Bijlagen bij COM(2016)754 - Verslag 2009-2015 over de financiële situatie van de werkloosheidsregeling voor tijdelijke medewerkers na beëindiging van hun dienst bij een instelling van de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage bij de RAP, zoals gewijzigd bij Verordening nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013.

- Artikelen 135 en 136 van de RAP, zoals gewijzigd bij Verordening nr. 1239/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2010 (PB L 338 van 22.12.2010).

- Artikel 65, lid 1, van het Statuut houdende de actualisatie van de bezoldigingen en van bepaalde bedragen.

- Verordening nr. 91/88 van de Commissie van 13 januari 1988 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van artikel 28 bis van de RAP (PB L 11 van 15.1.1989).

- Regeling van de Commissie van 14 juli 1988, in onderlinge overeenstemming vastgesteld door de President van het Hof van Justitie op 4 juli 1989, tot vaststelling van de uitvoeringsvoorschriften voor de bepalingen betreffende de toekenning van de werkloosheidsuitkering aan tijdelijke functionarissen ter uitvoering van artikel 28 bis, lid 10, van de RAP.

2De situatie van het Werkloosheidsfonds in 2009-2015 op kasbasis en op transactiebasis

In de twee volgende paragrafen worden de ontwikkelingen van het Werkloosheidsfonds en meer in het bijzonder de uitgaven en inkomsten gepresenteerd.

De bedragen onder “werkloosheidsuitkeringen” omvatten telkens de basiswerkloosheidsuitkering, alle gezinstoelagen en het effect van de aanpassingscoëfficiënt (alleen voor de oude regeling). Alle op nationaal niveau ontvangen sociale uitkeringen (werkloosheidsuitkeringen, gezinstoelagen, uitkeringen bij ziekte en zwangerschap enz.) zijn hiervan afgetrokken. Zoals aangegeven in punt “1.1  Beschrijving van de regeling ”, komt de bijdrage aan het GSZV niet ten laste van de begunstigde van de werkloosheidsuitkering, maar wordt deze gefinancierd door het Werkloosheidsfonds (5,1 % van het basissalaris van de begunstigde).

Het Werkloosheidsfonds maakt gebruik van twee instrumenten om de inkomsten en uitgaven te beheren:

• een lopende rekening om de inkomsten te ontvangen en de uitkeringen te betalen;

• termijnrekeningen om de overschotten te beleggen.

2.1Situatie op kasbasis: operationele resultaten en gecumuleerde saldi 2009-2015

Volgens het kasstelsel worden de inkomsten en uitgaven geregistreerd op het moment waarop ze ontvangen of gedaan worden.

Tabel 1 geeft een overzicht van de inkomsten en uitgaven zoals ze zijn opgenomen in de boekhouding en van de daaruit voortvloeiende saldi. In 2014 zijn de GSZV-bijdragen verschuldigd voor de periode 2009-2013 geregulariseerd.





Tabel 2 presenteert de ontwikkeling van de financiële activa van het Werkloosheidsfonds, zowel op de lopende rekening in de boekhouding van de Europese Commissie (deel I) als op de beleggingsrekeningen beheerd door DG ECFIN (deel II). Deel III bevat het gecumuleerde overschot van beide rekeningen.



Ten opzichte van het referentiejaar (2009) moet geconstateerd worden dat het gecumuleerde overschot elk jaar verder is afgenomen. De relatieve stabiliteit van het fonds in 2012 is te danken aan een terugbetaling door het EUIPO van de door herplaatst personeel ontvangen werkloosheidsuitkeringen.

Tussen 2009 en 2015 bedraagt de daling van het gecumuleerde overschot 87 %.

Tabel 3 geeft een samenvatting van het gecumuleerde saldo tussen 2008 en 2015.




2.2Situatie op transactiebasis: operationele resultaten 2009-2015

Bij een boekhouding op transactiebasis worden transacties geregistreerd in het jaar waarop ze betrekking hebben. Zo zijn sommige inkomsten die aan het begin van jaar N worden ontvangen en in de boekhouding worden opgenomen, bedragen die aan het einde van jaar N-1 zijn ingehouden op salarissen en hebben sommige werkloosheidsuitkeringen die aan het begin van jaar N worden betaald en in de boekhouding worden opgenomen, betrekking op werkloosheidsperioden aan het einde van jaar N-1. In de boekhouding worden deze transacties opgenomen in jaar N-1.

In tabel 4 zijn de inkomsten en uitgaven volgens deze methode gepresenteerd, wat een beeld schetst van de jaarlijkse situatie van het Werkloosheidsfonds op transactiebasis.



Sinds 2009 zijn de inkomsten en uitgaven aanzienlijk gestegen. De ontwikkeling van de inkomsten en uitgaven kan voornamelijk worden verklaard door:

• de oprichting van nieuwe agentschappen en de groei van het totale personeelsbestand van de agentschappen;

• de invoering in 2004 van een nieuwe personeelscategorie (arbeidscontractant - AC);

• de integratie van parlementaire medewerkers in 2009.

De gevolgen voor de uitgaven zijn pas duidelijk merkbaar vanaf 2007, wanneer de eerste overeenkomsten van arbeidscontractanten aflopen en bijgevolg de eerste werkloosheidsuitkeringen worden toegekend. De uitgaven zijn tot 2014 blijven stijgen en in 2015 weer enigszins gedaald.

Het negatieve saldo van het fonds bereikte in 2009 een bedrag van 4,3 miljoen euro en liep in de jaren daarna geleidelijk terug: tot 2,6 miljoen euro in 2010, tot 1,5 miljoen euro in 2011, tot 1,2 miljoen euro in 2012 en tot 1 miljoen euro in 2013. In 2014 bereikt het tekort een piek van 4,8 miljoen euro. Dit is te wijten aan de toename van het aantal GPM’s dat een werkloosheidsuitkering ontvangt. Dit effect zwakt in 2015 af tot een tekort van 3 miljoen euro.

De onderstaande grafiek geeft de voormelde situatie weer.




2.3Situatie op transactiebasis: uitsplitsing van de uitgaven en inkomsten per instelling en voor de agentschappen tezamen 2009-2015

In tabel 5 zijn de uitgaven en inkomsten weergegeven per instelling en voor de agentschappen en bureaus tezamen. Het eerste deel van de tabel geeft de absolute bedragen weer en het tweede deel geeft de percentages ten opzichte van het totaal aan uitgaven en inkomsten weer. Het effect van de aflopende zittingstermijn van het EP op de uitgaven is in 2014 zeer duidelijk te zien aan een stijging van ruim 8 miljoen euro ten opzichte van 2013. In 2015 blijven de uitgaven hoog, maar toch lager dan die van 2014.

Zonder rekening te houden met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), waarvoor wegens de korte historie nog bezwaarlijk een gedetailleerde analyse gemaakt kan worden, ligt momenteel alleen bij de agentschappen het niveau van de bijdragen hoger dan dat van de uitgaven. Deze situatie is met name te wijten aan het feit dat de meeste personeelsleden van de agentschappen arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd hebben. Niettemin zijn de uitgaven in verband met het personeel van de agentschappen sterk gestegen in de periode 2013-2015.



3Analyse van de aangeslotenen, de begunstigden en de uitkeringen

3.1Aantal aangeslotenen en gemiddelde bijdrage

Tabel 6 laat zien hoeveel TF’s en AC’s op 31 december van het betreffende jaar in dienst zijn en aan het Werkloosheidsfonds bijdragen.

Het aantal AC’s en TF’s is tussen 2009 en 2015 met respectievelijk 40 % en 23 % gestegen. Wat de GPM’s betreft, verschijnen de eerste begunstigden in 2011.

Voor alle categorieën tezamen is het aantal aangeslotenen van 2009 tot 2015 met 43 % gestegen.




3.2Aantal begunstigden van een werkloosheidsuitkering in absolute cijfers en ten opzichte van het aantal aangeslotenen: werkloosheidscijfer op 31 december

Tabel 7 laat zien hoeveel personen in december van het betreffende jaar een volledige werkloosheidsuitkering of een werkloosheidsuitkering ter aanvulling op het nationale stelsel ontvangen.

Door de cijfers over de TF’s en AC’s die in dienst zijn op 31 december (tabel 6) te combineren met die over het aantal begunstigden dat een uitkering heeft ontvangen (tabel 7), kan de verhouding tussen het aantal begunstigden en het aantal aangeslotenen van het Werkloosheidsfonds worden berekend. Het resultaat daarvan is vermeld in tabel 8.







Het aantal tijdelijke functionarissen stijgt licht, met niettemin een aanzienlijke daling voor de Commissie. De invloed van die daling wordt gecompenseerd door een sterke stijging van het aantal tijdelijke functionarissen in de agentschappen. Het percentage uitkeringsgerechtigden ten opzichte van de aangeslotenen blijft constant.

Het aantal arbeidscontractanten stijgt constant, vooral bij de agentschappen en het Europees Parlement. Het percentage begunstigden ten opzichte van de aangeslotenen vertoont een sterke daling. Deze daling houdt verband met de mogelijke verlenging van 3 naar 6 jaar van de contracten die zijn gesloten tussen 2010 en 2013.

In 2014 valt eveneens een hoog aantal voormalige GPM’s waar te nemen dat een uitkering ontvangt. In dat jaar liep namelijk de zittingstermijn van het toenmalige Parlement af.

Aantal maandelijkse werkloosheidsuitkeringen, gemiddeld bedrag, begunstigden en hun land van verblijf

Een werkloosheidsuitkering kan verschillende maanden duren. Tabel 9 laat het aantal maandelijkse werkloosheidsuitkeringen per jaar zien.



Wanneer de totale jaarlijkse uitgaven per categorie begunstigden (TF volgens de oude regeling, TF volgens de nieuwe regeling en AC) worden gedeeld door het aantal maanduitkeringen, kennen we het gemiddelde bedrag van de werkloosheidsuitkering per categorie. Tabel 10 geeft dit resultaat weer. In een bepaalde maand kan het uitbetaalde bedrag voor de hele maand gelden of naar verhouding voor het aantal dagen dat de persoon daadwerkelijk werkloos was.




Tussen 2009 en 2010 stijgt de gemiddelde maandelijkse uitkering van 1 980 euro tot 2 063 euro. In 2011 verandert de stijgende trend in een daling, die in 2012 doorzet tot 1 908 euro. Vanaf 2013 valt weer een tegengestelde tendens waar te nemen, tot een bedrag van 2 551 euro in 2015, met een piek van 2 582 euro in 2014. Als alleen rekening wordt gehouden met de AC’s en TF’s, bedraagt de gemiddelde maandelijkse uitkering in 2015 2 562,30 euro.

Met 2 897,99 euro laat de gemiddelde uitkering aan de GPM’s in 2014 eveneens een sterke stijging zien van bijna 50 % ten opzichte van 2013. In 2015 neemt de gemiddelde maandelijkse uitkering duidelijk af tot 2 550,67 euro.

De vier belangrijkste elementen in deze tabel zijn:

• de stijging van het gemiddelde maandbedrag dat tussen 2013 en 2015 is betaald aan de TF’s en AC’s: + 31 %;

• de stijging van het gemiddelde maandbedrag dat tussen 2013 en 2015 is betaald aan de GPM’s: + 28 %;

• de stijging van het aantal maanduitkeringen aan de GPM’s tussen 2013 en 2015: + 385 %;

• het aandeel van de uitgaven voor de GPM’s in de totale uitgaven tussen 2013 en 2015: van 6 % naar 31 %.

Tabel 11 toont de gemiddelde duur in maanden dat een werkloosheidsuitkering wordt betaald. Deze duur wordt berekend door het totale aantal dagen dat tot en met 31 december van het betreffende jaar is uitbetaald te delen door het aantal begunstigden. Het aldus verkregen resultaat wordt gedeeld door 30 om de gemiddelde duur in maanden te verkrijgen dat de werkloosheidsuitkering wordt ontvangen.




De gemiddelde duur van de werkloosheidsuitkering stijgt van 6,9 maanden in 2009 tot 10 maanden in 2015, een stijging met 45 %. Deze stijging is voornamelijk toe te schrijven aan de GPM’s.

Het aantal begunstigden dat tussen 2009 en 2015 gedurende minstens één maand van het jaar een uitkering heeft ontvangen, is echter licht gedaald, met 7,6 % (van 701 tot 648, zie tabel 7).


De volgende tabellen laten de uitkeringsduur per populatie zien (AC/TF en GPM).

AC/TF:




GPM:



Het relatief grote aandeel (31 %) van de GPM’s in 2015 in de totale uitgaven is zowel te wijten aan een getalsmatige invloed als aan het hoge gemiddelde maandbedrag dat aan deze groep wordt uitgekeerd. De gemiddelde uitkeringsperiode voor de GPM’s neemt aanzienlijk toe in 2015 en is langer dan de gemiddelde uitkeringsperiode van de AC’s/TF’s. Dat is het directe gevolg van de aanzienlijke verhoging van het aantal GPM’s dat een werkloosheidsuitkering ontvangt, die op haar beurt weer veroorzaakt is door de aantreding van het nieuwe Europees Parlement eind 2014.


Gezien het complementariteitsbeginsel van de werkloosheidsregeling is het van belang in welk land de persoon verblijft die een werkloosheidsuitkering ontvangt, omdat er tussen de lidstaten grote verschillen bestaan in de toelatingscriteria voor een nationale uitkering.

In tabel 12 wordt het aantal begunstigden vermeld dat gedurende minimaal één maand een uitkering heeft ontvangen, uitgesplitst naar land van verblijf.



Deze tabel met de verblijfplaatsen van de begunstigden laat zien dat in 2015 ruim 44 % van hen in België als werkzoekende was geregistreerd.

4CONCLUSIE

4.1Periode 2009-2015

Dit verslag laat zien dat het Werkloosheidsfonds sinds 2008 een aanhoudend negatief jaarsaldo heeft. Dit tekort was al in 2009 bijzonder hoog, namelijk 4,2 miljoen euro. Daarna is het geleidelijk afgenomen tot 1 miljoen euro in 2013.

In 2014 is de toestand van het Werkloosheidsfonds sterk verslechterd en bereikte het een tekort van ruim 4,8 miljoen euro. In 2015 liep het tekort weer enigszins terug tot 3 miljoen euro.

Door deze opeenvolgende tekorten in de periode 2009-2015 bedroeg het gecumuleerde overschot (de reserve + het jaarlijkse resultaat) op 31 december 2015 nog slechts 2 miljoen euro, terwijl dat op 1 januari 2009 nog 16,15 miljoen euro was.

4.2Ontwikkeling van het Werkloosheidsfonds op korte en middellange termijn

Het hoge uitgavenniveau in 2015 heeft de uitputting van de reserve in de hand gewerkt.

Niettemin wordt voor 2016 een overschot verwacht dankzij de sterke daling van het aantal begunstigden uit de categorie GPM (ook in 2017 en 2018) en de duurzaam matigende invloed die uitgaat van de verlenging naar 6 jaar van de maximale duur van de contracten van AC’s 3 ter. Hierdoor zou opnieuw een aanzienlijke reserve opgebouwd kunnen worden.

In ieder geval is de situatie op middellange termijn zeer onzeker, zo niet verontrustend, wegens de volgende risicofactoren:

1. de zeer aanzienlijke stijging, met meer dan 30 %, van de gemiddelde maandelijkse uitkering in 2015 ten opzichte van 2013;

2. de aanzienlijke stijging die vanaf 2017 wordt verwacht in het aantal begunstigde AC’s dat de nieuwe maximale contractduur van 6 jaar heeft uitgediend;

3. de mogelijke voortzetting van de sinds 2013 aanhoudende stijging van begunstigde TF’s afkomstig uit de agentschappen;

4. een te verwachten nieuwe uitgavenpiek in 2019-2020 in verband met het aflopen van de zittingstermijn 2014-2019 van het Europees Parlement;

5. daarnaast ging de invoering van de geaccrediteerde parlementaire medewerkers in 2009 niet gepaard met een verhoging van de bijdrage, zoals bij de invoering van de arbeidscontractanten in 2004 wel het geval was. Voor de periode 2011-2015 is het saldo van de bijdragen en de uitkeringen voor de categorie GPM echter negatief, met een tekort van ongeveer 11,4 miljoen euro.

De hiervoor genoemde punten brengen de Commissie ertoe om in eerste instantie door middel van een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 28 bis, lid 11, en artikel 96, lid 11, van de RAP over te gaan tot een beperkte verhoging van de bijdrage tot financiering van de werkloosheidsregeling (circa 0,1 % van het basissalaris, met name rekening houdend met het gecumuleerde saldo van de boekjaren van het fonds die in dit rapport worden geanalyseerd) om het financiële evenwicht van de regeling te waarborgen.

Daarnaast stelt de Commissie een werkgroep in om in tweede instantie een regelmatige controle op de financiële situatie van de regeling uit te voeren.