Bijlagen bij COM(2018)829 - Toepassing van bijlage XII bij het Statuut

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2018)829 - Toepassing van bijlage XII bij het Statuut.
document COM(2018)829 NLEN
datum 14 december 2018
bijlage XII bij het Statuut


TUSSENTIJDS VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de toepassing van bijlage XII bij het Statuut

1.Rechtsgrondslag

Overeenkomstig artikel 14, lid 2, van bijlage XII bij het Statuut dient de Commissie in 2018 bij het Europees Parlement en de Raad een tussentijds verslag in over de toepassing van bijlage XII bij het Statuut.

Dit tussentijds verslag heeft tot doel een overzicht te verstrekken van de uitvoering van de regels om het evenwicht van de pensioenregeling voor EU-ambtenaren (hierna "de pensioenregeling" genoemd) in de periode 2014-2018 te waarborgen. Deze regels zijn vastgesteld in artikel 83 bis van het Statuut en bijlage XII bij het Statuut 1 .

2.Basiskenmerken van de pensioenregeling

2.1.Rechtsgrondslag van de pensioenregeling

Artikel 83 van het Statuut bepaalt:

-de uitkeringen krachtens de pensioenregeling 2 komen ten laste van de begroting van de Unie;

-de lidstaten waarborgen gezamenlijk de uitbetaling van deze uitkeringen; en

-de ambtenaren dragen voor een derde bij in de financiering van de pensioenregeling.

Artikel 83 bis bepaalt dat het evenwicht van de pensioenregeling wordt gewaarborgd door de pensioengerechtigde leeftijd en het bijdragepercentage in de pensioenregeling. Het artikel voorziet ook in procedures voor jaarlijkse en vijfjaarlijkse actualiseringen van het pensioenbijdragepercentage.

In bijlage XII bij het Statuut zijn de actuariële regels voor de berekening van het bijdragepercentage vastgesteld, zodat het evenwicht van de pensioenregeling gegarandeerd is.

2.2.Principe van een notioneel (virtueel) fonds

De pensioenregeling is een notioneel (virtueel) fonds met vaste uitkeringen, waarbij de bijdragen van het personeel dienen voor de financiering van de toekomstige pensioenen. Hoewel er dus geen echt beleggingsfonds bestaat, wordt het bedrag dat door een dergelijk fonds zou zijn ontvangen, geacht te zijn geïnvesteerd in de langlopende obligaties van de lidstaten en wordt dit bedrag weergegeven in de pensioenverplichtingen die zijn ingeschreven in de jaarrekening van de Europese Unie. De lidstaten garanderen gezamenlijk de uitbetaling van de uitkeringen overeenkomstig artikel 83 van het Statuut en artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Aangezien de pensioenregeling is ontworpen als een notioneel fonds, dienen de bijdragen van het personeel voor de financiering van de toekomstige pensioenen van degenen die bijdragen. De bijdragen dekken daadwerkelijk de kosten van de in een bepaald jaar verworven pensioenrechten en zijn op geen enkele manier gekoppeld aan de pensioenuitgaven van dat jaar. In de rechtspraak van de EU is bevestigd dat de pensioenregeling een notioneel fonds is, ondanks de vaststelling dat de regeling ook enkele kenmerken vertoont van een solidariteitsstelsel 3 .

De pensioenregeling verschilt van de pensioenstelsels voor ambtenaren in de meeste lidstaten, waar het bijdragepercentage of de pensioenuitkeringen worden aangepast om jaarlijks een evenwicht tussen de ontvangen bijdragen en de pensioenuitgaven te bereiken. In dit soort stelsel wordt het verschil gedekt door de begroting (met belastinggelden) indien het niet mogelijk is een evenwicht te bereiken.

Het notionele pensioenstelsel wordt zowel jaarlijks als om de vijf jaar beoordeeld alsof een echt fonds bestond; hierdoor kan de houdbaarheid op lange termijn van het stelsel verder worden gewaarborgd.


2.3.Principe van actuarieel evenwicht

Het evenwicht van het pensioenstelsel wordt op gezette tijden gewaarborgd door middel van actualiseringen van de bijdragepercentages en indien nodig de pensioenleeftijd.

De pensioenregeling is gebaseerd op het beginsel van het actuariële evenwicht, waarbij de jaarlijkse personeelsbijdragen een derde van de in het desbetreffende jaar verworven rechten moeten dekken 4 , hetgeen overeenkomt met de toekomstige pensioenen die dezelfde personeelsleden zullen ontvangen na hun pensionering, plus (onder bepaalde voorwaarden) invaliditeitsuitkeringen en overlevings- en wezenpensioenen. Om deze berekening 5 mogelijk te maken, moeten de bijdragen tegen hun contante waarde worden geraamd (aan de hand van een disconteringsrentevoet). De berekening is derhalve een actuariële waardering.

Het pensioenbijdragepercentage is het mechanisme dat het evenwicht van het stelsel van jaar tot jaar garandeert. Het percentage wordt automatisch aangepast wanneer uit de actuariële raming uit hoofde van artikel 83 bis van het Statuut blijkt dat dit noodzakelijk is om de in een bepaald jaar verworven pensioenrechten volledig te dekken. Een personeelslid dat de pensioenbijdragen betaalt die met dit percentage zijn aangepast, verwerft dus pensioenrechten voor een bepaald jaar, die op grond van het beginsel van verworven rechten zijn beschermd.

3.De hervorming 2013 van het Statuut

In de afgelopen jaren heeft het Europees ambtenarenapparaat twee opeenvolgende diepgaande hervormingen ondergaan. De hervorming 2013 van het Statuut voorzag in een aantal maatregelen die de werking van de pensioenstelsel beïnvloeden en resulteerden in aanzienlijke besparingen:

-verhoging van de pensioenleeftijd (tot 66 jaar),

-verlaging van het pensioenopbouwpercentage (van 1,9% naar 1,8%),

-bevriezing gedurende twee jaar van alle bezoldigingen, pensioenen en toelagen in 2013 en 2014 en besluit met terugwerkende kracht om de aanpassingen van de bezoldigingen in 2011 en 2012 tot een minimum te beperken 6 . Als gevolg van de niet-toepassing van de methode voor de aanpassing van de bezoldigingen hield de koopkracht van de EU-ambtenaren tijdens deze jaren geen gelijke tred met die van de nationale ambtenaren,

-verminderde loopbaanontwikkeling voor het AD en AST-personeel door de toegang tot de hoogste graden te beperken,

-invoering van een lagere salarisschaal voor secretariaats- en kantoorfuncties, hetgeen resulteerde in een daadwerkelijke vermindering van hun bezoldiging met 13 tot 40%,

-verhoging van de arbeidstijd voor alle personeelsleden met 2,5 uur tot 40 uur per week, zonder enige financiële compensatie.

Daarnaast voorzag de hervorming 2013 van het Statuut in een aantal maatregelen die erop gericht waren de werking van het systeem te verbeteren:

-de geldende boekhoudnormen 7 en de optimale actuariële werkmethoden vereisen dat een periode van waarnemingen uit het verleden overeenkomstig de geraamde termijn voor verplichtingen uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding wordt gebruikt voor de rentepercentages en de salaristoename om het evenwicht van pensioenregelingen te garanderen. In de lijn hiervan zijn de voortschrijdende gemiddelden voor waarnemingen van de rentepercentages van de pensioenregeling en de salaristoename met 30 jaar verlengd met een overgangsperiode van zeven jaar;

-als oplossing voor de moeilijkheden met de toepassing van de aanpassingsmethode in het verleden, werd voorzien in een methode die een automatische jaarlijkse actualisering van het pensioenbijdragepercentage mogelijk maakte. Met het oog hierop wordt het pensioenbijdragepercentage op gezette tijden geactualiseerd zonder tussenkomst van een rechtshandeling. De Commissie maakt vervolgens, binnen twee weken na de actualisering, het geactualiseerde percentage, ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend;

-in de hervorming 2013 van het Statuut werd de pensioenleeftijd vastgesteld als de tweede variabele voor het in evenwicht houden van de pensioenregeling, om aldus terdege rekening te kunnen houden met toekomstige demografische wijzigingen. De Commissie heeft met name als opdracht een vijfjaarlijkse evaluatie uit te voeren van de pensioenleeftijd, waarbij rekening moet worden gehouden met de ontwikkelingen die van invloed zijn op de levensverwachting van nationale ambtenaren en het personeel van de EU 8 . De Commissie zou in 2019 haar eerste rapport bij het Europees Parlement en de Raad moeten indienen.

4.Technische uitvoering van de regels om het evenwicht van de pensioenregeling te garanderen (2014-2018)

Eurostat is de autoriteit die belast is met de technische uitvoering van bijlage XII bij het Statuut. Bij de uitvoering van de actuariële ramingen van de pensioenregeling wordt Eurostat bijgestaan door een of meer gekwalificeerde onafhankelijke deskundigen. Methodologische vragen naar aanleiding van de toepassing van de bijlage worden door Eurostat in samenwerking met de nationale deskundigen van de lidstaten behandeld. Zij komen minstens één keer per jaar bijeen in een werkgroep (de werkgroep uit hoofde van artikel 83.)


4.1.Activiteiten van de werkgroep uit hoofde van artikel 83 in de periode 2014-2018

In de periode 2014-2018 is de werkgroep uit hoofde van artikel 83 jaarlijks bijeengekomen zoals door het Statuut was vereist. In de werkgroep werden de door Eurostat opgestelde documenten over de te gebruiken methode besproken en gevalideerd.

Eurostat wisselt ook relevante informatie over actuariële kwesties uit met internationale organisaties zoals de ISRP (International Service for Remunerations and Pensions of the Coordinated Organisations (Internationale dienst voor bezoldigingen en pensioenen van de gecoördineerde organisaties), waaronder de OESO, NAVO, ESA, de Raad van Europa en andere organisaties); de Europese Centrale Bank, de Europese Investeringsbank, het Europees Investeringsfonds, het Europees Octrooibureau en Eurocontrol.

4.2.Ramingen door de gekwalificeerde onafhankelijke deskundige

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van bijlage XII bij het Statuut wordt Eurostat bijgestaan door een gekwalificeerde onafhankelijke deskundige met betrekking tot de methodologische uitvoering en de definitie en berekening van de desbetreffende actuariële veronderstellingen.

Op basis van de resultaten van de openbare aanbestedingsprocedure werd Eurostat bijgestaan door:

·EY Actuaires Conseils voor de ramingen van de pensioenregeling voor de periode 2014 tot 2016;

·het consortium van Agilis S.A. and Prudential Ltd. voor de ramingen van de pensioenregeling in 2017 en 2018.

Beide actuarissen beoordeelden en valideerden de gebruikte methode, berekeningen en rapporten met de betrekking tot de ramingen van de pensioenregeling. Met deze externe deskundigen zijn in het bijzonder afspraken gemaakt over de inputgegevens voor de berekeningen, zoals de populatie van de pensioenregeling en actuariële veronderstellingen.

In de door Eurostat ingediende eindrapporten over de ramingen zijn de aanbevelingen van deze actuarissen opgenomen.

De actuarissen voeren onafhankelijke parallelle berekeningen uit van het pensioenbijdragepercentage en brengen een actuarieel advies uit, in de vorm van een "goedkeurend oordeel" of een "oordeel met voorbehoud" (dit laatste is het geval wanneer de resultaten van de actuarissen met meer dan de getolereerde materialiteitsdrempel van 3% afwijken van de resultaten van Eurostat).

Voor alle rapporten over de ramingen van de pensioenregeling die tussen 2014 en 2018 zijn afgegeven, hebben de actuarissen een goedkeurend oordeel uitgebracht.

5.Parameters en actuariële veronderstellingen


5.1.Statutaire parameters

Dit zijn waarden die grotendeels verband houden met de toepassing van het Statuut, met inbegrip van de regels inzake de berekening van pensioenuitkeringen.

Sommige van deze parameters kunnen veranderen volgens bepaalde voorwaarden die verband houden met de individuele situatie van elke ambtenaar 9 , b.v.:

-het jaarlijkse opbouwpercentage bedraagt 1,8% voor de personeelsleden die na 1 januari 2014 in dienst zijn getreden, 1,9% voor personeelsleden die tussen 1 mei 2004 en 31 december 2013 in dienst zijn getreden en 2% voor personeelsleden die tot en met 30 april 2004 in dienst zijn getreden;

-de "normale" pensioenleeftijd waarop personeelsleden met pensioen kunnen gaan zonder vermindering van pensioenrechten, ligt tussen 60 en 66 jaar;

-er wordt voorzien in compensaties voor personeelsleden die in dienst blijven na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (Barcelona-incentive), terwijl boetes gelden bij vervroegde pensionering vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.


In tabel 1 is de lijst opgenomen met de belangrijkste statutaire parameters die zijn gebruikt in de laatste pensioenraming in 2018.


Tabel 1 - Belangrijkste statutaire parameters die zijn gebruikt in de actuariële raming in 2018

ParameterWaarde
RechtsbronStatuut in werking met ingang van 1.1.2014
Referentiedatum voor de populatie (bijlage XII artikel 1)31.12.2017
Maximale officiële pensioenleeftijd (Statuut artikel 52)65 (automatisch - ambtenaren in dienst vóór 1.1.2014), 66 (automatisch nieuwe ambtenaren) of 67 (op eigen verzoek van de ambtenaar) of tot 70 (uitzonderlijk)
Normale pensioenleeftijd (Statuut
artikel 52 en bijlage XIII artikel 22)
60 tot 66 afhankelijk van het aantal dienstjaren, leeftijd en datum indiensttreding
Minimale pensioenleeftijd (Statuut
52, onder b),bijlage VIII artikel 9 en bijlage XIII
artikel 23)
58
Personeelscategorie en rang voor het minimum voor levensonderhoud (bijlage VIII artikel 6)eerste salaristrap van rang 1
Maximaal ouderdomspensioen (Statuut artikel 77)70% van het basissalaris op de pensioendatum
Jaarlijks opbouwpercentage (artikel 77 van het Statuut en artikel 21 van bijlage XIII)1,8% (ambtenaren in dienst vanaf 1.1.2014), 1,9% (ambtenaren in dienst vanaf 1.05.2004), of 2% (ambtenaren in dienst vóór 1.5.2004) van het basissalaris
Extra rechten voor ambtenaren in dienst na de normale pensioenleeftijd (bijlage VIII artikel 5 en bijlage XIII artikel 22)1,5% (nieuwe ambtenaren) of 2,5% van het basissalaris, of 5% van het bedrag van de pensioenrechten die op 60 jaar waren verworven, afhankelijk van de datum van indiensttreding, het aantal dienstjaren op 1.5.2004 en de leeftijd op 1.5.2004 van de ambtenaar
Minimaal ouderdomspensioen (Statuut artikel 77)4% van het minimum voor levensonderhoud per dienstjaar
Invaliditeitsuitkering (Statuut artikel 78)70% van het basissalaris
Minimum invaliditeitsuitkering (Statuut artikel 78)100% van het minimum voor levensonderhoud
Overlevingspensioen (Statuut artikel 79 en bijlage VIII artikel 18)60% van het ouderdomspensioen
Minimum overlevingspensioen (Statuut artikel 79 en bijlage VIII artikel 18)35% van het laatste basissalaris
Overlevingspensioen (Statuut artikel 79 en bijlage VIII artikel 17)60% van het ouderdomspensioen dat aan de ambtenaar zou zijn toegekend
Minimaal overlevingspensioen (Statuut artikel 79)35% van het laatste basissalaris of minimum voor levensonderhoud


5.2.Actuariële veronderstellingen

Dit zijn waarden die moeten worden geraamd overeenkomstig de bepalingen van het Statuut en de beste algemeen aanvaarde actuariële praktijken.

De waarden van deze actuariële veronderstellingen werden geraamd overeenkomstig algemene actuariële praktijken. Hierover is overeenstemming bereikt met nationale deskundigen van de desbetreffende diensten van de lidstaten op de bijeenkomsten van de werkgroep uit hoofde van artikel 83.

Overeenkomstig de bepalingen van bijlage XII bij het Statuut en de door de werkgroep genomen besluiten worden sommige van deze veronderstellingen (bv. de sterftetafel) alleen geactualiseerd naar aanleiding van de vijfjaarlijkse raming van de regeling, terwijl andere veronderstellingen jaarlijks worden geactualiseerd. De meest recente vijfjaarlijkse raming vond plaats in 2018.


5.3.Demografische veronderstellingen


Hierna volgen de belangrijkste demografische actuariële veronderstellingen:

-de mortaliteitstafels: de door Eurostat ontwikkelde mortaliteitstabel (EULT) 2018 is een prospectieve tafel waarin een tendens van levensverwachtingen over een termijn van 20 jaar is opgenomen (dezelfde duur als de looptijd van de pensioenregeling) gebaseerd op de ontwikkeling van de mortaliteit van de populatie van de pensioenregeling. De EULT 2018 is dus een mortaliteitstabel op basis van een populatie die volkomen relevant is voor de pensioenregeling;


Tabel 2 is een uittreksel van de EULT.


-de invaliditeitstafels zijn ontwikkeld door Eurostat op basis van observaties uit het verleden;

-de veronderstelde pensioenleeftijd; overeenkomstig artikel 4, lid 3, van bijlage XII bij het Statuut wordt verondersteld dat pensioneringen zullen plaatsvinden volgens een vast gemiddeld percentage dat varieert volgens de datum van indiensttreding van elk personeelslid;

-de kans dat de ambtenaar gehuwd is op pensioenleeftijd;

-de coëfficiënten voor wezen en gewezen echtgenoten, enz.


In tabel 3 is de lijst opgenomen met demografische veronderstellingen die zijn gebruikt in de actuariële raming in 2018.


Tabel 3 - Demografische veronderstellingen die zijn gebruikt in de actuariële raming in 2018

Demografische veronderstellingen31/12/2017
Mortaliteitstabel (gezonde personeelsleden)2018 EULT
Mortaliteitstabel (gehandicapte personeelsleden)2018 EULT + 3 jaar
Tafel InvaliditeitTafel Invaliditeit 2018
Burgerlijke staatBurgerlijke staat
Kans dat de ambtenaar gehuwd is op pensioenleeftijd,
voor mannen
82%
Kans dat de ambtenaar gehuwd is op pensioenleeftijd,
voor vrouwen
52%
Gemiddeld leeftijdsverschil tussen een ambtenaar
en zijn/haar partner
1 jaar
Veronderstelde pensioenleeftijd63 tot en met 66
Verloop2018 Verloop


5.4.Financiële en economische veronderstellingen

Overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van bijlage XII bij het Statuut worden het reële disconteringspercentage ("RDR", rentepercentage van de lange-termijnoverheidsschulden van de lidstaten) en de totale salaristoelage ("GSG, het percentage van de jaarlijkse wijziging in de salarisschaal) berekend als het voortschrijdend gemiddelde van de overeenkomstige percentages voor de voorbije 30 jaar. Tot 2020 wordt overeenkomstig artikel 11 bis van bijlage XII het voortschrijdend gemiddelde berekend op basis van een specifieke periode.

In 2018 zijn het RDR en het GSG berekend als het gemiddelde van de desbetreffende percentages voor de voorbije 24 jaren van 1994 tot 2017: als gevolg van de actualisering 2018 bedroegen de waarden van het RDR en het GSG respectievelijk 2,9% en – 0,1%.

Een andere belangrijke economische veronderstelling is de ISP tafel (individuele salaristoename) die verwijst naar de salaristoename als afspiegeling van de loopbaanontwikkeling van EU-ambtenaren (d.w.z. bevorderingen en salaristrappen). Met de inwerkingtreding van het nieuwe Statuut op 1 januari 2014 is de loopbaanontwikkeling van EU-ambtenaren veranderd en is de band tussen rang en functie versterkt; toegang to de hoogste rangen in de functiegroepen AD en AST is nu beperkt en kan slechts onder bepaalde voorwaarden worden verkregen. Voorts is de functiegroep AST/SC ingevoerd.

In tabel 4 is de lijst opgenomen met economische en financiële veronderstellingen die zijn gebruikt in de meest recente pensioenraming in 2018


Tabel 4 - Economische en financiële veronderstellingen die zijn gebruikt in de actuariële raming in 2018

Financiële veronderstellingen31/12/2017
SalaristabelVan kracht sedert 1.7.2017
Looptijd20 jaar
Nominale disconteringspercentage (NDP)4,8%
Inflatiepercentage1,8%
Reële disconteringspercentage (RDP)2,9%
Algemene salaristoename (GSG)-0,1%
Algemene herwaardering van de pensioenen (GPR) (gelijk aan algemene salaristoename (GSG))-0.1%
Individuele salaristoename (ISP)2018 ISP Tabel
Coëfficiënt voor wezenpensioen en pensioen van gewezen echtgenoot/echtgenote13%
Aanpassingscoëfficiënten
(art. 3, lid5, van bijlage XI en art. 20 van bijlage XIII)
0,0%


6.Resultaten: evolutie van het pensioenbijdragepercentage

6.1.Pensioenramingen tussen 2014 en 2018

Om het evenwicht van de pensioenregeling te garanderen is in de periode 2014-2018 het pensioenbijdragepercentage berekend als een derde van de verhouding tussen de totale pensioenkosten en de totale jaarlijkse basissalarissen, overeenkomstig artikel 83, lid 2 van het Statuut.

Tabel 5 bevat de resultaten van elke raming die sedert 2014 is uitgevoerd.


Tabel 5 - Pensioenbijdrage per jaar tussen 2014 en 2018

Pensioenramingen
20142015201620172018
RubriekenReferentiedatum
31-12-201331-12-201431-12-201531-12-201631-12-2017
Financieringskosten voor pensionering28,3%28,2%27,2%27,1%27,4%
Financieringskosten voor invaliditeit1,3%1,3%1,3%1,3%1,7%
Financieringskosten voor overlijden0,9%0,9%1,0%0,9%0,9%
Verhouding financieringskosten / basissalaris30,4%30,5%29,5%29,3%30,0%
Bijdragepercentage ambtenaren (1/3 van de totale kosten)10,1%10,2%9,8%9,8%10,0%
Toegepast bijdragepercentage ambtenaren10,1%10,1%9,80%9,80%10,0%


6.2.Resultaten van de laatste pensioenraming

Uit de actuariële raming 2018 van de pensioenregeling blijkt dat om het evenwicht van deze pensioenregeling te garanderen, het bijdragepercentage dat nodig is om een derde van de verschuldigde uitkeringen te financieren, neerkomt op 10,0% van het basissalaris (of van de invaliditeitsuitkering).

Het hierboven vermelde berekende bijdragepercentage (10%) is een derde van de verhouding tussen de totale pensioenkosten (1 424,8 miljoen EUR) en de totale jaarlijkse basissalarissen (4 749,2 miljoen EUR). Dit percentage is hoger (+0,2%) dan het in 2017 berekende percentage (9,8%).

Overeenkomstig artikel 83 bis, lid 3, van het Statuut wordt het in artikel 83, lid 2, bedoelde referentiecijfer geactualiseerd. De Commissie maakt de aldus tot stand gekomen geactualiseerde bijdrage (10,0%) binnen twee weken na de actualisering ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

De actualisering wordt tegelijk met de in artikel 65 van het Statuut bedoelde jaarlijkse actualisering van de bezoldigingen van kracht, dus met terugwerkende kracht op 1 juli 2018.


7.Evenwicht van de pensioenregeling

Zoals uiteengezet in deel 2.3 van dit rapport, is de pensioenregeling in evenwicht indien de jaarlijkse bijdragen die door het EU-personeel worden betaald, een derde van de in het desbetreffende jaar verworven rechten dekken, hetgeen overeenkomstig het Statuut met betrekking tot het ouderdomspensioen neerkomt op 1,8%, 1,9% of 2% van het laatste basissalaris vóór de pensionering. Aangezien het pensioenbijdragepercentage wordt berekend zodat de pensioenregeling in evenwicht is, is de pensioenregeling daadwerkelijk in evenwicht wanneer het berekende percentage wordt toegepast.

Tijdens de referentieperiode van dit rapport is het pensioenbijdragepercentage op basis van het door Eurostat berekende bijdragepercentage geactualiseerd waarbij rekening is gehouden met de specifieke bepalingen van het Statuut:

-artikel 2, lid 1, van bijlage XII bij het Statuut (een actualisering mag niet leiden tot een bijdrage die meer dan één procentpunt hoger of lager is dan het percentage van het voorafgaande jaar );

-artikel 2, lid 2, van bijlage XII bij het Statuut (het verschil tussen de actualisering van de bijdrage die het gevolg zou zijn geweest van de actuariële berekening en de actualisering ten gevolge van het in de laatste zin van lid 1 bedoelde verschil wordt niet gecompenseerd noch, dientengevolge, in latere actuariële berekeningen verwerkt);

-artikel 83 bis, lid 4, van het Statuut (naar aanleiding van de jaarlijkse actualisering van de vijfjaarlijkse actuariële raming, wordt het bijdragepercentage slechts geactualiseerd wanneer blijkt dat het geldende bijdragepercentage met 0,25 procentpunt of meer afwijkt van het bijdragepercentage dat nodig is om het actuariële evenwicht te garanderen. Deze limiet is niet van toepassing bij een vijfjaarlijkse raming zoals de raming 2018).

Grafiek 1 geeft een samenvatting van de berekende en toegepaste pensioenbijdragepercentages.


Grafiek 1 - Samenvatting van de berekende en toegepaste pensioenbijdragepercentages


Uit de grafiek blijkt dat het toegepaste pensioenbijdragepercentage zeer dicht bij het door Eurostat berekende percentage lag. Geringe verschillen tussen de percentages als gevolg van de toepassing van de bovenvermelde bepalingen van het Statuut kunnen positief of negatief zijn; op lange termijn zouden deze verschillen elkaar moeten opheffen.

Derhalve heeft de methode voldaan aan haar specifieke doelstelling om te garanderen dat de door het personeel betaalde pensioenbijdrage aan de begroting één derde van de kosten van de pensioenregeling dekt, zoals bepaald in artikel 1, lid 1, van bijlage XII bij het Statuut, en dat het actuarieel evenwicht in de pensioenregeling is gewaarborgd.


8.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING VAN DE PENSIOENREGELING

In de jaren zestig heeft de Raad besloten dat de personeelsbijdragen niet in een echt pensioenfonds zouden worden gestort, maar in plaats daarvan op het ogenblik van ontvangst aan de EU-begroting zouden worden overgemaakt en volgens de besluiten van de begrotingsautoriteit zouden worden uitgegeven. Zij zouden dus niet aan een bepaald beleidsterrein worden toegewezen. Tegelijkertijd besloot de Raad dat het werkgeversaandeel van de bijdrage niet zou worden geïnd. In plaats daarvan zegden de EU-instellingen toe om de toekomstige pensioenuitkeringen te betalen (die ten laste komen van de begroting van de Unie) wanneer het personeelslid met pensioen gaat.

Vanuit begrotingsoogpunt heeft de EU-pensioenregeling in het verleden dus netto-ontvangsten opgeleverd, aangezien de pensioenregeling de maturiteit nog niet heeft bereikt, d.w.z. dat de bijdragen van personeelsleden in actieve dienst voor het verwerven van pensioenrechten groter waren dan de uitkeringen die werden ontvangen door een beperkt aantal gepensioneerden. De ontvangsten van de pensioenregeling bestonden uit door het personeel betaalde pensioenbijdragen en de bijdragen van de werkgevers. Deze laatste werden evenwel niet in een fonds gestort, maar kwamen alleen tot uitdrukking in de pensioenverplichting. Bijgevolg leende de EU-begroting dus geld van de deelnemers van de deelnemers aan de pensioenregeling in ruil voor de garantie dat de toekomstige uitkeringen zouden worden betaald.

Als gevolg van de uitbreiding van de EU en haar personeelsbestand sedert de oprichting van de pensioenregeling in de jaren zestig is het netto aantal gepensioneerden (het verschil tussen het aantal personeelsleden dat met pensioen gaat en het aantal personeelsleden dat overlijdt) toegenomen en zal het blijven toenemen in de loop van volgende meerjarig financieel kader (MFK). Hoewel op lange termijn de pensioenuitgaven aanzienlijk zullen dalen dankzij de opeenvolgende hervormingen, werden deze hervormingen ingevoerd met overgangsmaatregelen aangezien de pensioenrechten door het beginsel van verworven rechten zijn beschermd. Derhalve zullen de budgettaire gevolgen van de hervorming van de pensioenuitgaven slechts geleidelijk in de loop van de tijd zichtbaar worden. Wegens het gebrek aan maturiteit van de pensioenregeling zal de stijgende tendens in de pensioenuitgaven zich dus voortzetten tot de jaren 2040.

De aanzienlijke besparingen in de pensioenen die door de hervorming zullen worden gegenereerd (zie grafiek 2), zijn in 2016 bevestigd door een studie van Eurostat over de budgettaire langetermijngevolgen van de pensioenkosten 10 . Deze studie werd door de lidstaten positief onthaald als een objectieve en realistische inschatting van de situatie. Eurostat stelde vast dat de hervorming van 2013 zou resulteren in een vermindering op lange termijn van de pensioenkosten met ongeveer 30%, bovenop de besparingen die worden gerealiseerd door de vorige hervorming van de pensioenregeling in 2004. Naar aanleiding van deze studie van Eurostat hebben verscheidene lidstaten gewezen op het belang van pensioenvoorzieningen, waarbij tegelijkertijd gegarandeerd moet worden dat de EU een aantrekkelijke werkgever blijft voor sollicitanten uit alle lidstaten en in het bijzonder die met relatief hoge inkomens per hoofd van de bevolking.

Voorts zijn in zeer korte tijd twee opeenvolgende verregaande hervormingen van het Statuut doorgevoerd (dus met ingang van 2004 en 2014), waarbij men bij de uitvoering van deze hervormingen juridisch genoodzaakt was om te voorzien in overgangsmaatregelen die betrekking hebben op een groot gedeelte van het personeel dat momenteel in dienst is. Naast deze juridische beperkingen zouden verdere wijzigingen van de bestaande regels op dit moment resulteren in verdere ondermijning van de zekerheid en voorspelbaarheid op het vlak van arbeidsvoorwaarden en pensioenuitkeringen. Hierdoor zou de capaciteit van de instellingen om de vastgestelde aanzienlijke geografische onevenwichtigheden aan te pakken nog meer worden belemmerd.


Grafiek 2 - Ontwikkeling van de kosten van de pensioenen op de lange termijn (cijfers in miljoen EUR tegen constante prijzen) overeenkomstig de studie van Eurostat van 2016


9.Conclusies

De uitvoering van bijlage XII bij het Statuut door de Commissie heeft gezorgd voor stabiliteit van de pensioenregeling en heeft het evenwicht van het notionele fonds gewaarborgd. Voorts worden de hervormingen 2004 en 2013 van het Statuut met succes uitgevoerd, waardoor de jaarlijkse besparingen geleidelijk toenemen.

Gezien het bovenstaande is met de toepassing van bijlage XII bij het Statuut voldaan aan de specifieke doelstelling ervan om het evenwicht in de pensioenregeling te waarborgen, aangezien de door de personeelsleden aan de begroting betaalde pensioenbijdrage één derde van de jaarlijks verworven rechten dekt om de volgende redenen:

-het door Eurostat berekende bijdragepercentage dekte een derde van de jaarlijks verworven pensioenrechten;

-het berekende bijdragepercentage werd gevalideerd door nationale deskundigen en gekwalificeerde onafhankelijke deskundigen;

-het toegepaste bijdragepercentage lag zeer dicht bij het berekende percentage;

-geringe verschillen tussen de berekende en toegepaste percentages waren het gevolg van specifieke bepalingen van het Statuut. Aangezien deze verschillen zowel positief als negatief kunnen zijn, zouden zij elkaar op lange termijn moeten opheffen.

De medewetgevers besloten dat het onderhavige rapport toegespitst moest zijn op het actuariële evenwicht 2014-2018 van de pensioenregeling en niet op de toekomstige ontwikkeling van de pensioenuitgaven. Daarentegen moet worden vermeld dat de Commissie in haar voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van het volgende MFK de verwachte uitgaven voor de periode 2021-2027 heeft voorgesteld. Deze voorstelling was met name gebaseerd op de jaarlijkse toename van de pensioenuitgaven zoals vermeld in deel 8. Naar aanleiding hiervan heeft de Commissie ook toegezegd zich te buigen over de haalbaarheid van de oprichting van een kapitaalgedekt pensioenfonds voor het EU-personeel in het kader van de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader in 2023.

(1) Overeenkomstig artikel 83 bis van het Statuut voorziet bijlage XII bij het Statuut in gedetailleerde regels met betrekking tot het garanderen van het evenwicht van de pensioenregeling voor de Europese ambtenaren.
(2) De krachtens de pensioenregeling te betalen uitkeringen zijn vastgesteld in hoofdstuk 3 van titel V en bijlage VIII van het Statuut. Uitkeringen krachtens de pensioenregeling omvatten ouderdomspensioenen, overdrachten van pensioenrechten, uitkeringen bij vertrek, overlevingspensioenen en invaliditeitsuitkeringen.
(3) Zie bijvoorbeeld arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 juli 2007, Dieter Wils tegen Europees Parlement, F-105/05, ECLI:EU:F:2007:128, punt 85 en arrest van het Gerecht van 18 oktober 2011, John Robert Purvis tegen Europees Parlement, T-439/09, ECLI:EU:T:2011:600, punt 45.
(4) Artikel 83, lid 2, Statuut.
(5) Het pensioenbijdragepercentage wordt berekend volgens de methode op basis van opgebouwde rechten (projected unit credit method), zoals voorgeschreven door internationale standaard voor jaarrekeningen IPSAS 25 (vervangen door IPSAS 39 met ingang van 1 januari 2018). De som van de actuariële waarden van de rechten die door de personeelsleden in actieve dienst zijn verworven, en die in actuariële termen "pensioenkosten" worden genoemd, wordt met de jaarlijkse totale som van hun basissalarissen vergeleken om het bijdragepercentage te verkrijgen.
(6) Aanpassingen van de bezoldigingen werden in 2011 en 2012 respectievelijk verlaagd tot 0% en 0,8% overeenkomstig de Verordeningen (EU) nr. 422/2014 en nr. 423/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014.
(7) IPSAS 25, artikelen 91 en 96.
(8) Artikel 77, leden 6 en 7, van het Statuut.
(9) Zie bijlage XIII van bij het Statuut:
(10) SWD(2016) 268