommissie is geslaagd voor het staatsexamen waardoor hij het recht verkrijgt tot zelfstandige uitoefening van het beroep van architect (dott. Architetto);
  • de diploma's van »laurea in ingegneria" op het gebied van de bouwkunde, afgegeven door de universiteiten en de polytechnische instituten, vergezeld van het diploma dat recht geeft op de zelfstandige uitoefening van een beroep op het gebied van de architectuur, dat wordt afgegeven door de minister van Onderwijs nadat de kandidaat voor een bevoegde examencommissie is geslaagd voor het staatsexamen waardoor hij het recht verkrijgt tot zelfstandige uitoefening van het beroep (dott. Ing. Architetto of dott. Ing. in ingegneria civile);
  • h) 
    in Nederland
  • het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraal examen in de bouwkunde, afgegeven door de afdeling bouwkunde van de Technische Hogeschool te Delft of Eindhoven (bouwkundig ingenieur);
  • de diploma's van de door de Staat erkende academies voor bouwkunst (architect);
  • de diploma's die tot in 1971 zijn afgegeven in het kader van het voormalige Hoger Bouwkunstonderricht (architect HBO);
  • de diploma's die tot in 1970 zijn afgegeven in het kader van het voormalige Voortgezet Bouwkunstonderricht (architect VBO);
  • het getuigschrift dat met goed gevolg een door de architectenraad van de Bond van Nederlandse Architecten BNA ingesteld architectenexamen is afgelegd (architect);
  • het diploma van de Stichting Instituut voor Architectuur (IVA), afgegeven na een op ten minste vierjarige basis ingerichte opleiding van bedoelde stichting (architect), vergezeld van een attest van de bevoegde autoriteiten waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg een onderzoek op grond van bewijsstukken overeenkomstig artikel 13 heeft doorstaan;
  • een getuigschrift van de bevoegde autoriteiten dat met goed gevolg vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze richtlijn het examen van »kandidaat in de bouwkunde", afgenomen door de Technische Hogeschool te Delft of Eindhoven, is afgelegd en dat gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan bedoeld tijdstip werkzaamheden als architect zijn verricht op zodanige wijze en schaal, dat naar Nederlandse maatstaven een voldoende bekwaamheid voor het uitoefenen van die werkzaamheden gewaarborgd is (architect);
  • een getuigschrift van de bevoegde autoriteiten dat uitsluitend wordt afgegeven aan personen die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze richtlijn de leeftijd van 40 jaar hebben bereikt en waaruit blijkt dat de betrokkene gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan bedoeld tijdstip, werkzaamheden als architect heeft verricht op zodanige wijze en schaal, dat naar Nederlandse maatstaven een voldoende bekwaamheid voor het uitoefenen van die werkzaamheden gewaarborgd is (architect).

De in het zevende en achtste streepje bedoelde getuigschriften behoeven niet meer te worden erkend met ingang van de dag van inwerkingtreding van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden op het gebied van de architectuur onder de beroepstitel van architect in Nederland, voor zover deze getuigschriften krachtens bedoelde bepalingen geen toegang geven tot die werkzaamheden onder genoemde beroepstitel;

  • i) 
    in het Verenigd Koninkrijk
  • de titels verworven na het afleggen van examens aan:
  • het »Royal Institute of British Architects",
  • de scholen voor architectuur van de:
  • universiteiten,
  • polytechnische instituten,
  • hogescholen,
  • academies (privaatcolleges),
  • scholen voor technologie en kunst,

die op het tijdstip waarop deze richtlijn wordt aangenomen, door de »Architects Registration Council" van het Verenigd Koninkrijk erkend waren of zijn met het oog op de opneming ervan in het »Register" (Architect);

  • een certificaat waarin wordt verklaard dat de houder ervan een verworven recht heeft om zijn beroepstitel van architect te blijven voeren krachtens »Section 6 (1) a, 6 (1) b, of 6 (1) d" van de »Architects Registration Act" van 1931 (Architect); - een certificaat waarin wordt verklaard dat de houder ervan een verworven recht heeft om zijn beroepstitel van architect te blijven voeren krachtens »Section 2" van de »Architects Registration Act" van 1938 (Architect).

Artikel 12

Onverminderd artikel 10 erkent elke Lid-Staat, door daaraan met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf afgegeven diploma's, certificaten en andere titels van architect,

  • de attesten die aan onderdanen van de Lid-Staten zijn afgegeven door de Lid-Staten die op het ogenblik van de kennisgeving van deze richtlijn een regeling kennen voor de toegang tot en de uitoefening van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect, en waaruit blijkt dat de houder ervan de toelating heeft gekregen de beroepstitel van architect te voeren vóór de tenuitvoerlegging van de richtlijn en dat hij in het kader van deze regeling daadwerkelijk de betrokken werkzaamheden heeft uitgeoefend gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren tijdens de vijf jaren voorafgaand aan de afgifte van die attesten;
  • de attesten die aan onderdanen van de Lid-Staten zijn afgegeven door de Lid-Staten die tussen de datum van kennisgeving en die van tenuitvoerlegging van deze richtlijn een regeling invoeren voor de toegang tot en de uitoefening van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect, en waaruit blijkt dat de houder ervan de toelating gekregen heeft de beroepstitel van architect te voeren op het tijdstip van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn en dat hij de betrokken werkzaamheden in het kader van die regeling daadwerkelijk heeft uitgeoefend gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren tijdens de vijf jaren voorafgaand aan de afgifte van die attesten.

Artikel 13

Het in artikel 11, sub a), vierde streepje, artikel 11, sub c), derde streepje, artikel 11, sub h), zesde streepje, bedoelde onderzoek op grond van bewijsstukken behelst de beoordeling van plannen die de kandidaat tijdens een feitelijke praktijk van ten minste zes jaar op het gebied van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden heeft gemaakt en uitgevoerd.

Artikel 14

De attesten van de bevoegde autoriteiten van de Bondsrepubliek Duitsland ten bewijze van de respectieve gelijkwaardigheid van de na 8 mei 1945 door de bevoegde autoriteiten van de Duitse Democratische Republiek afgegeven opleidingstitels met de in artikel 11 opgesomde titels, worden erkend op de in dat artikel vermelde voorwaarden.

Artikel 15

Onverminderd artikel 5 wordt het Groothertogdom Luxemburg gemachtigd om de toepassing van de artikelen 10, 11 en 12, ten aanzien van de erkenning van niet-universitaire diploma's, certificaten of andere titels op te schorten ten einde concurrentievervalsingen te voorkomen, zulks gedurende een overgangsperiode van vier en een half jaar na de datum van kennisgeving van deze richtlijn.

HOOFDSTUK IV

HET VOEREN VAN DE OPLEIDINGSTITEL

Artikel 16

  • 1. 
    Onverminderd artikel 23 dragen de ontvangende Lid-Staten er zorg voor dat de onderdanen van de Lid-Staten die aan de in hoofdstuk II of III gestelde voorwaarden voldoen, het recht hebben gebruik te maken van hun wettige, in de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst gevoerde opleidingstitel en - eventueel - van de afkorting daarvan, in de taal van deze Staat. De ontvangende Lid-Staten kunnen voorschrijven dat deze titel wordt gevolgd door de naam en de plaats van de instelling of de examencommissie die deze heeft verleend.
  • 2. 
    Wanneer de opleidingstitel van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst in de ontvangende Lid-Staat kan worden verward met een titel waarvoor in deze Staat een aanvullende opleiding vereist is die de begunstigde niet heeft gevolgd, kan deze ontvangende Lid-Staat voorschrijven dat de begunstigde zijn opleidingstitel van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst voert in een door de ontvangende Lid-Staat voorgeschreven passende vorm.

HOOFDSTUK V

MAATREGELEN TER VERGEMAKKELIJKING VAN DE DAADWERKELIJKE UITOEFENING VAN HET RECHT VAN VESTIGING EN VRIJ VERRICHTEN VAN DIENSTEN

  • A. 
    Bepalingen die specifiek zijn voor het recht van vestiging

Artikel 17

  • 1. 
    De ontvangende Lid-Staat die van zijn onderdanen voor de eerste toegang tot een van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden een verklaring omtrent goed gedrag of betrouwbaarheid verlangt, aanvaardt voor de onderdanen der overige Lid-Staten als genoegzaam bewijs een door een bevoegde instantie van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst afgegeven verklaring, waaruit blijkt dat aan de in deze Lid-Staat voor de toegang tot de betrokken werkzaamheid gestelde voorwaarden inzake goed gedrag en betrouwbaarheid is voldaan. 2. Indien de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst voor de eerste toegang tot de betrokken werkzaamheid geen verklaring omtrent goed gedrag of betrouwbaarheid verlangt, kan de ontvangende Lid-Staat van de onderdanen van deze Lid-Staat van oorsprong of van herkomst een uittreksel uit het strafregister verlangen of, bij gebreke daarvan, een door een bevoegde instantie van de Lid-Staat van oorsprong of herkomst afgegeven gelijkwaardig document.
  • 3. 
    Wanneer het in lid 2 bedoelde document niet wordt afgegeven door de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst, kan dit worden vervangen door een verklaring onder ede - of, in de Staten waar niet in een eed is voorzien, door een plechtige verklaring - welke door de betrokkene wordt afgelegd ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie, of, in voorkomend geval, van een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst, welke een attest afgeeft dat deze eed of deze plechtige verklaring bewijskracht heeft.
  • 4. 
    Indien de ontvangende Lid-Staat kennis heeft van welbepaalde ernstige feiten die vóór de vestiging van de betrokkene in deze Staat buiten zijn grondgebied hebben plaatsgevonden, of van onjuiste gegevens die zijn vervat in de in lid 3 bedoelde verklaring en die van invloed kunnen zijn op de toegang tot de desbetreffende werkzaamheid op zijn grondgebied, kan hij de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst daarvan op de hoogte stellen.

De Lid-Staat van oorsprong of van herkomst gaat de juistheid van deze feiten na voor zover deze feiten in deze Lid-Staat van invloed kunnen zijn op de toegang tot de desbetreffende werkzaamheid. De autoriteiten van deze Staat bepalen zelf de aard en de omvang van het in te stellen onderzoek en brengen de consequenties die zij daaruit trekken ten aanzien van de door hen afgegeven verklaringen of documenten, ter kennis van de ontvangende Lid-Staat.

  • 5. 
    De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de inhoud van de toegezonden inlichtingen geheim blijft.

Artikel 18

  • 1. 
    Indien in een ontvangende Lid-Staat voor naleving van de voorschriften inzake goed gedrag of betrouwbaarheid, daaronder begrepen tuchtrechtelijke voorschriften ter zake van ernstige fouten bij de beroepsuitoefening of van strafrechtelijke veroordelingen, wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen gelden die betrekking hebben op de uitoefening van een der in artikel 1 bedoelde werkzaamheden, verstrekt de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst aan de ontvangende Lid-Staat de nodige inlichtingen betreffende de ten opzichte van de betrokkene genomen professionele of administratieve maatregelen of sancties, alsmede betreffende de strafrechtelijke sancties die betrekking hebben op de uitoefening van het beroep in de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst.
  • 2. 
    Indien de ontvangende Lid-Staat kennis heeft van welbepaalde ernstige feiten die vóór de vestiging van de betrokkene in deze Staat buiten zijn grondgebied hebben plaatsgevonden en op zijn grondgebied van invloed kunnen zijn op de uitoefening van de desbetreffende werkzaamheid, kan hij de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst daarvan op de hoogte stellen.

De Lid-Staat van oorsprong of van herkomst gaat de juistheid van deze feiten na voor zover deze feiten in deze Lid-Staat van invloed kunnen zijn op de uitoefening van de desbetreffende werkzaamheid. De autoriteiten van deze Staat bepalen zelf de aard en de omvang van het in te stellen onderzoek en brengen de consequenties die zij daaruit trekken ten aanzien van de door hen krachtens lid 1 toegezonden inlichtingen ter kennis van de ontvangende Lid-Staat.

  • 3. 
    De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de inhoud van de toegezonden inlichtingen geheim blijft.

Artikel 19

De in de artikelen 17 en 18 bedoelde documenten mogen bij overlegging niet ouder zijn dan drie maanden.

Artikel 20

  • 1. 
    De procedure inzake de toelating van de begunstigde tot een van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden overeenkomstig de artikelen 17 en 18 moet zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden nadat het volledige dossier van de betrokkene is ingediend, worden voltooid, onverminderd de termijn die kan voortvloeien uit een eventueel beroep dat na deze procedure is ingesteld.
  • 2. 
    In de in artikel 17, lid 4, en artikel 18, lid 2, bedoelde gevallen, leidt het verzoek tot heropening van het onderzoek tot schorsing van de in lid 1 bedoelde termijn.

De geraadpleegde Lid-Staat moet zijn antwoord binnen drie maanden toezenden.

Na ontvangst van dit antwoord of na het verstrijken van deze termijn gaat de ontvangende Lid-Staat voort met de in lid 1 bedoelde procedure.

Artikel 21

Indien een ontvangende Lid-Staat verlangt dat zijn onderdanen voor de toegang tot of de uitoefening van een der in artikel 1 bedoelde werkzaamheden een eed of een plechtige verklaring afleggen en de formule van deze eed of plechtige verklaring niet door de onderdanen van de overige Lid-Staten kan worden gebruikt, ziet deze Lid-Staat erop toe, dat aan de begunstigden een passende en gelijkwaardige formule wordt voorgelegd. B. Bepalingen die specifiek zijn voor het verrichten van diensten

Artikel 22

  • 1. 
    Indien een Lid-Staat van zijn onderdanen voor de toegang tot of de uitoefening van een der in artikel 1 bedoelde werkzaamheden, hetzij een vergunning eist, hetzij inschrijving of aansluiting bij een beroeps- of bedrijfsorganisatie verlangt, ontheft deze Lid-Staat, in geval van dientverrichting, de onderdanen van de andere Lid-Staten van deze eis.

De begunstigde oefent zijn dienstverrichting uit met dezelfde rechten en verplichtingen als de onderdanen van de ontvangende Lid-Staat; voor hem gelden met name de tuchtrechtelijke bepalingen van professionele of administratieve aard die van toepassing zijn in deze Lid-Staat.

Ter aanvulling van de in lid 2 bedoelde verklaring aangaande het verrichten van diensten kunnen de Lid-Staten daartoe, ten einde de toepassing van de op hun grondgebied vigerende tuchtrechtelijke bepalingen mogelijk te maken, voorzien in een tijdelijke inschrijving die automatisch plaatsvindt of in een aansluiting pro forma bij een beroeps- of bedrijfsorganisatie of in een inschrijving in een register, op voorwaarde dat deze inschrijving het verrichten van diensten op generlei wijze vertraagt of bemoeilijkt en geen extra kosten met zich brengt voor degene die de diensten verricht.

Treft de ontvangende Lid-Staat ter toepassing van de tweede alinea een maatregel of draagt hij kennis van feiten die indruisen tegen deze bepalingen, dan deelt hij zulks onmiddellijk mede aan de Lid-Staat waar de begunstigde is gevestigd.

  • 2. 
    De ontvangende Lid-Staat kan voorschrijven dat de begunstigde vooraf de bevoegde instanties in een verklaring op de hoogte stelt van de dienstverrichting, ingeval de uitoefening daarvan de verwezenlijking van een project op zijn grondgebied meebrengt.
  • 3. 
    Op grond van de leden 1 en 2 kan de ontvangende Lid-Staat van de begunstigde één of meer documenten eisen met de volgende gegevens:
  • de in lid 2 bedoelde verklaring,
  • een attest waaruit blijkt dat de betrokkene in de Lid-Staat waar hij gevestigd is, de desbetreffende werkzaamheden wettig uitoefent,
  • een attest dat de betrokkene het of de diploma('s), certificaat (certificaten) of andere titel(s) bezit, dat/die voor het verrichten van de bedoelde diensten is/zijn vereist en voldoet/voldoen aan de in hoofdstuk II of hoofdstuk III van deze richtlijn bedoelde criteria,
  • zo nodig, het in artikel 23, lid 2, bedoelde attest.
  • 4. 
    Het (de) in lid 3 bedoelde document(en) mag/mogen bij overlegging niet ouder zijn dan twaalf maanden.
  • 5. 
    Indien een Lid-Staat een van zijn onderdanen of een op zijn grondgebied gevestigde onderdaan van een andere Lid-Staat geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of definitief, de bevoegdheid ontneemt om een van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden uit te oefenen, draagt hij er zorg voor dat het in lid 3, tweede streepje, bedoelde attest al naar gelang van het geval tijdelijk of definitief wordt ingetrokken.
  • C. 
    Bepalingen die het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten gemeen hebben

Artikel 23

  • 1. 
    Wanneer in een ontvangende Lid-Staat voorschriften gelden voor het voeren van de beroepstitel van architect voor een der in artikel 1 bedoelde werkzaamheden, voeren de onderdanen van de andere Lid-Staten die voldoen aan de voorwaarden van hoofdstuk II of van wie de in artikel 11 bedoelde diploma's, certificaten en andere titels krachtens artikel 10 zijn erkend de beroepstitel van de ontvangende Lid-Staat en maken zij gebruik van de afkorting van deze titel, in voorkomend geval na aan de aldaar geldende voorwaarden inzake praktijkervaring te hebben voldaan.
  • 2. 
    Indien in een Lid-Staat de toegang tot of de uitoefening van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden onder de titel van architect afhankelijk is gesteld niet alleen van de voldoening aan de eisen van hoofdstuk II of van het bezit van een in artikel 11 bedoeld diploma, certificaat of andere titel, maar tevens van de voltooiing van een stage over een periode van bepaalde duur tijdens welke praktijkervaring wordt opgedaan, erkent de betrokken Lid-Staat een attest van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst waaruit blijkt dat gedurende een overeenkomende periode in de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst passende praktijkervaring werd opgedaan als voldoende bewijs. Het in artikel 4, lid 1, tweede alinea, genoemde certificaat wordt als voldoende bewijs in de zin van dit lid erkend.

Artikel 24

  • 1. 
    Indien de ontvangende Lid-Staat van zijn onderdanen voor de toegang tot of de uitoefening van een der in artikel 1 bedoelde werkzaamheden het bewijs eist dat er voorheen geen faillissement heeft plaatsgehad en een dergelijk bewijs niet is begrepen in de overeenkomstig de artikelen 17 en 18 verstrekte inlichtingen, aanvaardt deze Staat van de begunstigden een verklaring onder ede - of, in de Staten waar niet in een eed is voorzien, een plechtige verklaring - welke door de betrokkene wordt afgelegd ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie, een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst, welke een attest afgeeft dat deze eed of plechtige verklaring bewijskracht heeft. Indien in de ontvangende Lid-Staat de financiële draagkracht moet worden bewezen, aanvaardt deze Lid-Staat de door de banken van de andere Lid-Staten afgegeven attesten als gelijkwaardig aan de op zijn eigen grondgebied afgegeven attesten.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde documenten mogen bij overlegging niet ouder zijn dan drie maanden.

Artikel 25

  • 1. 
    Indien een ontvangende Lid-Staat voor de toegang tot of de uitoefening van een der in artikel 1 bedoelde werkzaamheden van zijn onderdanen het bewijs eist dat zij door een verzekering gedekt zijn tegen de geldelijke gevolgen van hun beroepsaansprakelijkheid, aanvaardt deze Staat de door de verzekeringsmaatschappijen van de andere Lid-Staten afgegeven attesten als zijnde gelijkwaardig aan de op zijn eigen grondgebied afgegeven attesten. In deze attesten moet worden vermeld dat de verzekeraar zich, wat de aard en de omvang van de dekking betreft, naar de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de ontvangende Lid-Staat heeft gericht.
  • 2. 
    Het in lid 1 bedoelde attest mag bij overlegging niet ouder zijn dan drie maanden.

Artikel 26

  • 1. 
    De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen ten einde de begunstigden in staat te stellen geïnformeerd te worden omtrent de wetgeving alsmede, eventueel, omtrent de deontologie in de ontvangende Lid-Staat.

Te dien einde kunnen zij informatiediensten oprichten waar de begunstigden de noodzakelijke gegevens kunnen inwinnen. In geval van vestiging kunnen de ontvangende Lid-Staten de begunstigden verplichten om met deze diensten contact op te nemen.

  • 2. 
    De Lid-Staten kunnen de in lid 1 bedoelde diensten oprichten bij de bevoegde autoriteiten en instanties die zij binnen de in artikel 31, lid 1, eerste alinea, bepaalde termijn aanwijzen.
  • 3. 
    De Lid-Staten dragen er zorg voor dat in voorkomend geval de begunstigden in hun belang en in dat van hun cliënten de talenkennis verwerven die noodzakelijk is voor de uitoefening van hun beroepswerkzaamheden in de ontvangende Lid-Staat.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 27

De ontvangende Lid-Staat kan, in geval van gegronde twijfel, van de bevoegde autoriteiten van een andere Lid-Staat een bevestiging verlangen van de echtheid van de in die andere Lid-Staat afgegeven en in de hoofdstukken II en III genoemde diploma's, certificaten en andere titels.

Artikel 28

De Lid-Staten wijzen binnen de in artikel 31, lid 1, eerste alinea, gestelde termijn de autoriteiten en instanties aan die gemachtigd zijn tot afgifte en ontvangst van de diploma's, certificaten en andere titels alsmede van de in deze richtlijn bedoelde documenten en gegevens en stellen de overige Lid-Staten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 29

Deze richtlijn is eveneens van toepassing op de onderdanen van de Lid-Staten die overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1612/68 een van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden in loondienst uitoefenen of zullen uitoefenen.

Artikel 30

Uiterlijk drie jaar na afloop van de in artikel 31, lid 1, eerste alinea, bedoelde termijn, onderzoekt de Commissie opnieuw de richtlijn in het licht van de tot dan toe opgedane ervaring en legt zij de Raad, zo nodig, na raadpleging van het Raadgevend Comité, wijzigingsvoorstellen voor. De Raad onderzoekt deze voorstellen binnen één jaar.

Artikel 31

  • 1. 
    De Lid-Staten treffen de maatregelen die nodig zijn om binnen vierentwintig maanden na de datum van de kennisgeving van deze richtlijn aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

De Lid-Staten beschikken echter over een termijn van drie jaar na bedoelde datum van kennisgeving om aan artikel 22 te voldoen.

  • 2. 
    De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 32

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Luxemburg, 10 juni 1985.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • M. 
    FIORET
  • (1) 
    PB nr. 239 van 4. 10. 1967, blz. 15.
  • (2) 
    PB nr. C 72 van 19. 7. 1968, blz. 3.
  • (3) 
    PB nr. C 24 van 22. 3. 1968, blz. 3.
  • (1) 
    PB nr. L 257 van 19. 10. 1968, blz. 2.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.