Verordening 2020/2094 - Herstelinstrument van de EU ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis

1.

Wettekst

22.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

LI 433/23

 

VERORDENING (EU) 2020/2094 VAN DE RAAD

van 14 december 2020

tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 122,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Teneinde de verspreiding in te dammen van COVID-19, welke de Wereldgezondheidsorganisatie op 11 maart 2020 officieel tot pandemie heeft verklaard, hebben de lidstaten een reeks ongekende maatregelen getroffen.

 

(2)

De ongekende maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van de door COVID-19 veroorzaakte uitzonderlijke situatie, die de lidstaten niet in de hand hebben, hebben tot een ernstige verstoring van de economische activiteiten geleid, die tot uiting komt in een scherpe daling van het bruto binnenlands product en significante gevolgen heeft voor de werkgelegenheid, de sociale omstandigheden, armoede en ongelijkheid. Met name hebben die maatregelen tot ontregeling van de aanvoerlijnen en de productie en tot arbeidsuitval geleid. Daarnaast kunnen tal van diensten niet of nauwelijks meer worden verleend. Tegelijk is de consumentenvraag gedaald. Vele bedrijven hebben te kampen met liquiditeitstekorten en hun solvabiliteit is in gevaar, terwijl de financiële markten roerige tijden kennen. Essentiële sectoren als reizen en toerisme zijn bijzonder hard geraakt. Meer in het algemeen hebben die maatregelen al geleid of zullen ze leiden tot een ernstige verslechtering van de financiële situatie van tal van bedrijven in de Unie.

 

(3)

De door COVID-19 veroorzaakte crisis heeft zich al snel verspreid in de Unie en in derde landen. Voor 2020 wordt voor de Unie gerekend op een forse economische krimp. Het risico bestaat dat het herstel van lidstaat tot lidstaat sterk uiteen zal lopen en de divergentie tussen de nationale economieën daardoor toeneemt. De eengemaakte markt en de sociale en territoriale samenhang lopen gevaar doordat niet alle lidstaten over even grote budgettaire mogelijkheden beschikken om financiële steun te bieden daar waar deze het meest nodig is om het herstel op gang te brengen, en doordat de maatregelen per lidstaat verschillen.

 

(4)

Er is een breed pakket maatregelen nodig voor economisch herstel. Dat pakket maatregelen vereist substantiële bedragen aan publieke en private investeringen op Europees niveau om de Unie op weg te helpen naar een duurzaam en veerkrachtig herstel, hoogwaardige banen te creëren, sociale inclusie te bevorderen en mee te helpen om de onmiddellijke schade als gevolg van de COVID-19-crisis te repareren, terwijl de groene en digitale prioriteiten van de Unie worden ondersteund.

 

(5)

De uitzonderlijke door COVID-19 veroorzaakte situatie, die de lidstaten niet in de hand hebben, vraagt om een samenhangende en verenigde aanpak op Unieniveau. Om een verdere verslechtering van de economie, de werkgelegenheid en de sociale samenhang te voorkomen en een duurzaam en veerkrachtig herstel van de economische activiteit te stimuleren, moet een uitzonderlijk, gecoördineerd economisch en sociaal steunprogramma worden opgezet, in een geest van solidariteit tussen de lidstaten, en met name voor de lidstaten die bijzonder zwaar zijn getroffen.

 

(6)

Aangezien deze verordening een uitzonderlijk antwoord vormt op tijdelijke, maar extreme omstandigheden, mag de steun uit hoofde van deze verordening alleen beschikbaar worden gesteld voor de aanpak van de negatieve economische gevolgen van de COVID-19-crisis of voor de onmiddellijke financieringsbehoeften om te voorkomen dat de COVID-19-crisis opnieuw oplaait.

 

(7)

De steun uit hoofde van het bij deze verordening vastgestelde instrument (het “instrument”) moet met name gericht zijn op maatregelen om de arbeidsmarkten en de sociale bescherming alsook gezondheidszorgstelsels te herstellen, om het potentieel voor duurzame groei en werkgelegenheid te versterken teneinde de cohesie tussen de lidstaten te bevorderen en hun transitie naar een groene en digitale economie te ondersteunen, om steun te verlenen aan bedrijven die te lijden hebben onder de gevolgen van de COVID-19-crisis, en met name kleine en middelgrote ondernemingen, evenals steun voor investeringen in activiteiten die essentieel zijn voor het versterken van duurzame groei in de Unie, met inbegrip van directe financiële investeringen in ondernemingen, op maatregelen voor onderzoek en innovatie in reactie op de COVID-19-crisis, op capaciteitsopbouw op Unieniveau om in de toekomst beter voorbereid te zijn op een crisis, op inspanningen om te zorgen voor een rechtvaardige transitie naar een klimaatneutrale economie, en op steun aan landbouw en ontwikkeling in plattelandsgebieden om de gevolgen van de COVID-19-crisis aan te pakken.

 

(8)

Met het oog op een duurzaam en veerkrachtig herstel in de Unie en om de verlening van economische steun te vergemakkelijken, moet gebruik worden gemaakt van de vaste uitgavenmechanismen die via de Unieprogramma’s binnen de meerjarige financiële kaders lopen. Steun in het kader van die programma’s moet worden verleend in de vorm van niet-terugbetaalbare steun, leningen en voorzieningen voor begrotingsgaranties. De toewijzing van financiële middelen moet afhangen van de mate waarin die programma’s kunnen bijdragen tot de doelstellingen van het instrument. Voor bijdragen aan die programma’s uit hoofde van dit instrument moeten de doelstellingen van het instrument die verband houden met het ondersteunen van het herstel na de COVID-19-crisis, strikt worden nageleefd.

 

(9)

Gezien de aard van de te financieren maatregelen moet het ene deel van de beschikbare bedragen uit hoofde van dit instrument worden gebruikt voor leningen aan lidstaten, en moet het andere deel van de bedragen externe bestemmingsontvangsten voor de toepassing van artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (1) (het “Financieel Reglement”) vormen en gebruikt worden voor niet-terugbetaalbare steun, steun door middel van financiële instrumenten of voorzieningen begrotingsgaranties en bijbehorende uitgaven van de Unie. Daartoe is het passend dat, als onderdeel van de noodzakelijke maatregelen in het kader van deze verordening, op grond van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement, als een basishandeling, een deel van de ontvangsten uit hoofde van de in het Besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad (2) (het “eigenmiddelenbesluit”) bepaalde uitzonderlijke en tijdelijke machtiging, kunnen worden toegewezen.

 

(10)

Hoewel artikel 12, lid 4, punt c), en artikel 14, lid 3, van het Financieel Reglement van toepassing zijn op vastleggings- en betalingskredieten die worden opgevoerd voor de externe bestemmingsontvangsten uit hoofde van deze verordening, mogen de uit die externe bestemmingsontvangsten voortvloeiende vastleggingskredieten, gelet op de termijnen die zijn vastgesteld voor de verschillende soorten steun, niet automatisch worden overgeheveld tot na de diverse einddatums, tenzij het gaat om vastleggingskredieten die nodig zijn voor technische en administratieve bijstand voor de toepassing van de in het instrument vastgelegde maatregelen.

 

(11)

Vastleggingskredieten voor niet-terugbetaalbare steun moeten automatisch worden opgevoerd tot het toegestane bedrag. De liquiditeit moet doeltreffend worden beheerd in die zin dat de middelen alleen worden aangesproken wanneer juridische verbintenissen door middel van corresponderende betalingskredieten moeten worden uitgevoerd.

 

(12)

Gegeven het belang van het gebruik van de bedragen gedurende de eerste jaren van de toepassing van het instrument is het passend de geboekte voortgang in de uitoefening van het instrument en het gebruik van de overeenkomstig deze verordening toegewezen steun te evalueren. Daartoe moet de Commissie uiterlijk op 31 oktober 2022 een verslag opstellen.

 

(13)

In artikel 135, lid 2, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (3) (het “terugtrekkingsakkoord”) is bepaald dat wijzigingen van Besluit 2014/335/EU, Euratom die op of na de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord worden vastgesteld, niet op het Verenigd Koninkrijk van toepassing moeten zijn voor zover die wijzigingen gevolgen hebben voor de financiële verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk. De steun uit hoofde van deze verordening en de overeenkomstige verhoging van het maximum van de eigen middelen hebben gevolgen voor de financiële verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk. Bij artikel 143, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord is de aansprakelijkheid van het Verenigd Koninkrijk voor zijn aandeel in de voorwaardelijke financiële verplichtingen van de Unie beperkt tot de voorwaardelijke financiële verplichtingen van de Unie die voortvloeien uit financiële verrichtingen waartoe door de Unie is besloten vóór de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord. Elke voorwaardelijke financiële verplichting van de Unie die voortvloeit uit steun uit hoofde van deze verordening, zal pas na de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord ontstaan. Daarom mag deze verordening niet van toepassing zijn op en in het Verenigd Koninkrijk,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

  • 1. 
    Om het herstel in de nasleep van de COVID-19-crisis te ondersteunen, wordt bij deze verordening het herstelinstrument van de Europese Unie (het “instrument”) vastgesteld.
  • 2. 
    Steun uit hoofde van het instrument financiert met name de volgende maatregelen om de negatieve economische gevolgen van de COVID-19-crisis of de onmiddellijke financieringsbehoeften om te voorkomen dat die crisis opnieuw oplaait te ondervangen:
 

a)

maatregelen om de werkgelegenheid te herstellen en banen te creëren;

 

b)

maatregelen in de vorm van hervormingen en investeringen om het potentieel voor duurzame groei en werkgelegenheid te versterken teneinde de cohesie tussen lidstaten te bevorderen en hun veerkracht te verhogen;

 

c)

maatregelen voor bedrijven die de economische impact van de COVID-19-crisis ondervinden, en met name maatregelen ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen, evenals steun voor investeringen in activiteiten die van essentieel zijn voor het versterken van duurzame groei in de Unie, met inbegrip van directe financiële investeringen in ondernemingen;

 

d)

maatregelen voor onderzoek en innovatie in antwoord op de COVID-19-crisis;

 

e)

maatregelen om ervoor te zorgen dat de Unie beter voorbereid is op een crisis en een snelle en doeltreffende reactie van de Unie in ernstige noodsituaties mogelijk maken, waaronder maatregelen als het aanleggen van voorraden van essentiële goederen en medische uitrusting en het verwerven van de nodige infrastructuur om snel te kunnen reageren op crises;

 

f)

maatregelen die ervoor zorgen dat een rechtvaardige transitie naar een klimaatneutrale economie niet wordt ondermijnd door de COVID-19-crisis;

 

g)

maatregelen om de gevolgen van de COVID-19-crisis voor landbouw en plattelandsontwikkeling op te vangen.

  • 3. 
    De in lid 2 bedoelde maatregelen worden uitgevoerd in het kader van specifieke Unieprogramma’s en overeenkomstig de relevante Uniehandelingen met voorschriften voor die programma’s, terwijl de doelstellingen van het instrument strikt worden nagestreefd. Die maatregelen omvatten technische en administratieve bijstand voor de uitvoering ervan.

Artikel 2

Financiering van het instrument en toewijzing van middelen

  • 1. 
    Het instrument wordt gefinancierd tot en met een bedrag van 750 000 miljoen EUR in prijzen van 2018 op basis van de in artikel 5 van het eigenmiddelenbesluit bepaalde machtiging.

Met het oog op de toepassing onder de specifieke Unieprogramma’s wordt het in de eerste alinea bedoelde bedrag aangepast op basis van een vaste deflator van 2 % per jaar. Voor vastleggingskredieten is die deflator van toepassing op de jaarlijkse tranches.

  • 2. 
    Het in lid 1 genoemde bedrag wordt als volgt toegewezen:
 

a)

steun van maximaal 384 400 miljoen EUR in prijzen van 2018 in de vorm van niet-terugbetaalbare steun en terugbetaalbare steun door middel van financiële instrumenten, wordt als volgt toegewezen:

 

i)

maximaal 47 500 miljoen EUR in prijzen van 2018 voor structuur- en cohesieprogramma’s van het meerjarig financieel kader 2014-2020, zoals versterkt tot 2022, met inbegrip van steun door middel van financiële instrumenten;

 

ii)

maximaal 312 500 miljoen EUR in prijzen van 2018 voor een programma ter financiering van het herstel en de economische en sociale veerkracht via steun voor hervormingen en investeringen;

 

iii)

maximaal 1 900 miljoen EUR in prijzen van 2018 voor programma’s inzake civiele bescherming;

 

iv)

maximaal 5 000 miljoen EUR in prijzen van 2018 voor programma’s inzake onderzoek en innovatie, waaronder steun door middel van financiële instrumenten;

 

v)

maximaal 10 000 miljoen EUR in prijzen van 2018 voor programma’s ter ondersteuning van gebieden in hun transitie naar een klimaatneutrale economie;

 

vi)

maximaal 7 500 miljoen EUR in prijzen van 2018 voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden.

 

b)

maximaal 360 000 miljoen EUR in prijzen van 2018 aan leningen aan de lidstaten voor een programma tot financiering van het herstel en de economische en sociale veerkracht via steun voor hervormingen en investeringen.

 

c)

maximaal 5 600 miljoen EUR in prijzen van 2018 voor voorzieningen voor begrotingsgaranties en voor bijbehorende uitgaven voor programma’s gericht op ondersteunende investeringsverrichtingen op het gebied van intern beleid van de Unie.

Artikel 3

Begrotingsuitvoeringsvoorschriften

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement bestaat 384 400 miljoen EUR in prijzen van 2018 van het in artikel 2, lid 1, bedoelde bedrag uit externe bestemmingsontvangsten voor de in artikel 2, lid 2, punt a), van deze verordening bedoelde Unieprogramma’s en bestaat 5 600 miljoen EUR in prijzen van 2018 van dat bedrag uit externe bestemmingsontvangsten voor de in artikel 2, lid 2, punt c), van deze verordening bedoelde Unieprogramma’s.
  • 2. 
    360 000 miljoen EUR in prijzen van 2018 van het in artikel 2, lid 1, bedoelde bedrag wordt gebruikt voor leningen aan lidstaten uit hoofde van de in artikel 2, lid 2, punt b), bedoelde Unieprogramma’s.
  • 3. 
    De vastleggingskredieten voor de in artikel 2, lid 2, punten a) en c), bedoelde steun aan Unieprogramma’s worden automatisch beschikbaar gesteld tot de desbetreffende in die punten bedoelde bedragen vanaf de datum van inwerkingtreding van het eigenmiddelenbesluit dat voorziet in de in artikel 2, lid 1, van deze verordening bedoelde machtiging.
  • 4. 
    Juridische verbintenissen die aanleiding geven tot uitgaven voor steun als bedoeld in artikel 2, lid 2, punt a), en in voorkomend geval artikel 2, lid 2, punt c), worden uiterlijk op 31 december 2023 door de Commissie of door haar uitvoerende agentschappen aangegaan. Juridische verbintenissen van ten minste 60 % van het in artikel 2, lid 2, punt a), bedoelde bedrag worden uiterlijk op 31 december 2022 aangegaan.
  • 5. 
    Besluiten tot toekenning van de in artikel 2, lid 2, punt b), bedoelde leningen worden uiterlijk op 31 december 2023 vastgesteld.
  • 6. 
    De begrotingsgaranties van de Unie tot een bedrag dat overeenkomstig het in de desbetreffende basishandelingen vermelde relevante voorzieningspercentage overeenkomt met de in artikel 2, lid 2, punt c), bedoelde voorzieningen voor begrotingsgaranties, die afhankelijk is van de risicoprofielen van de gesteunde financierings- en investeringsverrichtingen, worden alleen toegekend voor verrichtingen die uiterlijk op 31 december 2023 door de tegenpartijen zijn goedgekeurd. De desbetreffende garantieovereenkomsten bevatten bepalingen die vereisen dat financiële verrichtingen voor ten minste 60 % van het bedrag van die begrotingsgaranties uiterlijk op 31 december 2022 door de tegenpartijen zijn goedgekeurd. Indien voorzieningen voor begrotingsgaranties wordt gebruikt voor niet-terugbetaalbare steun in verband met artikel 2, lid 2, punt c), bedoelde financierings- en investeringsverrichtingen worden de bijbehorende juridische verbintenissen uiterlijk op 31 december 2023 door de Commissie aangegaan.
  • 7. 
    De leden 4 tot en met 6 van dit artikel zijn niet van toepassing op de in artikel 1, lid 3, bedoelde technische en administratieve bijstand.
  • 8. 
    De kosten van technische en administratieve bijstand voor de toepassing van het instrument, zoals voorbereidings-, monitoring-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten, waaronder institutionele informatietechnologiesystemen voor de toepassing van deze verordening, worden uit de Uniebegroting gefinancierd.
  • 9. 
    De betalingen in verband met de juridische verbintenissen die zijn aangegaan, de vastgestelde besluiten en de overeenkomstig de leden 4 tot en met 6 van dit artikel goedgekeurde bepalingen ten aanzien van financiële verrichtingen worden uiterlijk op 31 december 2026 gedaan, met uitzondering van de in de artikel 1, lid 3, bedoelde technische en administratieve bijstand en van de gevallen waarin, bij wijze van uitzondering en hoewel de juridische verbintenis is aangegaan, het besluit dat is vastgesteld of de maatregel die is goedgekeurd, op voorwaarden die in overeenstemming zijn met de uit hoofde van dit lid geldende termijn, betalingen na 2026 noodzakelijk zijn voor de Unie om haar verplichtingen jegens derden na te komen, onder meer als gevolg van een definitieve rechterlijke uitspraak tegen de Unie.

Artikel 4

Verslaglegging

De Commissie dient uiterlijk op 31 oktober 2022 bij de Raad een voortgangsverslag in over de toepassing van het instrument en het gebruik van de overeenkomstig artikel 2, lid 2, toegewezen middelen.

Artikel 5

Toepasselijkheid

  • 1. 
    Deze verordening is niet van toepassing op of in het Verenigd Koninkrijk.
  • 2. 
    Verwijzingen naar “de lidstaten” in deze verordening mogen niet worden opgevat als verwijzingen naar het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2020.

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    ROTH
 

  • (1) 
    Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.