Richtlijn 1980/1263 - Invoering van een Europees rijbewijs

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31980L1263

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31980L1263

Eerste Richtlijn 80/1263/EEG van de Raad van 4 december 1980 betreffende de invoering van een Europees rijbewijs

Publicatieblad Nr. L 375 van 31/12/1980 blz. 0001 - 0015

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 7 Deel 2 blz. 0171

Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 10 blz. 0089

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 7 Deel 2 blz. 0171

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 07 Deel 2 blz. 0259

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 07 Deel 2 blz. 0259

EERSTE RICHTLIJN VAN DE RAAD van 4 december 1980 betreffende de invoering van een Europees rijbewijs (80/1263/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75, lid 1, sub c),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende dat het ter uitvoering van het gemeenschappelijk vervoerbeleid wenselijk is een Europees rijbewijs in te voeren om bij te dragen tot de verhoging van de veiligheid van het wegverkeer en om het verkeer te vergemakkelijken van personen die zich vestigen in een andere Lid-Staat dan die waar zij een rijexamen hebben afgelegd of die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen;

Overwegende dat de invoering van een Europees rijbewijs de harmonisatie van de bestaande nationale stelsels voor rijexamens vooronderstelt, welk doel slechts geleidelijk kan worden bereikt ; dat een eerste fase van deze harmonisatie kan worden bereikt door de opstelling van een nationaal rijbewijs van Europees model alsmede door de onderlinge erkenning door de Lid-Staten van nationale rijbewijzen en het inwisselen van rijbewijzen door houders die hun domicilie of hun plaats van arbeid van een Lid-Staat naar een andere overbrengen;

Overwegende dat bij het nationale rijbewijs van Europees model dient te worden uitgegaan van het model dat is vastgelegd bij de Slotakte van het Verdrag nopens het wegverkeer, opgesteld te Wenen in november 1968 door de Conferentie van de Verenigde Naties over het wegverkeer;

Overwegende dat enerzijds de onderlinge erkenning van de door de verschillende Lid-Staten afgegeven rijbewijzen en anderzijds het inwisselen van het rijbewijs door de houder die zijn domicilie of zijn plaats van arbeid overbrengt van de ene Lid-Staat naar de andere van de Gemeenschap, slechts mogelijk zijn bij wege van een eerste harmonisatie van de normen inzake de afgifte en de geldigheid van rijbewijzen;

Overwegende dat er, onverminderd de definitieve bepalingen die door de Raad zullen worden aangenomen voor de categorieën voertuigen, gemeenschappelijke normen moeten worden opgesteld betreffende de geldigheid van het rijbewijs voor het besturen van de verschillende categorieën voertuigen, zodat het rijbewijs van Europees model onder vergelijkbare voorwaarden kan worden afgegeven;

Overwegende dat evenwel, in het kader van deze eerste harmonisatie en in afwachting van de invoering van de definitieve regeling, moet worden toegestaan dat de Lid-Staten de leeftijdsvoorwaarden en de geldigheidsduur van de rijbewijzen kunnen vaststellen, alsmede onder bepaalde voorwaarden kunnen afwijken van de categorieën, snelheden en geldigheidsvoorwaarden die zijn neergelegd in deze richtlijn en, in voorkomend geval, de aanvullende (1)PB nr. C 238 van 11.10.1976, blz. 43. (2)PB nr. C 197 van 23.8.1976, blz. 32. voorwaarden voor de inwisseling van rijbewijzen voor bepaalde categorieën voertuigen kunnen verifiëren;

Overwegende dat het wenselijk is zo spoedig mogelijk over te gaan tot een verdere harmonisatie van de normen inzake de door de bestuurder te ondergane tests en inzake de afgifte van rijbewijzen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De Lid-Staten richten het nationale rijbewijs in volgens het in artikel 2 bedoelde Europese model. Onder voorbehoud van artikel 8 is het rijbewijs van Europees model geldig voor het besturen, zowel in het nationale als in het internationale verkeer, van de categorieën voertuigen waarvoor dit rijbewijs geldig is verklaard.

Het rijbewijs van Europees model wordt door de Lid-Staten conform deze richtlijn afgegeven.

Artikel 2

Het in artikel 1 bedoelde rijbewijs is conform aan het in bijlage I opgenomen model.

In het ovaal op bladzijde 1 van het model moet het onderscheidingsteken voorkomen van de Lid-Staat waarin het rijbewijs is afgegeven.

Na raadpleging van de Commissie kunnen de Lid-Staten in het in bijlage I vervatte model de wijzigingen aanbrengen die nodig zijn voor: - de computerbewerking van het rijbewijs,

  • de vermelding op het bewijs van de categorieën voertuigen die met toepassing van artikel 9 verschillen van de in artikel 3 genoemde categorieën.

De Lid-Staten nemen alle dienstige maatregelen ten einde het risico van vervalsing van rijbewijzen te voorkomen.

Artikel 3

  • 1. 
    Onverminderd de door de Raad aan te nemen definitieve bepalingen betreffende de categorieën voertuigen, mogen met het in artikel 1 bedoelde rijbewijs op de openbare weg de volgende categorieën voertuigen worden bestuurd:

Categorie A : motorrijwielen, met of zonder zijspan

Categorie B : motorvoertuigen, met uitzondering van die in categorie A, met een maximum toegestaan gewicht van ten hoogste 3 500 kg en met ten hoogste acht zitplaatsen, buiten die van de bestuurder

Categorie C : motorvoertuigen bestemd voor het vervoer van goederen, met een maximum toegestaan gewicht van meer dan 3 500 kg

Categorie D : motorvoertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, buiten die van de bestuurder

Categorie E : samenstellen van voertuigen waarvan het trekkende voertuig tot een categorie of categorieën behoort, waarvoor de bestuurder een rijbewijs heeft (B en/of C en/of D), maar die zelf niet tot die categorie of categorieën behoren.

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1: a) mag aan de motorvoertuigen van bovengenoemde categorie B een aanhangwagen worden gekoppeld, met een maximum toegestaan gewicht van 750 kg ; een aanhangwagen met een maximum toegestaan gewicht van ten minste 750 kg mag worden aangekoppeld mits aan de twee onderstaande voorwaarden is voldaan: - het maximum toegestaan gewicht van de aanhangwagen mag niet groter zijn dan het ledig gewicht van het motorvoertuig,
  • het maximum toegestaan gewicht van het samenstel mag niet groter zijn dan 3 500 kg;
  • b) 
    mag aan de voertuigen van de categorieën C en D een aanhangwagen, waarvan het maximum toegestaan gewicht ten hoogste 750 kg bedraagt, worden gekoppeld.
  • 3. 
    Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: - "motorrijwiel", elk voertuig op 2 of 3 wielen waarvan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid meer bedraagt dan 50 km/h of, indien dit voertuig met een thermische aandrijfmotor is uitgerust, de cilinderinhoud meer bedraagt dan 50 cm3. Bij een voertuig op drie wielen mag het ledig gewicht bovendien niet meer bedragen dan 400 kg;
  • "voertuig met eigen beweegkracht", elk niet aan spoorstaven gebonden voertuig dat voorzien is van een aandrijfmotor en zich met eigen middelen over de weg voortbeweegt;
  • "motorvoertuig", elk voertuig met eigen beweegkracht, motorrijwielen uitgezonderd, dat normaal voor personen- of goederenvervoer over de weg of voor het trekken van voertuigen voor personen- of goederenvervoer over de weg wordt gebruikt. Hieronder vallen ook trolleybussen, dat wil zeggen niet aan spoorstaven gebonden voertuigen met elektrische bovenleiding. Hieronder vallen niet de landbouw- en bosbouwtrekkers;
  • "landbouw- en bosbouwtrekker", elk voertuig met eigen beweegkracht op wielen of rupsbanden, met ten minste twee assen, voornamelijk bestemd voor tractiedoeleinden en in het bijzonder ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde werktuigen, machines of aanhangwagens die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd, en die slechts bijkomstig voor personen- of goederenvervoer over de weg of voor het trekken van voertuigen voor personen- of goederenvervoer over de weg worden gebruikt.

Artikel 4

  • 1. 
    De geldigheid van het in artikel 1 bedoelde rijbewijs is als volgt geregeld: a) het rijbewijs voor de categorieën C en D is ook geldig voor het besturen van voertuigen van categorie B;
  • b) 
    het rijbewijs voor categorie E is geldig voor het besturen van een samenstel, onverminderd het bepaalde onder c);
  • c) 
    het rijbewijs voor categorie E mag slechts worden afgegeven aan bestuurders die reeds rijbevoegdheid voor een van de categorieën B, C of D bezitten.
  • 2. 
    Op het rijbewijs dat aan gehandicapten wordt afgegeven, wordt een speciale vermelding aangebracht, waarin wordt bepaald onder welke voorwaarden deze een voertuig mogen besturen.

Artikel 5

  • 1. 
    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 543/69 van de Raad van 25 maart 1969 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (1), stelt elke Lid-Staat de minimumleeftijd voor de afgifte van het rijbewijs vast.
  • 2. 
    De Lid-Staten kunnen weigeren, de geldigheid op hun grondgebied van ieder rijbewijs waarvan de houder nog geen 18 jaar oud is, te erkennen.

Artikel 6

  • 1. 
    De afgifte van het rijbewijs is ook afhankelijk van: a) het slagen voor een praktisch en theoretisch examen en het voldoen aan medische normen waarvan de minimumeisen niet wezenlijk minder streng mogen zijn dan die genoemd in de bijlagen II en III;
  • b) 
    het bestaan van een normale woonplaats op het grondgebied van de Lid-Staat die het rijbewijs afgeeft, wanneer zulks is voorgeschreven bij de wettelijke bepalingen van de betrokken Lid-Staat.
  • 2. 
    De Lid-Staten kunnen op de afgifte van het rijbewijs de desbetreffende nationale voorschriften toepassen die andere voorwaarden behelzen dan die welke zijn bedoeld in lid 1.

Artikel 7

Onverminderd de bepalingen die de Raad ter zake zal vaststellen, behoudt elke Lid-Staat het recht, de geldigheidsduur van de door hem afgegeven of overeenkomstig artikel 8 ingewisselde rijbewijzen van Europees model vast te stellen volgens nationale criteria.

Artikel 8

  • 1. 
    De Lid-Staten bepalen dat, indien de houder van een geldig nationaal rijbewijs of rijbewijs van Europees model dat is afgegeven door een Lid-Staat, een normale woonplaats verwerft in een andere Lid-Staat, zijn rijbewijs in deze laatste Lid-Staat maximaal geldig blijft gedurende het jaar volgend op de verwerving van de woonplaats. Op aanvraag van de betrokkene geeft de Lid-Staat waarin hij zijn normale woonplaats heeft verworven hem binnen voornoemde termijn, tegen inlevering van zijn rijbewijs, een rijbewijs (Europees model) af voor de overeenkomstige categorie(ën), zonder dat hem de in artikel 6 bedoelde voorwaarden worden opgelegd. Deze Lid-Staat kan evenwel de inwisseling van het rijbewijs weigeren in gevallen waarin zijn nationale voorschriften, de medische normen daaronder begrepen, de afgifte van het rijbewijs in de weg staan.

Hieraan voorafgaand moet door de aanvrager een verklaring worden overgelegd dat zijn rijbewijs nog geldig is. De Lid-Staat waar de inwisseling (1)PB nr. L 77 van 29.3.1969, blz. 49. plaatsvindt, gaat in voorkomend geval zelf na, of deze verklaring juist is. Deze Lid-Staat zendt het oude rijbewijs terug naar de autoriteiten van de Lid-Staat die het heeft afgegeven.

  • 2. 
    De Lid-Staten die de in artikel 3, lid 1, omschreven categorieën C, D en E krachtens artikel 9 niet aanhouden, kunnen: - of wel rijbewijzen voor voertuigen van de categorieën C, D en E inwisselen overeenkomstig lid 1 van dit artikel,
  • of wel van de aanvrager eisen dat hij zijn rijervaring aantoont en hem dan een rijbewijs afgeven dat hem toestaat voertuigen van de nationale categorie waarvoor hij heeft aangetoond over voldoende rijervaring te beschikken, of voertuigen van een lagere categorie te besturen.

In ieder geval geven deze Staten aan de aanvrager minstens een rijbewijs af voor de laagste nationale categorie die overeenstemt met de categorieën C, D en E, als omschreven in artikel 3, lid 1.

Gedurende het jaar volgend op de verwerving van de woonplaats door een bestuurder die geen aanvraag tot inwisseling van zijn rijbewijs heeft ingediend, kennen deze Staten aan diens rijbewijs een geldigheid toe die minstens gelijk is aan die van de laagste corresponderende nationale categorie.

  • 3. 
    Wanneer een Lid-Staat in ruil voor een door een derde land afgegeven rijbewijs een rijbewijs van Europees model afgeeft, moet van deze inwisseling melding worden gemaakt op dit rijbewijs en op iedere latere verlenging of vervanging van dit rijbewijs. Bij latere inwisseling van genoemd rijbewijs behoeven de Lid-Staten lid 1 niet toe te passen. In ieder geval kan pas een rijbewijs van Europees model worden afgegeven, indien het door een derde land afgegeven rijbewijs is ingeleverd bij de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat die het rijbewijs afgeeft.

Artikel 9

De Lid-Staten kunnen na overleg met de Commissie, totdat de definitieve regeling wordt ingesteld en op voorwaarde dat zij dit op het rijbewijs vermelden, afwijken van: - de categorieën van artikel 3, lid 1;

  • de snelheden genoemd in artikel 3, lid 3, eerste streepje, mits lagere snelheden worden vastgesteld;
  • de voorwaarden voor de geldigheid genoemd in artikel 4.

Bovendien stellen de Lid-Staten met toepassing van de procedure van artikel 12 de gelijkwaardigheid der categorieën vast, voor zover hun nationale categorieën van elkaar afwijken.

Artikel 10

De Raad gaat zo spoedig mogelijk op voorstel van de Commissie over tot verdere harmonisatie van de normen inzake de door de bestuurders te ondergane tests en de afgifte van rijbewijzen, met het oog op onder meer een latere verbetering van de veiligheid van het wegverkeer in de gehele Gemeenschap.

Artikel 11

De Lid-Staten stellen de wijze vast waarop de door hen afgegeven nog geldende nationale rijbewijzen worden vervangen door rijbewijzen (Europees model) voor de corresponderende categorie(ën). Deze vervanging geschiedt zonder de tests van artikel 6 op vertoon en onder inwisseling van de oude rijbewijzen.

Artikel 12

  • 1. 
    De Lid-Staten stellen, na raadpleging van de Commissie, tijdig doch uiterlijk op 30 juni 1982 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast die nodig zijn voor de uitvoering van deze richtlijn met ingang van 1 januari 1983.
  • 2. 
    Onverminderd de toepassing van de andere bepalingen van deze richtlijn kan een Lid-Staat echter besluiten, pas vanaf een latere datum tot afgifte van het rijbewijs van Europees model over te gaan ; deze datum mag echter niet later zijn dan 1 januari 1986.
  • 3. 
    De Lid-Staten staan elkaar bij in de uitvoering van deze richtlijn.

Artikel 13

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 4 december 1980.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • J. 
    BARTHEL

BIJLAGE I

>PIC FILE= "T0014247"> Toelichting op het op bladzijde 1 van deze bijlage staande model van het rijbewijs

  • 1. 
    De kleur van het Europese rijbewijs is rose.
  • 2. 
    Op het voorblad: - is de vermelding van de naam van de Lid-Staat die het rijbewijs afgeeft facultatief,
  • moet in het ovaal het onderscheidingsteken staan van de Lid-Staat die het rijbewijs afgeeft,
  • moet de vermelding "rijbewijs" in hoofdletters worden aangebracht in de taal/talen van de Lid-Staat die het rijbewijs afgeeft. Na een passende tussenruimte wordt deze vermelding in kleine letters in de overige talen van de Europese Gemeenschappen aangebracht,
  • moet de vermelding "model van de Europese Gemeenschappen" worden aangebracht in de taal/talen van de Lid-Staat die het rijbewijs afgeeft.
  • 3. 
    De gedrukte teksten op de andere bladzijden worden gesteld in de taal of de talen van de Lid-Staat die het rijbewijs afgeeft.
  • 4. 
    Op de bladzijde "Aanvullende gegevens" kunnen in voorkomend geval aantekeningen worden aangebracht waarbij de definitie van de omstandigheden waarvoor het rijbewijs geldig is, wordt beperkt of verruimd. Deze bladzijde kan ook worden gebruikt om er de geldigheidsduur van het rijbewijs op te vermelden, indien de geldigheidsduur varieert. >PIC FILE= "T0014248">
  • 5. 
    Andere opmerkingen kunnen op de blanco gelaten bladzijden worden geschreven. Een Lid-Staat kan er in voorkomend geval categorieën voertuigen op vermelden die niet in deze richtlijn zijn genoemd of de categorieën A, B, C, D en E onderverdelen op de overeenkomstige bladzijde.
  • 6. 
    De Lid-Staten hebben de mogelijkheid om: - de foto te laten vervallen,
  • de woonplaats door het postadres te vervangen,
  • de datum van afgifte te schrappen en in plaats daarvan de aanvangsdatum van de geldigheid van het rijbewijs te vermelden.

VOORBEELD VAN EEN RIJBEWIJS VOLGENS HET EUROPESE MODEL BELGISCH RIJBEWIJS (BIJ WIJZE VAN INDICATIE)

>PIC FILE= "T0014249">

BIJLAGE II MINIMUMEISEN VOOR RIJEXAMENS

THEORETISCH EXAMEN

Vorm

  • 1. 
    Voor het examen wordt een zodanige vorm gekozen dat kan worden vastgesteld dat de kandidaat het vereiste inzicht heeft met betrekking tot de in de paragrafen 2 en 3 van deze bijlage genoemde punten.

Inhoud

  • 2. 
    Inzicht in de voorschriften en meer in het bijzonder de bepalingen die van toepassing zijn op het gebruik van de voertuigen van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd: 2.1. Inzicht in de voorschriften voor het wegverkeer, de verkeerstekens en de verkeersborden en de betekenis daarvan;

2.2. Enig inzicht in de technische voorschriften voor de veiligheid van de gangbare voertuigen;

2.3. Inzicht in de voorschriften die van toepassing zijn op de bestuurder, voor zover deze betrekking hebben op de verkeersveiligheid waaronder ook, doch uitsluitend voor de bestuurders van voertuigen van de categorieën C en D, de voorschriften inzake rijtijden en rustperiodes;

2.4. Inzicht in de voorschriften inzake de handelwijze van de bestuurder bij ongevallen.

  • 3. 
    Inzicht op andere terreinen: 3.1. Voldoende inzicht in het belang van verkeersveiligheidsvraagstukken en in het bijzonder van onderstaande risicofactoren: 3.1.1. Verkeersrisico's zoals bij inhaalmanoeuvres, verkeerde snelheidsschatting (gevolgen voor remafstand en veilige afstand), invloed van weersomstandigheden (sneeuw, regen, mist, zijwind, aquaplaning), het gedrag van de medeweggebruikers en inzonderheid van bejaarden en kinderen;

3.1.2. Factoren die de waakzaamheid en de lichamelijke en geestelijke conditie van de bestuurder kunnen verminderen, zoals vermoeidheid, ziekte, alcohol en andere drugs, enz.;

3.1.3. Veiligheidsfactoren in verband met het beladen van het voertuig en met de personen die worden vervoerd;

3.2. Uitsluitend voor voertuigen van de categorieën A en B:

basiskennis van de voornaamste onderdelen van het voertuig in verband met de bescherming van de inzittenden en de verkeersveiligheid, zoals remmen, luchtbanden, oliepeil, veiligheidsriemen, enz.;

Uitsluitend voor voertuigen van de categorieën C, D en E:

kennis van de werking en het elementaire onderhoud van genoemde onderdelen en van alle andere inrichtingen en onderdelen die voor de veiligheid van bijzonder belang zijn;

3.3. Kennis van de maatregelen die eventueel getroffen moeten worden om slachtoffers van verkeersongevallen hulp te bieden.

PRAKTISCH EXAMEN

Het voertuig en de uitrusting

  • 4. 
    Indien de kandidaat zijn examen aflegt in een voertuig met automatische koppeling, dient dit in het op grond van een dergelijk examen afgegeven rijbewijs te worden vermeld; - Voertuigen van categorie C : het maximum toegestaan gewicht mag niet minder bedragen dan 7 000 kg;
  • Voertuigen van categorie D : het aantal zitplaatsen mag niet minder bedragen dan 28 ; de lengte van het voertuig mag niet minder bedragen dan 7 meter;
  • Voertuigen van categorie E : wanneer het trekkende voertuig tot categorie C behoort en het geen oplegger betreft, moet de aanhangwagen ten minste twee assen hebben met een asafstand van meer dan 1 meter.

Inhoud

  • 5. 
    Bediening van het voertuig

De kandidaat moet onderstaande manoeuvres uitvoeren om te bewijzen dat hij het voertuig beheerst: 5.1. Hellingproef;

5.2. Uitsluitend voor voertuigen van de categorieën B, C, D en E:

achteruitrijden en achteruitdraaien;

5.3. Remmen en stoppen bij verschillende snelheden, waaronder ook stoppen in noodgevallen, voor zover wegconditie en verkeersomstandigheden zulks toelaten;

5.4. Uitsluitend voor voertuigen van de categorieën B, C, D en E:

achteruitparkeren, parkeren op een dalende of stijgende helling;

5.5. Halve draai binnen een beperkte ruimte;

5.6. Uitsluitend voor voertuigen van categorie A:

rijden met geringe snelheid.

  • 6. 
    Rijgedrag

Er moet vooral op worden toegezien dat de kandidaat 6.1. Op het juiste weggedeelte blijft rijden;

6.2. Op de juiste wijze de bocht naar links en rechts neemt;

6.3. Op de juiste wijze van rijstrook verandert en van richting verandert bij kruisingen;

6.4. Op het verkeer let;

6.5. Zich correct gedraagt op kruisingen en daarbij naar behoren rekening houdt met alle bewegingen van de medeweggebruikers en meer in het bijzonder met de voorrangsregels;

6.6. Zijn snelheid aan de omstandigheden aanpast;

6.7. De achteruitkijkspiegels gebruikt;

6.8. De manoeuvres die hij wil gaan uitvoeren, correct van tevoren aangeeft;

6.9. De verlichtings-, waarschuwings- en andere hulpapparatuur van het voertuig correct kan bedienen;

6.10. Met de gewenste voorzichtigheid rijdt, rekening houdende met voetgangers en andere weggebruikers;

6.11. Zich op passende wijze gedraagt ten aanzien van voertuigen van openbaar vervoer;

6.12. De verkeerslichten en aanwijzingen van de bevoegde verkeersagenten in acht neemt;

6.13. Juist reageert op de voorgeschreven signalen van de medeweggebruikers;

6.14. De verkeerslichten, verkeersborden en oversteekplaatsen voor voetgangers respecteert;

6.15. Voldoende afstand bewaart tussen zijn voertuig en het voertuig voor hem of tussen zijn voertuig en de naast hem rijdende voertuigen;

6.16. De inhaalmanoeuvres correct uitvoert;

6.17. De veiligheidsriem correct gebruikt wanneer het voertuig daarmee moet zijn uitgerust.

Volgorde van de examenonderdelen

  • 7. 
    Het in paragraaf 5 beschreven examenonderdeel moet zoveel mogelijk vóór dat van paragraaf 6 worden afgenomen.

Duur van het examen

  • 8. 
    De duur van het examen en de af te leggen afstand moeten voldoende zijn om de in de paragrafen 5 en 6 genoemde punten te kunnen toetsen. Het in paragraaf 6 beschreven examenonderdeel duurt zo mogelijk meer dan 30 maar nooit minder dan 20 minuten.

Plaats van het examen

  • 9. 
    Het in paragraaf 5 beschreven examenonderdeel kan op een speciaal examenterrein worden afgenomen ; in dat geval moeten er nauwkeurige criteria worden vastgesteld om de vaardigheid van de kandidaat in het manoeuvreren met het voertuig objectief te toetsen. Het in paragraaf 6 bedoelde examenonderdeel wordt zo mogelijk afgenomen op buiten de agglomeraties gelegen wegen, op autowegen en in het stadsverkeer.

BIJLAGE III MINIMUMNORMEN VOOR DE LICHAMELIJKE EN GEESTELIJKE GESCHIKTHEID

DEFINITIES

  • 1. 
    Ten behoeve van deze bijlage worden de bestuurders in twee groepen ingedeeld: 1.1. Groep 1 : Bestuurders van voertuigen van de categorieën A en B.

1.2. Groep 2 : Bestuurders van voertuigen van de categorieën C, D en E.

  • 2. 
    Naar analogie hiervan worden de aanvragers van een rijbewijs of verlenging daarvan ingedeeld in de groep waartoe zij behoren nadat het rijbewijs is afgegeven of verlengd.

MEDISCHE ONDERZOEKEN

  • 3. 
    Groep 1 : De aanvragers dienen medisch te worden onderzocht, indien bij de vervulling van de vereiste formaliteiten of tijdens het examen dat zij moeten afleggen voor het verkrijgen van een rijbewijs, blijkt, dat zij een of meer van de lichamelijke of geestelijke gebreken vertonen die voor deze groep in deze bijlage worden vermeld.
  • 4. 
    Groep 2 : De aanvragers dienen medisch te worden onderzocht voor de eerste afgifte van een rijbewijs en vervolgens dienen de bestuurders de periodieke onderzoeken te ondergaan die de nationale wetgeving eventueel voorschrijft.

Gezichtsvermogen

  • 5. 
    Alle aanvragers van een rijbewijs dienen een onderzoek te ondergaan dat wordt uitgevoerd door naar behoren opgeleid personeel. In twijfelgevallen dient de aanvrager te worden onderzocht door een bevoegde medische autoriteit. Bij het onderzoek van het gezichtsvermogen dient de aandacht uit te gaan naar de gezichtsscherpte, het gezichtsveld, het gezichtsvermogen in het donker, progressieve oogziekten, enz. Wanneer het dragen van corrigerende glazen bij het rijden door de afgevende instantie noodzakelijk wordt geacht, dient dit op het rijbewijs te worden vermeld.
  • 6. 
    Groep 1 : Bestuurders van deze groep zouden hun gezichtsvermogen uiterlijk wanneer zij 70 zijn, en bij voorkeur eerder moeten laten onderzoeken, en daarna met passende tussenpozen. Indien aanvragers of bestuurders van 40 jaar en ouder na correctie een sub-normaal gezichtsvermogen hebben, maar wel voldoen aan de minimumeisen van de punten 6.1 en 6.2, dient de oorzaak van het verminderd gezichtsvermogen te worden nagegaan voordat een rijbewijs wordt afgegeven of verlengd. Indien er een oogziekte wordt ontdekt of het vermoeden daarvan bestaat, zouden de periodieke onderzoeken veelvuldig moeten plaatsvinden. 6.1. Aanvragers van een rijbewijs of verlenging hiervan dienen, zo nodig met corrigerende glazen, een gezichtsscherpte te hebben van minimaal 0,4 en bij voorkeur meer met het beste oog, of van minimaal 0,5 met beide ogen samen en, vastgesteld bij medisch onderzoek, van minimaal 0,2 met het slechtste oog. Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien bij medisch onderzoek blijkt dat het gezichtsvermogen van de aanvrager of bestuurder met meer dan 20 graden is verminderd in het temporale deel van zijn gezichtsveld, of indien de aanvrager of bestuurder dubbel ziet of bij het kijken met beide ogen gebrekkig ziet.

6.2. Aanvragers of bestuurders die slechts met één oog zien, kunnen een rijbewijs verkrijgen of laten verlengen, indien een bevoegde medische instantie verklaart dat deze toestand al zo lang bestaat dat de betrokkene zich daaraan heeft aangepast en de gezichtsscherpte, zo nodig met corrigerende glazen, minimaal 0,8 bedraagt. Deze personen mogen voor dit oog geen beperkt gezichtsveld hebben.

  • 7. 
    Groep 2 : Aanvragers of bestuurders uit deze groep dienen hun gezichtsvermogen te laten onderzoeken bij het aanvragen van een rijbewijs en bij voorkeur periodiek ook daarna. Indien aanvragers of bestuurders van 40 jaar en ouder na correctie een sub-normaal gezichtsvermogen hebben, maar wel voldoen aan de minimumeisen van punt 7.1, dient de oorzaak van het verminderde gezichtsvermogen te worden nagegaan voordat een rijbewijs wordt afgegeven of verlengd. 7.1. Aanvragers van een rijbewijs of verlenging hiervan dienen, zo nodig met corrigerende glazen, een binoculair gezichtsvermogen met een gezichtsscherpte van minimaal 0,75 met het beste oog en van minimaal 0,5 met het slechtste oog te hebben. Indien corrigerende glazen worden gebruikt, dient het ongecorrigeerde gezichtsvermogen niet minder te bedragen dan 0,1 en moet de correctie goed worden verdragen. Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien de aanvrager of bestuurder een verminderd gezichtsveld heeft, dubbel ziet of bij het kijken met beide ogen gebrekkig ziet.

7.2. Het gebruik van contactlenzen door bestuurders uit deze groep kan worden toegestaan na gunstig advies van een bevoegde medische instantie.

Gehoor

  • 8. 
    Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien het gehoor van een aanvrager of bestuurder van groep 2 zo slecht is dat het hem stoort bij een juiste vervulling van zijn taken.

Algemene toestand en lichamelijke gebreken

  • 9. 
    Groep 1 : Rijbewijzen zonder beperkingen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien de aanvragers of bestuurders lichamelijke gebreken vertonen, tenzij een rijproef heeft aangetoond dat zij in staat zijn voertuigen met standaardbediening te besturen. 9.1. Beperkte rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd, indien de aanvragers of bestuurders met lichamelijke gebreken voertuigen besturen die zijn aangepast aan de eisen die hun gebrek stelt. Beperkingen op het rijbewijs dienen melding te maken van de vereiste aanpassing van het voertuig.

9.2. In twijfelgevallen dient na de medische evaluatie door een bevoegde instantie een praktische rijproef te worden afgelegd, waarna in voorkomend geval een rijbewijs met een beperkte geldigheidsduur mag worden afgegeven, zodat er toezicht blijft op dergelijke gevallen. De beoordeling van lichamelijke gebreken dient in de eerste plaats te worden gebaseerd op mechanische overwegingen, zodat kan worden nagegaan of het gebrek langere tijd een belemmering zal vormen voor het doeltreffend en snel manoeuvreren en het bedienen van het mechanisme onder alle omstandigheden, vooral in noodsituaties.

  • 10. 
    Groep 2 : Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven aan of verlengd voor aanvragers of bestuurders met een gebrek dat een bedreiging vormt voor de juiste en veilige besturing van een voertuig. 10.1. Het medisch onderzoek van aanvragers of bestuurders moet alle lichaamsbewegingen omvatten - spierkracht, beheersing en coördinatie - in het bijzonder die van de bovenste en onderste ledematen.

10.2. Wanneer na de afgifte van een rijbewijs een gebrek optreedt dat een gevaar vormt voor de juiste en veilige besturing van een voertuig, dient de bestuurder zijn activiteiten te staken en een onderzoek door een bevoegde medische instantie te ondergaan.

Hart- en vaatziekten

  • 11. 
    Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven aan of verlengd voor aanvragers of bestuurders met hart- en vaatziekten, tenzij hun aanvraag wordt gesteund door een bevoegd medisch advies.
  • 12. 
    Wat aanvragers of bestuurders van groep 2 betreft, moet de bevoegde medische instantie naar behoren rekening houden met de extra risico's of gevaren die verbonden zijn aan het besturen van de voertuigen die onder de definitie van deze groep vallen.

Endocrine aandoeningen

  • 13. 
    Voor gevallen van andere ernstige endocrine aandoeningen dan suikerziekte, dient de nationale wetgeving passende bepalingen te bevatten inzake het afgeven of verlengen van rijbewijzen.
  • 14. 
    Groep 1 : Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien de aanvragers of bestuurders lijden aan suikerziekte die gepaard gaat met complicaties voor ogen, zenuwstelsel, hart en bloedvaten, of met een niet-gecompenseerde acidose. 14.1. Voor een beperkt tijdvak mogen rijbewijzen worden afgegeven aan of verlengd voor aanvragers of bestuurders die lijden aan suikerziekte, doch niet aan een van de in punt 14 genoemde complicaties, mits zij onder medisch toezicht blijven staan.
  • 15. 
    Groep 2 : Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien de aanvragers of bestuurders aan suikerziekte lijden en een insulinebehandeling behoeven.

Ziekten van het zenuwstelsel

  • 16. 
    Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien de aanvragers of bestuurders lijden aan a) encefalitis, multiple sclerose, ernstige myasthenia of erfelijke ziekten van het zenuwstelsel die gepaard gaan met een progressieve spieratrofie en aangeboren myotonische aandoeningen;
  • b) 
    ziekten van het perifere zenuwstelsel ; of
  • c) 
    letsels van het centrale of perifere zenuwstelsel,

tenzij de aanvraag wordt gesteund door een bevoegd medisch advies en de betrokkenen in staat zijn om het mechanisme van een voertuig veilig te bedienen en de verkeersregels op te volgen. Deze gevallen moeten op gezette tijden opnieuw worden bezien.

  • 17. 
    Groep 1 : rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvragers of bestuurders aan epilepsie lijden. In de nationale wetgeving kan worden bepaald dat behoudens een bevoegd medisch advies rijbewijzen kunnen worden afgegeven aan personen die in het verleden aan epilepsie hebben geleden, doch al geruime tijd (bij voorbeeld 2 jaar) vrij zijn van aanvallen. 17.1. Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien aanvragers of bestuurders lijden aan ziekten van de hersenvaten, tenzij hun verzoek wordt gesteund door een bevoegd medisch advies en mits de bediening van het voertuig dat zij besturen adequaat is aangepast of gewijzigd, dan wel een passend speciaal type voertuig wordt gebruikt. De geldigheidsduur van de aldus afgegeven of verlengde rijbewijzen moet worden beperkt overeenkomstig het bevoegde medische advies.

17.2. Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien de aanvragers of bestuurders letsel hebben opgelopen aan het ruggemerg en daardoor aan paraplegie lijden, tenzij het voertuig dat zij besturen is uitgerust met een speciaal aangepaste bediening.

  • 18. 
    Groep 2 : Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien de aanvragers of bestuurders lijden aan of in het verleden hebben geleden aan epilepsie, aandoeningen van de hersenvaten of een letsel aan het ruggemerg en hieruit voortkomende paraplegie.

Psychische aandoeningen

  • 19. 
    Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvragers of bestuurders lijden aan: a) psychische stoornissen die te wijten zijn aan ziekten, letsels van of operaties aan het centrale zenuwstelsel;
  • b) 
    ernstige geestelijke subnormaliteit;
  • c) 
    psychosen, die met name hebben geleid tot algemene verlamming ; of
  • d) 
    psychoneurosen of stoornissen in de persoonlijkheidsstructuur,

tenzij hun aanvraag wordt gesteund door een bevoegd medisch advies.

  • 20. 
    Wat aanvragers of bestuurders van groep 2 betreft, moet de bevoegde medische instantie naar behoren rekening houden met de extra risico's en gevaren die verbonden zijn aan het besturen van de voertuigen die onder de definitie van deze groep vallen.

Alcohol

  • 21. 
    Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien aanvragers of bestuurders aan chronisch alcoholisme lijden. Indien het verzoek wordt gesteund door een bevoegd medisch advies, mogen rijbewijzen voor een beperkt tijdvak worden afgegeven aan of verlengd voor aanvragers of bestuurders die in het verleden aan chronisch alcoholisme hebben geleden. Deze gevallen moeten op gezette tijden opnieuw worden bezien.
  • 22. 
    Wat aanvragers of bestuurders van groep 2 betreft, moet de bevoegde medische instantie naar behoren rekening houden met de extra risico's en gevaren die verbonden zijn aan het besturen van de voertuigen die onder de definitie van deze groep vallen.

Verdovende middelen en geneesmiddelen

  • 23. 
    Misbruik van verdovende middelen : rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvragers of bestuurders afhankelijk zijn van psychotrope stoffen.
  • 24. 
    Regelmatig gebruik van verdovende middelen of geneesmiddelen : rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvragers of bestuurders regelmatig verdovende middelen of geneesmiddelen gebruiken welke hun vermogen om veilig te rijden kunnen aantasten, tenzij hun aanvraag wordt gesteund door een bevoegd medisch advies. 24.1. Wat aanvragers of bestuurders van groep 2 betreft, moet de bevoegde medische instantie naar behoren rekening houden met de extra risico's en gevaren die verbonden zijn aan het besturen van de voertuigen die onder de definitie van deze groep vallen.

Bloedziekten

  • 25. 
    Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien de aanvragers of bestuurders aan ernstige bloedziekten lijden, tenzij de aanvraag wordt gesteund door een bevoegd medisch advies.

Ziekten van het urogenitale stelsel

  • 26. 
    Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien de aanvragers of bestuurders aan een ernstige nierdeficiëntie lijden.

INTREKKING VAN HET RIJBEWIJS

  • 27. 
    In de nationale wetgeving moeten bepalingen voorkomen die ertoe strekken dat het rijbewijs behoudens een bevoegd medisch advies wordt ingetrokken, wanneer bij de bevoegde instanties bekend wordt dat de gezondheidstoestand van de houder van dat rijbewijs zodanig is dat afwijzend zou zijn beschikt op een aanvraag om afgifte of verlenging van dat rijbewijs.

ANDERE BEPALINGEN

  • i) 
    Het bepaalde in deze bijlage belet een Lid-Staat niet te bepalen dat een bestuurder die vóór 1 januari 1983 een rijbewijs heeft verkregen onder minder strenge voorwaarden dan die van deze bijlage, dat rijbewijs periodiek kan laten verlengen op de voorwaarden waarop hij dat rijbewijs heeft verkregen.
  • ii) 
    De Lid-Staten kunnen afwijken van de bepalingen van deze bijlage, wanneer afwijkingen op grond van de ontwikkeling van de medische wetenschap volkomen verenigbaar zijn met de in deze bijlage vastgelegde normen. Deze afwijkingen gelden slechts voor aanvragers die een medisch onderzoek hebben ondergaan en wier aanvraag wordt gesteund door een bevoegd medisch advies.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.