Uitvoeringsbesluit 2019/2251 - Vergoedingsregeling voor de lidstaat waarvan het nationale lid is verkozen tot voorzitter van Eurojust

1.

Wettekst

30.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/310

 

UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/2251 VAN DE RAAD

van 19 december 2019

betreffende een vergoedingsregeling voor de lidstaat waarvan het nationale lid is verkozen tot voorzitter van Eurojust

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (1), en met name artikel 12,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Verordening (EU) 2018/1727 en het reglement van orde van Eurojust bepalen dat het nationale lid dat tot voorzitter van Eurojust is verkozen, bijkomende taken vervult.

 

(2)

De taken die het voorzitterschap van Eurojust meebrengt, resulteren in een grotere werklast voor de adjunct en de medewerker van de lidstaat waarvan het nationale lid tot voorzitter is verkozen; daarom mag die lidstaat een andere, voldoende gekwalificeerde persoon afvaardigen om het nationale bureau gedurende de ambtstermijn van de voorzitter te versterken.

 

(3)

Op grond van artikel 11, lid 7, van Verordening (EU) 2018/1727 mag de betrokken lidstaat een vergoeding aanvragen wanneer een andere, voldoende gekwalificeerde, persoon wordt afgevaardigd.

 

(4)

De vergoedingsregeling moet waarborgen dat het tot voorzitter verkozen nationale lid en de andere, voldoende gekwalificeerde persoon die wordt gedetacheerd gelijk worden behandeld wat de vergoeding van de kosten van levensonderhoud en daarmee gepaard gaande kosten betreft.

 

(5)

Denemarken is niet gebonden door Verordening (EU) 2018/1727 en neemt daarom niet deel aan de vaststelling en toepassing van dit besluit, waarmee Verordening (EU) 2018/1727 ten uitvoer wordt gelegd.

 

(6)

Ierland en het Verenigd Koninkrijk zijn gebonden door Verordening (EU) 2018/1727 en nemen daarom deel aan de vaststelling en toepassing van dit besluit, waarmee Verordening (EU) 2018/1727 ten uitvoer wordt gelegd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Een lidstaat waarvan het nationale lid tot voorzitter van Eurojust is verkozen en die om die reden een andere persoon naar zijn nationale bureau heeft gedetacheerd en op grond van artikel 11, lid 7, van Verordening (EU) 2018/1727 het recht heeft om voor die persoon een vergoeding aan te vragen bij het college van Eurojust (“het college”), neemt in zijn verzoek de volgende informatie op:
 

a)

het besluit van de betrokken lidstaat om die persoon te detacheren;

 

b)

de motivering van de noodzaak om zijn nationale bureau te versterken op grond van de toegenomen werklast;

 

c)

gegevens over het nationale maandelijkse brutosalaris van de gedetacheerde persoon;

 

d)

gegevens over eventuele kosten van levensonderhoud en daarmee gepaard gaande kosten waarvoor de gedetacheerde persoon uit hoofde van het nationale recht wordt vergoed;

 

e)

gegevens over de rekening waarop de vergoeding moet worden overgemaakt.

  • 2. 
    De betrokken lidstaat dient binnen zes maanden na het besluit tot detachering van de persoon het verzoek tot vergoeding bij het college van Eurojust in.

Artikel 2

  • 1. 
    Het college neemt binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek een besluit over de toekenning van de vergoeding.
  • 2. 
    De betrokken lidstaat heeft recht op vergoeding zolang het nationale lid het voorzitterschap bekleedt en zolang de andere persoon is gedetacheerd.

Artikel 3

  • 1. 
    Overeenkomstig artikel 12, lid 3, van Verordening (EU) 2018/1727 betaalt Eurojust aan de betrokken lidstaat een vergoeding ten belope van:
 

a)

50 % van het nationale maandelijkse brutosalaris van de gedetacheerde persoon, en

 

b)

de door de gedetacheerde persoon gemaakte kosten van levensonderhoud en daarmee gepaard gaande kosten die ten laste komen van de betrokken lidstaat.

  • 2. 
    De in lid 1, onder b), bedoelde kosten worden slechts vergoed indien de gedetacheerde persoon uit hoofde van het nationale recht recht heeft op toelagen of vergoedingen voor uitgaven die vergelijkbaar zijn met die in bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (“het Statuut”) (2), zoals gezinstoelagen, een ontheemdingstoelage, een vergoeding van kosten in verband met indiensttreding, met inbegrip van een inrichtingsvergoeding, een inrichtingsvergoeding bij beëindiging van de dienst, reiskosten, verhuiskosten en een dagvergoeding.
  • 3. 
    Eurojust vergoedt de betrokken lidstaat overeenkomstig de in die lidstaat geldende voorwaarden en financiële grenzen. De vergoeding mag in geen geval hoger zijn dan de maximumbedragen voor toelagen of vergoedingen voor uitgaven als bedoeld in bijlage VII bij het Statuut.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 19 december 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

  • K. 
    MIKKONEN
 

  • (2) 
    Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.