Verordening 2021/691 - Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG)

1.

Wettekst

3.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 153/48

 

VERORDENING (EU) 2021/691 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 28 april 2021

betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, derde alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Bij de uitvoering van de Uniefondsen dienen de in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en in de artikelen 9 en 10 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) neergelegde horizontale beginselen, alsook de in artikel 5 VEU neergelegde beginselen van subsidiariteit en evenredigheid te worden geëerbiedigd, en dient rekening te worden gehouden met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Op grond van de artikelen 8 en 10 VWEU dient de Unie ernaar te streven ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen en discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid te bestrijden. De Commissie en de lidstaten dienen het sekseperspectief te integreren bij de uitvoering van de fondsen. De doelstellingen van de Uniefondsen dienen te worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en van de door de Unie in de artikel 11 en artikel 191, lid 1, VWEU verankerde doelstellingen inzake behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, waarbij het beginsel “de vervuiler betaalt” wordt toegepast.

 

(2)

Op 17 november 2017 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gezamenlijk de Europese pijler van sociale rechten (“de pijler”) afgekondigd als reactie op de sociale uitdagingen in Europa. Rekening houdend met de veranderende realiteit van de arbeidsmarkt, moet de Unie zich voorbereiden op de huidige en toekomstige uitdagingen van de globalisering en digitalisering, door groei inclusiever te maken en het werkgelegenheids- en sociaal beleid te verbeteren. De 20 kernbeginselen van de pijler zijn opgebouwd rond drie categorieën: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt; eerlijke arbeidsvoorwaarden; sociale bescherming en inclusie. De pijler fungeert als overkoepelende leidraad voor het gebruik van het bij deze verordening ingestelde Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en stelt de Unie in staat bij grote herstructureringen de toepasselijke beginselen in de praktijk te brengen.

 

(3)

Op 20 juni 2017 heeft de Raad de reactie van de Unie op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties (VN), bekrachtigd. De Raad onderstreept hoe belangrijk het is om duurzame ontwikkeling te bereiken in de drie dimensies daarvan (economisch, sociaal en milieu), en om dit op een evenwichtige en geïntegreerde wijze te doen. Het is cruciaal dat duurzame ontwikkeling integraal deel gaat uitmaken van het beleidskader van de Unie en dat de Unie de lat hoger legt in haar beleid om zo wereldwijde uitdagingen aan te pakken. De Raad verwelkomde de mededeling van de Commissie van 22 november 2016 getiteld “Volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst” als een eerste stap naar het integreren van de duurzameontwikkelingsdoelen van de VN en het centraal stellen van duurzame ontwikkeling in alle beleidsdomeinen van de Unie, ook via haar financieringsinstrumenten.

 

(4)

In februari 2018 heeft de Commissie de mededeling getiteld “Een nieuw, modern meerjarig financieel kader voor een Europese Unie die efficiënt haar prioriteiten verwezenlijkt na 2020” vastgesteld. Hierin wordt onderstreept dat de Uniebegroting de unieke sociale markteconomie van Europa ondersteunt. Het zou van het grootste belang zijn om de kansen op werk te verbeteren en in het beleid rekening te houden met andere vaardigheden die nodig zijn, vooral die welke verband houden met digitalisering, automatisering en overgang naar een hulpbronnenefficiënte en duurzame economie, een en ander met volledige inachtneming van de uit hoofde van het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering aangenomen Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering (de “Overeenkomst van Parijs”). Budgettaire flexibiliteit zal een belangrijk beginsel zijn van het meerjarig financieel kader 2021 tot en met 2027 (“MFK 2021-2027”) vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (4). De flexibiliteitsmechanismen blijven behouden, om de Unie in staat te stellen tijdiger op te treden en de begrotingsmiddelen te gebruiken waar zij het dringendst nodig zijn.

 

(5)

In haar “Witboek over de toekomst van Europa” van 1 maart 2017 spreekt de Commissie haar bezorgdheid uit over isolationistische trends en groeiende twijfels over de voordelen van open handel, en de sociale markteconomie van de Unie in het algemeen.

 

(6)

In de “Discussienota over het in goede banen leiden van de mondialisering” van 10 mei 2017 wijst de Commissie de combinatie van handelsgerelateerde globalisering en technologische verandering aan als de belangrijkste factor voor stijgende vraag naar geschoolde arbeidskrachten en een vermindering van het aantal banen waarvoor lagere kwalificaties vereist zijn. Hoewel de voordelen van meer open handel worden erkend, vindt de Commissie dat passende manieren moeten worden gevonden om iets te doen aan de negatieve neveneffecten ervan. Aangezien de voordelen van globalisering momenteel reeds ongelijk verdeeld zijn over mensen en regio’s — wat een zeer grote impact heeft op diegenen voor wie globalisering negatieve gevolgen heeft — bestaat het gevaar dat technologische en milieuveranderingen die gevolgen nog eens zullen versterken. Daarom zal het, in overeenstemming met de beginselen van solidariteit en duurzaamheid, noodzakelijk zijn om de voordelen van globalisering eerlijker te verdelen door economische groei en technologische vooruitgang te verzoenen met adequate sociale bescherming en actieve ondersteuning van kansen op werk en van mogelijkheden om als zelfstandige aan het werk te gaan.

 

(7)

In de “Discussienota over de toekomst van de EU-financiën” van 28 juni 2017 onderstreept de Commissie de noodzaak om economische en sociale verschillen tussen en binnen de lidstaten te verkleinen en is de Commissie van mening dat investeren in duurzame ontwikkeling, gelijke behandeling, sociale inclusie, onderwijs en opleiding, en gezondheid daarom een kernprioriteit is.

 

(8)

De globalisering, technologische en milieuverandering zullen de onderlinge verwevenheid en afhankelijkheid van de wereldeconomieën waarschijnlijk versterken. Het wegvloeien van arbeidsplaatsen is een integraal en onvermijdelijk deel van deze verandering. Willen de voordelen van verandering eerlijk worden verdeeld, dan is bijstand aan werknemers die ontslagen zijn of ontslag boven het hoofd hangt, van cruciaal belang. De belangrijkste instrumenten van de Unie om bijstand te verlenen aan getroffen werknemers zijn het bij een verordening van de Raad en het Europees Parlement in te stellen Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), dat is opgezet om anticiperende bijstand te bieden, en het EFG, dat is opgezet om reactieve bijstand te bieden bij grote herstructureringen. De mededeling van de Commissie getiteld “EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering” van 13 december 2013 is het beleidsinstrument van de Unie dat het kader biedt voor beste praktijken voor anticipatie op en omgang met bedrijfsherstructurering. Het biedt een uitgebreid kader voor de wijze waarop de uitdagingen van economische aanpassing en herstructurering en de sociale gevolgen en de gevolgen voor de werkgelegenheid daarvan met adequate beleidsmiddelen het hoofd dient te worden geboden. Ook worden de lidstaten opgeroepen om op zodanige wijze gebruik te maken van Uniefinanciering en nationale financiering, dat de sociale gevolgen van herstructureringen, en met name de negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid, beter kunnen worden opgevangen.

 

(9)

Het bij Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad (5) voor de looptijd van het MFK 2007-2013 opgerichte Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (“het Fonds”) werd opgericht om de Unie in staat te stellen solidair te zijn met werknemers die waren ontslagen als gevolg van grote structurele verschuivingen in de wereldhandelstromen door globalisering.

 

(10)

Als onderdeel van het in de mededeling van de Commissie van 26 november 2008 opgenomen Europees economisch herstelplan werd het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1927/2006 bij Verordening (EG) nr. 546/2009 van het Europees Parlement en de Raad (6) uitgebreid tot werknemers die waren ontslagen als rechtstreeks gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis.

 

(11)

Voor de looptijd van het MFK 2014-2020 is bij Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7) het toepassingsgebied van het Fonds uitgebreid, zodat ontslagen eronder vallen die niet alleen voortvloeien uit ernstige economische ontwrichting, veroorzaakt doordat de wereldwijde financiële en economische crisis waarvan in Verordening (EG) nr. 546/2009 gewag wordt gemaakt, aanhoudt, maar ook uit een eventuele nieuwe wereldwijde financiële en economische crisis. Voorts is bij Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8) (“het Financieel Reglement”) Verordening (EU) nr. 1309/2013 gewijzigd om, onder meer, regels in te voeren waardoor het Fonds uitzonderlijk collectieve aanvragen door kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) die gelegen zijn in dezelfde regio en actief zijn in verschillende NACE Rev. 2-Afdelingen, in behandeling kan nemen, wanneer de aanvragende lidstaat aantoont dat kmo’s in die regio het voornaamste of enige type onderneming vormen.

 

(12)

In reactie op de mogelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie zonder terugtrekkingsakkoord is Verordening (EU) nr. 1309/2013 bij Verordening (EU) 2019/1796 van het Europees Parlement en de Raad (9) gewijzigd om te bepalen dat ontslagen als gevolg van de terugtrekking onder het toepassingsgebied van het Fonds vallen. Wegens de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk mét een terugtrekkingsakkoord, is deze verordening niet van toepassing geworden.

 

(13)

De Commissie heeft een tussentijdse evaluatie van het Fonds uitgevoerd om te beoordelen hoe en in welke mate de doelstellingen van het Fonds zijn verwezenlijkt. Het Fonds bleek effectief, met een hoger herintredingspercentage van ontslagen werknemers dan in de vorige programmeringsperiode. Uit de evaluatie is ook gebleken dat het Fonds Uniemeerwaarde heeft gecreëerd. Dit geldt met name voor de volume-effecten ervan, wat betekent dat de bijstand door het Fonds niet alleen het aantal en de verscheidenheid van de aangeboden diensten heeft verhoogd, maar ook het intensiteitsniveau van die diensten. Bovendien waren de maatregelen van het Fonds zeer zichtbaar en toonden zij de Uniemeerwaarde rechtstreeks aan het grote publiek. Er kwamen echter verschillende problemen in beeld. De procedure voor beschikbaarstelling werd als te lang beschouwd. Ook hebben veel lidstaten melding gemaakt van problemen bij het opstellen van de uitgebreide achtergrondanalyse van de gebeurtenis die aanleiding gaf tot de gedwongen ontslagen. De voornaamste reden waarom lidstaten werden ontmoedigd om steun van het Fonds aan te vragen betrof problemen inzake financiële en institutionele capaciteit. Daarbij kan het louter gaan om een tekort aan arbeidskrachten; momenteel kunnen de lidstaten slechts om technische bijstand verzoeken nadat zij de steun van het Fonds uitvoeren. Aangezien gedwongen ontslagen onverwacht kunnen plaatsvinden, is het belangrijk om ervoor te zorgen dat de lidstaten klaar staan om onmiddellijk te reageren en in staat zijn om onverwijld een aanvraag in te dienen. Bovendien lijken in bepaalde lidstaten meer diepgaande inspanningen nodig voor het opbouwen van institutionele capaciteit voor een doelmatige en doeltreffende uitvoering van EFG-dossiers. De drempel van 500 ontslagen is te hoog bevonden, in het bijzonder in dunbevolkte gebieden.

 

(14)

De rol van het Fonds blijft belangrijke als een flexibel fonds om werknemers die bij grootschalige herstructureringen hun baan verliezen, te ondersteunen en te helpen zo snel mogelijk andere banen te vinden. De Unie dient specifieke, eenmalige steun te blijven verlenen om werknemers in regio’s, bedrijfstakken, gebieden of arbeidsmarkten die door een ernstige economische ontwrichting worden getroffen, te helpen een fatsoenlijke en duurzame baan te vinden. Gelet op de wisselwerking tussen en de wederzijdse effecten van open handel en economische en financiële ontwikkelingen — zoals asymmetrische economische schokken, technologische veranderingen, digitalisering, significante verschuivingen in de handelsbetrekkingen van de Unie of de samenstelling van de interne markt, alsmede andere factoren, waaronder de overgang naar een koolstofarme economie — en gelet op het feit dat het steeds moeilijker wordt om een bepaalde factor aan te wijzen die banenverlies veroorzaakt, dient de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG uitsluitend gebaseerd zijn op de ingrijpende gevolgen van een herstructurering. Gezien het doel van het EFG, namelijk steun verlenen in noodsituaties, waarmee het een aanvulling is op de meer anticiperende bijstand van het ESF+, dient het EFG een flexibel en speciaal instrument buiten de begrotingsmaxima van het MFK te blijven, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 2 mei 2018 getiteld “Een moderne begroting voor een Unie die ons beschermt, sterker maakt, en verdedigt — Het meerjarig financieel kader 2021-2027” en de bijlage daarbij.

 

(15)

Teneinde het Europese karakter van het EFG te handhaven, moet een aanvraag voor steun worden ingediend wanneer een grote herstructurering een aanzienlijke impact heeft op de lokale of de regionale economie. Een dergelijke impact dient te worden bepaald door verwijzing naar een minimumaantal ontslagen binnen een bepaalde referentieperiode. Rekening houdend met de bevindingen van de tussentijdse evaluatie, moet de drempel worden vastgesteld op 200 ontslagen binnen een referentieperiode van vier maanden (of zes maanden in sectordossiers). Gelet op het feit dat ontslaggolven die in verschillende sectoren binnen dezelfde regio plaatsvinden, een even grote impact hebben op de lokale arbeidsmarkt, moet het ook mogelijk zijn een aanvraag in te dienen voor een bepaalde regio. Op kleine arbeidsmarkten, zoals kleine lidstaten of afgelegen gebieden, met inbegrip van de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden, of in uitzonderlijke omstandigheden, moet het mogelijk zijn bij een geringer aantal ontslagen een aanvraag in te dienen. In het algemeen dienen de lidstaten hun aanvragen voor EFG-bijstand niet later dan twaalf weken na het einde van de referentieperiode in te dienen. Om echter een financieringstekort als gevolg van het feit dat deze verordening na 1 januari 2021 in werking treedt, te voorkomen, en ter wille van de rechtszekerheid, dient die termijn tussen 1 januari 2021 en de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening te worden opgeschort.

 

(16)

Middelen uit het EFG mogen, als fonds dat is bedoeld voor grote herstructureringen, niet worden beschikbaar gesteld bij ontslagen in de openbare sector vanwege bezuinigingen. Het EFG dient evenwel ondersteuning te kunnen bieden voor ontslagen werknemers van ondernemingen die opereren op een concurrerende markt die diensten verlenen of goederen leveren aan publiek gefinancierde entiteiten die worden getroffen door bezuinigingen. Het EFG moet ook steun kunnen bieden aan zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd als gevolg van bezuinigingen van de overheid.

 

(17)

Als blijk van de solidariteit van de Unie met werklozen dient het medefinancieringspercentage van het EFG als reactief fonds te worden afgestemd op het hoogste medefinancieringspercentage van het ESF+ als proactief fonds in de betrokken lidstaat, maar moet in ieder geval ten minste 60 % te bedragen.

 

(18)

Het deel van de Uniebegroting dat aan het EFG wordt toegewezen, dient door de Commissie te worden uitgevoerd in gedeeld beheer met de lidstaten in de zin van het Financieel Reglement. Bijgevolg dienen de Commissie en de lidstaten de in het Financieel Reglement opgenomen beginselen, zoals goed financieel beheer, transparantie en niet-discriminatie, in acht te nemen bij de uitvoering van het EFG in gedeeld beheer.

 

(19)

Het Europees waarnemingscentrum voor het veranderingsproces, dat is ondergebracht bij de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden in Dublin, steunt de Commissie en de lidstaten bij de beoordeling van trends in de globalisering, van technologische en milieuveranderingen, herstructureringen en de aanwending van het EFG met kwalitatieve en kwantitatieve analyses. De Europese herstructureringsmonitor, dat dagelijks wordt geactualiseerd, volgt de rapportering van grootschalige herstructureringen in de gehele Unie, op basis van een netwerk van nationale correspondenten. Het zou kunnen helpen om potentiële gevallen voor interventie in een vroeg stadium vast te stellen.

 

(20)

Ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, dienen op voet van gelijkheid toegang te hebben tot het EFG, ongeacht hun arbeidsovereenkomst of relatie. Daarom dienen ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, als mogelijke EFG-begunstigden in de zin van deze verordening te worden beschouwd.

 

(21)

Financiële bijdragen uit het EFG dienen in de eerste plaats gericht te zijn op actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen en op gepersonaliseerde steunmaatregelen die tot doel hebben de begunstigden snel te herintegreren in fatsoenlijke en duurzame banen op of buiten hun oorspronkelijke werkterrein, en hen voor te bereiden op een groenere en digitalere Europese economie. De steun dient ook gericht te zijn op het bevorderen van werk als zelfstandige en het oprichten van ondernemingen, onder meer door de oprichting van coöperaties. De maatregelen dienen afgestemd te zijn op de potentiële behoeften van de lokale of regionale arbeidsmarkt. Indien relevant, moet ook de mobiliteit van ontslagen werknemers worden ondersteund om hen te helpen elders een nieuwe baan te vinden. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de verspreiding van vaardigheden die vereist zijn in het digitale tijdperk, en aan de uitbanning, waar nodig, van seksestereotypen op de arbeidsmarkt. Geldelijke toelagen mogen slechts in beperkte mate deel uitmaken van gecoördineerd pakketten van gepersonaliseerde steunmaatregelen. De door het EFG ondersteunde maatregelen dienen niet in de plaats te komen van maatregelen die gericht zijn op passieve sociale bescherming. Werkgevers zouden kunnen worden aangemoedigd om deel te nemen aan de nationale medefinanciering van EFG-maatregelen, bovenop de maatregelen die zij krachtens het nationale recht of een collectieve arbeidsovereenkomsten moeten treffen.

 

(22)

Bij het ontwerpen en uitvoeren van een gecoördineerd pakket van gepersonaliseerde steunmaatregelen dat gericht is op het vergemakkelijken van de herintegratie van de beoogde begunstigden, dienen de lidstaten de doelstellingen van de Digitale Agenda en de strategie voor de digitale interne markt voor ogen te houden. Aandacht dient in het bijzonder uit te gaan naar de loonkloof tussen mannen en vrouwen in de sectoren informatie- en communicatietechnologieën (“ICT”) en wetenschap, technologie, civiele techniek en wiskunde (science, technology, engineering and mathematics — “STEM”), en wel door omscholing en herkwalificatie van vrouwen in die sectoren te stimuleren. Bij het ontwerpen en uitvoeren van een gecoördineerd pakket van gepersonaliseerde steunmaatregelen dienen de lidstaten ernaar te streven de vertegenwoordiging van de ondervertegenwoordigde sekse te vergroten en zo bij te dragen tot het verkleinen van de loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen.

 

(23)

Gelet op het feit dat de beroepsbevolking, gezien de digitale transformatie van de economie over een bepaald niveau van digitale vaardigheden moet beschikken, dient de verspreiding van vaardigheden die vereist zijn in het digitale tijdperk, te worden beschouwd als een horizontaal onderdeel van de aangeboden gecoördineerde pakketten van gepersonaliseerde steunmaatregelen.

 

(24)

Bij het opstellen van actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen dienen de lidstaten de voorkeur te geven aan maatregelen die sterk zullen bijdragen aan de inzetbaarheid van de begunstigden op de arbeidsmarkt. De lidstaten dienen ernaar te streven dat zo spoedig mogelijk binnen zes maanden na het einde van de uitvoeringsperiode zo veel mogelijk begunstigden die aan deze maatregelen deelnemen, in een duurzaam dienstverband op de arbeidsmarkt terugkeren. Bij het opstellen van het gecoördineerd pakket van gepersonaliseerde steunmaatregelen dient, in voorkomend geval, rekening te worden gehouden met de redenen voor de ontslagen en met de toekomstperspectieven van de arbeidsmarkt en de in de toekomst benodigde vaardigheden. Het gecoördineerd pakket van gepersonaliseerde diensten moet aansluiten bij de overgang naar een hulpbronnenefficiënte en duurzame economie.

 

(25)

Bij het opstellen van actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen dienen de lidstaten bijzondere aandacht te schenken aan kansarme begunstigden, onder wie personen met een handicap, personen met van hen afhankelijke familieleden, jonge en oudere werklozen, personen met een laag opleidingsniveau, personen met een migrantenachtergrond en personen die gemakkelijk in een armoedeval kunnen lopen, aangezien die groepen bijzondere problemen ondervinden bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt. Niettemin moeten de beginselen van seksegelijkheid en niet-discriminatie, die tot de kernwaarden van de Unie behoren en in de pijler zijn verankerd, in acht worden genomen en worden bevorderd bij de uitvoering van het EFG.

 

(26)

Met het oog op een doeltreffende en snelle ondersteuning van de begunstigden dienen de lidstaten alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat hun aanvragen voor een financiële bijdrage uit het EFG compleet zijn. Indien de Commissie om aanvullende informatie verzoekt voor de beoordeling van een aanvraag, dient het verstrekken van dergelijke informatie aan een termijn te worden gebonden. Zowel de lidstaten als de instellingen van de Unie dienen ernaar te streven, aanvragen zo snel mogelijk te behandelen.

 

(27)

In het belang van de begunstigden en van de organen die bevoegd zijn voor de uitvoering van de maatregelen, dient de aanvragende lidstaat alle betrokkenen bij de aanvraagprocedure op de hoogte te houden van de behandeling van de aanvraag en indien mogelijk daarbij te betrekken gedurende het gehele uitvoeringsproces.

 

(28)

Conform het beginsel van goed financieel beheer mogen de financiële bijdragen uit het EFG niet in de plaats komen van steunmaatregelen die voor de begunstigden bestaan in het kader van de Uniefondsen of in het kader van ander beleid of van andere programma’s van de Unie, maar dienen zij zo mogelijk een aanvulling te vormen op dergelijke maatregelen.

 

(29)

Er dienen bijzondere bepalingen te komen voor informatie- en communicatieacties betreffende EFG-dossiers en -resultaten. De lidstaten en het EFG dienen meer bekendheid te geven aan de resultaten van projecten die met Uniemiddelen zijn gefinancierd door het publiek te informeren. Activiteiten inzake transparantie en communicatie zijn essentieel om ervoor te zorgen dat het optreden van de Unie in de praktijk zichtbaar is, en dienen gebaseerd te zijn op nauwkeurige en actuele informatie. Om het EFG te promoten en de toegevoegde waarde ervan als onderdeel van de Uniebegroting te laten zien, dient communicatie- en zichtbaarheidsmateriaal dat door de lidstaten is ontwikkeld, op verzoek ter beschikking te worden gesteld van de instellingen, organen of agentschappen van de Unie. De Unie dient een royaltyvrije, niet-exclusieve en onherroepelijke licentie te worden gegeven voor het gebruik van dit materiaal en de daaraan verbonden reeds bestaande rechten.

 

(30)

Ter bevordering van de uitvoering van deze verordening dienen uitgaven voor een financiële bijdrage uit het EFG in aanmerking te komen vanaf de datum waarop de lidstaat begint met de gepersonaliseerde steunmaatregelen of vanaf de datum waarop een lidstaat de administratieve uitgaven bij de uitvoering van het EFG maakt.

 

(31)

Om te voorzien in de behoeften die zich met name de eerste maanden van ieder jaar voordoen, wanneer het bijzonder moeilijk is bedragen over te schrijven uit andere begrotingslijnen, dient tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure een toereikend bedrag aan betalingskredieten te worden opgenomen in de begrotingslijn van het EFG.

 

(32)

Het begrotingskader van het EFG wordt bepaald in het MFK 2021-2027 en in het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (10).

 

(33)

In het belang van de begunstigden dient de bijstand zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking te worden gesteld. De lidstaten en de bij de EFG-besluitvorming betrokken instellingen van de Unie dienen alles in het werk te stellen om de behandelingstijd te verminderen en de procedures te vereenvoudigen, zodat de besluiten inzake de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG probleemloos en snel kunnen worden vastgesteld.

 

(34)

Kmo’s vormen de ruggengraat van de economie van de Europese Unie. Daarom zijn het bevorderen van ondernemerschap en het ondersteunen van het kmo’s cruciaal voor economische groei, innovatie, het scheppen van banen en sociale integratie. De Unie stimuleert het ondernemerschap actief door mensen aan te moedigen een eigen bedrijf te beginnen. Bij grote herstructureringen moet het mogelijk zijn om ontslagen werknemers te helpen om een eigen bedrijf te beginnen. Wanneer een onderneming sluit, moet het mogelijk zijn om de ontslagen werknemers erbij te helpen om sommige of alle activiteiten van hun voormalige werkgever over te nemen.

 

(35)

Ter wille van de transparantie en de informatievoorziening dienen de lidstaten in de eindverslagen gegevens te verstrekken over staatssteun of Uniefinanciering die de onderneming welke de werknemers heeft ontslagen, heeft ontvangen in de vijf jaar voorafgaand aan het verslag. Deze eis dient echter niet te gelden voor micro-ondernemingen of kmo’s — met name starters en doorgroeiers — om onevenredige administratieve lasten voor de lidstaten te voorkomen, met name in het geval van sectorale EFG-aanvragen waarbij meer dan één micro-onderneming of midden- of kleinbedrijf betrokken is.

 

(36)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 voor beter wetgeven (11) moet het EFG worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het EFG in de praktijk te evalueren.

 

(37)

Om politieke toetsing door het Europees Parlement en continu toezicht door de Commissie op de met de EFG-bijstand behaalde resultaten mogelijk te maken, dienen de betrokken lidstaten een eindverslag in te dienen over de uitvoering van het EFG.

 

(38)

De lidstaten dienen de Commissie te ondersteunen bij het uitvoeren van evaluaties door relevante gegevens te verstrekken waarover zij beschikken.

 

(39)

Om toekomstige evaluaties te vergemakkelijken, dient na de uitvoering van elke financiële bijdrage uit het EFG een enquête onder begunstigden te worden gehouden. De enquête dient ten minste vier weken lang beschikbaar te zijn voor de begunstigden en dient in de zesde maand na het einde van de uitvoeringsperiode van start te gaan. De lidstaten moeten de Commissie bijstaan bij de uitvoering van de enquête door deelname door de begunstigden aan te moedigen door de uitnodiging tot deelname en ten minste één herinnering aan de begunstigden te sturen. De lidstaten dienen de Commissie te informeren over de inspanningen die zijn geleverd om contact te leggen met de begunstigden. De Commissie dient de verzamelde gegevens te gebruiken voor evaluatiedoeleinden. Om de vergelijkbaarheid van gevallen te waarborgen, dient de Commissie het model voor de enquête onder begunstigden in nauwe samenwerking met de lidstaten op te stellen en moet zij vertalingen daarvan in alle officiële talen van de instellingen van de Unie verstrekken.

 

(40)

Overeenkomstig de doelstelling om ongelijkheden weg te werken en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, dienen analyses en verslagen in verband met het EFG naar sekse uitgesplitste informatie te bevatten.

 

(41)

In een bijlage bij deze verordening dient een lijst van indicatoren te worden opgenomen opdat toezicht kan worden gehouden op het gebruik van het EFG en met name op de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Indien nodig kan de Commissie een wetgevingsvoorstel indienen om deze indicatoren te wijzigen.

 

(42)

Overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Financieel Reglement of de opvolger daarvan dienen de lidstaten verantwoordelijk te blijven voor de uitvoering van de financiële bijdrage en voor het beheer van en de controle op de door de Uniefinanciering ondersteunde acties. De lidstaten dienen te verantwoorden hoe de uit het EFG ontvangen financiële bijdrage is gebruikt. Aangezien de uitvoeringsperiode voor EFG-steun kort is, dienen de rapportageverplichtingen rekening te houden met de bijzondere aard van die steun.

 

(43)

De lidstaten moeten alle door begunstigden gepleegde onregelmatigheden, waaronder fraude, te voorkomen, opsporen en doeltreffend aanpakken. Voorts heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (13) en (Euratom, EG) nr. 2185/96 (14) van de Raad de bevoegdheid administratieve onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (15) bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (16).

De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat personen of entiteiten die financiële middelen van de Unie ontvangen, ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen. De lidstaten moeten aan de Commissie verslag uitbrengen over de vastgestelde onregelmatigheden, waaronder fraude, en over de vervolgmaatregelen die zij hebben ondernomen ten aanzien van dergelijke onregelmatigheden en ten aanzien van OLAF-onderzoeken. De lidstaten dienen samen te werken met de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, indien van toepassing, het EOM aangaande alle kwesties die verband houden met vermoedelijke of vastgestelde fraude, overeenkomstig artikel 63, lid 2, punt d), van het Financieel Reglement.

 

(44)

Teneinde de Uniebegroting beter te beschermen, dient de Commissie een geïntegreerd en interoperabel informatie- en monitoringsysteem beschikbaar te maken, met inbegrip van een centraal datamining- en risicoscore-instrument voor toegang tot en analyse van de ter zake doende gegevens, en het gebruik ervan te stimuleren met het oog op een veralgemeende toepassing door de lidstaten.

 

(45)

Het Financieel Reglement stelt regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten tevens een algemeen conditionaliteitsstelsel ter bescherming van de Uniebegroting.

 

(46)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs uit te voeren en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN te verwezenlijken, moeten de acties uit hoofde van deze verordening bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling 30 % van de Uniebegrotingsuitgaven aan te wenden voor het ondersteunen van klimaatdoelen in beleid, en tot de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de Uniebegroting te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen, daarbij rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen.

 

(47)

Om een beter toezicht op het gebruik van het EFG mogelijk te maken, dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen, en wel door de criteria vast te stellen voor het bepalen van de onregelmatigheden die moeten worden gemeld en voor de gegevens die de lidstaten moeten verstrekken met het oog op het voorkomen, opsporen en corrigeren van onregelmatigheden, waaronder fraude, en de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen, vermeerderd met achterstallige rente. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat deze raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

 

(48)

Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen ten aanzien van de uitvoering van enquêtes onder begunstigden en het model voor het melden van onregelmatigheden moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad. (17).

 

(49)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

 

(50)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en dat de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het MFK 2021-2027, moet deze verordening van toepassing zijn vanaf het begin van het begrotingsjaar 2021. De Commissie mag de begrotingsprocedure echter pas bij de inwerkingtreding van deze verordening inleiden.

 

(51)

Verordening (EU) nr. 1309/2013 moet daarom worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

  • 1. 
    Bij deze verordening wordt het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) opgericht voor de looptijd van het MFK 2021-2027.

In deze verordening worden de doelstellingen van het EFG, de vormen van Uniefinanciering alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd, met inbegrip van de aanvragen van de lidstaten voor financiële bijdragen uit het EFG voor maatregelen die gericht zijn op de in artikel 6 bedoelde begunstigden.

  • 2. 
    Overeenkomstig artikel 4 verleent het EFG steun aan werknemers die zijn ontslagen en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd als gevolg van grote herstructureringen.

Artikel 2

Taken en doelstellingen

  • 1. 
    Het EFG ondersteunt sociaal-economische veranderingen die het gevolg zijn van de globalisering en technologische en milieuveranderingen, door ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, te helpen zich aan te passen aan structurele veranderingen. Het EFG vormt een noodfonds met een reactieve werking. Zodoende draagt het EFG bij tot de uitvoering van de in de Europese pijler van sociale rechten neergelegde beginselen en verbetert het de economische samenhang tussen de regio’s en de lidstaten.
  • 2. 
    De doelstellingen van het EFG zijn solidariteit te betonen en fatsoenlijke en duurzame werkgelegenheid in de Unie te stimuleren door bijstand te bieden bij grote herstructureringen, met name wanneer die zijn veroorzaakt door uitdagingen die te maken hebben met de globalisering, zoals verschuivingen in de wereldhandelstromen, handelsgeschillen, significante verschuivingen in de handelsbetrekkingen van de Unie of de samenstelling van de interne markt en financiële of economische crises, alsook de overgang naar een koolstofarme economie of als gevolg van de digitalisering of automatisering. Het EFG ondersteunt begunstigden om zo snel mogelijk opnieuw fatsoenlijke en duurzame werkgelegenheid te vinden. Bijzondere nadruk wordt gelegd op maatregelen die de meest kansarme groepen helpen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

 

1)

“ontslagen werknemer”: een werknemer wiens arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking voortijdig is beëindigd door gedwongen ontslag, ongeacht de aard en duur van zijn arbeidsbetrekking, of wiens arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking om economische redenen niet is verlengd;

 

2)

“zelfstandige”: een natuurlijke persoon die niet meer dan tien werknemers in dienst heeft;

 

3)

“begunstigde”: een natuurlijke persoon die deelneemt aan de door het EFG medegefinancierde maatregelen;

 

4)

“onregelmatigheid”: elke inbreuk op het toepasselijke recht als gevolg van een handelen of nalaten van een bij de uitvoering van het EFG betrokken marktdeelnemer, waardoor de Uniebegroting door een ongerechtvaardigde uitgave ten laste van die begroting wordt of zou kunnen worden benadeeld.

 

5)

“uitvoeringsperiode”: de periode vanaf de in artikel 8, lid 7, punt j), bedoelde data tot 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van het besluit over de financiële bijdrage op grond van artikel 15, lid 2.

Artikel 4

Criteria voor steunverlening

  • 1. 
    De lidstaten kunnen financiële steun uit het EFG aanvragen voor maatregelen die gericht zijn op ontslagen werknemers en zelfstandigen, in overeenstemming met de in dit artikel vastgelegde bepalingen.
  • 2. 
    Bij grote herstructureringen wordt een financiële bijdrage uit het EFG toegekend indien één van de volgende omstandigheden zich voordoet:
 

a)

de beëindiging van de werkzaamheden van ten minste 200 ontslagen werknemers of zelfstandigen binnen een referentieperiode van vier maanden in een onderneming in een lidstaat, ook wanneer die beëindiging van de werkzaamheden van toepassing is bij leveranciers of downstreamproducenten;

 

b)

de beëindiging van de werkzaamheden van ten minste 200 ontslagen werknemers of zelfstandigen binnen een referentieperiode van zes maanden, met name in kmo’s, die alle actief zijn in dezelfde NACE Rev. 2-afdeling en gelegen zijn in een NUTS 2-regio of twee aan elkaar grenzende NUTS 2-regio’s of in meer dan twee aan elkaar grenzende NUTS 2-regio’s, mits ten minste 200 werknemers of zelfstandigen zijn getroffen in twee van de regio’s tezamen;

 

c)

de beëindiging van de werkzaamheden van ten minste 200 ontslagen werknemers of zelfstandigen binnen een referentieperiode van vier maanden, met name in kmo’s, die alle actief zijn in dezelfde of verschillende NACE Rev. 2-afdelingen en gelegen zijn in dezelfde NUTS 2-regio.

  • 3. 
    Op kleine arbeidsmarkten, met name wat betreft aanvragen met betrekking tot kmo’s die door de aanvragende lidstaat goed worden gemotiveerd, wordt een aanvraag voor een financiële bijdrage op grond van dit artikel, zelfs als niet volledig aan de criteria van lid 2 is voldaan, ontvankelijk geacht, indien de gedwongen ontslagen ernstige gevolgen hebben voor de werkgelegenheid en de lokale, regionale of nationale economie. In dergelijke gevallen vermeldt de aanvragende lidstaat aan welke van de criteria voor steunverlening in lid 2 niet volledig is voldaan.
  • 4. 
    In uitzonderlijke omstandigheden is lid 3 ook op andere arbeidsmarkten dan de kleine arbeidsmarkten van toepassing. Het totaalbedrag van de financiële bijdragen in dergelijke gevallen bedraagt niet meer dan 15 % van het jaarlijkse maximumbedrag van het EFG.
  • 5. 
    Middelen uit het EFG wordt niet beschikbaar gesteld indien werknemers in de publieke sector worden ontslagen als gevolg van bezuinigingen van een lidstaat.

Artikel 5

Berekening van de ontslagen en beëindigingen van werkzaamheden

De aanvragende lidstaat specificeert de methode die gebruikt wordt om het aantal ontslagen werknemers en zelfstandigen voor de toepassing van artikel 4 te berekenen op één of meer van de onderstaande data:

 

a)

de datum waarop de werkgever overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Richtlijn 98/59/EG van de Raad (18) de bevoegde overheidsinstantie schriftelijk kennis geeft van het voorgenomen collectief ontslag;

 

b)

de datum van de individuele kennisgeving door de werkgever dat de arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking van de betrokken werknemer tijdelijk of definitief beëindigd wordt;

 

c)

de datum van de feitelijke beëindiging of de afloop van de arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking;

 

d)

de datum van beëindiging van de terbeschikkingstelling van de werknemer aan de inlenende onderneming;

 

e)

ten aanzien van zelfstandigen, de datum van beëindiging van de werkzaamheden zoals bepaald in overeenstemming met de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

In de in punt a) van het eerste lid van dit artikel bedoelde gevallen verstrekt de aanvragende lidstaat de Commissie aanvullende informatie over het werkelijke aantal gedwongen ontslagen overeenkomstig artikel 4, voordat de evaluatie door de Commissie wordt afgerond.

Artikel 6

In aanmerking komende begunstigden

De aanvragende lidstaat kan in aanmerking komende begunstigden een door het EFG medegefinancierd gecoördineerd pakket van gepersonaliseerde steunmaatregelen (“gecoördineerd pakket”) overeenkomstig artikel 7 aanbieden. Dergelijke in aanmerking komende begunstigden kunnen zijn:

 

a)

ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, bepaald overeenkomstig artikel 5, binnen de in artikel 4, leden 1 tot en met 4, bedoelde referentieperioden;

 

b)

ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, worden bepaald overeenkomstig artikel 5, buiten de in artikel 4 bedoelde referentieperioden, namelijk zes maanden voor het begin van de referentieperiode of tussen het einde van de referentieperiode en de laatste dag vóór de datum van voltooiing van de beoordeling door de Commissie.

Werknemers en zelfstandigen als bedoeld in het eerste lid, punt b), worden als in aanmerking komende begunstigden beschouwd, mits een duidelijk oorzakelijk verband kan worden gelegd met de gebeurtenis die in de referentieperiode tot de gedwongen ontslagen heeft geleid.

Artikel 7

Subsidiabele maatregelen

  • 1. 
    Een financiële bijdrage uit het EFG kan worden bestemd voor actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen die deel uitmaken van een gecoördineerd pakket, om de beoogde begunstigden, in het bijzonder de meest kansarmen onder hen, opnieuw aan het werk te helpen, in dienstverband of als zelfstandige.
  • 2. 
    Gezien het belang van vaardigheden die vereist zijn in het digitale industriële tijdperk en in een hulpbronnenefficiënte economie, wordt de verspreiding van dergelijke vaardigheden beschouwd als een horizontaal onderdeel voor het samenstellen van gecoördineerde pakketten. De opleidingsbehoefte en het opleidingsniveau moeten worden aangepast aan de kwalificaties en de vaardigheden van elke begunstigde.

Het gecoördineerde pakket kan het volgende omvatten:

 

a)

opleiding en omscholing op maat, onder meer op het gebied van informatie-en communicatietechnologie en andere vaardigheden die vereist zijn in het digitale tijdperk, certificering van opgedane kennis en vaardigheden, individuele bijstand bij het zoeken naar een baan en gerichte groepsactiviteiten, loopbaanbegeleiding, adviesverlening, begeleiding door een mentor, outplacementbegeleiding, bevordering van ondernemerschap, steun bij het uitoefenen van een zelfstandige activiteit, het opzetten van een eigen bedrijf, een overname door werknemers, en samenwerkingsactiviteiten;

 

b)

speciale tijdelijke maatregelen, zoals sollicitatietoelagen, premies bij indiensttreding voor werkgevers, mobiliteitstoelagen, toelagen voor kinderopvang, opleidingsvergoedingen, dagvergoedingen en toelagen voor mantelzorgers.

De kosten van de in de tweede alinea, punt b), bedoelde maatregelen bedragen maximaal 35 % van de totale kosten van het gecoördineerde pakket.

De investeringskosten voor wie zich als zelfstandige vestigt of een eigen bedrijf opzet of voor overnames door werknemers bedragen niet meer dan 22 000 EUR per begunstigde.

Bij het samenstellen van het gecoördineerde pakket wordt rekening gehouden met de toekomstperspectieven van de arbeidsmarkt en de in de toekomst benodigde vaardigheden. Het gecoördineerde pakket sluit aan bij de overgang naar een hulpbronnenefficiënte en duurzame economie, legt de nadruk op de verspreiding van in het digitale industriële tijdperk benodigde vaardigheden, en houdt rekening met de vraag op de lokale arbeidsmarkt.

  • 3. 
    De volgende maatregelen komen niet in aanmerking voor een financiële bijdrage uit het EFG:
 

a)

speciale tijdelijke maatregelen als bedoeld in lid 2, tweede alinea, punt b), waaraan niet de voorwaarde verbonden is dat de beoogde begunstigden actief deelnemen aan activiteiten in verband met het zoeken naar werk of opleidingsactiviteiten;

 

b)

maatregelen waarvoor ondernemingen krachtens het nationale recht of collectieve arbeidsovereenkomsten verantwoordelijk zijn.

De door het EFG ondersteunde maatregelen komen niet in de plaats van maatregelen die gericht zijn op passieve sociale bescherming.

  • 4. 
    Het gecoördineerde pakket wordt samengesteld in overleg met de beoogde begunstigden, hun vertegenwoordigers of de sociale partners, naargelang het geval.
  • 5. 
    Op initiatief van de aanvragende lidstaat kan een financiële bijdrage uit het EFG beschikbaar worden gesteld voor activiteiten op het vlak van voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit en controle en rapportage.

Artikel 8

Aanvragen

  • 1. 
    De aanvragende lidstaat dient binnen twaalf weken na de datum waarop is voldaan aan de criteria in artikel 4, lid 2, 3 of 4, een aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG in bij de Commissie.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde termijn wordt opgeschort tussen 1 januari 2021 en 3 mei 2021.
  • 3. 
    Indien verzocht door de aanvragende lidstaat verstrekt de Commissie advies gedurende de gehele aanvraagprocedure.

4   Binnen tien werkdagen vanaf de datum van indiening van de aanvraag of, in voorkomend geval, binnen tien werkdagen vanaf de datum waarop de Commissie de vertaling van de aanvraag heeft ontvangen, naargelang welke datum het laatst is, bevestigt de Commissie de ontvangst van de aanvraag en verzoekt zij de lidstaat in voorkomend geval om aanvullende gegevens die zij nodig heeft om de aanvraag te kunnen beoordelen.

  • 5. 
    Indien de Commissie om aanvullende gegevens verzoekt, antwoordt de lidstaat binnen 15 werkdagen vanaf de datum van het verzoek. Op verzoek van de aanvragende lidstaat verlengt de Commissie die termijn met tien werkdagen. Ieder verzoek om termijnverlenging wordt naar behoren gemotiveerd
  • 6. 
    Aan de hand van de door de aanvragende lidstaat verstrekte gegevens beoordeelt de Commissie binnen vijftig werkdagen na ontvangst van de volledige aanvraag of, indien van toepassing, de vertaling daarvan, definitief of de aanvraag aan de voorwaarden voor het toekennen van een financiële bijdrage voldoet.

Indien de Commissie die termijn niet kan naleven, deelt ze dit vóór het verstrijken van die termijn aan de aanvragende lidstaat mee; ze vermeldt daarbij de redenen voor de vertraging en deelt mee op welke nieuwe datum de beoordeling zal zijn voltooid. Die nieuwe datum valt niet later dan twintig werkdagen na het verstrijken van de in de eerste alinea bedoelde termijn.

  • 7. 
    Een aanvraag moet de volgende gegevens bevatten:
 

a)

een beoordeling van het aantal gedwongen ontslagen overeenkomstig artikel 5, alsmede de berekeningsmethode;

 

b)

indien de onderneming waar de gedwongen ontslagen zijn gevallen, haar activiteiten na die ontslagen heeft voortgezet, de bevestiging dat zij aan haar wettelijke verplichtingen ten aanzien van de gedwongen ontslagen heeft voldaan en dienovereenkomstig voorzieningen heeft getroffen voor haar werknemers;

 

c)

een toelichting van de mate waarin de aanbevelingen van het EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering in aanmerking zijn genomen en over de complementariteit van het gecoördineerde pakket met door andere Uniemiddelen of nationale middelen gefinancierde acties, met inbegrip van informatie over de maatregelen die voor de betrokken ondernemingen waar de ontslagen zijn gevallen, krachtens het nationale recht of collectieve arbeidsovereenkomsten verplicht zijn, alsook informatie over de maatregelen die de lidstaten reeds hebben genomen om de ontslagen werknemers bij te staan;

 

d)

een korte beschrijving van de gebeurtenissen die tot het ontslag van de werknemers hebben geleid;

 

e)

indien van toepassing, de identificatiegegevens van de ondernemingen, leveranciers of downstreamproducenten en -sectoren waar de ontslagen zijn gevallen;

 

f)

een geraamde uitsplitsing van de samenstelling van de beoogde begunstigden naar geslacht, leeftijdscategorie en onderwijsniveau, die gebruikt worden in de opstelling van het gecoördineerde pakket;

 

g)

het verwachte effect van de gedwongen ontslagen op de lokale, regionale of nationale economie en werkgelegenheid;

 

h)

een gedetailleerde beschrijving van het gecoördineerde pakket en de daarmee verband houdende uitgaven, waaronder met name maatregelen ter ondersteuning van werkgelegenheidsinitiatieven voor kansarme, jonge en oudere begunstigden;

 

i)

de geraamde begroting voor de afzonderlijke onderdelen van het gecoördineerde pakket ter ondersteuning van de beoogde begunstigden, en voor activiteiten inzake voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit, controle en rapportage;

 

j)

de data waarop met de aanbieding van het gecoördineerde pakket aan de beoogde begunstigden en de activiteiten tot uitvoering van het EFG, zoals vermeld in artikel 7, is begonnen of naar verwachting zal worden begonnen;

 

k)

de procedures aan de hand waarvan de beoogde begunstigden of hun vertegenwoordigers, of de sociale partners alsmede lokale en regionale overheden of andere belanghebbenden, naargelang het geval, zijn geraadpleegd;

 

l)

een verklaring dat de aangevraagde EFG-steun in overeenstemming is met de procedurele en materiële staatssteunregels van de Unie, alsook een verklaring waarin wordt aangegeven waarom het gecoördineerde pakket niet in de plaats komt van maatregelen waarvoor werkgevers krachtens het nationale recht of collectieve arbeidsovereenkomsten verantwoordelijk zijn;

 

m)

de bronnen van nationale voorfinanciering of nationale medefinanciering en andere medefinanciering, indien van toepassing.

Artikel 9

Complementariteit, naleving en coördinatie

  • 1. 
    Een financiële bijdrage uit het EFG is geen vervanging van de maatregelen die werkgevers krachtens het nationale recht of collectieve arbeidsovereenkomsten moeten nemen.
  • 2. 
    De steun aan de beoogde begunstigden vormt een aanvulling op de nationale, regionale en lokale maatregelen van de lidstaten, met inbegrip van maatregelen waaraan tevens andere financiële steun uit de Uniebegroting wordt verleend, in overeenstemming met de aanbevelingen van het EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering.
  • 3. 
    De financiële bijdrage uit het EFG blijft beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om aan de beoogde begunstigden tijdelijke, eenmalige steun te verlenen. De door het EFG ondersteunde maatregelen zijn in overeenstemming met het Unierecht en het recht van de lidstaten, met inbegrip van de staatssteunregels.
  • 4. 
    Overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden zorgen de Commissie en de aanvragende lidstaat voor de coördinatie van de bijstand met andere financiële steun uit de Uniebegroting.
  • 5. 
    De aanvragende lidstaat zorgt ervoor dat aan de specifieke maatregelen waarvoor uit het EFG een financiële bijdrage wordt ontvangen, geen andere financiële steun uit de Uniebegroting wordt verleend.

Artikel 10

Gelijkheid van mannen en vrouwen en niet-discriminatie

De Commissie en de lidstaten zien erop toe dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en het integreren van het genderperspectief een integraal deel zijn van en bevorderd worden gedurende de gehele uitvoeringsperiode.

De Commissie en de lidstaten nemen alle nodige maatregelen ter voorkoming van elke discriminatie op grond van gender, genderidentiteit, ras, etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid bij de toegang tot het EFG en gedurende de verschillende stadia van de uitvoeringsperiode.

Artikel 11

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

  • 1. 
    Op initiatief van de Commissie kan maximaal 0,5 % van het jaarlijkse maximumbedrag van het EFG worden gebruikt voor technische en administratieve uitgaven voor de uitvoering ervan, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, alsmede gegevensverzameling, waaronder met betrekking tot institutionele informatietechnologiesystemen, communicatiemaatregelen en maatregelen die de zichtbaarheid van het EFG als fonds of in verband met specifieke projecten vergroten, alsook andere maatregelen voor technische bijstand. Dergelijke maatregelen kunnen betrekking hebben op toekomstige en eerdere programmeringsperioden.
  • 2. 
    Met inachtneming van het in lid 1 van dit artikel genoemde maximumbedrag dient de Commissie overeenkomstig artikel 31 van het Financieel Reglement een verzoek in tot overschrijving van kredieten voor technische bijstand naar de betreffende begrotingsonderdelen.
  • 3. 
    De Commissie voert de technische bijstand uit op eigen initiatief in direct of indirect beheer overeenkomstig artikel 62, lid 1, punten a) en c), van het Financieel Reglement.

Indien de Commissie technische bijstand in indirect beheer uitvoert, zorgt zij voor een transparante procedure voor de aanwijzing van de derde die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de toegewezen taken in overeenstemming met het Financieel Reglement. Zij deelt het Europees Parlement, de Raad en het publiek mee welke subcontractant zij daartoe heeft geselecteerd.

  • 4. 
    De technische bijstand van de Commissie omvat het verstrekken van informatie en richtsnoeren aan de lidstaten over het gebruik van, het toezicht op en de evaluatie van het EFG. De Commissie verstrekt ook informatie over en duidelijke richtsnoeren aan de sociale partners op Unie- en nationaal niveau over het gebruik van het EFG. De richtsnoeren kunnen ook betrekking hebben op de oprichting van taskforces bij ernstige economische ontwrichtingen in een lidstaat.

Artikel 12

Informatie, communicatie en publiciteit

  • 1. 
    De lidstaten erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering en benadrukken de Uniemeerwaarde van de steunverlening door aan meerdere doelgroepen samenhangende, effectieve en gerichte informatie te verstrekken, waaronder gerichte informatie aan de beoogde begunstigden, de lokale en regionale autoriteiten, de sociale partners, de media en het grote publiek.

De lidstaten gebruiken het EU-embleem overeenkomstig de relevante bepalingen van de verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer- en visabeleid (de “verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027”) in combinatie met de financieringsverklaring “medegefinancierd door de Europese Unie”.

  • 2. 
    De Commissie zorgt voor een online aanwezigheid met informatie in alle officiële talen van de instellingen van de Unie die zij regelmatig actualiseert; zij verstrekt daarbij geactualiseerde informatie over het EFG, richtsnoeren voor de indiening van aanvragen, voorbeelden van subsidiabele maatregelen en een regelmatig geactualiseerde lijst van contactpunten in de lidstaten, alsmede informatie over ingewilligde en afgewezen aanvragen en de rol van het Europees Parlement en de Raad in de begrotingsprocedure.
  • 3. 
    De Commissie bevordert de brede verspreiding van bestaande beste praktijken en voert informatie- en communicatieacties uit met als doel bekendheid te geven aan het EFG bij burgers en werknemers van de Unie, onder meer bij personen die moeilijk toegang hebben tot informatie.

De lidstaten zorgen ervoor dat materiaal voor communicatie en zichtbaarheid op verzoek ter beschikking wordt gesteld van de instellingen, organen of agentschappen van de Unie en dat aan de Unie een royaltyvrije, niet-exclusieve en onherroepelijke licentie wordt toegekend voor het gebruik van dergelijk materiaal en eventuele reeds bestaande daaraan verbonden rechten, teneinde het EFG onder de aandacht te brengen of in het kader van rapportage over het gebruik van de Uniebegroting. Die verplichting schrijft de lidstaten niet voor aanzienlijke extra kosten of aanzienlijke administratieve lasten op zich te nemen.

Met de licentie worden aan de Unie de in bijlage I vermelde rechten toegekend.

  • 4. 
    De krachtens deze verordening voor communicatie toegewezen middelen dragen ook bij tot de institutionele communicatie van de beleidsprioriteiten van de Unie mits dergelijke prioriteiten verband houden met de in artikel 2 bepaalde doelstellingen.

Artikel 13

Bepaling van de financiële bijdrage

  • 1. 
    Op basis van de overeenkomstig artikel 8 verrichte beoordeling voert de Commissie met name aan de hand van het aantal beoogde begunstigden, de voorgestelde maatregelen en de geraamde kosten, een evaluatie uit en doet zij een voorstel voor de omvang van een eventuele financiële bijdrage uit het EFG die kan worden verstrekt binnen de grenzen van de beschikbare middelen. De Commissie rondt haar beoordeling af en dient haar voorstel in binnen de in artikel 8, lid 6, vastgestelde termijn.
  • 2. 
    Het medefinancieringspercentage van het EFG voor de aangeboden maatregelen is het hoogste medefinancieringspercentage van het ESF+ in de betrokken lidstaat, zoals bepaald in artikel 112, lid 3, van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027, of bedraagt 60 % indien dit hoger is dan het bedoelde medefinancieringspercentage.
  • 3. 
    Indien de Commissie op grond van de overeenkomstig artikel 8 uitgevoerde beoordeling van mening is dat aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage krachtens deze verordening is voldaan, zet zij onmiddellijk de in artikel 15 bedoelde procedure in gang.
  • 4. 
    Indien de Commissie op grond van de in artikel 8 verrichte beoordeling van mening is dat niet aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage krachtens deze verordening is voldaan, stelt zij de aanvragende lidstaat, het Europees Parlement en de Raad daarvan onmiddellijk in kennis.

Artikel 14

Subsidiabiliteitsperiode

  • 1. 
    Uitgaven komen in aanmerking voor een financiële bijdrage uit het EFG vanaf de in de aanvraag overeenkomstig artikel 8, lid 7, punt j), bedoelde data waarop de betrokken lidstaat begint, of geacht wordt te beginnen, met het aanbieden van het gecoördineerde pakket aan de beoogde begunstigden, dan wel administratieve uitgaven maakt voor de uitvoering van het EFG overeenkomstig artikel 7, leden 1 en 5.
  • 2. 
    De lidstaat begint onmiddellijk met de uitvoering van de in artikel 7 bedoelde subsidiabele maatregelen en zorgt ervoor dat die maatregelen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval 24 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van het besluit over de financiële bijdrage, volledig ten uitvoer zijn gelegd.
  • 3. 
    Indien een begunstigde een onderwijs- of opleidingscursus volgt die tenminste twee jaar duurt, komen de uitgaven voor die cursus in aanmerking voor medefinanciering door het EFG tot de datum waarop het in artikel 20, lid 1, bedoelde eindverslag moet worden ingediend, mits deze uitgaven vóór die datum zijn gedaan.
  • 4. 
    Uitgaven uit hoofde van artikel 7, lid 5, komen in aanmerking voor medefinanciering door het EFG tot de uiterste termijn voor de indiening van het eindverslag overeenkomstig artikel 20, lid 1.

Artikel 15

Begrotingsprocedure en uitvoering van de begroting

  • 1. 
    Indien de Commissie heeft geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor de toekenning van een financiële bijdrage uit het EFG is voldaan, dient zij een voorstel bij het Europees Parlement en de Raad in tot beschikbaarstelling van middelen uit het EFG. Het besluit tot beschikbaarstelling van middelen uit het EFG wordt gezamenlijk genomen door het Europees Parlement en de Raad, en wel binnen zes weken nadat het voorstel van de Commissie bij hen is ingediend.

Tegelijk met het voorstel voor een besluit tot beschikbaarstelling van middelen uit het EFG dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in tot overschrijving naar de betrokken begrotingsonderdelen.

De overschrijvingen die betrekking hebben op het EFG, worden verricht overeenkomstig artikel 31 van het Financieel Reglement.

  • 2. 
    De Commissie stelt een besluit over een financiële bijdrage vast, dat in werking treedt op de datum waarop het Europees Parlement en de Raad de Commissie in kennis stellen van de goedkeuring van de begrotingsoverschrijving.

Dit besluit is een financieringsbesluit in de zin van artikel 110 van het Financieel Reglement.

  • 3. 
    Een voorstel voor een besluit tot beschikbaarstelling van middelen uit het EFG krachtens lid 1 omvat onder andere:
 

a)

de overeenkomstig artikel 8, lid 6, uitgevoerde beoordeling en een samenvatting van de gegevens waarop de beoordeling is gebaseerd;

 

b)

de redenen voor de overeenkomstig artikel 13, lid 1, voorgestelde bedragen.

Artikel 16

Ontoereikende middelen

In afwijking van de in de artikelen 8 en 15 vastgestelde termijnen kan de Commissie, in uitzonderlijke gevallen en mits de resterende vastleggingskredieten van het EFG niet toereikend zijn om het bedrag van de bijstand te dekken dat volgens het Commissievoorstel noodzakelijk is, het voorstel om middelen uit het EFG beschikbaar te stellen, alsook het daaropvolgende overschrijvingsverzoek, uitstellen totdat de vastleggingskredieten in het volgende jaar beschikbaar zijn. Het jaarlijkse begrotingsmaximum van het EFG mag in geen geval worden overschreden.

Artikel 17

Betaling en gebruik van de financiële bijdrage

  • 1. 
    De Commissie betaalt de financiële bijdrage in één voorfinancieringsbetaling van 100 % uit aan de betrokken lidstaat, in beginsel binnen 15 werkdagen na de inwerkingtreding van een besluit over een financiële bijdrage overeenkomstig artikel 15, lid 2. De voorfinanciering wordt vereffend wanneer de lidstaat de gecertificeerde uitgavenstaat indient overeenkomstig artikel 20, lid 1. Het niet-bestede bedrag wordt terugbetaald aan de Commissie.
  • 2. 
    De in lid 1 van dit artikel bedoelde financiële bijdrage wordt in gedeeld beheer uitgevoerd, overeenkomstig artikel 63 van het Financieel Reglement.
  • 3. 
    De gedetailleerde technische financieringsvoorwaarden worden door de Commissie bepaald in het in artikel 15, lid 2, bedoelde besluit over een financiële bijdrage.
  • 4. 
    Bij de uitvoering van de maatregelen van het gecoördineerde pakket kan de betrokken lidstaat bij de Commissie een voorstel indienen om de opgenomen acties te wijzigen door andere, in artikel 7, lid 1, punten a) en b), vermelde subsidiabele maatregelen toe te voegen, mits die wijzigingen terdege gemotiveerd zijn en in totaal niet meer bedragen dan de in artikel 15, lid 2, bedoelde financiële bijdrage. De Commissie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen. Indien zij ermee akkoord gaat, wijzigt zij het besluit over de financiële bijdrage dienovereenkomstig.
  • 5. 
    De betrokken lidstaat kan bedragen herverdelen tussen de begrotingsonderdelen van het op grond van artikel 15, lid 2, vastgestelde besluit over een financiële bijdrage. Indien een dergelijke herverdeling een verhoging met meer dan 20 % inhoudt voor een of meer van de genoemde onderdelen, stelt de lidstaat de Commissie hiervan vooraf in kennis.

Artikel 18

Gebruik van de euro

De bedragen in de in deze verordening bedoelde aanvragen, besluiten over financiële bijdragen en verslagen, alsook die in daarmee verband houden documenten luiden in euro.

Artikel 19

Indicatoren

  • 1. 
    De indicatoren voor rapportage over de voortgang van het EFG ter verwezenlijking van de in artikel 2 bepaalde doelstellingen zijn in bijlage II opgenomen. Persoonsgegevens in verband met die indicatoren worden verzameld op basis van deze verordening en uitsluitend voor de doeleinden van deze verordening. Deze persoonsgegevens worden verwerkt met inachtneming van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (19).
  • 2. 
    In het prestatierapportagesysteem moeten de gegevens voor het toezicht op de uitvoering en op de resultaten van het EFG op effectieve en doelmatige wijze en tijdig worden verzameld.

Daartoe worden proportionele rapportagevereisten opgelegd aan de lidstaten.

Artikel 20

Eindverslag en afsluiting

  • 1. 
    Uiterlijk aan het einde van de zevende maand na afloop van de uitvoeringsperiode dient de betrokken lidstaat bij de Commissie een eindverslag in over de uitvoering van de betrokken financiële bijdrage met informatie over:
 

a)

het soort maatregelen en de resultaten, met toelichting van de problemen, de ervaringen, de synergie en de complementariteit met andere Uniefondsen met name het ESF+ en, indien mogelijk, de complementariteit van de maatregelen met maatregelen die door andere Unieprogramma’s of nationale programma’s zijn gefinancierd in overeenstemming met het EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering;

 

b)

de namen van de instanties die het gecoördineerde pakket in de lidstaten verzorgen;

 

c)

de in bijlage II, punten 1) en 2), bedoelde indicatoren;

 

d)

de vraag of de onderneming waar de ontslagen vallen, tenzij deze een micro-onderneming of kmo is, in de voorafgaande vijf jaar staatssteun heeft ontvangen of eerdere financiering uit het Cohesiefonds of de structuurfondsen van de Unie, en

 

e)

een verklaring waarin de uitgaven worden verantwoord.

  • 2. 
    Uiterlijk zes maanden nadat de Commissie alle uit hoofde van lid 1 van dit artikel vereiste gegevens heeft ontvangen, sluit zij de financiële bijdrage af door het eindbedrag van de financiële bijdrage uit het EFG te bepalen, alsook het eventuele saldo dat de betrokken lidstaat verschuldigd is overeenkomstig artikel 24.

Artikel 21

Tweejaarlijks verslag

  • 1. 
    Uiterlijk 1 augustus 2021 en vervolgens om de twee jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een volledig, kwantitatief en kwalitatief verslag in over de activiteiten die in de twee voorgaande jaren op grond van deze verordening en Verordening (EU) nr. 1309/2013 zijn uitgevoerd. Het verslag heeft in hoofdzaak betrekking op de door het EFG behaalde resultaten en bevat informatie over de ingediende aanvragen, de behandelingstijd, de goedgekeurde besluiten, de gefinancierde maatregelen — met inbegrip van cijfers over de in bijlage II vastgestelde indicatoren — en de complementariteit van deze maatregelen met maatregelen die worden gefinancierd uit andere Uniefondsen, met name het ESF+, alsook informatie over de afsluiting van de financiële bijdragen. Ook bevat het verslag een overzicht van aanvragen die zijn afgewezen omdat ze niet aan de criteria voldeden of waarvoor het bedrag is gereduceerd omdat er onvoldoende kredieten waren.
  • 2. 
    Het verslag wordt tevens ter informatie aan de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de sociale partners voorgelegd.

Artikel 22

Evaluaties

  • 1. 
    De Commissie verricht op eigen initiatief en in nauwe samenwerking met de lidstaten:
 

a)

uiterlijk op 30 juni 2025 een tussentijdse evaluatie, en

 

b)

uiterlijk op 31 december 2029 een retrospectieve evaluatie.

  • 2. 
    De resultaten van de in lid 1 bedoelde evaluaties worden ter informatie voorgelegd aan het Europees Parlement, de Raad, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de sociale partners. Bij de ontwikkeling van nieuwe programma’s op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken of de verdere ontwikkeling van bestaande programma’s moet rekening worden gehouden met de aanbevelingen van de evaluaties.
  • 3. 
    De in lid 1 bedoelde evaluaties bevatten cijfers over de financiële bijdragen, uitgesplitst per sector en per lidstaat.
  • 4. 
    Een enquête onder begunstigden wordt gelanceerd in de zesde maand na het einde van elke uitvoeringsperiode. De enquête onder begunstigden dient ten minste vier weken lang open te zijn voor deelname. De lidstaten verspreiden deze enquête onder de begunstigden, zenden hun ten minste één herinnering toe, en stellen de Commissie in kennis van de verspreiding en de toegezonden herinnering. De Commissie verzamelt en analyseert de antwoorden op de enquête voor gebruik bij toekomstige evaluaties.
  • 5. 
    Enquêtes onder begunstigden worden gebruikt om gegevens te verzamelen over de waargenomen verandering in de inzetbaarheid van begunstigden, of, voor degenen die reeds werk hebben gevonden, over de kwaliteit van het gevonden werk. Te denken valt aan wijziging van werktijden, het soort arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking (voltijds of deeltijds, bepaalde of onbepaalde duur), het verantwoordelijkheidsniveau, of verandering in salarisniveau in vergelijking met eerdere werkzaamheden, en de sector waarin de betrokkene werk heeft gevonden. Die informatie wordt uitgesplitst naar sekse, leeftijdsgroep, opleidingsniveau en niveau van beroepservaring.
  • 6. 
    Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin wordt vastgelegd hoe en wanneer een enquête onder begunstigden moet worden uitgevoerd en welk model daarvoor moet worden gebruikt.

Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 23

Beheer en financiële controle

  • 1. 
    Onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de algemene Uniebegroting, zijn de lidstaten verantwoordelijk voor het beheer en de financiële controle van de door het EFG gefinancierde maatregelen. Zij ondernemen op zijn minst de volgende stappen:
 

a)

verifiëren dat de nodige beheers- en controleregelingen zijn getroffen en dat deze zodanig worden toegepast dat Uniemiddelen efficiënt en correct worden gebruikt en dat het beginsel van goed financieel beheer wordt nageleefd;

 

b)

ervoor zorgen dat in de overeenkomsten met de instanties die de gecoördineerde pakketten verzorgen, de verstrekking van toezichtsgegevens als een verplichting wordt opgenomen;

 

c)

verifiëren of de gefinancierde maatregelen goed zijn uitgevoerd;

 

d)

ervoor zorgen dat de gefinancierde uitgaven worden onderbouwd door verifieerbare bewijsstukken en wettelijk en regelmatig zijn;

 

e)

onregelmatigheden, waaronder fraude, voorkomen, opsporen en corrigeren, en onterecht betaalde bedragen terugvorderen, in voorkomend geval verhoogd met rente wegens te late betaling.

De lidstaten rapporteren onregelmatigheden, waaronder fraude, zoals bedoeld in punt e) van de eerste alinea, aan de Commissie.

  • 2. 
    De lidstaten staan in voor de wettigheid en regelmatigheid van de in de rekeningen opgenomen uitgaven die bij de Commissie worden ingediend en treffen alle nodige maatregelen om onregelmatigheden, waaronder fraude, te voorkomen, op te sporen en te corrigeren, en daarover te rapporteren. Dergelijke acties omvatten het verzamelen van informatie over de uiteindelijk begunstigden van de ontvangers van financiering overeenkomstig bijlage XVII bij de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027. De regels voor de verzameling en verwerking van dergelijke gegevens nemen de toepasselijke regels voor gegevensbescherming in acht. De Commissie, OLAF en de Rekenkamer hebben, indien nodig, toegang tot die informatie.
  • 3. 
    Voor de toepassing van artikel 63, lid 3, van het Financieel Reglement wijzen de lidstaten de instanties aan die bevoegd zijn om de door het EFG gefinancierde maatregelen te beheren en te controleren. Deze instanties verstrekken de Commissie de in artikel 63, leden 5, 6 en 7, van het Financieel Reglement bedoelde informatie over de uitvoering van de financiële bijdrage wanneer zij het in artikel 20, lid 1, van deze verordening bedoelde eindverslag indienen.

Indien de uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1309/2013 aangewezen autoriteiten voldoende garanties bieden dat de betalingen wettig en regelmatig zijn en correct worden geboekt, kan de betrokken lidstaat de Commissie ervan in kennis stellen dat deze autoriteiten ook uit hoofde van onderhavige verordening worden aangewezen. In een dergelijk geval stelt die lidstaat de Commissie ervan in kennis welke autoriteiten zijn aangewezen en wat hun taken zijn.

  • 4. 
    Bij het vaststellen van een onregelmatigheid gaan de lidstaten over tot de vereiste financiële correcties. Deze correcties houden in dat de financiële bijdrage geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken. Bedragen die ten gevolge van een geconstateerde onregelmatigheid ten onrechte zijn uitbetaald, worden door de lidstaat teruggevorderd en aan de Commissie terugbetaald. Indien terugbetaling door de lidstaat niet binnen de daarvoor gestelde termijn plaatsvindt, is achterstallige rente verschuldigd.
  • 5. 
    In het kader van haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene Uniebegroting stelt de Commissie alles in het werk om te verifiëren of de gefinancierde acties conform het beginsel van goed financieel beheer worden uitgevoerd. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken lidstaat om zorg te dragen voor een goed functionerend systeem voor beheer en controle. De Commissie verifieert of dergelijke systemen inderdaad aanwezig zijn.

Onverminderd de bevoegdheden van de Rekenkamer en de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, mogen ambtenaren of vertegenwoordigers van de Commissie de door het EFG gefinancierde maatregelen ter plaatse controleren, onder meer door middel van steekproeven, mits deze controles ten minste 12 werkdagen van tevoren worden aangekondigd. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de controle teneinde alle nodige medewerking te verkrijgen. Aan deze controles mogen ambtenaren of vertegenwoordigers van de betrokken lidstaat deelnemen.

  • 6. 
    De Commissie is overeenkomstig artikel 25 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om dit artikel, lid 1, punt e), aan te vullen met criteria waarbij wordt bepaald welke onregelmatigheden moeten worden gerapporteerd en welke gegevens moeten worden verstrekt.
  • 7. 
    Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin het model wordt bepaald voor de rapportering van onregelmatigheden.

Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

  • 8. 
    De lidstaat zorgt ervoor dat alle bewijsstukken met betrekking tot uitgaven gedurende een periode van drie jaar na de afsluiting van een financiële bijdrage uit het EFG ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer worden gehouden.

Artikel 24

Terugvordering van de financiële bijdrage

  • 1. 
    Indien de werkelijke kosten van het gecoördineerde pakket lager uitvallen dan de financiële bijdrage uit hoofde van artikel 15, vordert de Commissie het overeenkomstige bedrag terug nadat zij de betrokken lidstaat de gelegenheid heeft gegeven opmerkingen te maken.
  • 2. 
    Indien de Commissie na verificatie vaststelt dat een lidstaat niet voldoet aan de in het besluit over een financiële bijdrage vastgelegde verplichtingen of aan zijn verplichtingen op grond van artikel 23, lid 1, geeft zij de betrokken lidstaat de gelegenheid opmerkingen te maken.

Indien geen overeenstemming wordt bereikt, stelt de Commissie binnen twaalf maanden na ontvangst van de opmerkingen van de lidstaat, een besluit vast om tot de vereiste financiële correcties over te gaan, door de financiële bijdrage uit het EFG aan de desbetreffende maatregel geheel of gedeeltelijk in te trekken.

Bedragen die ten gevolge van een onregelmatigheid ten onrechte zijn uitbetaald, worden door de betrokken lidstaat teruggevorderd. Indien terugbetaling door die lidstaat niet binnen de daarvoor gestelde termijn plaatsvindt, is achterstallige rente verschuldigd.

Artikel 25

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
  • 2. 
    De in artikel 23, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor de looptijd van het EFG.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 23, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
  • 5. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 6. 
    Een overeenkomstig artikel 23, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 26

Comitéprocedure

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 27

Intrekking

  • 1. 
    Verordening (EU) nr. 1309/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.
  • 2. 
    Niettegenstaande lid 1 van dit artikel, blijft artikel 20, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 1309/2013 van toepassing totdat de in dit punt bedoelde ex-postevaluatie is uitgevoerd.

Artikel 28

Overgangsbepalingen

  • 1. 
    Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van Verordening (EU) nr. 1309/2013, die op deze acties van toepassing blijft tot zij worden afgesloten.
  • 2. 
    De financiële middelen voor het EFG kunnen ook worden gebruikt voor uitgaven voor technische bijstand die nodig is om de overgang te regelen tussen het EFG en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 1309/2013.
  • 3. 
    Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten voor de in artikel 7, leden 1 en 5, bedoelde subsidiabele maatregelen in de Uniebegroting worden opgenomen.

Artikel 29

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2021, met uitzondering van artikel 15, dat van toepassing is van vanaf 3 mei 2021.

Deze verordening is bindend en rechtstreeks van toepassing in alle lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 april 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • D. 
    M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitster

  • A. 
    P. ZACARIAS
 

  • (3) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 16 januari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 19 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 27 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (5) 
    Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1).
  • (6) 
    Verordening (EG) nr. 546/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1927/2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (PB L 167 van 29.6.2009, blz. 26).
  • (7) 
    Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855).
  • (8) 
    Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
  • (9) 
    Verordening (EU) 2019/1796 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) (PB L 279 I van 31.10.2019, blz. 4).
  • Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
  • Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
  • Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
  • Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
  • Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
  • Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
  • Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
 

BIJLAGE I

COMMUNICATIE EN ZICHTBAARHEID

De in de tweede alinea van artikel 12, lid 3, bedoelde licentie geeft de Unie tenminste de volgende rechten:

 

1.

intern gebruik, namelijk het recht om het communicatiemateriaal en materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid te reproduceren, te kopiëren en beschikbaar te stellen aan instellingen en agentschappen van de Unie en van de lidstaten, alsook aan het personeel daarvan;

 

2.

de gehele of gedeeltelijke reproductie van het communicatiemateriaal en het materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid, met welk middel en in welke vorm dan ook;

 

3.

de communicatie aan het publiek van het communicatiemateriaal en het materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid, met welk communicatiemiddel dan ook;

 

4.

de verspreiding onder het publiek van het communicatiemateriaal en het materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid (of kopieën daarvan), in welke vorm dan ook;

 

5.

de opslag en archivering van het communicatiemateriaal en het materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid;

 

6.

het verlenen aan derden van sublicenties voor het communicatiemateriaal en het materiaal ter bevordering van de zichtbaarheid.

 

BIJLAGE II

GEMEENSCHAPPELIJKE OUTPUT- EN RESULTAATINDICATOREN VOOR EFG-AANVRAGEN (bedoeld in artikel 19, lid 1, artikel 20, lid 1, punt c), en artikel 21, lid 1)

Alle persoonsgegevens (1) moeten worden uitgesplitst naar sekse (vrouw, man, non-binair (2)(3).

 

1.

Gemeenschappelijke outputindicatoren betreffende de begunstigden:

 

a)

werklozen*;

 

b)

inactieven*;

 

c)

werknemers*;

 

d)

zelfstandigen*;

 

e)

jonger dan 30 jaar*;

 

f)

ouder dan 54 jaar*;

 

g)

met lager middelbaar onderwijs of minder (ISCED 0-2)*;

 

h)

met hoger middelbaar (ISCED 3) of postsecundair onderwijs (ISCED 4)*;

 

i)

met hoger onderwijs (ISCED 5-8)*.

Het totale aantal begunstigden moet automatisch worden berekend op basis van de gemeenschappelijke outputindicatoren betreffende de arbeidssituatie (4).

 

2.

Gemeenschappelijke resultaatindicatoren op lange termijn voor begunstigden:

 

a)

percentage EFG-begunstigden dat zes maanden na het einde van de uitvoeringsperiode werknemer of zelfstandige is*;

 

b)

percentage EFG-begunstigden dat uiterlijk zes maanden na het einde van de uitvoeringsperiode een kwalificatie heeft behaald*;

 

c)

percentage EFG-begunstigden dat zes maanden na het einde van de uitvoeringsperiode onderwijs volgt of in opleiding is*.

Die gegevens moeten betrekking hebben op het berekende totale aantal begunstigden dat onder de in punt 1 vermelde gemeenschappelijke outputindicatoren is gerapporteerd. De percentages moeten dus ook betrekking hebben op dit berekende totaal.

 

  • (1) 
    De beheerautoriteiten moeten een systeem in het leven roepen dat de individuele gegevens van elke deelnemer in gecomputeriseerde vorm vastlegt en opslaat. De door de lidstaten ingevoerde regelingen voor de verwerking van gegevens moeten stroken met Verordening (EU) 2016/679, met name de artikelen 4, 6 en 9.
  • (2) 
    Volgens de nationale wetgeving.
  • (3) 
    De onder de met een * gemarkeerde indicatoren gerapporteerde gegevens zijn persoonsgegevens in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679. De verwerking van deze gegevens is noodzakelijk om de wettelijke verplichting na te komen waaraan de voor de verwerking verantwoordelijke is onderworpen (artikel 6, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2016/679).
  • (4) 
    Werkloos, inactief, werknemer, zelfstandige.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.