Besluit 2019/305 - 18 februari 2019 Machtiging van Cyprus, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk om de toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het Verdrag over de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering te aanvaarden

1.

Wettekst

22.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 51/9

 

BESLUIT (EU) 2019/305 VAN DE RAAD

van 18 februari 2019

waarbij Cyprus, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 3, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder b),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft de Europese Unie zich als een van haar doelen gesteld de bescherming van de rechten van het kind te bevorderen. Maatregelen om kinderen te beschermen tegen het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van kinderen beschouwt zij als een essentieel onderdeel van dit beleid.

 

(2)

De Raad heeft Verordening (EG) nr. 2201/2003 (2) („verordening Brussel II bis”) vastgesteld, die als doel heeft kinderen te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren, procedures vast te stellen om hun onmiddellijke terugkeer naar de gewone verblijfplaats te verkrijgen en het omgangs- en gezagsrecht te waarborgen.

 

(3)

Verordening Brussel II bis vormt een aanvulling op en versterking van het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen („het verdrag van 1980”), waarbij een internationaal systeem van verplichtingen en samenwerking tussen de verdragsluitende staten en tussen centrale autoriteiten wordt ingesteld om te zorgen voor de onmiddellijke terugkeer van een kind dat ongeoorloofd is overgebracht of ongeoorloofd wordt vastgehouden.

 

(4)

Alle lidstaten van de Unie zijn partij bij het verdrag van 1980.

 

(5)

De Unie moedigt derde landen aan toe te treden tot het verdrag van 1980 en ondersteunt de correcte tenuitvoerlegging van het verdrag van 1980, onder andere door samen met de lidstaten deel te nemen aan de bijzondere commissies die regelmatig worden georganiseerd door de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht.

 

(6)

Een gemeenschappelijk wettelijk kader tussen de lidstaten van de Unie en derde staten zou de beste oplossing kunnen zijn voor gevoelige zaken als internationale kinderontvoering.

 

(7)

Het verdrag van 1980 bepaalt dat het van toepassing is tussen de toetredende staat en de verdragsluitende staten die verklaard hebben de toetreding te aanvaarden.

 

(8)

Het verdrag van 1980 staat niet toe dat regionale organisaties voor economische integratie, zoals de Unie, partij bij het verdrag worden. De Unie kan derhalve niet tot dat verdrag toetreden en ook geen verklaring van aanvaarding van de toetreding van een toetredende staat neerleggen.

 

(9)

Overeenkomstig Advies 1/13 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (3) behoren verklaringen van aanvaarding in het kader van het verdrag van 1980 tot de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie.

 

(10)

De Dominicaanse Republiek heeft op 11 augustus 2004 het instrument voor toetreding tot het verdrag 1980 neergelegd. Het verdrag van 1980 is op 1 november 2004 in werking getreden in de Dominicaanse Republiek.

 

(11)

Alle lidstaten, met uitzondering van Cyprus, Denemarken, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk, hebben de toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het verdrag van 1980 reeds aanvaard. Een beoordeling van de situatie in de Dominicaanse Republiek heeft geleid tot de conclusie dat Cyprus, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk in staat zijn om in het belang van de Unie de toetreding van de Dominicaanse Republiek, overeenkomstig de bepalingen van het verdrag van 1980, te aanvaarden.

 

(12)

Cyprus, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk moeten daarom gemachtigd worden hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het verdrag van 1980 in het belang van de Unie neer te leggen overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit. De overige lidstaten van de Unie hebben de toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het verdrag van 1980 al aanvaard en hoeven derhalve geen nieuwe verklaring van aanvaarding neer te leggen, aangezien de bestaande verklaring krachtens het internationaal publiekrecht van kracht blijft.

 

(13)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn gebonden door verordening Brussel II bis en nemen deel aan de vaststelling en de toepassing van dit besluit.

 

(14)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Cyprus, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd om, in het belang van de Unie, de toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het verdrag van 1980 te aanvaarden.
  • 2. 
    De in lid 1 vermelde lidstaten leggen uiterlijk 19 februari 2020, in het belang van de Unie, een verklaring van aanvaarding van de toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het verdrag van 1980 neer, die als volgt luidt:

„[Volledige naam van de LIDSTAAT] verklaart de toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden, overeenkomstig Besluit (EU) 2019/305 van de Raad.”.

  • 3. 
    De in lid 1 vermelde lidstaten stellen de Raad en de Commissie in kennis van de neerlegging van hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het verdrag van 1980, en delen aan de Commissie binnen twee maanden na de neerlegging ervan de tekst van die verklaring mee.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de datum van kennisgeving ervan.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot Cyprus, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk.

Gedaan te Brussel, 18 februari 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

  • N. 
    BĂDĂLĂU
 

  • (1) 
    Advies van 31 januari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (2) 
    Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).
  • (3) 
    ECLI:EU:C:2014:2303.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.