Verordening 2011/1175 - Wijziging van Verordening 1466/97 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid

1.

Wettekst

23.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/12

 

VERORDENING (EU) Nr. 1175/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 november 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 121, lid 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De coördinatie van het economische beleid van de lidstaten binnen de Unie, zoals bepaald in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), moet de naleving van de volgende grondbeginselen met zich mee te brengen: stabiele prijzen, gezonde overheidsfinanciën en monetaire condities, alsook een houdbare betalingsbalans.

 

(2)

Het stabiliteits- en groeipact (SGP) bestond aanvankelijk uit Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (3), Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (4) en de resolutie van de Europese Raad van 17 juni 1997 betreffende het stabiliteits- en groeipact (5). De Verordeningen (EG) nr. 1466/97 en (EG) nr. 1467/97 zijn in 2005 gewijzigd bij respectievelijk Verordeningen (EG) nr. 1055/2005 (6) en (EG) nr. 1056/2005 (7). Daarnaast is het verslag van de Raad van 20 maart 2005 met als titel „De uitvoering van het stabiliteits- en groeipact verbeteren” (8) goedgekeurd.

 

(3)

Het SGP is gebaseerd op de doelstelling van gezonde openbare financiën als middel ter versterking van de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een sterke duurzame groei die berust op financiële stabiliteit, waarbij tegelijk de realisatie van de doelstellingen van de Unie voor duurzame groei en werkgelegenheid worden ondersteund.

 

(4)

Het preventieve deel van het SGP vereist dat lidstaten een middellangetermijndoelstelling voor de begroting verwezenlijken en handhaven en daartoe stabiliteits- en convergentieprogramma's indienen. Het zou baat hebben bij striktere vormen van toezicht om de consequente toepassing en de naleving van het budgettaire coördinatiekader van de Unie door de lidstaten te waarborgen.

 

(5)

De inhoud van de stabiliteits- en convergentieprogramma's, alsook de procedure voor de toetsing ervan, moeten zowel op nationaal als op uniaal niveau verder worden ontwikkeld in het licht van de ervaring die met de uitvoering van het SGP is opgedaan.

 

(6)

De begrotingsdoelstellingen in de stabiliteits- en convergentieprogramma's moeten expliciet rekening houden met de maatregelen die zijn vastgesteld in overeenstemming met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid, de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten en de Unie en, in het algemeen, met de nationale hervormingsprogramma's.

 

(7)

Het indienen en beoordelen van stabiliteits- en convergentieprogramma's moet plaatsvinden voordat belangrijke besluiten over de nationale begrotingen voor de daaropvolgende jaren worden genomen. Daarom moet een gepaste termijn worden vastgesteld voor het indienen van de stabiliteits- en convergentieprogramma's. Gelet op de specifieke kenmerken van het begrotingsjaar in het Verenigd Koninkrijk moeten bijzondere bepalingen worden vastgesteld voor de datum waarop de Britse convergentieprogramma's moeten worden ingediend.

 

(8)

De ervaringen en de fouten van de eerste tien jaar van de economische en monetaire unie laten zien dat er behoefte is aan een verbeterd economisch bestuur in de Unie, dat berust op een sterkere nationale betrokkenheid bij gezamenlijk overeengekomen regels en beleid, en op een robuuster kader op het niveau van de Unie voor toezicht op het nationale economische beleid.

 

(9)

Het verbeterde kader voor economisch bestuur moet berusten op verschillende met elkaar verbonden en coherente beleidsmaatregelen voor duurzame groei en werkgelegenheid, in het bijzonder een strategie van de Unie voor groei en banen, met bijzondere aandacht voor het ontwikkelen en het versterken van de interne markt, het bevorderen van internationale handel en concurrentievermogen, een Europees semester voor betere coördinatie van het economisch en het begrotingsbeleid (Europees semester), een effectief kader voor het voorkomen en corrigeren van buitensporige overheidstekorten (het SGP), een robuust kader voor het voorkomen en corrigeren van macro-economische onevenwichtigheden, minimumeisen voor nationale begrotingskaders en betere regulering van en toezicht op de financiële markten, waaronder macroprudentieel toezicht door het Europees Comité voor systeemrisico's.

 

(10)

Het SGP en het complete kader voor economisch beheer vormen een aanvulling op en ondersteunen de strategie van de Unie voor groei en werkgelegenheid. De verwevenheid van de verschillende onderdelen mag er niet toe leiden dat uitzonderingen op de bepalingen van het SGP worden toegestaan.

 

(11)

De versterking van het economische bestuur moet een nauwere en meer tijdige betrokkenheid van het Europees Parlement en de nationale parlementen behelzen. Erkennend dat in het kader van de dialoog de desbetreffende instellingen van de Unie en hun vertegenwoordigers de tegenhangers van het Europees Parlement zijn, kan de bevoegde commissie van het Europees Parlement een lidstaat die het onderwerp is van een aanbeveling van de Raad overeenkomstig artikel 6, lid 2, of artikel 10, lid 2, de gelegenheid bieden om deel te nemen aan een gedachtewisseling. Deelname van de lidstaat aan deze gedachtewisseling geschiedt op vrijwillige basis.

 

(12)

De Commissie moet een krachtiger rol spelen in de verscherpte toezichtprocedure voor wat betreft de voor elke lidstaat specifieke beoordelingen, monitoring, bezoeken ter plaatse, aanbevelingen en waarschuwingen.

 

(13)

De stabiliteits- en convergentieprogramma's en de nationale hervormingsprogramma's moeten op coherente wijze worden opgesteld en de tijdstippen voor de indiening moeten op elkaar worden afgestemd. Deze programma's moeten worden ingediend bij de Raad en de Commissie. Zij moeten openbaar worden gemaakt.

 

(14)

In het kader van het Europees semester begint de cyclus voor beleidstoezicht en -coördinatie aan het begin van het jaar met een horizontale beoordeling waarbij de Europese Raad, op basis van gegevens van de Commissie en de Raad, de voornaamste uitdagingen van de Unie en het eurogebied aangeeft en strategische richtsnoeren voor het te volgen beleid verstrekt. Ook in het Europees Parlement moet tijdig aan het begin van de jaarlijkse toezichtscyclus een debat worden gehouden, voordat het debat plaatsvindt in de Europese Raad. De lidstaten dienen met de horizontale richtsnoeren van de Europese Raad rekening te houden bij het opstellen van hun stabiliteits- of convergentieprogramma's en nationale hervormingsprogramma's.

 

(15)

Om de nationale betrokkenheid bij het SGP te versterken, dienen nationale begrotingskaders geheel in overeenstemming te zijn met de doelstellingen van multilateraal toezicht in de Unie, en met name met het Europees semester.

 

(16)

De nationale parlementen moeten, met inachtneming van de wettelijke en politieke regeling in elke lidstaat, naar behoren bij het Europees semester en de voorbereiding van de stabiliteitsprogramma's, convergentieprogramma's en nationale hervormingsprogramma's worden betrokken, om de transparantie van, de toe-eigening van en de verantwoordelijkheid voor de genomen besluiten te vergroten. In passende gevallen dienen het Economisch en Financieel Comité, het Comité voor de economische politiek, het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming in het kader van het Europees semester te worden geraadpleegd. Belanghebbenden, met name de sociale partners, dienen in passende gevallen in het kader van het Europees semester te worden betrokken, wat de belangrijkste beleidskwesties betreft, overeenkomstig de bepalingen van het VWEU en de nationale wettelijke en politieke regelingen.

 

(17)

Het aanhouden van de middellangetermijndoelstelling voor begrotingssituaties dient de lidstaten toe te staan om een veiligheidsmarge ten opzichte van de referentiewaarde van 3 % van het bbp te hebben, zodat houdbare overheidsfinanciën, of een snelle ontwikkeling in de richting van een houdbare situatie, wordt gewaarborgd en tegelijk budgettaire manoeuvreerruimte wordt gelaten, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de behoefte aan overheidsinvesteringen. De middellangetermijndoelstelling voor de begroting dient regelmatig te worden geactualiseerd volgens een gezamenlijk overeengekomen methode waarin naar behoren rekening wordt gehouden met de risico's van de expliciete en impliciete verplichtingen voor de overheidsfinanciën, zoals die zijn vervat in de doelstellingen van het SGP.

 

(18)

De verplichting om de middellangetermijndoelstelling voor de begroting te verwezenlijken en te handhaven, moet in werking worden gesteld door een nauwkeurige omschrijving van de beginselen voor het aanpassingstraject in de richting van de middellangetermijndoelstelling. Deze beginselen moeten onder meer waarborgen dat meevallers aan de inkomstenzijde, namelijk hogere inkomsten dan normaal kan worden verwacht van de economische groei, worden gebruikt voor schuldvermindering.

 

(19)

De verplichting om de middellangetermijndoelstelling voor de begroting te verwezenlijken en te handhaven dient voor alle lidstaten te gelden.

 

(20)

Of met betrekking tot de middellangetermijndoelstelling voor de begroting voldoende vooruitgang is geboekt, moet worden beoordeeld op basis van een algehele evaluatie met het structurele saldo als ijkpunt, en inclusief een analyse van de uitgaven ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde. In dit verband zou, zolang de middellangetermijndoelstelling voor de begroting niet is verwezenlijkt, het groeipercentage van de overheidsuitgaven normaliter niet hoger mogen liggen dan een middellangetermijnreferentiepercentage voor de potentiële groei van het bbp, waarbij een overschrijding van die norm wordt opgevangen door discretionaire verhogingen van de overheidsontvangsten, en discretionaire verminderingen van de ontvangsten worden gecompenseerd door uitgavenreducties. Het middellangetermijnreferentiepercentage voor de potentiële groei van het bbp moet worden berekend volgens een gezamenlijk overeengekomen methode. De Commissie dient de berekeningsmethode voor die prognoses en het hieruit resulterende middellangetermijnreferentiepercentage voor de potentiele groei van het bbp openbaar te maken. Er moet rekening worden gehouden met de potentieel zeer grote variabiliteit van de investeringsuitgaven, vooral wat de kleine lidstaten betreft.

 

(21)

Een sneller aanpassingstraject ter verwezenlijking van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting moet verplicht worden gesteld voor lidstaten die een schuldquote van meer dan 60 % van het bbp hebben of die een uitgesproken risico lopen wat de algehele houdbaarheid van de schuldpositie betreft.

 

(22)

Ten einde economisch herstel te bevorderen moet een tijdelijke afwijking van het aanpassingstraject ter verwezenlijking van de middellangetermijndoelstelling worden toegestaan, wanneer deze het gevolg is van een buitengewone, buiten de macht van de lidstaat vallende gebeurtenis die een aanzienlijk effect heeft op de financiële positie van de overheid of in geval van een ernstige economische neergang voor het eurogebied of in de Unie als geheel, mits dit niet de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn in gevaar brengt. Bij het toestaan van een tijdelijke afwijking van de verwezenlijking van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting of van het passende aanpassingstraject daar naartoe moet ook worden bekeken of er grote structurele hervormingen worden doorgevoerd, op voorwaarde dat er een veiligheidsmarge voor het voldoen aan de tekortreferentiewaarde wordt aangehouden. Bijzondere aandacht dient in dit verband te worden besteed aan systemische pensioenhervormingen, waarbij de afwijking de directe incrementele kosten moet weerspiegelen van het herleiden van de bijdragen van de openbaar beheerde pijler naar de pijler met volledige kapitaaldekking. Maatregelen waarbij de activa van de pijler met volledige kapitaaldekking naar de openbaar beheerde pijler worden overgebracht, moeten als eenmalig en tijdelijk worden aangemerkt en dienen derhalve niet te worden meegenomen in het structurele saldo, dat als uitgangspunt dient voor het beoordelen van de vooruitgang met betrekking tot de middellangetermijndoelstelling voor de begroting.

 

(23)

Wanneer een afwijking van het aanpassingstraject ter verwezenlijking van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting significant is, dient de Commissie een waarschuwing te richten tot de betrokken lidstaat, waarna de Raad binnen een maand de situatie beoordeelt en een aanbeveling doet voor het nemen van de nodige aanpassingsmaatregelen. De aanbeveling dient een termijn vast te stellen van niet meer dan vijf maanden om de afwijking te verhelpen. De betrokken lidstaat dient bij de Raad verslag uit te brengen over de ondernomen actie. Indien de betrokken lidstaat nalaat om binnen de door de Raad gestelde termijn passende actie te ondernemen, moet de Raad een besluit vaststellen dat geen effectieve actie is ondernomen en verslag uitbrengen aan de Europese Raad. Het is van belang dat verzuim door lidstaten om passende actie te ondernemen tijdig wordt vastgesteld, vooral wanneer het verzuim aanhoudt. De Commissie moet de mogelijkheid hebben om de Raad aan te bevelen herziene aanbevelingen vast te stellen. De Commissie moet indien nodig de ECB kunnen verzoeken om deel te nemen aan een toezichtmissie voor lidstaten binnen het eurogebied en voor lidstaten die deelnemen aan de Overeenkomst van 16 maart 2006 tussen de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken van de lidstaten buiten het eurogebied waarin de operationele procedures voor een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie zijn neergelegd (9) (WKM2). De Commissie dient aan de Raad verslag uit te brengen over het resultaat van de missie en moet indien nodig kunnen besluiten haar bevindingen openbaar te maken.

 

(24)

Aan de Raad moet de bevoegdheid worden verleend om afzonderlijke besluiten vast te stellen waarin de niet-naleving wordt geconstateerd van de op grond van artikel 121, lid 4, VWEU door de Raad geformuleerde aanbevelingen tot vaststelling van beleidsmaatregelen in geval een lidstaat significant afwijkt van het aanpassingstraject in de richting van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting. Als onderdeel van de coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten, zoals deze ingevolge artikel 121, lid 1, VWEU in het kader van de Raad plaatsvindt, vormen deze individuele besluiten een integrale follow-up van de desbetreffende aanbevelingen, die de Raad overeenkomstig artikel 124, lid 4, VWEU vaststelt. De schorsing van het stemrecht van de leden van de Raad die de lidstaten vertegenwoordigen die de euro niet als munt hebben, in verband met de vaststelling door de Raad van een besluit waarin de niet-naleving wordt geconstateerd van de aanbevelingen op basis van artikel 121, lid 4, VWEU gericht tot een lidstaat die de euro wel als munt heeft, is een direct gevolg van het feit dat dergelijk besluit een integrale follow-up vormt van die aanbeveling en een direct gevolg van de bepaling in artikel 139, lid 4, VWEU volgens dewelke het recht om over dergelijke aanbevelingen te stemmen wordt voorbehouden aan lidstaten die de euro als munt hebben.

 

(25)

Om de naleving van het kader voor begrotingstoezicht van de Unie voor de lidstaten wier munt de euro is te waarborgen, dient op grond van artikel 136 VWEU een specifiek handhavingsmechanisme te worden ingesteld voor gevallen waarin sprake is van een significante afwijking van het aanpassingstraject ter verwezenlijking van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting.

 

(26)

Bij de verwijzingen in Verordening (EG) nr. 1466/97 dient rekening te worden gehouden met de nieuwe artikelnummering van het VWEU.

 

(27)

Verordening (EG) nr. 1466/97 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1466/97 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

In deze verordening worden de regels vastgesteld betreffende de inhoud, de indiening, de beoordeling en de bewaking van de stabiliteitsprogramma's en convergentieprogramma's als onderdeel van het multilaterale toezicht door de Raad en de Commissie, teneinde in een vroeg stadium te voorkomen dat buitensporige overheidstekorten zich voordoen, en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid te bevorderen, en daarbij tegelijkertijd de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie voor groei en werkgelegenheid te ondersteunen.”.

 

2)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a) 
    „deelnemende lidstaten”: de lidstaten die de euro als munt hebben;
  • b) 
    „niet-deelnemende lidstaten”: de andere lidstaten dan die welke de euro als munt hebben.”.
 

3)

De volgende afdeling wordt ingevoegd:

„AFDELING 1-BIS

EUROPEES SEMESTER VOOR ECONOMISCHE BELEIDSCOÖRDINATIE

Artikel 2-bis

  • 1. 
    Om nauwere coördinatie van het economisch beleid en duurzame convergentie van de economische prestaties van de lidstaten te waarborgen, oefent de Raad het multilaterale toezicht uit als integraal onderdeel van het Europees semester voor economische beleidscoördinatie in overeenstemming met de doelstellingen en bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
  • 2. 
    Het Europees semester omvat:
 

a)

het opstellen van en het toezicht op de uitvoering van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Unie (globale richtsnoeren voor het economisch beleid) overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU;

 

b)

het opstellen, en het inspecteren van de uitvoering, van de richtsnoeren inzake werkgelegenheid waarmee de lidstaten rekening moeten houden overeenkomstig artikel 148, lid 2, VWEU (richtsnoeren inzake werkgelegenheid);

 

c)

het indienen en het beoordelen van de stabiliteits- of convergentieprogramma's van de lidstaten overeenkomstig deze verordening;

 

d)

het indienen en het beoordelen van de nationale hervormingsprogramma's van de lidstaten die de strategie van de Unie voor groei en werkgelegenheid ondersteunen en die zijn opgesteld in overeenstemming met de richtsnoeren als bedoeld in punten a) en b) en de algemene richtsnoeren voor de lidstaten die door de Commissie en de Europese Raad worden gepubliceerd aan het begin van de jaarlijkse toezichtcyclus;

 

e)

het toezicht voor de preventie en de correctie van macro-economische onevenwichtigheden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (10).

  • 3. 
    In de loop van het Europees semester, en ten einde tijdig en geïntegreerd beleidsadvies over de macrofiscale en macrostructurele beleidsintenties te verstrekken, richt de Raad, na de beoordeling van deze programma's op basis van aanbevelingen van de Commissie, als hoofdregel richtsnoeren aan de lidstaten, waarbij volledig gebruik wordt gemaakt van de wettelijke instrumenten die onder artikelen 121 en 148 VWEU en onder deze verordening en Verordening (EU) nr. 1176/2011 zijn voorzien.

De lidstaten houden naar behoren rekening met de aan hen gerichte richtsnoeren bij de ontwikkeling van hun economisch, werkgelegenheids- en begrotingsbeleid alvorens belangrijke besluiten met betrekking tot hun nationale begroting voor de volgende jaren te nemen. De Commissie houdt toezicht op de vooruitgang.

Als een lidstaat nalaat om de ontvangen richtsnoeren op te volgen, kan dit leiden tot:

 

a)

verdere aanbevelingen om specifieke maatregelen te nemen;

 

b)

een waarschuwing van de Commissie op grond van artikel 121, lid 4, VWEU;

 

c)

maatregelen op grond van deze verordening, Verordening (EG) nr. 1467/97 of Verordening (EU) nr. 1176/2011.

De uitvoering van de maatregelen wordt onderworpen aan versterkt toezicht door de Commissie en kan toezichtmissies op grond van artikel -11 van deze verordening omvatten.

  • 4. 
    Het Europees Parlement wordt naar behoren bij het Europees semester betrokken om de transparantie van, de toe-eigening van en de verantwoordelijkheid voor de genomen besluiten te vergroten, in het bijzonder door middel van de economische dialoog overeenkomstig artikel 2-bis ter van deze verordening. Het Economisch en Financieel Comité, het Comité voor de economische politiek, het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming worden in passende gevallen in het kader van het Europees semester geraadpleegd. Ter zake dienende belanghebbenden, met name de sociale partners, worden in passende gevallen in het kader van het Europees semester bij de belangrijkste beleidskwestie betrokken, in overeenstemming met de bepalingen van het VWEU en de nationale wettelijke en politieke regelingen.

De voorzitter van de Raad, en de Commissie in overeenstemming met artikel 121 VWEU, en, in voorkomend geval, de voorzitter van de eurogroep, brengen jaarlijks aan het Europees Parlement en aan de Europese Raad verslag uit over de resultaten van het multilaterale toezicht. Deze verslagen maken deel uit van de economische dialoog als bedoeld in artikel 2-bis ter van deze verordening.

 

4)

De volgende afdeling wordt ingevoegd:

„AFDELING 1-BIS bis

ECONOMISCHE DIALOOG

Artikel 2-bis ter

  • 1. 
    Om de dialoog tussen de instellingen van de Unie, in het bijzonder het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, te versterken en een grotere mate van transparantie en toerekenbaarheid te garanderen, kan de bevoegde commissie van het Europees Parlement de voorzitter van de Raad, de Commissie en in voorkomend geval de voorzitter van de Europese Raad of de voorzitter van de eurogroep uitnodigen om in de commissie te verschijnen ten einde het volgende te bespreken:
 

a)

de informatie over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid die de commissie in overeenstemming met artikel 121, lid 2, VWEU van de Raad heeft ontvangen;

 

b)

de algemene richtsnoeren aan de lidstaten die de Commissie aan het begin van de jaarlijkse toezichtcyclus uitgebracht;

 

c)

de conclusies die de Europese Raad heeft vastgesteld met betrekking tot oriëntaties voor het economisch beleid in het kader van het Europees semester;

 

d)

de resultaten van het multilaterale toezicht dat op grond van deze verordening is uitgeoefend;

 

e)

de conclusies die de Europese Raad heeft vastgesteld met betrekking tot de oriëntaties voor en de resultaten van het multilaterale toezicht;

 

f)

een eventuele beoordeling van de uitoefening van het multilaterale toezicht aan het einde van het Europees semester;

 

g)

de aanbevelingen van de Raad die in overeenstemming met artikel 121, lid 4, VWEU aan de lidstaten zijn gericht in geval van een significante afwijking alsmede het door de Raad aan de Europese Raad uitgebrachte verslag als bedoeld in artikel 6, lid 2, en artikel 10, lid 2, van deze verordening.

  • 2. 
    Van de Raad wordt als hoofdregel verwacht dat hij de aanbevelingen en voorstellen van de Commissie opvolgt of zijn standpunt publiekelijk toelicht.
  • 3. 
    De bevoegde commissie van het Europees Parlement kan een lidstaat die het onderwerp is van een aanbeveling van de Raad overeenkomstig artikel 6, lid 2, of artikel 10, lid 2, de gelegenheid bieden om deel te nemen aan een gedachtewisseling.
  • 4. 
    De Raad en de Commissie informeren het Europees Parlement op regelmatige basis over de toepassing van deze verordening.”.
 

5)

Artikel 2 bis wordt vervangen door:

„Artikel 2 bis

Elke lidstaat heeft een gedifferentieerde middellangetermijndoelstelling voor zijn begrotingssituatie. Deze landspecifieke middellangetermijndoelstellingen voor de begroting kunnen afwijken van het vereiste van een begrotingssituatie die vrijwel in evenwicht is dan wel een overschot vertoont, zolang wordt voorzien in een veiligheidsmarge ten opzichte van de referentiewaarde voor het overheidstekort van 3 % van het bbp. De middellangetermijndoelstellingen voor de begroting dient de houdbaarheid van de overheidsfinanciën of snelle vorderingen richting dergelijke houdbaarheid te garanderen, waarbij ruimte wordt gelaten voor budgettaire armslag, in het bijzonder gelet op de behoefte aan publieke investeringen.

Rekening houdend met deze factoren worden middellangetermijndoelstellingen voor de begroting voor de deelnemende lidstaten en voor de lidstaten die deel uitmaken van WKM2, per land bepaald binnen een vastgestelde marge tussen -1 % van het bbp en evenwicht dan wel overschot, na correctie voor conjunctuurschommelingen en ongerekend eenmalige en tijdelijke maatregelen.

De middellangetermijndoelstelling voor de begroting wordt om de drie jaar bijgesteld. De middellangetermijndoelstelling voor de begroting van een lidstaat kan verder worden bijgesteld in het geval dat een structurele hervorming met een grote invloed op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën wordt uitgevoerd.

Het halen van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting maakt deel uit van de nationale begrotingskaders voor de middellange termijn overeenkomstig hoofdstuk IV van Richtlijn 2011/85/EU van 8 november 2011 van de Raad tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (11)

 

6)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Elke deelnemende lidstaat verstrekt aan de Raad en aan de Commissie met het oog op het regelmatige multilaterale toezicht krachtens artikel 121 VWEU de nodige informatie in de vorm van een stabiliteitsprogramma, dat een essentiële basis verschaft voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën die bevorderlijk is voor prijsstabiliteit, een sterke duurzame groei en het scheppen van werkgelegenheid.”;

 

b)

in lid 2 worden de punten a), b) en c) vervangen door:

 

„a)

de middellangetermijndoelstelling voor de begroting en het aanpassingstraject met het oog op het bereiken van deze doelstelling voor het overheidsaldo als percentage van het bbp, de verwachte ontwikkeling van de schuldquote van de overheid, het geplande groeipad van de overheidsuitgaven, met inbegrip van de overeenkomstige toewijzing voor bruto-investeringen in vaste activa, in het bijzonder gelet op de voorwaarden en criteria voor de vaststelling van de uitgavengroei als bedoeld in artikel 5, lid 1, het geplande groeipad van de overheidsontvangsten bij ongewijzigd beleid en een kwantificering van de geplande discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde;

 

a bis)

informatie over impliciete verplichtingen die verband houden met vergrijzing en voorwaardelijke verplichtingen, bijvoorbeeld overheidsgaranties, met potentieel grote gevolgen voor de overheidsrekeningen;

 

a ter)

informatie over de consistentie van het stabiliteitsprogramma met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en het nationale hervormingsprogramma;

 

b)

de voornaamste veronderstellingen over verwachte economische ontwikkelingen en belangrijke economische variabelen die voor het verwezenlijken van het stabiliteitsprogramma van belang zijn, zoals de investeringsuitgaven van de overheid, de reële groei van het bbp, de werkgelegenheid en de inflatie;

 

c)

een kwantitatieve beoordeling van de budgettaire en andere economische beleidsmaatregelen die worden genomen of voorgesteld om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken, inclusief een kosten-batenanalyse van grote structurele hervormingen met rechtstreekse positieve gevolgen voor de begroting op de lange termijn, mede door verhoging van de duurzame potentiële groei;”;

 

c)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„2 bis.   Het stabiliteitsprogramma wordt gebaseerd op het meest waarschijnlijke macrobudgettaire scenario of op een meer prudente scenario. De macro-economische en budgettaire prognoses worden vergeleken met de meest recente prognoses van de Commissie en indien nodig met die van andere onafhankelijke instanties. Significante verschillen tussen het gekozen macrobudgettaire scenario en de prognoses van de Commissie worden beschreven en beargumenteerd, met name als het niveau of de groei van externe aannames significant afwijkt van de waarden in de prognoses van de Commissie.

De exacte aard van de informatie in de punten a), a bis), b), c) en d) van lid 2 wordt omschreven in een geharmoniseerd kader dat door de Commissie wordt opgesteld in samenwerking met de lidstaten.”;

 

d)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De gegevens over de ontwikkeling van het overheidsaldo en van de schuldquote van de overheid, de groei van de overheidsuitgaven, het geplande groeipad van de overheidsontvangsten bij ongewijzigd beleid, de geplande, discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde, die behoorlijk moeten zijn gekwantificeerd, en de belangrijkste economische aannames als bedoeld in lid 2, onder a) en b), zijn op jaarbasis en hebben betrekking op het voorafgaande jaar, het lopende jaar en ten minste de drie volgende jaren.

  • 4. 
    Elk programma omvat informatie over de status ervan in het kader van de nationale procedures, in het bijzonder of het programma is voorgelegd aan het nationale parlement, en of het nationale parlement de gelegenheid heeft gehad om een debat te hebben over het oordeel van de Raad betreffende het voorgaande programma of, indien hiervan sprake is, over een aanbeveling of een waarschuwing, en ook of het programma door het parlement is goedgekeurd.”.
 

7)

Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

  • 1. 
    De stabiliteitsprogramma's worden jaarlijks ingediend in april, bij voorkeur medio april en uiterlijk 30 april.
  • 2. 
    De lidstaten maken hun stabiliteitsprogramma's openbaar.”.
 

8)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

  • 1. 
    Op basis van beoordelingen door de Commissie en het Economisch en Financieel Comité toetst de Raad in het kader van het multilaterale toezicht op grond van artikel 121 VWEU de middellangetermijndoelstellingen voor de begroting, zoals de desbetreffende lidstaten deze in hun stabiliteitsprogramma hebben beschreven, en beoordeelt de Raad of de economische veronderstellingen waarop het programma is gebaseerd, realistisch zijn, of het aanpassingstraject richting de middellangetermijndoelstelling voor de begroting, met inbegrip van het begeleidingstraject voor de schuldquote, passend is en of de met het oog op het voldoen aan het aanpassingstraject genomen of voorgenomen maatregelen afdoende zijn om de middellangetermijndoelstelling voor de begroting gedurende de cyclus te halen.

De Raad en de Commissie onderzoeken, wanneer zij het aanpassingstraject richting de middellangetermijndoelstelling voor de begroting beoordelen, of de betrokken lidstaat een passende jaarlijkse verbetering van zijn conjunctuurgezuiverde begrotingssaldo nastreeft, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen, die nodig is om zijn middellangetermijndoelstelling voor de begroting te bereiken, waarbij 0,5 % van het bbp geldt als benchmark. Voor lidstaten die een overheidsschuld van meer dan 60 % van het bbp hebben of aantoonbare risico's lopen wat betreft de algehele houdbaarheid van de schuldpositie, onderzoeken de Raad en de Commissie of de jaarlijkse verbetering van het conjunctuurgezuiverde begrotingssaldo, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen, groter is dan 0,5 % van het bbp. De Raad en de Commissie nemen in aanmerking of in economisch goede tijden een grotere aanpassing wordt nagestreefd, terwijl in economisch slechte tijden een minder zware inspanning toelaatbaar kan zijn. Er wordt met name rekening gehouden met mee- en tegenvallers aan de ontvangstenzijde.

Of met betrekking tot de middellangetermijndoelstelling voor de begroting voldoende vooruitgang is geboekt, wordt beoordeeld op basis van een algehele evaluatie met het structurele saldo als het ijkpunt, en inclusief een analyse van de uitgaven ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde. De Raad en de Commissie beoordelen hiertoe of het groeipad van de overheidsuitgaven, gezien in samenhang met het effect van de genomen of geplande maatregelen aan de ontvangstenzijde, aan de volgende voorwaarden voldoet:

 

a)

voor lidstaten die hun middellangetermijndoelstelling voor de begroting hebben verwezenlijkt, ligt de jaarlijkse groei van de uitgaven niet hoger dan een referentiepercentage van potentiële groei van het bbp op middellange termijn, tenzij de overschrijding door discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde wordt gecompenseerd;

 

b)

voor lidstaten die hun middellangetermijndoelstelling voor de begroting nog niet hebben verwezenlijkt, ligt de jaarlijkse groei van de uitgaven niet hoger dan een percentage beneden een referentiepercentage van potentiële groei van het bbp op middellange termijn, tenzij de overschrijding door discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde wordt gecompenseerd. De grootte van het tekort van het groeipercentage van de overheidsuitgaven, afgezet tegen een referentiepercentage van potentiële groei van het bbp op middellange termijn, wordt op zodanige wijze bepaald dat een deugdelijke aanpassing richting de middellangetermijndoelstelling voor de begroting wordt gewaarborgd;

 

c)

voor lidstaten die de middellangetermijndoelstelling voor de begroting nog niet hebben verwezenlijkt, worden discretionaire verminderingen van overheidsontvangsten hetzij door uitgavenreducties, hetzij door discretionaire verhogingen van andere overheidsontvangsten hetzij door beide gecompenseerd.

In de totale uitgaven wordt geen rekening gehouden met rente-uitgaven, uitgaven in het kader van programma's van de Unie die volledig met inkomsten uit fondsen van de Unie worden gefinancierd en niet-discretionaire veranderingen in de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen.

Een overschrijding van de middellangetermijnreferentie voor de uitgavengroei wordt niet als een afwijking van de benchmark aangemerkt voor zover deze overschrijding volledig wordt gecompenseerd door bij wet geregelde stijgingen van de inkomsten.

Het middellangetermijnreferentiepercentage voor de potentiële groei van het bbp wordt vastgesteld op basis van toekomstgerichte prognoses en ramingen die zijn gebaseerd op resultaten uit het verleden. De prognoses worden regelmatig geactualiseerd. De Commissie maakt de berekeningsmethode voor de prognoses en het hieruit resulterende middellangetermijnreferentiepercentage voor de potentiële groei van het bbp openbaar.

Bij het bepalen van het aanpassingstraject richting de middellangetermijndoelstelling voor de begroting voor de lidstaten die dit doel nog niet hebben bereikt, en bij het toestaan van een tijdelijke afwijking van deze doelstelling voor lidstaten die de doelstelling wel hebben bereikt, mits een passende veiligheidsmarge voor wat betreft de tekortreferentiewaarde is gewaarborgd en verwacht wordt dat de begrotingsituatie binnen de programmaperiode terugkeert naar de middellangetermijndoelstelling voor de begroting, houden de Raad en de Commissie rekening met de uitvoering van grote structurele hervormingen die direct positieve lange termijneffecten voor de begroting hebben, mede doordat zij de potentiële duurzame groei verhogen, en bijgevolg een verifieerbare invloed op de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn hebben.

Bijzondere aandacht wordt besteed aan pensioenhervormingen die een meerpijlerstelsel invoeren, dat een verplichte pijler met volledige kapitaaldekking omvat. Het wordt lidstaten die dergelijke hervormingen doorvoeren, toegestaan om van het aanpassingstraject richting de middellangetermijndoelstelling voor de begroting of van de doelstelling zelf af te wijken, waarbij de afwijking het bedrag van de directe incrementele gevolgen van de hervorming voor het overheidsaldo moet weerspiegelen, mits een passende veiligheidsmarge ten opzichte van de referentiewaarde van het overheidstekort wordt aangehouden.

De Raad en de Commissie onderzoeken voorts of het stabiliteitsprogramma het verwezenlijken van duurzame en daadwerkelijke convergentie binnen het eurogebied en de nauwere coördinatie van het economisch beleid bevordert, en of het economisch beleid van de betrokken lidstaat strookt met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en met de richtsnoeren voor werkgelegenheid van de lidstaten en de Europese Unie.

In het geval van een buitengewone gebeurtenis die buiten de macht van de betrokken lidstaat valt en een aanzienlijke invloed heeft op de financiële positie van de overheid, of in perioden van ernstige economische neergang in het eurogebied of in de Unie als geheel, kan het de lidstaten worden toegestaan om tijdelijk af te wijken van het aanpassingstraject richting middellangetermijndoelstelling voor de begroting als bedoeld in de derde alinea, mits de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn daardoor niet in gevaar komt.

  • 2. 
    De Raad en de Commissie onderzoeken het stabiliteitsprogramma binnen ten hoogste drie maanden na de indiening ervan. De Raad stelt, op basis van een aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité, indien nodig, een advies over het programma vast. Daar waar de Raad overeenkomstig artikel 121 VWEU van mening is dat de doelstellingen en de inhoud van het programma moeten worden aangescherpt met een bijzondere verwijzing naar het aanpassingstraject ter verwezenlijking van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting, verzoekt de Raad in zijn advies de betrokken lidstaat om zijn programma aan te passen.”.
 

9)

Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

  • 1. 
    Als onderdeel van het multilaterale toezicht overeenkomstig artikel 121, lid 3, VWEU, houden de Raad en de Commissie, op basis van de door de deelnemende lidstaten verstrekte gegevens en de door de Commissie en het Economisch en Financieel Comité verrichte evaluaties, toezicht op de uitvoering van de stabiliteitsprogramma's, met name om vast te stellen of de feitelijke of verwachte begrotingssituatie significant afwijkt van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting of van het passende aanpassingstraject in de richting van die doelstelling.
  • 2. 
    Indien een significante afwijking van het aanpassingstraject richting de middellangetermijndoelstelling voor de begroting als bedoeld in artikel 5, lid 1, derde alinea, van deze verordening wordt vastgesteld, en ter voorkoming van een buitensporig tekort, richt de Commissie een waarschuwing tot de betrokken lidstaat in overeenstemming met artikel 121, lid 4, VWEU.

De Raad onderzoekt de situatie binnen een maand na de aanneming van de waarschuwing als bedoeld in de eerste alinea en stelt, op basis van een aanbeveling van de Commissie, krachtens artikel 121, lid 4, VWEU een aanbeveling voor de nodige beleidsmaatregelen vast. De aanbeveling legt een termijn op van ten hoogste vijf maanden om de afwijking te verhelpen. De termijn wordt tot drie maanden teruggebracht wanneer de Commissie, in haar waarschuwing, oordeelt dat de situatie bijzonder ernstig is en dringende maatregelen behoeft. De Raad maakt, op voorstel van de Commissie, de aanbeveling openbaar.

De betrokken lidstaat brengt binnen de termijn die de Raad in zijn aanbeveling uit hoofde van artikel 121, lid 4, VWEU heeft vastgesteld, verslag uit aan de Raad over de maatregelen die zijn genomen in vervolg op de aanbeveling.

Indien de betrokken lidstaat geen passende maatregelen neemt binnen de in de aanbeveling van de Raad vastgestelde termijn als bedoeld in de tweede alinea, beveelt de Commissie de Raad onverwijld aan om bij gekwalificeerde meerderheid een besluit vast te stellen, waarin wordt vastgesteld dat geen effectieve actie is ondernomen. Tegelijkertijd kan de Commissie de Raad aanbevelen om uit hoofde van artikel 121, lid 4, VWEU een herziene aanbeveling vast te stellen voor wat betreft de nodige beleidsmaatregelen.

In het geval dat de Raad het door de Commissie aanbevolen besluit dat geen effectieve actie is ondernomen, niet aanneemt en de lidstaat blijft verzuimen passende stappen te ondernemen, beveelt de Commissie de Raad één maand na haar eerdere aanbeveling aan om het besluit vast te stellen, waarbij wordt vastgesteld dat geen effectieve actie is ondernomen. Het besluit wordt geacht door de Raad te zijn vastgesteld tenzij de Raad bij gewone meerderheid besluit de aanbeveling binnen tien dagen nadat zij door de Commissie is vastgesteld, te verwerpen. Tegelijk kan de Commissie de Raad aanbevelen om uit hoofde van artikel 121, lid 4, VWEU een herziene aanbeveling vast te stellen voor wat betreft de nodige beleidsmaatregelen.

Bij besluiten aangaande gevallen van niet-naleving als bedoeld in de vierde en vijfde alinea nemen alleen leden van de Raad die deelnemende lidstaten vertegenwoordigen aan de stemming deel en houdt de Raad geen rekening met de stem van het lid van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt.

De Raad legt de Europese Raad een formeel verslag voor over de aldus genomen besluiten.

  • 3. 
    Een afwijking van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting of van het passende aanpassingstraject ter verwezenlijking ervan wordt beoordeeld op grond van een algehele evaluatie met het structurele saldo als ijkpunt, waaronder ook een analyse van de uitgaven ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde als omschreven in artikel 5, lid 1.

Bij de beoordeling of een afwijking als significant moet worden aangemerkt, wordt met name rekening gehouden met de volgende criteria:

 

a)

voor een lidstaat die de middellangetermijndoelstelling voor de begroting niet heeft bereikt: bij de beoordeling van de verandering van het structurele saldo, of de afwijking ten minste 0,5 % van het bbp in een enkel jaar of gemiddeld ten minste 0,25 % van het bbp per jaar in twee opeenvolgende jaren bedraagt;

 

b)

bij de beoordeling van de ontwikkeling van de uitgaven, ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde: of de afwijking een totale weerslag heeft op het overheidssaldo ter grootte van ten minste 0,5 % van het bbp in een enkel jaar of een cumulatieve weerslag van die grootte binnen twee opeenvolgende jaren.

De afwijking in de ontwikkeling van de uitgaven wordt niet als significant aangemerkt indien de betrokken lidstaat de middellangetermijndoelstelling voor de begroting heeft overtroffen, rekening houdend met de mogelijkheid van significante meevallers aan de inkomstenzijde, en de begrotingsplannen van het stabiliteitsprogramma die doelstelling tijdens de programmaperiode niet in gevaar brengen.

De afwijking kan eveneens buiten beschouwing worden gelaten wanneer deze het resultaat is van een buitengewone gebeurtenis die buiten de macht van de betrokken lidstaat valt en een aanzienlijke invloed heeft op de financiële positie van de overheid, dan wel in geval van een ernstige economische neergang van het eurogebied of de Unie als geheel, mits de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn daardoor niet in gevaar komt.”.

 

10)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Elke niet-deelnemende lidstaat verstrekt aan de Raad en aan de Commissie met het oog op het regelmatige multilaterale toezicht krachtens artikel 121 VWEU de nodige informatie in de vorm van een convergentieprogramma, dat een essentiële basis verschaft voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën die bevorderlijk is voor prijsstabiliteit, een sterke duurzame groei en het scheppen van werkgelegenheid.”;

 

b)

in lid 2 worden de punten a), b) en c) vervangen door:

 

„a)

de middellangetermijndoelstelling voor de begroting en het aanpassingstraject richting die doelstelling voor het overheidsaldo als percentage van het bbp, de verwachte ontwikkeling van de schuldquote van de overheid, het geplande groeipad van de overheidsuitgaven, met inbegrip van de overeenkomstige toewijzing voor bruto-investeringen in vaste activa, in het bijzonder gezien de voorwaarden en criteria voor de vaststelling van de uitgavengroei als bedoeld in artikel 9, lid 1, het geplande groeipad van de overheidsontvangsten bij ongewijzigd beleid en een kwantificering van de geplande discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde, de middellangetermijndoelstellingen voor het monetaire beleid, de relatie tussen die doelstellingen en de prijs- en wisselkoersstabiliteit en het verwezenlijken van duurzame convergentie;

 

a bis)

informatie over impliciete verplichtingen die verband houden met vergrijzing en voorwaardelijke verplichtingen, bijvoorbeeld overheidsgaranties, met een potentieel grote invloed op de overheidsrekeningen;

 

a ter)

informatie over de consistentie van het convergentieprogramma met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en het nationale hervormingsprogramma;

 

b)

de voornaamste veronderstellingen over verwachte economische ontwikkelingen en belangrijke economische variabelen die voor het verwezenlijken van het convergentieprogramma van belang zijn, zoals de investeringsuitgaven van de overheid, de reële groei van het bbp, de werkgelegenheid en de inflatie;

 

c)

een kwantitatieve beoordeling van de budgettaire en andere economische beleidsmaatregelen die worden genomen of voorgesteld om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken, waaronder een kosten-batenanalyse van grote structurele hervormingen met rechtstreekse positieve effecten voor de begroting op de lange termijn, onder meer door verhoging van de duurzame potentiële groei;”;

 

c)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„2 bis.   Het convergentieprogramma wordt gebaseerd op het meest waarschijnlijke macrobudgettaire scenario of op een meer prudent scenario. De macro-economische en budgettaire prognoses worden vergeleken met de recentste prognoses van de Commissie en indien nodig die van andere onafhankelijke instanties. Significante verschillen tussen het gekozen macrobudgettaire scenario en de Commissieprognoses worden beschreven en beargumenteerd, in het bijzonder als het niveau of de groei van externe aannames significant afwijkt van de waarden in de prognoses van de Commissie.

De exacte aard van de informatie in de punten a), a bis), b), c) en d) van lid 2 wordt omschreven in een geharmoniseerd kader dat door de Commissie wordt opgesteld in samenwerking met de lidstaten.”;

 

d)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De gegevens over de ontwikkelingen van het overheidsaldo en de schuldquote van de overheid, de groei van de overheidsuitgaven, het geplande groeipad van de overheidsontvangsten bij ongewijzigd beleid, de geplande, naar behoren gekwantificeerde discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde en de belangrijkste economische aannames als bedoeld in lid 2, onder a) en b), zijn op jaarbasis en hebben betrekking op het voorafgaande jaar, het lopende jaar en ten minste de drie volgende jaren.

  • 4. 
    Elk programma omvat informatie over de status ervan in het kader van de nationale procedures, in het bijzonder of het programma is voorgelegd aan het nationale parlement, en of het nationale parlement de gelegenheid heeft gehad om een debat te hebben over het oordeel van de Raad betreffende het voorgaande programma of, indien hiervan sprake is, over een aanbeveling of een waarschuwing, en ook of het programma door het parlement is goedgekeurd.”.
 

11)

Artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

  • 1. 
    De convergentieprogramma's worden jaarlijks ingediend in april, bij voorkeur medio april en uiterlijk 30 april.
  • 2. 
    De lidstaten maken hun convergentieprogramma's openbaar.”.
 

12)

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

  • 1. 
    Op basis van evaluaties door de Commissie en het Economisch en Financieel Comité onderzoekt de Raad in het kader van het multilaterale toezicht op grond van artikel 121 VWEU de door de betrokken lidstaten in hun convergentieprogramma gepresenteerde middellangetermijndoelstellingen voor de begroting, en beoordeelt de Raad of de economische veronderstellingen waarop het programma is gebaseerd, realistisch zijn, of het aanpassingstraject richting de middellangetermijndoelstelling voor de begroting, met inbegrip van het begeleidende traject voor de schuldquote, passend is en of de maatregelen die zijn genomen of zijn voorgesteld om te voldoen aan het aanpassingstraject, afdoende zijn om de middellangetermijndoelstelling voor de begroting gedurende de cyclus te halen en om duurzame convergentie te bereiken.

De Raad en de Commissie nemen bij de beoordeling van het aanpassingstraject richting de middellangetermijndoelstelling voor de begroting in aanmerking, of in economisch goede tijden een grotere aanpassing wordt nagestreefd, terwijl in economisch slechte tijden een minder zware inspanning toelaatbaar kan zijn. Er wordt in het bijzonder rekening gehouden met mee- en tegenvallers aan inkomstenzijde. Voor lidstaten die een schuldquote van meer dan 60 % van het bbp hebben of aantoonbare risico's lopen wat de algehele houdbaarheid van de schuldpositie betreft, onderzoeken de Raad en de Commissie of de jaarlijkse verbetering van het conjunctuurgezuiverde begrotingssaldo, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen, groter is dan 0,5 % van het bbp. Voor lidstaten die deel uitmaken van WKM2 onderzoeken de Raad en de Commissie of de betrokken lidstaat een passende jaarlijkse verbetering van zijn conjunctuurgezuiverde begrotingssaldo nastreeft, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen, die nodig is om zijn middellangetermijndoelstelling voor de begroting te bereiken, waarbij 0,5 % van het bbp geldt als benchmark.

Of met betrekking tot de middellangetermijndoelstelling voor de begroting voldoende vooruitgang is geboekt, wordt beoordeeld op basis van een algehele evaluatie met het structurele saldo als ijkpunt, waaronder ook een analyse van de uitgaven ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde. Hiertoe beoordelen de Raad en de Commissie of het groeipad van de overheidsuitgaven, gezien in samenhang met het effect van de genomen of geplande maatregelen aan de ontvangstenzijde, aan de volgende voorwaarden voldoet:

 

a)

voor lidstaten die hun middellangetermijndoelstelling voor de begroting hebben verwezenlijkt, ligt de jaarlijkse groei van de uitgaven niet hoger dan een referentiepercentage van potentiële groei van het bbp op middellange termijn, tenzij de overschrijding door discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde wordt gecompenseerd;

 

b)

voor lidstaten die hun middellangetermijndoelstelling voor de begroting nog niet hebben verwezenlijkt, ligt de jaarlijkse groei van de uitgaven niet hoger dan een percentage beneden een referentiepercentage van potentiële groei van het bbp op middellange termijn, tenzij de overschrijding door discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde wordt gecompenseerd. De grootte van het tekort van het groeipercentage van de overheidsuitgaven, afgezet tegen een referentiepercentage van potentiële groei van het bbp op middellange termijn, wordt op zodanige wijze bepaald dat een deugdelijke aanpassing richting de middellangetermijndoelstelling voor de begroting wordt gewaarborgd;

 

c)

voor lidstaten die de middellangetermijndoelstelling voor de begroting nog niet hebben verwezenlijkt, worden discretionaire verminderingen van overheidsontvangsten hetzij door uitgavenreducties, hetzij door discretionaire verhogingen van andere overheidsontvangsten hetzij door beide gecompenseerd.

In de totale uitgaven wordt geen rekening gehouden met rente-uitgaven, uitgaven in het kader van programma's van de Unie die volledig met inkomsten uit fondsen van Unie worden gefinancierd en niet-discretionaire veranderingen in de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen.

Een overschrijding van de middellangetermijnreferentie voor de uitgavengroei wordt niet als een afwijking van het benchmark aangemerkt voor zover deze overschrijding volledig wordt gecompenseerd door bij wet geregelde stijgingen van de inkomsten.

Het middellangetermijnreferentiepercentage voor de potentiële groei van het bbp wordt vastgesteld op basis van toekomstgerichte prognoses en ramingen die zijn gebaseerd op resultaten uit het verleden. De prognoses worden regelmatig geactualiseerd. De Commissie maakt de berekeningsmethode voor de prognoses en het hieruit resulterende middellangetermijnreferentiepercentage voor de potentiële groei van het bbp openbaar.

Bij het bepalen van het aanpassingstraject richting middellangetermijndoelstelling voor de begroting voor de lidstaten die dit doel nog niet hebben bereikt, en bij het toestaan van een tijdelijke afwijking van deze doelstelling voor lidstaten die de doelstelling wel hebben bereikt, mits een passende veiligheidsmarge voor wat betreft de tekortreferentiewaarde is gewaarborgd en verwacht wordt dat de begrotingsituatie binnen de programmaperiode terugkeert naar de middellangetermijndoelstelling voor de begroting, houden de Raad en de Commissie rekening met de uitvoering van grote structurele hervormingen die direct positieve lange termijneffecten voor de begroting hebben, mede doordat zij de potentiële duurzame groei verhogen, en bijgevolg een verifieerbare invloed op de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn hebben.

Bijzondere aandacht wordt besteed aan pensioenhervormingen die een meerpijlerstelsel invoeren, dat een verplichte pijler met volledige kapitaaldekking omvat. Het wordt lidstaten die dergelijke hervormingen doorvoeren, toegestaan om van het aanpassingstraject richting middellangetermijndoelstelling voor de begroting of van de doelstelling zelf af te wijken, waarbij de afwijking het bedrag van de directe incrementele gevolgen van de hervorming voor het overheidssaldo moet weerspiegelen, mits een passende veiligheidsmarge ten opzichte van de referentiewaarde van het overheidstekort wordt aangehouden.

De Raad en de Commissie onderzoeken voorts of het convergentieprogramma het verwezenlijken van duurzame en reële convergentie en de nauwere coördinatie van het economisch beleid bevordert, en ook of het economisch beleid van de betrokken lidstaat strookt met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en met de richtsnoeren inzake werkgelegenheid van de lidstaten en de Unie. Voorts onderzoekt de Raad voor de lidstaten die deel uitmaken van WKM2 of het convergentieprogramma een probleemloze deelname aan het wisselkoersmechanisme waarborgt.

In geval van een buitengewone gebeurtenis die buiten de macht van de betrokken lidstaat valt en een aanzienlijke invloed heeft op de financiële positie van de overheid, of in perioden van ernstige economische neergang in het eurogebied of in de Unie als geheel, kan het de lidstaten worden toegestaan om tijdelijk af te wijken van het aanpassingstraject richting de middellangetermijndoelstelling voor de begroting als bedoeld in de derde alinea, mits de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn daardoor niet in gevaar komt.

  • 2. 
    De Raad en de Commissie onderzoeken het convergentieprogramma binnen ten hoogste drie maanden na de indiening ervan. De Raad stelt op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité indien nodig een advies over het programma vast. Daar waar de Raad overeenkomstig artikel 121 VWEU van mening is dat de doelstellingen en de inhoud van het programma moeten worden aangescherpt met een specifieke verwijzing naar het aanpassingstraject ter verwezenlijking van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting, verzoekt de Raad in zijn advies de betrokken lidstaat om zijn programma aan te passen.”.
 

13)

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

  • 1. 
    Als onderdeel van het multilaterale toezicht overeenkomstig artikel 121, lid 3, VWEU, houden de Raad en de Commissie, op basis van de door de lidstaten met een vrijstelling verstrekte gegevens en de door de Commissie en het Economisch en Financieel Comité verrichte evaluaties, toezicht op de uitvoering van de convergentieprogramma's, met name om vast te stellen of de feitelijke of verwachte begrotingssituatie significant afwijkt van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting of van het passende aanpassingstraject in de richting van die doelstelling.

Tevens volgen de Raad en de Commissie het economisch beleid van de niet-deelnemende lidstaten in het licht van de doelstellingen van het convergentieprogramma, teneinde zeker te stellen dat hun beleid op stabiliteit is gericht, en aldus het onjuist gericht zijn van reële wisselkoersenverhoudingen en buitensporige schommelingen van de nominale wisselkoersen te voorkomen.

  • 2. 
    Indien een significante afwijking van het aanpassingstraject richting de middellangetermijndoelstelling voor de begroting als bedoeld in artikel 9, lid 1, derde alinea, van deze verordening wordt vastgesteld, en ter voorkoming van een buitensporig tekort, richt de Commissie een waarschuwing tot de betrokken lidstaat in overeenstemming met artikel 121, lid 4, VWEU.

De Raad onderzoekt de situatie binnen een maand na de aanneming van de waarschuwing als bedoeld in de eerste alinea en stelt, op basis van een aanbeveling van de Commissie, krachtens artikel 121, lid 4, VWEU een aanbeveling voor de nodige beleidsmaatregelen vast. De aanbeveling legt een termijn op van ten hoogste vijf maanden om de afwijking te verhelpen. De termijn wordt tot drie maanden teruggebracht wanneer de Commissie, in haar waarschuwing, oordeelt dat de situatie bijzonder ernstig is en dringende maatregelen behoeft. De Raad maakt, op voorstel van de Commissie, de aanbeveling openbaar.

De betrokken lidstaat brengt binnen de termijn die de Raad in zijn aanbeveling uit hoofde van artikel 121, lid 4, VWEU heeft vastgesteld, verslag uit aan de Raad over de maatregelen die zijn genomen in vervolg op de aanbeveling.

Indien de betrokken lidstaat geen passende maatregelen neemt binnen de in de aanbeveling van de Raad vastgestelde termijn als bedoeld in de tweede alinea, beveelt de Commissie de Raad onverwijld aan om bij gekwalificeerde meerderheid een besluit vast te stellen, waarin wordt vastgesteld dat geen effectieve actie is ondernomen. Tegelijkertijd kan de Commissie de Raad aanbevelen om uit hoofde van artikel 121, lid 4, VWEU een herziene aanbeveling vast te stellen voor wat betreft de nodige beleidsmaatregelen.

In het geval dat de Raad het door de Commissie aanbevolen besluit dat er geen effectieve actie is ondernomen, niet vaststelt en de lidstaat blijft verzuimen passende stappen te ondernemen, beveelt de Commissie de Raad één maand na haar eerdere aanbeveling aan om het besluit vast te stellen, waarbij wordt vastgesteld dat geen effectieve actie is ondernomen. Het besluit wordt geacht door de Raad te zijn vastgesteld tenzij de Raad bij gewone meerderheid besluit de aanbeveling binnen tien dagen nadat zij door de Commissie is vastgesteld, te verwerpen. Tegelijk kan de Commissie de Raad aanbevelen om uit hoofde van artikel 121, lid 4, VWEU een herziene aanbeveling vast te stellen voor wat betreft de nodige beleidsmaatregelen.

Bij besluiten aangaande gevallen van niet-naleving als bedoeld in de vierde en vijfde alinea houdt de Raad geen rekening met de stem van het lid van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt.

De Raad legt de Europese Raad een formeel verslag voor over de aldus genomen besluiten.

  • 3. 
    Een afwijking van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting of van het passende aanpassingstraject ter verwezenlijking ervan wordt beoordeeld op grond van een algehele evaluatie met het structurele saldo als ijkpunt, waaronder ook een analyse van de uitgaven ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde als omschreven in artikel 9, lid 1.

Bij de beoordeling of een afwijking als significant moet worden aangemerkt, wordt met name rekening gehouden met de volgende criteria:

 

a)

voor een lidstaat die de middellangetermijndoelstelling voor de begroting niet heeft bereikt: bij de beoordeling van de verandering van het structurele saldo, of de afwijking ten minste 0,5 % van het bbp in een enkel jaar of gemiddeld ten minste 0,25 % van het bbp per jaar in twee opeenvolgende jaren bedraagt;

 

b)

bij de beoordeling van de ontwikkeling van de uitgaven, ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde: of de afwijking een totale weerslag heeft op het overheidssaldo ter grootte van ten minste 0,5 % van het bbp in een enkel jaar of een cumulatieve weerslag van die grootte binnen twee opeenvolgende jaren.

De afwijking in de ontwikkeling van de uitgaven wordt niet als significant aangemerkt indien de betrokken lidstaat de middellangetermijndoelstelling voor de begroting heeft overtroffen, rekening houdend met de mogelijkheid van significante meevallers aan de inkomstenzijde, en de begrotingsplannen van het convergentieprogramma die doelstelling tijdens de programmaperiode niet in gevaar brengen.

De afwijking kan eveneens buiten beschouwing worden gelaten wanneer deze het resultaat is van een buitengewone gebeurtenis die buiten de macht van de betrokken lidstaat valt en een aanzienlijke invloed heeft op de financiële positie van de overheid, dan wel in geval van een ernstige economische neergang van het eurogebied of de Unie als geheel, mits de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn daardoor niet in gevaar komt.”.

 

14)

De volgende afdeling wordt ingevoegd:

„AFDELING 3 BIS

BEGINSEL VAN STATISTISCHE ONAFHANKELIJKHEID

Artikel 10 bis

Om te verzekeren dat het multilaterale toezicht is gebaseerd op betrouwbare en onafhankelijke statistische gegevens, waarborgen de lidstaten de professionele onafhankelijkheid van de nationale statistische instanties, welke in overeenstemming moet zijn met de praktijkcode Europese statistieken zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (12). Dit vereist ten minste:

 

a)

transparante aanwervings- en ontslagprocessen welke uitsluitend gebaseerd zijn op professionele criteria;

 

b)

toewijzing van budgetten welke op jaarlijkse of meerjarige basis worden vastgesteld;

 

c)

een publicatiedatum voor belangrijke statistische informatie die aanzienlijke tijd vooraf wordt bepaald.

 

15)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel -11

  • 1. 
    De Commissie zorgt in overeenstemming met de doelstellingen van deze verordening voor een permanente dialoog met de ter zake bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Hiertoe voert de Commissie in het bijzonder missies uit ter evaluatie van de economische situatie in de lidstaten en ter identificatie van eventuele risico's of moeilijkheden bij de naleving van de doelstellingen van deze verordening.
  • 2. 
    De Commissie kan missies voor versterkt toezicht ondernemen in lidstaten die het onderwerp zijn van op grond van artikel 6, lid 2, of artikel 10, lid 2, gedane aanbevelingen, met als doel monitoring ter plaatse. De betrokken lidstaten leveren alle informatie aan die nodig is voor de voorbereiding en de uitvoering van die missies.
  • 3. 
    Wanneer de betrokken lidstaat een deelnemende lidstaat is of een lidstaat die deel uitmaakt van WKM2, kan de Commissie indien wenselijk vertegenwoordigers van de Europese Centrale Bank verzoeken om deel te nemen aan toezichtmissies.
  • 4. 
    De Commissie brengt aan de Raad verslag uit over het resultaat van de in lid 2 bedoelde missies en kan indien nodig besluiten haar bevindingen openbaar te maken.
  • 5. 
    Bij het organiseren van de in lid 2 bedoelde missies deelt de Commissie haar voorlopige bevindingen voor commentaar mee aan de betrokken lidstaten.”.
 

16)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 12 bis

  • 1. 
    Uiterlijk 14 december 2014, en daarna elke vijf jaar, brengt de Commissie een verslag uit over de toepassing van deze verordening.

In dat verslag wordt onder meer beoordeeld:

 

a)

de doeltreffendheid van deze verordening, en met name of de bepalingen met betrekking tot de besluitvorming voldoende robuust zijn gebleken,

 

b)

de vooruitgang die is geboekt bij het waarborgen van een nauwere coördinatie van het economisch beleid en aanhoudende convergentie van de economische prestaties van de lidstaten overeenkomstig het VWEU.

  • 2. 
    Dat verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van een voorstel tot wijziging van deze verordening, inclusief wat de besluitvormingsprocedures betreft.
  • 3. 
    Het verslag wordt toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.”.
 

17)

Alle verwijzingen naar „artikel 99 van het Verdrag” worden in de gehele verordening vervangen door verwijzingen naar „artikel 121 VWEU”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 november 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • J. 
    BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

  • W. 
    SZCZUKA
 

  • (2) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 28 september 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 8 november 2011.
  • (6) 
    Verordening (EG) nr. 1055/2005 van de Raad van 27 juni 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economische beleid (PB L 174 van 7.7.2005, blz. 1).
  • (7) 
    Verordening (EG) nr. 1056/2005 van de Raad van 27 juni 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 174 van 7.7.2005, blz. 5).
  • (8) 
    Zie document 7423/5/05 op http://www.consilium.europa.eu/documents.aspx?lang=nl.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.