Bijlagen bij COM(2004)853 - Gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage II alleen betrekking hebben op gevallen waarin het beroep in de betrokken lidstaat gereglementeerd is, hetgeen een correcte weerspiegeling van het acquis is. De andere verschillen zijn puur redactioneel van aard: verplaatsing van het vijfde niveau naar artikel 13, lid 3, en de definitie van ‘gereglementeerd beroep’ naar artikel 3, lid 1, punt d).

Artikel 15 en overweging 13 – amendementen 12, 68, 70 en 185 : in het gemeenschappelijk standpunt wordt het gewijzigde voorstel inhoudelijk overgenomen, waarbij wordt gepreciseerd dat artikel 15 de bevoegdheid van de lidstaten ten aanzien van de regelgeving voor beroepen en de organisatie van het stelsel voor onderwijs en beroepsopleiding niet aantast. Tot slot wordt in het gemeenschappelijk standpunt het gewijzigde voorstel overgenomen wat betreft de representativiteit van beroepsverenigingen en -organisaties die gemeenschappelijke platformen mogen vaststellen (het gemeenschappelijk standpunt verwijst naar representativiteit op zowel nationaal als Europees niveau).

Artikelen 17 en 18 – amendement 207 : in het gemeenschappelijk standpunt is voor een beperkte lijst van werkzaamheden het amendement opgenomen dat als doel had de minimale beroepservaring om in aanmerking te komen voor automatische erkenning te verhogen van vijf naar zes jaar.

Artikel 22 - amendementen 81, 86, 94, 101, 159 en 160 : voor alle beroepen waarvoor een gecoördineerde opleiding bestaat, wordt zonder uitzondering deeltijdopleiding toegestaan, op basis van één simpele formule. Voor deze beroepen wordt het belang van bij- en nascholing erkend. De inhoud van het gewijzigde voorstel is op deze twee punten overgenomen.

Artikelen 21, 24, 31, 34, 38, 40, 44, 46 en 47 - amendementen 80, 88, 90, 93, 95, 97, 154 en 161: de tekst van het gewijzigde voorstel is overgenomen en de lijsten van kennis en bekwaamheid voor de beroepen waarvoor de voorwaarden van gecoördineerde opleiding gelden, zijn zonder inhoudelijke wijziging van de bijlagen naar het dispositief van de richtlijn verplaatst.

Artikelen 42 en 45 – amendementen 96 en 162 : het gewijzigde voorstel is overgenomen en de lijsten van beroepswerkzaamheden van verloskundigen en apothekers zijn zonder inhoudelijke wijziging van de bijlagen naar het dispositief van de richtlijn verplaatst.

Artikel 50 – amendementen 8, 62 en 63 : het gemeenschappelijk standpunt gaat verder dan het gewijzigde voorstel; de ontvangende lidstaat mag namelijk bepaalde controles bij de lidstaat van oorsprong uitvoeren in het geval van via franchising gegeven opleidingen, om mogelijke fraude te voorkomen. Dit betekent dat het gemeenschappelijk standpunt erkent dat de opleidingstitels voor een via franchising gegeven opleiding in beginsel onder de richtlijn vallen.

Artikel 56 - amendementen 32, 89 et 110: het gemeenschappelijk standpunt neemt de benadering van het gewijzigde voorstel over en benadrukt het belang van informatie-uitwisseling tussen de bevoegde instanties, met name in geval van specifieke ernstige feiten die gevolgen kunnen hebben op de beroepsuitoefening. Deze bepaling bevindt zich in de titel over administratieve samenwerking en is daarom van toepassing op vestiging en dienstverlening.

Overweging 28 – amendement 26 : het gewijzigde voorstel neemt amendement 26 over wat betreft de doorzichtigheid van het netwerk van contactpunten en verduidelijkt de rol van de contactpunten. Dit is overgenomen in het gemeenschappelijk standpunt, waarin tevens wordt verduidelijkt dat het aanwijzen van één contactpunt niet wegneemt dat de lidstaten een aantal kantoren kunnen aanwijzen.

Verklaring van de Commissie over de instelling en de werking van een deskundigengroep – amendement 181 : in haar bij het gemeenschappelijk standpunt gevoegde verklaring (zie onder) zegt de Commissie toe dat zij een deskundigengroep zal instellen en verduidelijkt zij de rol van de beroepsorganisaties in het kader van een flexibele raadplegingsprocedure.

3.2.2 Amendementen die in het gewijzigde voorstel zijn geïntegreerd, maar niet in het gemeenschappelijk standpunt zijn overgenomen

Artikel 2 – amendement 34: het gemeenschappelijk standpunt stelt niet duidelijk dat als één lidstaat een diploma uit een derde land volgens de nationale regels erkent, dit de begunstigde van deze erkenning niet het recht geeft zijn beroep in een andere lidstaat uit te oefenen; dit is echter aanvaardbaar aangezien deze beperking duidelijk voortvloeit uit artikel 3, lid 3, van het voorstel voor een richtlijn.

Artikelen 4 et 52 – amendementen 112 en 139 : de mogelijkheid voor de ontvangende lidstaat om de beroepstitel van een passende vermelding te voorzien in geval van beperkte toegang tot het beroep, is in het gemeenschappelijk standpunt geschrapt. Dit is het gevolg van de schrapping van artikel 4, lid 3, dat betrekking had op beperkte toegang tot het beroep zoals bepaald op het grondgebied van de ontvangende lidstaat. Dit is aanvaardbaar voor de Commissie, aangezien de jurisprudentie de migrant voldoende waarborgen op dit gebied biedt (Arrest Säger van 25.7.91 – Zaak C-76/90).

Overweging 7ter van het gewijzigde voorstel – amendementen 9 en 58 : het gemeenschappelijk standpunt neemt overweging 7ter van het gewijzigde voorstel niet over, waarin staat dat een migrerende beroepsbeoefenaar zich niet mag beroepen op de erkenning van zijn beroepskwalificaties door een ontvangende lidstaat om in zijn lidstaat van oorsprong rechten te genieten die niet voortvloeien uit de in die lidstaat behaalde beroepskwalificaties, als hij geen aanvullende kwalificaties heeft verworven in de ontvangende lidstaat. Dit was overigens altijd al verboden op grond van de richtlijnen inzake de erkenning van kwalificaties (zie onder meer het antwoord van de Commissie op schriftelijke vraag nr. 512/03 van de heer Zappalà).

Artikel 14 – amendement 151 : het gemeenschappelijk standpunt neemt het gewijzigde voorstel niet over wat betreft de afbakening van de procedure ter afwijking van het beginsel dat de migrant mag kiezen tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid. Het gemeenschappelijk standpunt voert daarentegen voor bepaalde gevallen (opnieuw) een automatische afwijking van de keuzevrijheid van de migrant in. Dit is aanvaardbaar voor de Commissie voor zover er geen sprake is van achteruitgang ten opzichte van het acquis communautaire.

Artikel 21, lid 1 – amendementen 152 en 153 : deze door het gewijzigde voorstel ingevoerde wijziging was ter verduidelijking van de tekst bedoeld, maar bevatte geen inhoudelijke wijziging wat betreft het in artikel 21 bedoelde beginsel van automatische erkenning.

Artikel 56 – amendementen 52, 116 en 117 : het gemeenschappelijk standpunt neemt de term “bevoegde instellingen” niet over die in het gewijzigde voorstel ter vervanging van “bevoegde instanties” was voorgesteld. Dit neemt niet weg dat de aanwijzing van de instellingen/instanties die verantwoordelijk zijn voor de erkenning van beroepskwalificaties, een kwestie van interne organisatie van elke lidstaat is en dat het derhalve niet uitgesloten is dat organen die geen overheidsinstanties zijn worden aangewezen.

Overweging 32 – amendement 29 : Het gewijzigde voorstel verduidelijkt dat administratieve tekortkomingen die te wijten zijn aan de lidstaat geen rechtvaardiging zijn voor een te late omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving. Hoewel deze overweging niet in het gemeenschappelijk standpunt voorkomt, is dit een beginsel dat door het Hof is vastgesteld en derhalve hoe dan ook van toepassing is.

3.2.3 Verschillen tussen het gewijzigde voorstel en het gemeenschappelijk standpunt

Overweging 5 en artikel 5 – amendementen 4 en 45 : de amendementen 4 en 45 schrapten de verwijzing naar een 16-wekencriterium om onderscheid te maken tussen dienstverrichting en vestiging. In het gemeenschappelijk standpunt zijn de amendementen van het Parlement overgenomen en is de verwijzing naar het 16-wekencriterium geschrapt.

Artikel 6 en overweging 8 – amendementen 5, 141, 143 en 189 : het gemeenschappelijk standpunt sluit aan bij de amendementen 5, 141 en 189, aangezien de lidstaten meer mogelijkheden krijgen om een aansluiting pro forma voor alle gereglementeerde beroepen verplicht te stellen, Dit vergemakkelijkt de toepassing van de tuchtrechtelijke bepalingen die op hun grondgebied van kracht zijn en die in overweging 8 en artikel 5, lid 3, worden verduidelijkt. Dit is aanvaardbaar omdat het gemeenschappelijk standpunt preciseert dat de bevoegde instantie van de ontvangende lidstaat een kopie van de verklaring van de dienstverrichter aan de beroepsorganisatie moet sturen, zodat de dienstverrichter niet zelf met extra administratieve werkzaamheden wordt belast.

Artikelen 7 en 8 en overweging 7 – amendementen 5, 6, 50, 136, 145 en 146: het gemeenschappelijk standpunt sluit aan bij de wens van het Europees Parlement dat de informatievoorziening aan de ontvangende lidstaat gewaarborgd wordt. Overeenkomstig amendement 5 geldt nu voor alle gereglementeerde beroepen dat de dienstverrichter de verklaring rechtstreeks aan de bevoegde instantie van de ontvangende lidstaat stuurt. Deze eerste verklaring moet vergezeld gaan van de nodige documenten en wordt elk jaar onder soepelere voorwaarden verlengd (alleen het bewijs van verzekering voor beroepsaansprakelijkheid moet eveneens jaarlijks worden vernieuwd). De in artikel 8 genoemde administratieve samenwerking beperkt zich volgens het gemeenschappelijk standpunt tot de mogelijkheid voor de ontvangende lidstaat om te controleren of de informatie waarover hij beschikt klopt. De voorafgaande verklaring als bedoeld in artikel 7, leden 1 en 2, van het gemeenschappelijk standpunt, heeft geen opschortende werking voor de dienstverrichting, hetgeen wederom grotendeels aansluit bij de amendementen 146 et 50.

De amendementen 6 en 136 beoogden een verwijzing in te voeren naar het bewijs van de beroepskwalificaties/vaardigheden van de dienstverrichter. Het gemeenschappelijk standpunt sluit aan bij deze amendementen doordat artikel 7, lid 4, de ontvangende lidstaat de mogelijkheid biedt de beroepskwalificaties van de dienstverrichter vooraf te controleren, maar uitsluitend voor beroepen die van belang zijn voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid en waarvoor coördinatie van de minimumopleidingseisen bestaat; deze controle moet in verhouding staan tot de doelstelling, namelijk ernstige schade voor de gezondheid of de veiligheid van de ontvanger van de dienstverrichting ingevolge een ontoereikende beroepskwalificatie van de dienstverrichter voorkomen.

Het recht van de ontvangende lidstaat om controle uit te oefenen op de diensten die op zijn grondgebied worden verricht, is aanvaardbaar voor de Commissie, aangezien in een overweging wordt bepaald (en daarnaast ook in een verklaring van de Commissie voor de notulen van de Raadszitting, zie bijlage), dat de noodzaak van deze controle geregeld moet worden heroverwogen in het licht van de vooruitgang op het gebied van de administratieve samenwerking.

Artikel 21 – amendementen 75 en 77 : het gemeenschappelijk standpunt voegt aan artikel 21, lid 7, toe dat voor de opleidingstitels van architect een kennisgeving aan de Commissie en de andere lidstaten moet worden gestuurd. In een bijgevoegde verklaring verplicht de Commissie zich ertoe, als er twijfel bestaat of een opleidingstitel van architect voldoet aan de opleidingseisen van artikel 46 van de richtlijn, deze voor te leggen aan de deskundigengroep. Deze deskundigengroep zal worden opgericht zodat de Commissie de vereiste expertise in huis zal hebben om, indien nodig, publicatie van betreffende opleidingstitel in te trekken. Deze oplossing is aanvaardbaar, omdat zij in grote lijnen beantwoordt aan de waarborgen van het geldend recht wat betreft de publicatie van opleidingstitels voor beroepen waarvoor gecoördineerde minimumopleidingseisen gelden.

Artikelen 21, 26, 35 et 37 en overweging 17 – amendementen 16, 134, 135, 156, 158 en 179, alsmede amendementen 127, 132, 133, 178rev/2, en 215 : in overweging 17, alsmede in artikel 21, lid 1, en artikel 26, van het gemeenschappelijk standpunt is het beginsel van automatische erkenning vervat voor medische en tandheelkundige specialismen die in 2/5 van de lidstaten bestaan. Artikel 35 neemt derhalve de bestaande gecoördineerde minimumopleidingseisen voor beoefenaars der tandheelkunde over en de in artikel 37 bedoelde verworven rechten zijn aangepast. De bijbehorende bijlagen zijn slechts gewijzigd voor zover daarin het huidige recht is overgenomen, met alle veranderingen die daarin hebben plaatsgevonden nadat de Commissie het voorstel had goedgekeurd. Deze benadering is aanvaardbaar, aangezien de mogelijkheden voor automatische erkenning worden uitgebreid zonder afbreuk te doen aan de vereenvoudiging van het systeem.

Artikel 21 - amendementen 18, 104, 162 en 163 : het gemeenschappelijk standpunt bevat in artikel 21, lid 4, opnieuw de afwijking van de automatische erkenning van de titel van apotheker in geval van de opening van nieuwe apotheken. De Commissie vindt deze bepaling aanvaardbaar, omdat deze reeds deel uitmaakt van de bestaande wetgeving.

Artikel 53 – amendement 114 : het gemeenschappelijk standpunt sluit zich aan bij het standpunt van het Parlement door de verwijzingen in het gewijzigde voorstel naar de rol van de lidstaten op het gebied van talenkennis en het uitdrukkelijk uitsluiten van een systematisch onderzoek naar dergelijke kennis te schrappen. De Commissie kan dit aanvaarden aangezien deze bepaling hoe dan ook in het licht van de jurisprudentie moet worden geïnterpreteerd.

Artikel 55 – amendement 115 : het gemeenschappelijk standpunt neemt de bestaande wetgeving over en beperkt de bepaling dat een lidstaat van de aanvrager geen stage of beroepservaring mag eisen om bij een ziektekostenverzekering te worden gecontracteerd, tot de beroepen van arts en beoefenaar der tandheelkunde. Deze benadering is voor de Commissie aanvaardbaar, omdat de betrokken bepaling overeenstemt met de geldende wetgeving.

3.3 N ieuwe bepalingen

3.3.1 Bepalingen die niet met een amendement overeenstemmen en die in het gemeenschappelijk standpunt zijn herschreven of die in het verlengde liggen van de bepalingen van het oorspronkelijke voorstel

Artikel 10: het gemeenschappelijk standpunt verduidelijkt het voorstel van de Commissie voor gevallen van subsidiaire toepassing van het algemene stelsel van erkenningen, door de specifieke gevallen op te noemen waarop momenteel ofwel ad-hocregels, ofwel bepalingen van het Verdrag, ofwel het algemene stelsel van erkenning van toepassing zijn. Deze verduidelijking is geen inhoudelijke wijziging.

Artikel 15 : het gemeenschappelijk standpunt verduidelijkt het begrip “gemeenschappelijk platform” en legt uit hoe wezenlijke verschillen die moeten worden overbrugd, worden geconstateerd. Daarnaast kunnen gemeenschappelijke platforms nu ook door de lidstaten aan de Commissie worden voorgelegd. Deze preciseringen stemmen overeen met de geest van het voorstel voor een richtlijn, dat met dit artikel het automatische karakter in de erkenningsprocedure wilde versterken; het platform biedt immers de zekerheid dat de aanvrager, als hij voldoet aan de criteria, van tevoren eventuele wezenlijke verschillen tussen zijn opleiding en de vereiste opleiding in de ontvangende lidstaat heeft overbrugd. Het gemeenschappelijk standpunt voegt bovendien een lid 6 toe, waarin de Commissie verzocht wordt bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in te dienen over de werking van dit artikel en, indien nodig, voorstellen tot wijziging van dit artikel te doen.

Artikelen 20, 25 en 26: in artikel 20, artikel 25, lid 5, en artikel 26, tweede alinea, preciseert het gemeenschappelijk standpunt de delegatie van de bevoegdheden tot wijziging van bijlage IV en bijlage V, punt 5.1.4.

Artikel 51 : het gemeenschappelijk standpunt bevat in artikel 51, lid 2, opnieuw de bepaling dat de ontvangende lidstaat binnen een termijn van vier maanden moet zorgen voor erkenning in geval van beroepen waarvoor geen gecoördineerde minimumopleidingseisen bestaan.

3.3.2 Nieuwe inhoudelijke bepalingen

Artikel 3: het gemeenschappelijk standpunt neemt het acquis over door in artikel 3, leden 1 en 2, opnieuw een aantal definities op te nemen die reeds in de bestaande richtlijnen voorkomen. Verder wordt de definitie van “gereglementeerde opleiding” van artikel 11 verplaatst naar artikel 3, lid 1.

Artikelen 11 en 13 : de Commissie had voorgesteld dat de bijlagen II en III (die overeenkomen met de huidige bijlagen C en D bij Richtlijn 92/51/EEG) slechts indicatief zouden zijn. Het gemeenschappelijk standpunt voert daarentegen, overeenkomstig het acquis, in artikel 11, lid 4, punt b), en in artikel 13, lid 2, derde alinea, een comitéprocedure in, conform Besluit 1999/468/EG van de Raad. De Commissie is van oordeel dat, totdat de richtlijn is goedgekeurd, wijzigingen in de bijlagen volgens de nu geldende specifieke procedures moeten worden doorgevoerd.

Artikel 14: het gemeenschappelijk standpunt voert in artikel 14, lid 3, bepaalde elementen van het acquis in (automatische afwijking van de keuzevrijheid van de migrant voor beroepen waarvoor een exacte kennis van het nationale recht vereist is en waarvan het verstrekken van juridisch advies en/of juridische bijstand een essentieel element is; een bijzondere regeling voor automatische afwijking voor werkzaamheden die onder Richtlijn 1999/42/EG vallen), alsmede de mogelijkheid van een automatische afwijking van de keuzevrijheid van de migrant voor gevallen die momenteel niet onder het algemene stelsel van erkenning vallen en die, ingevolge artikel 10 van het voorstel, in de toekomst van het algemene stelsel gebruik kunnen maken.

Artikelen 23, 33, 37, 39, 43 en 49: het gemeenschappelijk standpunt voert de bepalingen in van het toetredingsverdrag van Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, de Tsjechische Republiek, Slowakije en Slovenië inzake verworven rechten.

Artikelen 33 en 43 : Polen heeft nationale wetgeving goedgekeurd om algemeen ziekenverplegers en verloskundigen die niet aan de minimumopleidingseisen voldoen, de mogelijkheid biedt met aanvullende opleiding het benodigde niveau te behalen. Het gemeenschappelijk standpunt bevat nieuwe afwijkende bepalingen ten aanzien van verworven rechten, zodat beroepskrachten die deze aanvullende opleiding hebben gevolgd verzekerd zijn van automatische erkenning.

Artikel 45 : het gemeenschappelijk standpunt voert in artikel 45, lid 4, opnieuw de afwijking in die momenteel geldt voor Luxemburg wat betreft de erkenning van in een andere lidstaat opgedane beroepservaring met het oog op het toekennen van een overheidsvergunning voor een voor het publiek toegankelijke apotheek.

Artikel 59 : het gemeenschappelijk standpunt bepaalt in artikel 59, lid 2, dat de Commissie om de vijf jaar een verslag over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn moet opstellen.

4 - CONCLUSI E

De Commissie is van oordeel dat de belangrijkste elementen van haar oorspronkelijke voorstel en de amendementen van het Europees Parlement die in haar gewijzigde voorstel waren overgenomen, in het gemeenschappelijk standpunt tot uiting komen. Wat betreft het verrichten van diensten betreurt de Commissie dat het gemeenschappelijk standpunt de voorwaarden die aan de dienstverrichter worden gesteld niet verder versoepelt, maar accepteert zij het beginsel dat de ontvangende lidstaat toezicht uitoefent. Zij is namelijk van mening dat, gezien de huidige stand van de administratieve samenwerking tussen de lidstaten, de tekst van het gemeenschappelijk standpunt een aanvaardbaar evenwicht vormt tussen vergemakkelijking van de dienstverlening en controle van de op zijn grondgebied verrichte diensten door de ontvangende lidstaat. Daarom steunt de Commissie het door de Raad met gekwalificeerde meerderheid vastgestelde gemeenschappelijk standpunt.

Bijlage Verklaring van de Commissie over de vrijheid van het verrichten van diensten

De Commissie is van oordeel dat de noodzaak van specifieke eisen inzake het verrichten van diensten door gekwalificeerde beroepsmensen, inclusief de toezending van een verklaring aan de lidstaat waar de dienst wordt verricht, waarover de Raad een akkoord heeft bereikt, op gezette tijden dient te worden herzien in het licht van de vorderingen met het instellen van een communautair kader voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten. Voorts mag dit akkoord geen afbreuk doen aan de inspanningen om het enorme potentieel van de interne markt voor diensten om het concurrentievermogen van de EU te verbeteren, te verwezenlijken.

Verklaring van de Commissie over de instelling en de werking van een deskundigengroep, met name in samenhang met de artikelen 58 en 15 en artikel 21, lid 7

De Commissie is van plan een deskundigengroep in te stellen die de Commissie moet informeren en adviseren over alle kwesties die van belang zijn voor de werking van de richtlijn. De groep moet met name in de gelegenheid worden gesteld om bij de Commissie in behandeling zijnde kwesties betreffende de uitoefening van de haar door de communautaire wetgever toegekende bevoegdheden te bespreken voordat een voorstel voor actie wordt voorgelegd aan het bij de richtlijn opgerichte comité.

De deskundigengroep dient te bestaan uit door de Commissie aan te wijzen leden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waarbij de deskundigen de mogelijkheid moetenbehouden om zich zo nodig te laten vergezellen door andere deelnemers die over bijzondere expertise beschikken ter zake van specifieke kwesties die op de agenda staan.

De deskundigengroep moet het kader bieden voor een soepele, moderne wijze van raadpleging van de Europese representatieve instanties van beroepsorganisaties en onderwijsinstellingen, met name wat betreft de beroepen waarbij een minimale coördinatie van de opleiding al tot automatische erkenning van de opleidingstitels leidt. Wanneer op de agenda van een vergadering voorstellen voor actie staan die door belanghebbenden zijn ingediend, kan de vertegenwoordigers van deze belanghebbenden worden verzocht de voorstellen nader toe te lichten en vragen te beantwoorden.

De deskundigengroep zal ook worden geraadpleegd over de gemeenschappelijke platforms die overeenkomstig artikel 15, lid 2, van de richtlijn aan de Commissie worden voorgelegd om het standpunt te vernemen van de deskundigen van de lidstaten waar het in het platform bedoelde beroep is geregeld.

Indien een lidstaat ernstig betwijfelt of een titel van architect, die overeenkomstig artikel 21, lid 7, van de richtlijn is bekendgemaakt, aan de criteria van artikel 46 van de richtlijn voldoet, zal de Commissie het betrokken geval aan de deskundigengroep voorleggen. De deskundigengroep zal de Commissie de nodige expertise verschaffen om de betrokken titel van architect, indien nodig, in te trekken.