Bijlagen bij COM(2004)317 - Erkenning van beroepskwalificaties (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage VII bij het voorstel een volledige lijst van de te verstrekken documenten bevat.

Amendement 63 voegt een lid 2 ter toe aan artikel 13, dat verduidelijkt dat de richtlijn ook van toepassing is op titels die worden verleend na opleidingen die door middel van franchising namens de onderwijsinstelling in de lidstaat van oorsprong op het grondgebied van een andere lidstaat worden gegeven. De Commissie is het met deze benadering eens en aanvaardt dus de inhoud van dit amendement. In een recent arrest heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat artikel 43 van het EG-Verdrag zich ertegen verzet dat een opleidingstitel niet wordt erkend omdat de opleiding werd verstrekt buiten de instelling die deze heeft afgegeven [2]. Het is echter beter dit in een overweging te verduidelijken.

[2] Arrest van 13 november 2003 in zaak C-153/02, nog niet verschenen.

De Commissie aanvaardt dus de amendementen 62 en 63 wat hun inhoud betreft, alsmede amendement 8 met enkele verduidelijkingen, met name om de lidstaat van oorsprong de mogelijkheid te bieden de waarde van opleidingstitels die op basis van een buiten de instelling van afgifte gevolgde opleiding zijn behaald, te verifiëren teneinde fraude te bestrijden.

Overweging: "(7 bis) Er dient rekening te worden gehouden met de ontwikkeling van de onderwijsmethoden en van de studieprogramma's in diverse lidstaten, met name van die welke door middel van franchising worden gegeven. Wanneer de opleidingstitels door de lidstaat worden afgegeven na een opleiding die geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van een andere lidstaat werd gegeven, kan de ontvangende lidstaat bij de bevoegde instelling van de lidstaat van oorsprong nagaan of deze titels op diens grondgebied dezelfde rechten verlenen als de opleidingstitels die op basis van een in de lidstaat van oorsprong gevolgde opleiding worden afgegeven."

***

Amendement 9, dat een overweging 7 ter toevoegt, en amendement 58, dat een alinea 2 bis en een alinea 2 ter aan artikel 12 toevoegt, maken duidelijk dat een migrant geen aanspraak mag maken op de erkenningsbeslissing van een andere lidstaat dan die waar hij zijn beroepskwalificaties heeft verkregen om in zijn land van oorsprong ruimere rechten te genieten. De uitsluiting van deze praktijk, die ook "zigzaggen" wordt genoemd, komt overeen met de uitleg die de Commissie aan de huidige richtlijnen geeft en is een zinvolle verduidelijking. Een overweging waarin amendement 9 anders wordt geformuleerd, volstaat hier. Overweging "(7 ter) Wanneer op grond van deze richtlijn beroepskwalificaties zijn erkend, kan de betrokkene zich niet op deze erkenning beroepen om in zijn lidstaat van oorsprong rechten te genieten die niet voortvloeien uit de in die lidstaat behaalde beroepskwalificatie."

***

Amendement 192 verduidelijkt in artikel 11, lid 2, welk soort opleiding ten grondslag ligt aan het bekwaamheidsattest dat overeenkomt met niveau 1, zoals gedefinieerd voor de toepassing van het algemeen stelsel voor de erkenning van beroepskwalificaties. Dit is een zinvolle verduidelijking die in overeenstemming met het acquis en dus voor de Commissie aanvaardbaar is.

Amendement 193 vult artikel 11, lid 3, aan met een verduidelijking van het begrip certificaat door op dit niveau opnieuw het begrip gereglementeerde opleiding in te voeren. Dit amendement is aanvaardbaar, omdat het de tekst verduidelijkt. De herinvoering van het begrip gereglementeerde opleiding op dit niveau is overigens in overeenstemming met het acquis. Daar er echter geen plannen meer zijn om bijlage III bij het voorstel bij te werken en deze alleen de gereglementeerde opleidingen van niveau 3 bevat, moet de verwijzing naar deze bijlage in artikel 11, lid 3, worden geschrapt. Voorts moet het onderscheid tussen de gereglementeerde opleidingen van niveau 2 en die van niveau 3 worden verduidelijkt. De Commissie aanvaardt derhalve amendement 193 met een nieuwe formulering.

De amendementen 216 en 217 verduidelijken het begrip diploma op niveau 4 en niveau 5, zoals bedoeld in artikel 11, lid 5, eerste alinea, en lid 6, eerste alinea, met name door vermelding van deeltijdopleidingen. Een precieze overname van het acquis vereist evenwel een technische aanpassing van artikel 11, lid 5, eerste en tweede alinea, en van artikel 11, lid 6, eerste en tweede alinea, met betrekking tot de duur van de in deze twee leden bedoelde opleidingen.

Ter wille van de samenhang is het volgens de Commissie aangewezen om in artikel 11, lid 4, de definitie van opleidingen van niveau 3 in overeenstemming met het acquis te verduidelijken.

"Artikel 11 Kwalificatieniveaus

1. Ongewijzigd.

2. Niveau 1 komt overeen met een door een bevoegde instelling van de lidstaat van oorsprong afgegeven bekwaamheidsattest, nadat men

a) een opleiding heeft genoten die niet wordt afgesloten door een certificaat of diploma in de zin van de leden 3, 4 ,5 en 6, een specifiek examen zonder voorafgaande opleiding heeft afgelegd of het beroep tijdens de voorafgaande tien jaren gedurende drie opeenvolgende jaren voltijds of gedurende een gelijkwaardige periode deeltijds in een lidstaat heeft uitgeoefend; of

b) een algemene opleiding op het niveau van het basis- of voortgezet onderwijs heeft gevolgd die aantoont dat de houder over een zekere algemene ontwikkeling beschikt.

3. Niveau 2 komt overeen met een certificaat ter afsluiting van een opleiding op het niveau van het voortgezet onderwijs,

a) van algemene aard, aangevuld met een andere onderwijscyclus of beroepsopleiding dan de opleidingen als bedoeld in lid 4, en/of met de in aansluiting daarop voorgeschreven beroepsstage of praktijkervaring; of

b) van technische of professionele aard, eventueel aangevuld met een onderwijscyclus of beroepsopleiding als bedoeld onder a), en/of met de in aansluiting daarop voorgeschreven beroepsstage of praktijkervaring.

Met opleidingen van niveau 2 in de zin van de eerste alinea worden gelijkgesteld gereglementeerde opleidingen die tot een vergelijkbaar niveau van beroepsbekwaamheid en een vergelijkbaar niveau van verantwoordelijkheden en taken opleiden, die specifiek op de uitoefening van een bepaald beroep zijn gericht en die uit een onderwijscyclus bestaan welke eventueel door een beroepsopleiding, een beroepsstage of praktijkervaring wordt aangevuld waarvan de structuur en het niveau in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de betrokken lidstaat zijn vastgelegd of die worden gecontroleerd of goedgekeurd door de daartoe aangewezen instelling.

4. Niveau 3 komt overeen met een diploma tot afsluiting van:

a) een opleiding op het niveau van het postsecundair onderwijs andere dan die bedoeld in de leden 5 en 6, met een duur van ten minste één jaar, of een daaraan gelijkwaardige duur op deeltijdbasis, waarvoor gewoonlijk als toegangsvoorwaarde geldt dat de cyclus van het voortgezet onderwijs die toegang geeft tot het universitair of hoger onderwijs met goed gevolg is afgesloten, en de eventueel in aansluiting op deze postsecundaire studiecyclus voorgeschreven beroepsopleiding; of

b) een opleiding met een bijzondere structuur die tot een vergelijkbare beroepsbekwaamheid en tot een vergelijkbaar niveau van verantwoordelijkheden en taken opleidt. Hieronder vallen met name de in bijlage II genoemde opleidingen.

Met opleidingen van niveau 3 in de zin van de eerste alinea worden gelijkgesteld gereglementeerde opleidingen die tot een vergelijkbaar niveau van beroepsbekwaamheid en een vergelijkbaar niveau van verantwoordelijkheden en taken opleiden, die specifiek op de uitoefening van een bepaald beroep zijn gericht en die uit een onderwijscyclus bestaan welke eventueel door een beroepsopleiding, een beroepsstage of praktijkervaring wordt aangevuld waarvan de structuur en het niveau in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de betrokken lidstaat zijn vastgelegd of die worden gecontroleerd of goedgekeurd door de daartoe aangewezen instelling. Hieronder vallen met name de gereglementeerde opleidingen van bijlage III.

5. Niveau 4 komt overeen met een diploma waaruit blijkt dat de houder ervan met goed gevolg een postsecundaire studiecyclus met een duur van ten minste drie maar niet meer dan vier jaar, of met een daaraan gelijkwaardige duur op deeltijdbasis, aan een universiteit of een onderwijsinstelling van gelijkwaardig niveau heeft afgesloten en, in voorkomend geval, de beroepsopleiding die als aanvulling op de postsecundaire studiecyclus vereist is, heeft gevolgd.

Met opleidingen van niveau 4 worden gelijkgesteld gereglementeerde opleidingen die rechtstreeks op de uitoefening van een bepaald beroep zijn gericht en die bestaan uit een postsecundaire studiecyclus met een duur van drie jaar maar niet meer dan vier jaar, of met een daaraan gelijkwaardige duur op deeltijdbasis, aan een universiteit of een onderwijsinstelling van gelijkwaardig niveau, en, in voorkomend geval, uit een beroepsopleiding, een beroepsstage of praktijkervaring die als aanvulling op de postsecundaire studiecyclus vereist is.

De structuur en het niveau van de beroepsopleiding, de beroepsstage of de praktijkervaring worden in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de betrokken lidstaat vastgesteld of door de daartoe aangewezen instelling gecontroleerd of goedgekeurd.

6. Niveau 5 komt overeen met een diploma waaruit blijkt dat de houder ervan met goed gevolg een postsecundaire studiecyclus met een duur van meer dan vier jaar, of met een daaraan gelijkwaardige duur op deeltijdbasis, aan een universiteit of een onderwijsinstelling van gelijkwaardig niveau heeft afgesloten en, in voorkomend geval, de beroepsopleiding die als aanvulling op de postsecundaire studiecyclus vereist is, heeft gevolgd.

Met opleidingen van niveau 5 worden gelijkgesteld gereglementeerde opleidingen die rechtstreeks op de uitoefening van een bepaald beroep zijn gericht en die bestaan uit een postsecundaire studiecyclus met een duur van meer dan vier jaar, of met een daaraan gelijkwaardige duur op deeltijdbasis, aan een universiteit of een onderwijsinstelling van gelijkwaardig niveau, en, in voorkomend geval, uit een beroepsopleiding, een beroepsstage of praktijkervaring die als aanvulling op de postsecundaire studiecyclus vereist is.

De structuur en het niveau van de beroepsopleiding, de beroepsstage of de praktijkervaring worden in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de betrokken lidstaat vastgesteld of door de daartoe aangewezen instelling gecontroleerd of goedgekeurd.

***

Amendement 151 verduidelijkt dat de ontvangende lidstaat alleen om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen kan afwijken van het beginsel dat de migrant de keuze moet hebben tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid. Voorts voegt dit amendement aan artikel 14 een nieuwe alinea toe met de bepaling dat de lidstaten, ook als de afwijking door de Commissie is toegestaan, zo veel mogelijk rekening moeten houden met de voorkeur van de migrant voor een van beide alternatieven. Deze twee punten van het amendement zijn voor de Commissie aanvaardbaar, aangezien zij op zinvolle wijze invulling geven aan bovenbedoelde afwijking en de migrant een zekere flexibiliteit bieden, zonder dat aan de lidstaten een nieuwe verplichting wordt opgelegd. Tot slot schrapt het amendement de bepaling inzake stilzwijgende goedkeuring met betrekking tot de procedure volgens welke de Commissie over afwijkingsaanvragen van de lidstaten beslist. Dit deel van het amendement is voor de Commissie niet aanvaardbaar, aangezien de mogelijkheid om een afwijking stilzwijgend goed te keuren de procedure vereenvoudigt. De Commissie aanvaardt amendement 151 dus gedeeltelijk, waarmee artikel 14 als volgt komt te luiden:

"Artikel 14 Compenserende maatregelen

1. Ongewijzigd.

2. Indien de ontvangende lidstaat van de mogelijkheid van lid 1 gebruik maakt, moet hij de aanvrager de keuze laten tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid.

Wanneer een lidstaat meent dat het voor een bepaald beroep noodzakelijk is van de eerste alinea af te wijken en de migrant niet de keuze te laten tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid, moet deze afwijking gebaseerd zijn op naar behoren gemotiveerde dwingende redenen. In dat geval stelt hij de andere lidstaten en de Commissie vooraf hiervan in kennis, waarbij hij deze afwijking afdoende motiveert.

Indien de Commissie na ontvangst van alle nodige informatie van mening is dat de in de tweede alinea bedoelde afwijking onterecht of in strijd met het Gemeenschapsrecht is, verzoekt zij de betrokken lidstaat binnen drie maanden om van de voorgenomen maatregel af te zien. Wanneer binnen deze termijn geen reactie van de Commissie is ontvangen, kan de afwijking worden toegepast.

Wanneer de Commissie de afwijking toestaat, trachten de lidstaten niettemin rekening te houden met de voorkeur van de migrant voor een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid.

3. en 4. Ongewijzigd."

***

Amendement 12 betreft overweging 9 en wijst de beroepsordes en/of de verenigingen die op Europees niveau als vertegenwoordiger van een beroepskorps erkend zijn aan als de organisaties die bevoegd zijn om gemeenschappelijke platformen vast te stellen. Het is nuttig om precies te vermelden welke organisaties in het kader van de richtlijn gemeenschappelijke platformen kunnen vaststellen. Er is echter een andere formulering nodig, aangezien de betrokken beroepsordes en/of verenigingen niet "tot taak" maar de "mogelijkheid" hebben een gemeenschappelijk platform vast te stellen. Het gaat hierbij slechts om een vrijwillige maatregel.

Amendement 185 voegt een overweging 9 bis in, waarin wordt gespecificeerd dat de beroepsverenigingen en -organisaties die aan de platformen deelnemen overeenkomstig de nationale regels democratisch gelegitimeerd moeten zijn. Op dit punt is een andere formulering nodig, waarbij met name het begrip "democratisch gelegitimeerd" moet worden vervangen door "representatief". De vermelding dat deze verenigingen en/of organisaties geen wetgevende bevoegdheid hebben is overigens een zinvolle toevoeging.

Bijgevolg voegt de Commissie de amendementen 12 en 185 tot één overweging samen: "(9) Teneinde het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten te bevorderen en tegelijk een toereikend kwalificatieniveau te waarborgen, hebben verscheidene beroepsverenigingen en -organisaties op Europees niveau gemeenschappelijke platformen vastgesteld, op grond waarvan beroepsbeoefenaren die aan een reeks kwalificatiecriteria voldoen, gerechtigd zijn de door deze verenigingen of organisaties verleende beroepstitel te voeren. Onder bepaalde voorwaarden en steeds met inachtneming van het Gemeenschapsrecht, vooral dat op het gebied van de mededinging, dient met deze initiatieven rekening te worden gehouden door in deze context een grotere plaats in te ruimen voor automatische erkenning in het algemeen stelsel. De beroepsverenigingen en -organisaties die gemeenschappelijke platformen mogen vaststellen moeten representatief voor hun beroep zijn. De mogelijkheid om gemeenschappelijke platformen vast te stellen verleent deze beroepsverenigingen en -organisaties geen enkele wetgevende bevoegdheid."

Amendement 70 preciseert dat artikel 15 de bevoegdheden van de lidstaten inzake onderwijs en beroepsopleiding onverlet laat. De Commissie aanvaardt dit amendement, nadat de formulering om technische redenen is aangepast teneinde de algemene samenhang van de tekst, mede gelet op amendement 68, te garanderen.

In amendement 68 wordt voorgesteld "beroepsverenigingen" te vervangen door "Europese beroepsorganisaties" als aanduiding voor de organisaties die krachtens artikel 15 van de richtlijn bevoegd zijn gemeenschappelijke platformen vast te stellen. Dit begrip wordt gedefinieerd als de "vertegenwoordigende instelling van beroepsordes of soortgelijke organisaties met betrekking tot bepaalde beroepen in de lidstaten". Het eerste deel van het amendement is voor de Commissie aanvaardbaar mits het anders wordt geformuleerd. De definitie van "beroepsorganisaties" moet immers worden uitgebreid tot alle, zowel openbare als particuliere, organisaties en verenigingen die representatief voor hun beroep zijn, zodat met name ook privaatrechtelijke verenigingen in de lidstaten die het betrokken beroep niet reglementeren, zijn inbegrepen. Bovendien mag de mogelijkheid om overeenkomstig artikel 15 van de richtlijn platformen vast te stellen niet worden beperkt tot beroepsorganisaties of -verenigingen op Europees niveau, maar moet deze ook gelden voor nationale beroepsorganisaties of -verenigingen die hiertoe multilaterale overeenkomsten sluiten.

Voorts vervangt het amendement "doet zij dit aan de lidstaten toekomen" door "geeft zij dit door aan de lidstaten". Deze alternatieve formulering behelst geen inhoudelijke wijziging en levert geen juridische problemen op. Zij is dan ook aanvaardbaar.

Tot slot sluit het amendement nationale regelingen die bij wet kwalificatiecriteria voor de uitoefening van een beroep vastleggen, van het toepassingsgebied van artikel 15 uit. Dit deel van het amendement verduidelijkt dat deze bepaling geen invloed heeft op de bevoegdheid van de lidstaten om op hun grondgebied beroepen te reglementeren. Met een andere formulering is dit voor de Commissie aanvaardbaar.

Daarmee komt artikel 15 als volgt te luiden:

"Artikel 15 Vrijstelling van compenserende maatregelen op basis van gemeenschappelijke platformen

1. De publiek- of privaatrechtelijke nationale of Europese beroepsorganisaties en -verenigingen, die representatief voor hun beroep zijn, kunnen de Commissie in kennis stellen van gemeenschappelijke platformen die door hen op Europees niveau zijn vastgesteld. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gemeenschappelijk platform verstaan een geheel van beroepskwalificatiecriteria die getuigen van een toereikend bekwaamheidsniveau voor de uitoefening van een bepaald beroep en op basis waarvan deze organisaties en verenigingen de in de lidstaten verworven kwalificaties officieel erkennen.

Wanneer de Commissie van mening is dat het betrokken platform de onderlinge erkenning van beroepskwalificaties kan vergemakkelijken, stuurt zij het door naar de lidstaten en neemt zij een beslissing overeenkomstig de procedure van artikel 54, lid 2.

2. en 3. Ongewijzigd.

4. Dit artikel laat de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om bij wet kwalificatiecriteria voor de uitoefening van beroepen op hun grondgebied alsmede de inhoud en opzet van hun stelsels voor onderwijs en beroepsopleiding vast te leggen."

***

3.1.4. Vrijheid van vestiging Erkenning van beroepservaring

Amendement 207 betreft een wijziging van artikel 17, lid 1, onder a) tot en met d), met betrekking tot de duur van de beroepservaring die vereist is voor automatische erkenning van beroepskwalificaties voor de werkzaamheden van lijst I in bijlage IV van het voorstel voor een richtlijn. Ten eerste verhoogt het amendement het minimumaantal jaar gedurende welke men de betrokken werkzaamheden als zelfstandige of als bedrijfsleider moet hebben uitgeoefend van vijf tot zes jaar. Met het oog op het acquis zoals dat voortvloeit uit Richtlijn 1999/42/EG, is dit deel van het amendement alleen aanvaardbaar voor werkzaamheden waarop deze eis ook nu al van toepassing is. Dit vereist een ingrijpendere aanpassing van de formulering dan in het amendement wordt voorgesteld, omdat een heel nieuw artikel en een derde lijst van werkzaamheden in bijlage IV noodzakelijk zijn. Ten tweede voegt het amendement een alternatief toe, namelijk acht jaar beroepservaring als lid van het management van een onderneming. Dit deel van het amendement is niet aanvaardbaar, omdat het in strijd is met het streven naar vereenvoudiging.

De Commissie aanvaardt amendement 207 dan ook gedeeltelijk, met de volgende formulering:

"Artikel 17 Werkzaamheden van lijst Ia van bijlage IV

1. Bij werkzaamheden van lijst Ia van bijlage IV moet de voorafgaande werkzaamheid zijn uitgeoefend:

a) hetzij gedurende zes opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider;

b) hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een door de Staat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;

c) hetzij gedurende vier opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste twee jaar heeft gevolgd, die met een door de Staat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;

d) hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij de betrokken werkzaamheid gedurende ten minste vijf jaar als werknemer heeft uitgeoefend;

e) hetzij gedurende vijf opeenvolgende jaren in een leidinggevende functie, waarvan ten minste drie jaar in een technische functie met verantwoordelijkheid voor ten minste één afdeling van het bedrijf, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een door de Staat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend.

2. In de onder a) en d) bedoelde gevallen mag deze werkzaamheid niet meer dan tien jaar vóór de datum van indiening van het volledige dossier van de betrokkene bij de in artikel 52 bedoelde bevoegde instelling zijn beëindigd.

3. Lid 1, onder e), is niet van toepassing op werkzaamheden die vallen onder groep 855 van de ISIC-nomenclatuur ("Kapsalons").

Artikel 17 bis Werkzaamheden van lijst Ib van bijlage IV

1. Bij werkzaamheden van lijst Ib van bijlage IV moet de voorafgaande werkzaamheid zijn uitgeoefend:

a) hetzij gedurende vijf opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider;

b) hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een door de Staat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;

c) hetzij gedurende vier opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste twee jaar heeft gevolgd, die met een door de Staat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;

d) hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij de betrokken werkzaamheid gedurende ten minste vijf jaar als werknemer heeft uitgeoefend;

e) hetzij gedurende vijf opeenvolgende jaren als werknemer, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een door de Staat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;

f) hetzij gedurende zes opeenvolgende jaren als werknemer, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste twee jaar heeft gevolgd, die met een door de Staat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend.

2. In de onder a) en d) bedoelde gevallen mag deze werkzaamheid niet meer dan tien jaar vóór de datum van indiening van het volledige dossier van de betrokkene bij de in artikel 52 bedoelde bevoegde instelling zijn beëindigd."


"BIJLAGE IV Werkzaamheden die verband houden met de beroepservaringscategorieën bedoeld in de artikelen 17, 17 bis en 18

Lijst Ia

Klassen die vallen onder Richtlijn 64/427/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 69/77/EEG en bij de Richtlijnen 68/366/EEG, 75/368/EEG, 75/369/EEG, 82/470/EEG en 82/489/EEG

1

Richtlijn 64/427/EEG

(Liberaliseringsrichtlijn: 64/429/EEG)

NICE-nomenclatuur (overeenkomend met de ISIC-klassen 23 tot en met 40)

Klasse 23 Textielnijverheid

232 Verwerking van textielstoffen op machines ter bewerking van wol

233 Verwerking van textielstoffen op machines ter bewerking van katoen

234 Verwerking van textielstoffen op machines ter bewerking van zijde

235 Verwerking van textielstoffen op machines ter bewerking van linnen en hennep

236 Verwerking van andere textielvezels (jute en harde vezels), touwfabrieken

237 Tricot- en kousenindustrie

238 Textielveredeling

239 Overige textielnijverheid

Klasse 24 Vervaardiging van schoenen, kleding, beddengoed, matrassen e.d.

241 Schoenindustrie (met uitzondering van rubber- en houten schoenen)

242 Schoenmakerijen en -reparatiebedrijven

243 Vervaardiging van kleding (met uitzondering van bontkleding)

244 Bedden- en matrassenmakerijen en dekenstikkerijen

245 Pelsbereiderijen en bontwerkerijen

Klasse 25 Verwerking van hout en kurk (met uitzondering van de vervaardiging van houten meubelen)

251 Zagerijen, schaverijen

252 Fabrieken van houten halffabrikaten

253 Timmer- en parketvloerenfabrieken (seriefabricage)

254 Houtemballagefabrieken

255 Vervaardiging van andere houtwaren (behalve meubels)

259 Riet-, stro-, kurk- en borstelwarenfabrieken

Klasse 26 260 Meubelfabrieken en meubelmakersbedrijven

Klasse 27 Vervaardiging van papier en papierwaren

271 Houtslijp- en cellulosefabrieken; papier- en kartonfabrieken

272 Papierwaren- en kartonnagefabrieken (vervaardiging van artikelen uit papierstof, papier en karton)

Klasse 28 280 Grafische nijverheid, uitgeverijen

Klasse 29 Vervaardiging van leder en lederwaren

291 Leerlooierijen

292 Lederwarenfabrieken

Ex klasse 30 Vervaardiging van rubber, plastische materialen, kunst- en synthetische vezels en zetmeelproducten

301 Rubber- en asbestfabrieken

302 Kunststofverwerkende industrie

303 Kunstmatige en synthetische continugaren- en vezelfabrieken

Ex klasse 31 Chemische industrie

311 Chemische grondstoffenfabrieken; geïntegreerde fabrieken voor de vervaardiging en verwerking van chemische grondstoffen

312 Gespecialiseerde fabrieken voor de vervaardiging van chemische grondstoffen voor industriële of agrarische toepassing (hieraan moet worden toegevoegd: de vervaardiging van industriële oliën en vetten van plantaardige of dierlijke oorsprong behorende bij ISIC-groep 312)

313 Gespecialiseerde fabrieken van chemische verbruiksgoederen (wordt hier uitgesloten: de vervaardiging van geneesmiddelen en farmaceutische producten, ex ISIC-groep 319)

Klasse 32 320 Aardolie-industrie

Klasse 33 Verwerking van minerale producten (met uitzondering van metalen)

331 Baksteen- en dakpannenfabrieken e.d.

332 Glas- en glaswarenfabrieken

333 Aardewerkfabrieken, vuurvastmateriaalfabrieken

334 Cement-, kalk- en gipsfabrieken

335 Bouwelementen- en -platenfabrieken e.d.

339 Bewerking van natuursteen en van overige niet-metalen mineralen

Klasse 34 Vervaardiging en eerste bewerking van ferro- en non-ferrometalen

341 IJzer- en staalindustrie (volgens het EGKS-Verdrag, met inbegrip van cokesovens verbonden aan hoogovens)

342 Stalenbuizenfabrieken

343 Trekkerijen en koudwalserijen

344 Vervaardiging en bewerking van non-ferrometalen

345 Gieterijen (ijzer, staal en non-ferrometalen)

Klasse 35 Vervaardiging van producten uit metaal (met uitzondering van machines en transportmiddelen)

351 Smederijen (excl. kettingfabrieken, gereedschapsfabrieken en ambachtelijke smeden), vervaardiging van zwaar pers- en stampwerk;

352 Fabrieken van licht pers- en stampwerk, façon-draaiwerk, sintermetaal, oppervlaktebewerking van metaal

353 Constructiewerkplaatsen (vervaardiging en montage ter plaatse)

354 Ketel- en reservoirbouw

355 Gereedschappen-, ijzer-, staal- en andere metaalwarenfabrieken

359 Gereedschapsslijperijen, dorpssmederijen en lasinrichtingen

Klasse 36 Machinebouw

361 Landbouwmachine- en -tractorenfabrieken

362 Kantoormachinefabrieken

363 Metaalbewerkingsmachinefabrieken, vervaardiging van mechanische hand- en machinegereedschappen

364 Textielmachine- en onderdelenfabrieken, naaimachinefabrieken

365 Fabrieken van machines en apparaten voor de voedings- en genotmiddelenindustrie, de chemische en verwante industrieën

366 Fabrieken van machines en installaties voor de mijnbouw, de metallurgische industrie en de bouwnijverheid; hijs- en hefwerktuigenfabrieken

367 Fabrieken van tandwielen, lagers en andere overbrengingsmechanismen

368 Overige fabrieken van machines voor bepaalde bedrijfstakken

369 Overige machinebouw

Klasse 37 Elektrotechnische industrie

371 Elektrische draad- en kabelfabrieken

372 Fabrieken van elektromotoren, -generatoren en -transformatoren en van schakel- en installatiemateriaal

373 Fabrieken van elektrische apparaten en toestellen voor industriële toepassing

374 Telecommunicatie- en signaalapparatenfabrieken; fabrieken van elektrische meetinstrumenten en medische apparaten

375 Fabrieken van elektronische apparaten, van radio- en televisietoestellen en van elektro-akoestische apparaten

376 Fabrieken van huishoudelijke elektrische apparaten

377 Gloeilampen-, buizen- en verlichtingsartikelenfabrieken

378 Accumulatoren- en batterijfabrieken

379 Reparatie, montage en technische installatie van elektrotechnische producten

Ex klasse 38 Vervaardiging van transportmaterieel

383 Automobielbouw; auto-onderdelenfabrieken

384 Auto- en (motor)rijwielreparatiebedrijven

385 Rijwiel- en motorrijwielfabrieken; fabrieken van rijwiel- en motorrijwielonderdelen

389 Overige transportmiddelenindustrie

Klasse 39 Overige nijverheidsbedrijven

391 Fijnmechanische industrie

392 Medische- en orthopedische-artikelenfabrieken (met uitzondering van fabrieken van orthopedisch schoeisel)

393 Optische-artikelenfabrieken; foto- en filmapparatenfabrieken

394 Klokken- en uurwerkfabrieken en -reparatiebedrijven

395 Goud- en zilversmederijen; diamantnijverheid

396 Muziekinstrumentenfabrieken en -reparatiebedrijven

397 Speelgoed- en sportartikelenfabrieken

399 Overige nijverheidsbedrijven

Klasse 40 Bouwnijverheid

400 Algemene bouwnijverheid (zonder bepaalde specialisatie), slopersbedrijven

401 Burgerlijke en utiliteitsbouw (bouw van woningen en andere gebouwen)

402 Water-, spoor- en wegenbouw; cultuurtechnische werken

403 Installatiebedrijven

404 Bouwbedrijven voor de afwerking van gebouwen

2

Richtlijn 68/366/EEG

(Liberaliseringsrichtlijn: 68/365/EEG)

NICE-nomenclatuur

Klasse 20A 200 Vervaardiging van dierlijke en plantaardige oliën en vetten

20B Voedingsmiddelennijverheid

201 Slachterijen en vervaardiging van vleeswaren en vleesconserven

202 Zuivel- en melkproductenfabrieken

203 Groente- en fruitverwerkende industrie

204 Visbewerkingsinrichtingen

205 Maalbedrijven, meelfabrieken, pellerijen

206 Brood-, beschuit-, banket-, koek- en biscuitfabrieken

207 Suikerfabrieken en -raffinaderijen

208 Cacao-, chocolade- en suikerwerkfabrieken

209 Overige voedingsmiddelenfabrieken

Klasse 21 Vervaardiging van dranken

211 Ethylalcohol-(fermentatieproduct)fabrieken, gistfabrieken, branderijen en distilleerderijen

212 Vervaardiging van wijnen en van moutvrije alcoholische dranken

213 Bierbrouwerijen en mouterijen

214 Vervaardiging van mineraalwater en alcoholvrije dranken

Ex 30 Vervaardiging van rubber, plastische materialen, kunst- en synthetische vezels en zetmeelproducten

304 Vervaardiging van zetmeelproducten

3

Richtlijn 75/368/EEG (werkzaamheden bedoeld in artikel 5, lid 1)

ISIC-nomenclatuur

Ex 04 Visserij

043 Visserij op de binnenwateren

Ex 38 Vervaardiging van transportmaterieel

381 Scheepsbouw en herstelling van schepen

382 Vervaardiging van spoorwegmaterieel

386 Vliegtuigbouw (met inbegrip van de bouw van ruimtevaartmaterieel)

Ex 71 Hulpdiensten van het vervoer en andere diensten dan vervoer vallende onder de volgende groepen:

Ex 711 Exploitatie van slaap- en restauratiewagens; onderhoud van spoorwegmaterieel in de reparatiewerkplaatsen; schoonmaken van de wagons

Ex 712 Onderhoud van materieel voor stads-, voorstads- en interlokaal vervoer van personen

Ex 713 Onderhoud van ander materieel voor personenvervoer over de weg (zoals auto's, autobussen en taxi's)

Ex 714 Exploitatie en onderhoud van kunstwerken ten behoeve van het wegvervoer (zoals wegen, tunnels en bruggen met tolheffing, autobusstations, parkings, autobusgarages en tramremises)

Ex 716 Hulpdiensten van de binnenvaart (zoals exploitatie en onderhoud van waterwegen, havens en andere kunstwerken voor de binnenvaart; slepen en loodsen in havens, betonning, lossen en laden van schepen en andere overeenkomstige werkzaamheden, zoals berging van schepen, jagen, exploitatie van botenloodsen)

73 Communicatiediensten: posterijen en telecommunicatie

Ex 85 Persoonlijke diensten

854 Wasserijen, stomerijen en ververijen

Ex 856 Fotostudio's: portretfotografie en fotografie voor handelsdoeleinden, met uitzondering van persfotografie

Ex 859 Persoonlijke diensten, niet elders ingedeeld (alleen onderhoud en schoonhouden van gebouwen of lokalen)

4

Richtlijn 75/369/EEG (artikel 6: wanneer de activiteit als industrieel of ambachtelijk wordt beschouwd)

ISIC-nomenclatuur

Ambulante uitoefening van de volgende werkzaamheden:

a) - de koop en verkoop van goederen door venters en colporteurs (ex ISIC-groep 612);

- de koop en verkoop van goederen op overdekte markten anders dan in vaste inrichtingen en op niet-overdekte markten;

b) de werkzaamheden waarvoor reeds aangenomen overgangsmaatregelen gelden, doch waarin de ambulante uitoefening van deze werkzaamheden uitdrukkelijk wordt uitgesloten of niet wordt vermeld.

5

Richtlijn 82/470/EEG (artikel 6, lid 3)

Groepen 718 en 720 van de ISIC-nomenclatuur

De bedoelde werkzaamheden bestaan met name in:

- het organiseren, aanbieden en verkopen, tegen een forfaitair bedrag of tegen provisie, van de afzonderlijke of gecoördineerde elementen van een reis of verblijf (vervoer, logies, voeding, excursie enz.), ongeacht de reden van de reis of het verblijf [artikel 2, punt B, onder a)];

6

Richtlijn 82/489/EEG

ISIC-nomenclatuur

Ex 855 Kapsalons (met uitzondering van de werkzaamheden van de pedicure en opleidingsinstituten voor schoonheidsspecialist)


Lijst Ib

Klassen die vallen onder Richtlijn 82/470/EEG (artikel 6, lid 1)

Groepen 718 en 720 van de ISIC-nomenclatuur

De bedoelde werkzaamheden bestaan met name in:

- het als tussenpersoon optreden tussen ondernemers van de verschillende takken van vervoer en personen die goederen verzenden of zich goederen laten toezenden, en het verrichten van verschillende daarmee samenhangende werkzaamheden door:

aa) het sluiten, voor rekening van opdrachtgevers, van de overeenkomsten met de vervoerondernemers;

bb) het kiezen van de tak van vervoer, de onderneming en de route die voor de opdrachtgever het voordeligst worden geacht;

cc) de technische voorbereiding van het vervoer (bijvoorbeeld de voor het vervoer noodzakelijke verpakking); het verrichten van diverse bijkomende werkzaamheden tijdens het vervoer (bijvoorbeeld het voorzien van koelwagens met ijs);

dd) het vervullen van de aan het vervoer verbonden formaliteiten, zoals het invullen van de vrachtbrieven; het groeperen en splitsen van zendingen;

ee) het coördineren van de verschillende gedeelten van een transport middels het toezicht op de doorvoer, de wederverzending, de overlading en diverse eindverrichtingen;

ff) het bezorgen van respectievelijk vracht aan de vervoerondernemers en vervoergelegenheid aan personen die goederen verzenden of zich goederen laten toezenden:

- het berekenen van de vervoerkosten, het nazien van de afrekening;

- het uit naam en voor rekening van een reder of een ondernemer van transporten over zee permanent of incidenteel verrichten van bepaalde formaliteiten (bij havenautoriteiten, scheepsleveranciers enz.).

[werkzaamheden van artikel 2, punt A onder a), b) of d)]

Lijst II

Ongewijzigd."

***


3.1.5. Vrijheid van vestiging Erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen

Amendement 152 verduidelijkt, zonder inhoudelijke wijziging, het verband tussen artikel 20, lid 1, betreffende de automatische erkenning van opleidingstitels op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen en de desbetreffende bijlagen. De Commissie wijst erop dat de formulering van het artikel met het oog op de samenhang met de rest van het voorstel en eventueel ook het bestaande acquis als volgt moet luiden:

"Artikel 20 Beginsel van automatische erkenning

« 1. Elke lidstaat erkent de volgende opleidingstitels:

a) die van artsen, als bedoeld in bijlage V, punt 5.1.2, die toegang geven tot de beroepswerkzaamheden van basisartsen;

b) die van artsen, als bedoeld in bijlage V, punt 5.1.3, die toegang geven tot de beroepswerkzaamheden van specialisten;

c) die van verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, als bedoeld in bijlage V, punt 5.2.3;

d) die van beoefenaren der tandheelkunde, als bedoeld in bijlage V, punt 5.3.3;

e) die van dierenartsen, als bedoeld in bijlage V, punt 5.4.3;

f) die van apothekers, als bedoeld in bijlage V, punt 5.6.4;

g) die van architecten, als bedoeld in bijlage V, punt 5.7.2,

die voldoen aan de minimumopleidingseisen van respectievelijk de artikelen 22, 23, 29, 32, 35, 40 en 42, door daaraan op zijn grondgebied wat de toegang tot en uitoefening van de betrokken beroepswerkzaamheden betreft hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hem afgegeven opleidingstitels.

Deze opleidingstitels moeten door bevoegde instellingen van de lidstaten zijn afgegeven en in voorkomend geval vergezeld gaan van de volgende certificaten:

a) dat voor basisartsen, als bedoeld in bijlage V, punt 5.1.2;

b) dat voor specialisten, als bedoeld in bijlage V, punt 5.1.3;

c) dat voor verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, als bedoeld in bijlage V, punt 5.2.3;

d) dat voor beoefenaren der tandheelkunde, als bedoeld in bijlage V, punt 5.3.3;

e) dat voor dierenartsen, als bedoeld in bijlage V, punt 5.4.3;

f) dat voor apothekers, als bedoeld in bijlage V, punt 5.6.4;

g) dat voor architecten, als bedoeld in bijlage V, punt 5.7.2.

Het bepaalde in de eerste en tweede alinea laat de in de artikelen 21, 25, 31, 34 en 45 bedoelde verworven rechten onverlet.

2. tot en met 4. Ongewijzigd.

5. Zie hieronder.

6. Ongewijzigd."

***

De amendementen 80, 88, 90, 93, 95, 97 en 161 verplaatsen de opsomming van de voor basisartsen, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers vereiste kennis en bekwaamheid naar het dispositief van het voorstel en schrappen de desbetreffende bijlagen. Dit is aanvaardbaar voorzover de inhoud van de opsommingen niet wordt gewijzigd. In elk geval lijkt het niet nodig nieuwe artikelen op te stellen, maar volstaat het een nieuw lid toe te voegen aan de artikelen over de opleiding tot de betrokken beroepen. Voorts betekent dit dat de punten 5.1.1, 5.2.1, 5.3.1, 5.4.1, 5.5.1 en 5.6.1 van bijlage V worden geschrapt. Met het oog op de coherentie van de tekst moet tot slot ook artikel 42, leden 1 en 2, over de opleiding tot architect worden gewijzigd, waarbij punt 5.7.1 van bijlage V wordt geschrapt en de opsomming van de vereiste kennis en bekwaamheid in dit artikel wordt opgenomen.

Amendement 154 beoogt een dienovereenkomstige wijziging van de verwijzingen in artikel 20, lid 5, naar de opsommingen van de vereiste kennis en bekwaamheid. Deze wijziging is aanvaardbaar, maar met het oog op de rechtszekerheid zouden de bepalingen waarnaar wordt verwezen specifiek moeten worden vermeld. Bovendien schrapt dit amendement in het genoemde lid de verwijzing naar de regelgevingsprocedure (comitéprocedure) voor de bijwerking van de opsommingen van de kennis en bekwaamheid voor de betrokken beroepen. Dat is onaanvaardbaar, daar de regelgevingsprocedure bijwerking van de genoemde lijsten eenvoudiger en flexibeler maakt. Voorts is de delegatie van deze bevoegdheid afdoende geregeld en is schrapping van deze verwijzing in strijd met een van de belangrijkste doelstellingen van het voorstel.

De hierboven bedoelde artikelen komen daarmee als volgt te luiden:

"Artikel 20 Beginsel van automatische erkenning

1. Zie boven.

2. tot en met 4. Ongewijzigd.

5. Elke lidstaat stelt de toegang tot en uitoefening van de beroepswerkzaamheden van artsen, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaars der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers afhankelijk van het bezit van een opleidingstitel als bedoeld in bijlage V, punten 5.1.2, 5.1.3, 5.1.5, 5.2.3, 5.3.3, 5.4.3, 5.5.4 en 5.6.4 respectievelijk, die waarborgt dat de betrokkene gedurende zijn gehele opleiding in voorkomend geval de in artikel 22, lid 2 ter, artikel 29, lid 5 bis, artikel 32, lid 2 ter, artikel 35, lid 2 ter, artikel 36, lid 3 bis, en artikel 40, lid 2 ter, bedoelde kennis en bekwaamheid heeft verworven.

De kennis en bekwaamheid als bedoeld in artikel 22, lid 2 ter, artikel 29, lid 5 bis, artikel 32, lid 2 ter, artikel 35, lid 2 ter, artikel 36, lid 3 bis, en artikel 40, lid 2 ter, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 54, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.

6. Ongewijzigd."

"Artikel 22 De opleiding tot basisarts

1. tot en met 2 bis. Ongewijzigd.

2 ter. De opleiding tot basisarts waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

a) voldoende kennis van de wetenschappen waarop de geneeskunde berust, alsmede een goed inzicht in de wetenschappelijke methoden, met inbegrip van de beginselen van de meting van biologische functies, in de beoordeling van wetenschappelijk vastgestelde feiten alsmede in de analyse van gegevens;

b) voldoende kennis van de structuur, de functies en het gedrag van gezonde en zieke personen, alsmede van de wijze waarop de gezondheidstoestand van de mens wordt beïnvloed door zijn fysieke en sociale omgeving;

c) voldoende kennis van de klinische studievakken en de klinische praktijk, waardoor hij een samenhangend beeld heeft van de ziekten van lichaam en geest, van de preventieve, diagnostische en therapeutische aspecten van de geneeskunde en van de voortplanting van de mens;

d) voldoende klinische ervaring, onder deskundig toezicht in ziekenhuizen opgedaan.

3. Ongewijzigd."

"Artikel 29 De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger

1. en 2. Ongewijzigd.

3. Zie hieronder.

4. en 5. Ongewijzigd.

5 bis. De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

a) voldoende kennis van de wetenschappen waarop de algemene ziekenverpleging is gebaseerd, met inbegrip van voldoende kennis van het organisme, de fysiologie en het gedrag van de gezonde en de zieke mens, alsmede van het verband tussen de gezondheidstoestand en de fysieke en sociale omgeving van de mens;

b) voldoende kennis van de aard en de ethiek van het beroep en van de algemene beginselen betreffende gezondheid en verpleging;

c) voldoende klinische ervaring; deze ervaring, bij de keuze waarvan de vormende waarde voorop dient te worden gesteld, moet worden opgedaan onder toezicht van geschoold verpleegkundig personeel en op plaatsen waar de omvang van het geschoolde personeel en de uitrusting geschikt zijn voor de verpleging van zieken;

d) bekwaamheid om deel te nemen aan de opleiding van het op het gebied van de gezondheidszorg werkzame personeel en ervaring op het gebied van samenwerking met dit personeel;

e) ervaring op het gebied van samenwerking met andere personen die op het gebied van de gezondheidszorg werkzaam zijn.

5 ter. Zie hieronder."

"Artikel 32 De opleiding tot beoefenaar der tandheelkunde

1. en 2. Ongewijzigd.

2 bis. Zie hieronder.

2 ter. De opleiding tot beoefenaar der tandheelkunde waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

a) voldoende kennis van de wetenschappen waarop de tandheelkunde berust, alsmede een goed inzicht in de wetenschappelijke methoden en met name de beginselen van de meting van biologische functies, in de beoordeling van wetenschappelijk vastgestelde feiten alsmede in de analyse van gegevens;

b) voldoende kennis van het gestel, de fysiologie en het gedrag van gezonde en zieke personen, alsmede van de wijze waarop de gezondheidstoestand van de mens wordt beïnvloed door zijn natuurlijke en sociale omgeving; een en ander voorzover dat in relatie staat tot de tandheelkunde;

c) voldoende kennis van structuur en functie van de tanden, de mond, de kaken en de omliggende weefsels, zowel in gezonde als zieke toestand, en de relatie daarvan tot de algemene gezondheidstoestand en het fysiek en sociaal welzijn van de patiënt;

d) voldoende kennis van de klinische studievakken en methoden die een samenhangend beeld geven van de anomalieën, kwetsuren en ziekten van tanden, mond, kaken en omliggende weefsels, alsmede van de preventieve, diagnostische en therapeutische aspecten van de odontologie;

e) voldoende klinische ervaring, opgedaan onder deskundige leiding.

De opleiding tot beoefenaar der tandheelkunde verschaft de nodige bekwaamheid voor alle werkzaamheden die verband houden met de preventie, de diagnose en de behandeling van afwijkingen en ziekten van tanden, mond, kaken en omliggende weefsels.

2 quater. Zie hieronder."

"Artikel 35 De opleiding tot dierenarts

1. en 2. Ongewijzigd.

2 bis. Zie hieronder.

2 ter. De opleiding tot dierenarts waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

a) voldoende kennis van de wetenschappen waarop de werkzaamheden van de dierenarts berusten;

b) voldoende kennis van de structuur en de functies van gezonde dieren, de fokkerij, de voortplanting en de algemene hygiëne alsmede de voeding van dieren, met inbegrip van de technologie van het vervaardigen en conserveren van voeder dat aan hun behoeften voldoet;

c) voldoende kennis op het gebied van het gedrag en de bescherming van dieren;

d) voldoende kennis van de oorzaken, de aard, het verloop, de gevolgen, de diagnose en de behandeling van de ziekten van individuele dieren en groepen dieren, en in het bijzonder kennis van de ziekten die op de mens kunnen worden overgebracht;

e) voldoende kennis van de preventieve geneeskunde;

f) voldoende kennis van de hygiëne en de technologie bij het verkrijgen, vervaardigen en in omloop brengen van dierlijke levensmiddelen of levensmiddelen van dierlijke oorsprong die bestemd zijn voor menselijke consumptie;

g) voldoende kennis van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende deze gebieden;

h) voldoende klinische en praktische ervaring, opgedaan onder deskundige leiding.

2 quater. Zie hieronder."

"Artikel 36 De opleiding tot verloskundige

1. en 2. Ongewijzigd.

3. Zie hieronder.

3 bis. De opleiding tot verloskundige waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

a) voldoende kennis van de wetenschappen waarop de werkzaamheden van de verloskundige berusten, met name de verloskunde en de gynaecologie;

b) voldoende kennis van de beroepsethiek en de beroepswetgeving;

c) diepgaande kennis van de biologische functies, de anatomie en de fysiologie op het gebied van de verloskunde en de perinatalogie, alsmede een kennis van het verband tussen de gezondheidstoestand en de fysieke en sociale omgeving van de mens en van zijn gedrag;

d) voldoende klinische ervaring, opgedaan onder toezicht van deskundigen op het gebied van de verloskunde en in erkende inrichtingen;

e) het noodzakelijke begrip betreffende de opleiding van het op het gebied van de gezondheidszorg werkzame personeel en ervaring op het gebied van samenwerking met dit personeel.

3 ter. Zie hieronder."

"Artikel 40 De opleiding tot apotheker

1. en 2. Ongewijzigd.

2 bis. Zie hieronder.

2 ter. De opleiding tot apotheker waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

a) voldoende kennis van geneesmiddelen en de voor de vervaardiging van geneesmiddelen gebruikte substanties;

b) voldoende kennis van de farmaceutische technologie en van de natuurkundige, scheikundige, biologische en microbiologische controle op geneesmiddelen;

c) voldoende kennis van het metabolisme en van de uitwerking van geneesmiddelen, alsook van de werking van toxische stoffen en van het gebruik van geneesmiddelen;

d) voldoende kennis om wetenschappelijke gegevens betreffende geneesmiddelen te kunnen beoordelen en op grond daarvan passende inlichtingen te kunnen verstrekken;

e) voldoende kennis van de wettelijke en andere vereisten voor de uitoefening van de werkzaamheden van apotheker.

2 quater. Zie hieronder."

"Artikel 42 De opleiding tot architect

1. De opleiding tot architect omvat in totaal ten minste, hetzij vier jaar studie op voltijdsbasis, hetzij zes jaar studie, waarvan ten minste drie jaar voltijds, aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling. Ter afsluiting van deze opleiding moet met goed gevolg een examen op universitair niveau worden afgelegd.

Deze opleiding op universitair niveau, die hoofdzakelijk betrekking heeft op de architectuur, moet evenveel aandacht besteden aan de theoretische als aan de praktische aspecten van de architectuuropleiding en moet de verwerving waarborgen van:

a) het vermogen tot architectonische vormgeving die zowel aan esthetische als aan technische eisen voldoet;

b) passende kennis van de geschiedenis en de theorie van de architectuur en de aanverwante kunstvormen, technologische vakken en menswetenschappen;

c) kennis van de beeldende kunsten voorzover deze van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de architectonische vormgeving;

d) passende kennis van stedenbouwkunde, planologie en de in de planologie gebruikte technieken;

e) inzicht in de relatie tussen mensen en architectonische constructies en tussen architectonische constructies en hun omgeving, alsmede in de noodzaak om architectonische constructies en de ruimten daartussen af te stemmen op menselijke behoeften en maatstaven;

f) inzicht in het architectenberoep en de rol van de architect in de maatschappij, met name bij het maken van projecten waarin rekening wordt gehouden met sociale factoren;

g) inzicht in de onderzoeks- en voorbereidingsmethoden bij het maken van projecten;

h) inzicht in de problemen op het gebied van het gebied van het constructief ontwerp, de constructie en de civiele bouwkunde in verband met het ontwerpen van gebouwen;

i) passende kennis van de natuurkundige en technologische vraagstukken, alsmede van de functie van het gebouw, met het oog op het verschaffen van comfort en bescherming tegen weersomstandigheden;

j) technische bekwaamheid als ontwerper teneinde binnen de door begrotingsfactoren en bouwvoorschriften gestelde grenzen te kunnen voldoen aan de eisen van de gebruikers van het bouwwerk;

k) passende kennis van de industrieën, organisaties, voorschriften en procedures die een rol spelen bij de omzetting van ontwerpen in gebouwen en het inpassen van plannen in de ruimtelijke ordening.

2. Ongewijzigd.

2 bis en 2 ter. Zie hieronder."

De punten 5.1.1, 5.2.1, 5.3.1, 5.4.1, 5.5.1, 5.6.1 en 5.7.1 van bijlage V worden dus geschrapt. De hele bijlage V moet opnieuw worden genummerd en de verwijzingen hiernaar in de tekst moeten dienovereenkomstig worden aangepast.

***

De amendementen 96 en 162 verplaatsen de lijsten van de beroepswerkzaamheden van verloskundigen en apothekers naar de artikelen 38 en 41 respectievelijk; dat houdt in dat de desbetreffende bijlagen worden geschrapt en de verwijzingen hiernaar worden aangepast. Dit is aanvaardbaar voorzover die lijsten niet inhoudelijk worden gewijzigd. Wat de apothekers betreft, heeft het geen zin een nieuw lid toe te voegen, aangezien de opsomming in artikel 41, lid 2, kan worden opgenomen. Voorts worden de punten 5.5.3 en 5.6.3 van bijlage V geschrapt. De hele bijlage V moet opnieuw worden genummerd en de verwijzingen hiernaar in de tekst moeten dienovereenkomstig worden aangepast.

Amendement 102 wijzigt de verwijzing naar de opleidingstitels van apothekers. In principe gaat de Commissie hiermee akkoord, maar de verwijzing naar lid 2 is niet juist en moet overeenkomstig de nieuwe nummering van de bijlagen worden aangepast. Voorts introduceert amendement 162 opnieuw de afwijking van de automatische erkenning van de opleidingstitels van apothekers, die nu nog voor nieuwe apotheken geldt. Dat is niet aanvaardbaar voor de Commissie, aangezien het voorstel tot doel heeft het vrije verkeer van apothekers te vergemakkelijken en de huidige afwijking als tijdelijke maatregel is bedoeld. Dit punt komt specifiek aan bod bij de behandeling van de amendementen 18, 104 en 163 (zie hieronder).

"Artikel 38 Uitoefening van de beroepswerkzaamheden van verloskundige

1. Ongewijzigd.

2. De lidstaten dragen er zorg voor dat de verloskundigen ten minste toegang hebben tot onderstaande werkzaamheden en deze mogen uitoefenen:

a) goede voorlichting en adviezen over geboorteregeling verstrekken;

b) zwangerschap vaststellen en het normale verloop ervan blijven volgen, onderzoeken verrichten die nodig zijn voor het toezicht op het normale verloop van de zwangerschap;

c) de onderzoeken voorschrijven of adviseren die nodig zijn om de diagnose van een zwangerschap met gevaar voor complicaties zo vroeg mogelijk te kunnen stellen;

d) een programma opstellen ter voorbereiding op het ouderschap, de bevalling volledig voorbereiden en de ouders raadgevingen verstrekken over hygiëne en voeding;

e) de vrouw tijdens de bevalling bijstaan en de toestand van de foetus in utero met passende klinische en technische middelen volgen;

f) normale bevallingen bij achterhoofdsligging verrichten en daarbij zo nodig episiotomie toepassen, alsmede in noodgevallen bevallingen bij stuitligging verrichten;

g) bij moeder en kind de tekenen van stoornissen onderkennen waarbij het ingrijpen van een arts vereist is en hem in geval van interventie assisteren; bij afwezigheid van de arts spoedmaatregelen nemen, met name de placenta met de hand verwijderen en eventueel daarna de baarmoeder inwendig onderzoeken;

h) de pasgeborene onderzoeken en verzorgen; alle nodige maatregelen nemen en in voorkomend geval onmiddellijk reanimatie toepassen;

i) de kraamvrouw verzorgen, toezien op de gevolgen van de bevalling voor de moeder en alle nuttige adviezen verstrekken, zodat de pasgeborene in de beste omstandigheden kan worden grootgebracht;

j) de door een arts voorgeschreven behandeling toepassen;

k) de nodige schriftelijke verslagen opstellen.

[...] »

Punt 5.5.3 van bijlage V wordt geschrapt.

"Artikel 41 Uitoefening van de werkzaamheden van apotheker

1. Ongewijzigd (behoudens de nummering van de verwijzing naar bijlage V).

2. De lidstaten dragen er zorg voor dat de houders van een universitaire opleidingstitel of van een titel van een als gelijkwaardig erkend niveau op het terrein van de farmacie, die voldoet aan de in artikel 40 gestelde voorwaarden, ten minste gerechtigd zijn tot de toegang tot en de uitoefening van de volgende werkzaamheden, onder voorbehoud, in voorkomend geval, van de eis van aanvullende beroepservaring:

a) de bereiding van geneesmiddelen in hun farmaceutische vorm;

b) de vervaardiging van en de controle op geneesmiddelen;

c) de laboratoriumcontrole op geneesmiddelen;

d) de opslag, bewaring en distributie van geneesmiddelen in het groothandelsstadium;

e) de bereiding van, de controle op en de opslag en distributie van geneesmiddelen in voor het publiek toegankelijke apotheken;

f) de bereiding van, de controle op en de opslag en verstrekking van geneesmiddelen in ziekenhuizen;

g) de verschaffing van voorlichting en advies omtrent geneesmiddelen.

3. en 4. Ongewijzigd."

Punt 5.6.3 van bijlage V wordt geschrapt.

***

Met amendement 94 wordt de deeltijdopleiding voor verloskundigen, als bedoeld in artikel 36, lid 3, niet meer als uitzondering beschouwd. Dat is voor de Commissie aanvaardbaar.

Daar een deeltijdopleiding tot specialist zeer weinig voorkomt, stelt amendement 81 een andere formulering voor artikel 23, lid 4, van het voorstel voor. Amendement 86 past dit idee toe op huisartsen en wijzigt bovendien de voorwaarden voor toestemming voor een deeltijdopleiding in artikel 26, lid 4. Daarentegen wordt in de amendementen 159 en 160, die op artikel 29 betrekking hebben, voorgesteld om het beginsel van een deeltijdopleiding voor verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers niet meer als uitzondering te zien. Zij voegen de bepaling toe dat verplegers in opleiding op passende wijze moeten worden bezoldigd, net zoals dat door amendement 86 voor huisartsen in opleiding wordt voorgesteld. Tot slot verduidelijkt amendement 159 de voorwaarden voor toestemming voor een deeltijdopleiding.

De Commissie gaat akkoord met schrapping van de verwijzing naar het uitzonderlijke karakter van de deeltijdopleiding en met invoering van een eenvoudige, homogene formulering voor alle beroepen waarvoor de minimumopleidingseisen zijn gecoördineerd in overeenstemming met de thans geldende wetgeving voor verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers en verloskundigen.

Een passende vergoeding voor huisartsen en verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers zou echter een duidelijke weerslag op de nationale begrotingen hebben en kan tot een wijziging van de opleidingsstelsels leiden. Dat vereist een voorafgaande, gedetailleerde effectbeoordeling, die in het kader van deze consolidatie niet heeft plaatsgehad. Dit punt is voor de Commissie dus niet aanvaardbaar.

"Artikel 22 De opleiding tot basisarts

1. en 2. Ongewijzigd.

2 bis. De lidstaten kunnen toestemming geven voor een deeltijdopleiding onder voorwaarden die door de bevoegde nationale instellingen zijn goedgekeurd. De totale duur van de deeltijdopleiding mag niet korter zijn dan die van de voltijdopleiding en het opleidingsniveau mag niet door het deeltijdse karakter in gevaar worden gebracht.

2 ter. Zie boven.

3. Ongewijzigd."

"Artikel 23 De opleiding tot specialist

1. tot en met 3. Ongewijzigd.

4. De lidstaten kunnen toestemming geven voor een deeltijdopleiding onder voorwaarden die door de bevoegde nationale instellingen zijn goedgekeurd. De totale duur van de deeltijdopleiding mag niet korter zijn dan die van de voltijdopleiding en het opleidingsniveau mag niet door het deeltijdse karakter in gevaar worden gebracht.

4 bis. Zie hieronder.

5. en 6. Ongewijzigd."

"Artikel 26 De opleiding tot huisarts

1. tot en met 3. Ongewijzigd.

4. De lidstaten kunnen toestemming geven voor een deeltijdopleiding onder voorwaarden die door de bevoegde nationale instellingen zijn goedgekeurd. De totale duur van de deeltijdopleiding mag niet korter zijn dan die van de voltijdopleiding en het opleidingsniveau mag niet door het deeltijdse karakter in gevaar worden gebracht.

4 bis. Zie hieronder.

5. en 6. Ongewijzigd."

"Artikel 29 De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger

1. en 2. Ongewijzigd.

3. De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger omvat ten minste drie studiejaren, dan wel 4 600 uur theoretisch en klinisch onderwijs, waarbij de duur van het theoretisch onderwijs ten minste een derde van de totale duur bedraagt en die van het klinisch onderwijs ten minste de helft van de minimumduur van de opleiding. De lidstaten kunnen gedeeltelijke vrijstelling verlenen aan personen die een deel van deze opleiding hebben gevolgd in het kader van andere opleidingen van ten minste gelijkwaardig niveau.

De lidstaten zien erop toe dat de met de verplegersopleiding belaste instelling verantwoordelijk is voor de coördinatie tussen theoretisch en klinisch onderwijs gedurende het gehele studieprogramma.

De lidstaten kunnen toestemming geven voor een deeltijdopleiding onder voorwaarden die door de bevoegde nationale instellingen zijn goedgekeurd. De totale duur van de deeltijdopleiding mag niet korter zijn dan die van de voltijdopleiding en het opleidingsniveau mag niet door het deeltijdse karakter in gevaar worden gebracht.

4. en 5. Ongewijzigd.

5 bis. Zie boven.

5 ter. Zie hieronder."

"Artikel 32 De opleiding tot beoefenaar der tandheelkunde

1. en 2. Ongewijzigd.

2 bis. De lidstaten kunnen toestemming geven voor een deeltijdopleiding onder voorwaarden die door de bevoegde nationale instellingen zijn goedgekeurd. De totale duur van de deeltijdopleiding mag niet korter zijn dan die van de voltijdopleiding en het opleidingsniveau mag niet door het deeltijdse karakter in gevaar worden gebracht.

2 ter. Zie boven.

2 quater. Zie hieronder."

"Artikel 35 De opleiding tot dierenarts

1. en 2. Ongewijzigd.

2 bis. De lidstaten kunnen toestemming geven voor een deeltijdopleiding onder voorwaarden die door de bevoegde nationale instellingen zijn goedgekeurd. De totale duur van de deeltijdopleiding mag niet korter zijn dan die van de voltijdopleiding en het opleidingsniveau mag niet door het deeltijdse karakter in gevaar worden gebracht.

2 ter. Zie boven.

2 quater. Zie hieronder."

"Artikel 36 De opleiding tot verloskundige

1. en 2. Ongewijzigd.

3. De lidstaten kunnen toestemming geven voor een deeltijdopleiding onder voorwaarden die door de bevoegde nationale instellingen zijn goedgekeurd. De totale duur van de deeltijdopleiding mag niet korter zijn dan die van de voltijdopleiding en het opleidingsniveau mag niet door het deeltijdse karakter in gevaar worden gebracht.

3 bis. Zie boven.

3 ter. Zie hieronder."

"Artikel 40 De opleiding tot apotheker

1. en 2. Ongewijzigd.

2 bis. De lidstaten kunnen toestemming geven voor een deeltijdopleiding onder voorwaarden die door de bevoegde nationale instellingen zijn goedgekeurd. De totale duur van de deeltijdopleiding mag niet korter zijn dan die van de voltijdopleiding en het opleidingsniveau mag niet door het deeltijdse karakter in gevaar worden gebracht.

2 ter. Zie boven.

2 quater. Zie hieronder."

"Artikel 42 De opleiding tot architect

1. Zie boven.

2 bis. De lidstaten kunnen toestemming geven voor een deeltijdopleiding onder voorwaarden die door de bevoegde nationale instellingen zijn goedgekeurd. De totale duur van de deeltijdopleiding mag niet korter zijn dan die van de voltijdopleiding en het opleidingsniveau mag niet door het deeltijdse karakter in gevaar worden gebracht.

2 ter. Zie hieronder."

***

Amendement 101 stelt voor in artikel 40 een nieuw lid 2 bis op te nemen over de bij- en nascholing voor apothekers volgens de in elke lidstaat geldende voorwaarden. Deze wijziging, die de formulering van de huidige bepalingen voor basisartsen overneemt, is voor de Commissie aanvaardbaar, voorzover de betrokken bepaling voor alle beroepen waarvoor de minimumopleidingseisen zijn gecoördineerd, wordt opgenomen.

"Artikel 23 De opleiding tot specialist

1. tot en met 3. Ongewijzigd.

4. Zie boven.

4 bis. Bij- en nascholing waarborgen, volgens de specifieke bepalingen van elke lidstaat, dat degenen die hun studie hebben afgesloten op de hoogte kunnen blijven van de vooruitgang op het gebied van hun medisch specialisme.

5. en 6. Ongewijzigd."

"Artikel 26 De opleiding tot huisarts

1. tot en met 3. Ongewijzigd.

4. Zie boven.

4 bis. Bij- en nascholing waarborgen, volgens de specifieke bepalingen van elke lidstaat, dat degenen die hun studie hebben afgesloten op de hoogte kunnen blijven van de vooruitgang op het gebied van de algemene geneeskunde.

5. en 6. Ongewijzigd."

"Artikel 29 De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger

1. en 2. Ongewijzigd.

3. Zie boven.

4. en 5. Ongewijzigd.

5 bis. Zie boven.

5 ter. Bij- en nascholing waarborgen, volgens de specifieke bepalingen van elke lidstaat, dat degenen die hun studie hebben afgesloten op de hoogte kunnen blijven van de vooruitgang op het gebied van de algemene verpleegkunde."

"Artikel 32 De opleiding tot beoefenaar der tandheelkunde

1. en 2. Ongewijzigd.

2 bis en 2 ter. Zie boven.

2 quater. Bij- en nascholing waarborgen, volgens de specifieke bepalingen van elke lidstaat, dat degenen die hun studie hebben afgesloten op de hoogte kunnen blijven van de vooruitgang op tandheelkundig gebied."

"Artikel 35 De opleiding tot dierenarts

1. en 2. Ongewijzigd.

2 bis en 2 ter. Zie boven.

2 quater. Bij- en nascholing waarborgen, volgens de specifieke bepalingen van elke lidstaat, dat degenen die hun studie hebben afgesloten op de hoogte kunnen blijven van de vooruitgang op diergeneeskundig gebied."

"Artikel 36 De opleiding tot verloskundige

1. en 2. Ongewijzigd.

3. en 3 bis. Zie boven.

3 ter. Bij- en nascholing waarborgen, volgens de specifieke bepalingen van elke lidstaat, dat degenen die hun studie hebben afgesloten op de hoogte kunnen blijven van de vooruitgang op verloskundig gebied."

"Artikel 40 De opleiding tot apotheker

1. en 2. Ongewijzigd.

2 bis en 2 ter. Zie boven.

2 quater. Bij- en nascholing waarborgen, volgens de specifieke bepalingen van elke lidstaat, dat degenen die hun studie hebben afgesloten op de hoogte kunnen blijven van de vooruitgang op het gebied van de farmacie."

"Artikel 42 De opleiding tot architect

1. Zie boven.

2. Ongewijzigd.

2 bis. Zie boven.

2 ter Bij- en nascholing waarborgen, volgens de specifieke bepalingen van elke lidstaat, dat degenen die hun studie hebben afgesloten op de hoogte kunnen blijven van de vooruitgang op het gebied van de architectuur."

***

3.1.6. Vrijheid van vestiging Gemeenschappelijke bepalingen inzake vestiging

De amendementen 32, 89 en 110, betreffende respectievelijk overweging 31 bis, artikel 31 bis en artikel 46, lid 2, hebben tot doel de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten te bevorderen over handelingen die in het kader van de migratie gevolgen hebben voor de beroepsuitoefening. Hiertoe roepen de amendementen 32 en 89 de Commissie op te overwegen een databank op te richten om gegevens uit te wisselen over alle medische beroepsbeoefenaren aan wie een beroepsverbod of een beperkende maatregel in het kader van de uitoefening van hun beroep is opgelegd. Amendement 89 betreft de afdeling inzake algemeen verantwoordelijk ziekenverplegers. De Commissie stemt in met de benadering van amendement 110, dat voor alle beroepen in artikel 46 een algemene bepaling invoegt over de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten over ernstige feiten die zich bij de vestiging van de betrokkene op hun grondgebied hebben voorgedaan en die op de uitoefening van het beroep van invloed kunnen zijn. In elk geval moet bij deze uitwisseling de geldende wetgeving op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens in acht worden genomen.

Hiertoe moet overweging 23 als volgt worden gewijzigd: "(23) Aangezien uitvoering van deze richtlijn en naleving van de daaruit voortvloeiende verplichtingen gemakkelijker zijn wanneer de lidstaten onderling en met de Commissie samenwerken, moeten de regels voor deze samenwerking worden vastgesteld. In het bijzonder wordt bij de uitwisseling van informatie tussen bevoegde instellingen over ernstige en precieze feiten die van invloed kunnen zijn op de uitoefening van beroepswerkzaamheden, de communautaire wetgeving op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens in acht genomen.

"Artikel 46 Documenten en formaliteiten

1. Ongewijzigd.

2. Voor de toepassing van deze richtlijn wisselen de bevoegde instellingen van de lidstaten informatie uit over ernstige en precieze feiten die van invloed kunnen zijn op de uitoefening van beroepswerkzaamheden, met inachtneming van de bepalingen betreffende de bescherming van persoonsgegevens van de Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG.

3. Ongewijzigd."

***

Amendement 114 geeft de lidstaten, door wijziging van artikel 49, de mogelijkheid te eisen dat migranten aantonen over voldoende taalkennis te beschikken voordat zij tot een beroep worden toegelaten. De Commissie aanvaardt dit amendement, op voorwaarde dat deze bepaling op evenredige wijze wordt toegepast, wat betekent dat de toegang tot een beroepswerkzaamheid niet systematisch afhankelijk mag worden gesteld van een met goed gevolg afgelegde taaltest. Dat moet in de tekst duidelijk tot uiting komen. Voorts schrapt het amendement de verwijzing naar de rol van de lidstaten inzake de taalkennis. Deze bepaling, die in overeenstemming met het acquis van de sectorrichtlijnen is, vormt het nodige tegenwicht voor de evenredige taalvaardigheidseis en moet dus worden gehandhaafd.

"Artikel 49 Taalkennis

1. De begunstigden van de erkenning van beroepskwalificaties beschikken over de taalkennis die voor de uitoefening van hun beroep in de ontvangende lidstaat vereist is. De bevoegde instellingen mogen van de aanvrager verlangen dat hij aantoont over de nodige taalvaardigheid te beschikken, waarbij zij het evenredigheidsbeginsel in acht nemen, wat met name betekent dat zij geen systematische taaltest mogen opleggen.

2. Ongewijzigd."

***

3.1.7. Administratieve samenwerking en uitvoeringsbevoegdheden

Amendement 116 vervangt in artikel 52 "bevoegde autoriteiten" van de lidstaten door "bevoegde instellingen". Deze wijziging is aanvaardbaar zolang de term "instelling" ook organen met bevoegdheden op het gebied van opleiding en/of de erkenning van beroepskwalificaties omvat. Er moet dus een nieuwe overweging 23 bis worden opgenomen om dit nader te preciseren: "(23 bis) In deze richtlijn wordt onder "bevoegde instelling" verstaan elk orgaan waaraan bevoegdheid is verleend, met name voor de afgifte of ontvangst van opleidingstitels en andere documenten of informatie, alsmede voor de ontvangst van aanvragen en het nemen van de in deze richtlijn bedoelde besluiten."

Ter wille van de samenhang moeten alle relevante bepalingen van het voorstel dienovereenkomstig worden aangepast.

Bovendien worden de bevoegdheden die in het voorstel aan de contactpunten zijn toegekend (informatie en hulp aan de burgers) overgeheveld naar de "bevoegde instellingen". De contactpunten zijn bedoeld om het voor burgers gemakkelijker te maken informatie over de erkenning van beroepskwalificaties te verkrijgen. Ze moeten dan ook in elke lidstaat duidelijk herkenbaar zijn. Overheveling van hun bevoegdheden naar de "bevoegde instellingen" beantwoordt niet aan dit duidelijkheidscriterium en ontneemt deze bepaling haar nuttig effect. Dit wijzigingsvoorstel is dus niet aanvaardbaar.

"Artikel 52 Bevoegde instellingen

1. De bevoegde instellingen van de ontvangende lidstaat en de lidstaat van oorsprong werken nauw samen en verlenen elkaar wederzijds bijstand bij de toepassing van deze richtlijn. Zij zien toe op de vertrouwelijkheid van de door hen uitgewisselde informatie.

2. Elke lidstaat wijst uiterlijk bij het aflopen van de in artikel 58 vastgestelde termijn de bevoegde instellingen aan die gemachtigd zijn de opleidingstitels en andere documenten of informatie te verstrekken of te ontvangen, alsmede die welke gemachtigd zijn de aanvragen te ontvangen en de in deze richtlijn bedoelde besluiten te nemen, en stellen de andere lidstaten en de Commissie onverwijld hiervan in kennis.

3. Elke lidstaat wijst een coördinator voor de werkzaamheden van de in lid 1 bedoelde instellingen aan en stelt de andere lidstaten en de Commissie hiervan in kennis.

De coördinator heeft de volgende taken:

a) bevordering van een uniforme toepassing van deze richtlijn;

b) bijeenbrenging van alle informatie die voor de toepassing van deze richtlijn van nut is, met name informatie over de toegangsvoorwaarden voor gereglementeerde beroepen in de lidstaten.

Voor de uitvoering van de in de tweede alinea, onder b), bedoelde taak kan de coördinator een beroep doen op de in artikel 53 bedoelde contactpunten."

***

Amendement 26 voegt een nieuwe overweging toe betreffende de publicatie van de adressen van de contactpunten op een website van de Commissie om de transparantie van het stelsel te waarborgen. Door dit amendement zal de transparantie inderdaad worden vergroot. De Commissie kan echter wel de gegevens waarover zij beschikt verstrekken en is daartoe ook bereid, maar zij kan niet garanderen dat de adressen steeds zijn bijgewerkt, aangezien zij daarvoor afhankelijk is van de informatie die de lidstaten haar verstrekken. De voorkeur gaat dan ook uit naar een algemenere formulering waarin naar de transparantie wordt verwezen. "(23 ter) Door de totstandbrenging van een netwerk van contactpunten die de burgers in de lidstaten informatie verstrekken en hulp bieden, zal de transparantie van het stelsel van erkenning worden gewaarborgd. De contactpunten verstrekken aan burgers op verzoek en aan de Commissie alle informatie en adressen die voor de erkenningsprocedure van nut zijn."

***

Amendement 181 betreft de rol van de beroepsverenigingen bij de uitvoering van de richtlijn bij beroepen waarvan de minimumopleidingseisen zijn gecoördineerd. In het kader van de uitvoering van het stelsel van erkenning wil de Commissie meer in het algemeen een flexibele methode voor het overleg met de betrokken beroepsverenigingen en academische organisaties invoeren. Dit valt niet rechtstreeks onder de richtlijn, maar de Commissie is bereid dit in een verklaring aan te geven.

***

3.1.8. Overige bepalingen

Amendement 29 verduidelijkt dat administratieve tekortkomingen die te wijten zijn aan de lidstaat geen rechtvaardiging zijn voor een te late omzetting van de richtlijn. Deze toevoeging betreft een grondbeginsel van het Gemeenschapsrecht. Het kan nuttig zijn dit beginsel te verduidelijken. Overweging "(27) Er moet een passende procedure komen voor de vaststelling van tijdelijke maatregelen voor het geval dat de toepassing van deze richtlijn in een lidstaat grote problemen oplevert. Administratieve tekortkomingen die te wijten zijn aan de lidstaat mogen geen rechtvaardiging zijn voor vertragingen bij de omzetting van de richtlijn in nationaal recht."

3.2. Door de Commissie verworpen amendementen (amendementen 1, 2, 14, 30, 35, 37, 38, 41, 6, 4, 45, 50, 36, 145, 13, 218, 57, 59, 60, 7, 10, 214, 64, 126, 153, 128, 75, 77, 155, 15, 16, 179, 156, 127, 132, 178/rev. 2, 133, 215, 158, 157, 134, 135, 92, 19, 98, 18, 104, 163, 212, 112, 113, 115, 117, 118, 119, 120, 27, 180, 182, 83, 183, 122, 23, 188, 186, 187, 25, 168, 123, 124)

De Commissie verwerpt 70 van de 125 door het Parlement ingediende amendementen.

3.2.1. Algemene bepalingen

Amendement 1 voegt in een aanhaling een verwijzing in naar artikel 152 van het EG-Verdrag, dat een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid beoogt. Amendement 2 voegt in een overweging een verwijzing in naar de artikelen 152 en 153 van het EG-Verdrag, die een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en een hoog niveau van consumentenbescherming beogen. Verwijzingen naar de artikelen 152 en 153 als zodanig zijn uit juridisch oogpunt misplaatst omdat de artikelen 47 en 152 van het Verdrag verschillende doeleinden hebben. Bovendien verwijst overweging 31 al naar de maatregelen die nodig zijn om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen.

Amendement 14 voegt in een overweging een verwijzing in naar initiatieven ter harmonisatie van de nationale wetgevingen voor onderwijs en opleiding (procedures van Bologna en Brugge) en moedigt inspanningen op dit gebied aan. De Commissie verwerpt dit amendement daar het geen verband houdt met de tekst van de richtlijn.

Amendement 30 preciseert in een overweging dat het leren van talen op jonge leeftijd met het oog op de mobiliteit in Europa moet worden aangemoedigd. De Commissie is het daarmee wel eens, maar ziet geen direct verband met de erkenning van beroepskwalificaties.

***

Amendement 35 sluit in artikel 2, lid 2 bis, het beroep van notaris van het toepassingsgebied van de richtlijn uit. De Commissie verwerpt dit amendement. Artikel 45 van het EG-Verdrag, waarnaar overweging 31 verwijst, voorziet in een afwijking van de beginselen van vrijheid van vestiging en van dienstverrichting voor werkzaamheden die een rechtstreekse en specifieke deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden. Volgens vaste rechtspraak geldt deze afwijking voor specifieke werkzaamheden en niet voor een beroep in zijn geheel. Bovendien verdient het geen aanbeveling de interpretatie van het Verdrag vast te leggen door afwijkingen vast te stellen voor bepaalde werkzaamheden, waarvan de organisatie in de lidstaten ook niet altijd vastligt.

Amendement 36 voegt een artikel 2 bis in om het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden tot onderdanen van derde landen. Dit amendement wordt om juridische redenen verworpen. Het hoofdstuk van het EG-Verdrag over het vrije verkeer van personen, dat de rechtsgrond van de voorgestelde richtlijn vormt, staat niet toe de richtlijn tot onderdanen van derde landen uit te breiden. Dit kan alleen met een apart rechtsinstrument op grond van het hoofdstuk over justitie en binnenlandse zaken van het Verdrag, waarvoor een andere wetgevingsprocedure geldt. Er is wel een oplossing gevonden voor bepaalde categorieën onderdanen van derde landen en de diensten van de Commissie bekijken momenteel hoe de richtlijn op een gepaste manier kan worden uitgebreid tot onderdanen van derde landen.

***

Amendement 37 voegt in artikel 3 een definitie van "vrij beroep" in. De Commissie verwerpt dit amendement, daar het een definitie invoegt voor een begrip dat niet relevant is voor de toepassing van de richtlijn en in geen enkele bepaling ervan voorkomt. Als het toepassingsgebied van de richtlijn tot vrije beroepen wordt beperkt, worden zeer veel beroepen bovendien niet door het afgeleid recht bestreken, wat een achteruitgang is tegenover de huidige situatie.

***

Amendement 38 preciseert dat de gelijkstelling van een in een derde land afgegeven opleidingstitel aan een communautaire titel na drie jaar beroepservaring in de eerste lidstaat die de titel heeft erkend, niet uitsluit dat wordt gecontroleerd of de titel gelijkwaardig is en dat compenserende maatregelen worden getroffen. De gelijkstelling heeft tot gevolg dat de houder van een in een derde land afgegeven diploma die voldoet aan de voorwaarden in artikel 3, lid 3, zich op de richtlijn kan beroepen. Het amendement is overbodig, daar de richtlijn de ontvangende lidstaat al toestaat compenserende maatregelen te nemen. Het voorstel bereikt het doel van dit amendement dus al.

***

Amendement 41 bepaalt in artikel 4, lid 3, dat als de aanvrager gekwalificeerd is voor een beroep dat in de ontvangende lidstaat een autonome werkzaamheid is van een beroep waaronder meer werkzaamheden vallen, en dit verschil niet met een compenserende maatregel kan worden overbrugd, de aanvrager in de ontvangende lidstaat alleen gedeeltelijk toegang tot het beroep krijgt. Volgens het voorstel van de Commissie moet de ontvangende lidstaat in dat geval ten minste een gedeeltelijke toegang tot het beroep toestaan, zonder uit te sluiten dat de aanvrager voor een volledige toegang kiest door bijvoorbeeld een specifieke aanvullende opleiding te volgen. De uitsluiting van de mogelijkheid van volledige toegang tot een beroep in de ontvangende lidstaat lijkt een onevenredige beperking en wordt verworpen.

***

3.2.2. Vrij verrichten van diensten

Amendement 6 voegt in een overweging een verwijzing in naar de maatregelen, met name inzake beroepskwalificaties, die aan dienstverrichters worden opgelegd en naar de eis dat deze maatregelen niet-discriminerend worden toegepast, ingegeven zijn door dwingende redenen van algemeen belang, geschikt zijn om het beoogde doel te bereiken en evenredig zijn. De verwijzing naar maatregelen inzake beroepskwalificaties is onverenigbaar met het beginsel van dienstverrichting onder de beroepstitel van de lidstaat van oorsprong zonder controle van de beroepskwalificaties. Het amendement wil de regels voor het verrichten van diensten afstemmen op die voor vestiging, wat niet strookt met het doel het verrichten van diensten te vergemakkelijken.

***

De amendementen 4 en 45 schrappen in overweging 5 en artikel 5, lid 2, de verwijzing naar een tijdscriterium voor de definitie van het begrip dienstverrichting. Het voorgestelde criterium van 16 weken dient om het onderscheid tussen dienstverrichting en vestiging te vergemakkelijken en zo het begrip dienstverrichting te verduidelijken. Het is niet aanvaardbaar op de huidige criteria van de rechtspraak af te gaan, daar die kunnen veranderen.

***

Amendement 50 vervangt in artikel 7 de verplichting het contactpunt van de lidstaat van vestiging op de hoogte te stellen door de verplichting de bevoegde instellingen van de lidstaat van vestiging en de ontvangende lidstaat op de hoogte te stellen. Het voert voor de bevoegde instelling van de lidstaat van herkomst ook de verplichting in om de bevoegde instelling in de ontvangende lidstaat systematisch op de hoogte te houden. Volgens de Commissie is de rol van het contactpunt als één loket essentieel voor de beoogde gemakkelijkere dienstverrichting. Bovendien is het logisch uit te gaan van het contactpunt van de lidstaat van vestiging, daar de dienstverrichter hiermee de nauwste band heeft. Om het systeem niet te overbelasten mag tussen de contactpunten van de lidstaten alleen op verzoek informatie worden uitgewisseld, wat later voor bepaalde situaties met een bijzonder belang kan worden veralgemeend.

***

Volgens dezelfde redenering als voor amendement 36 (zie boven) schrapt amendement 145 in artikel 8, lid 1, de verwijzing naar een bewijsstuk waaruit de nationaliteit van de aanvrager blijkt. Dit amendement wordt om de genoemde juridische redenen verworpen.

***

3.2.3. Vrijheid van vestiging Algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels

Amendement 13 beperkt in een overweging de subsidiaire toepassing van het algemeen stelsel tot gevallen waarin niet is voldaan aan de minimumopleidingseisen voor beroepen die onder een specifieke regeling vallen. De Commissie verwerpt dit amendement daar het niet-automatische erkenning van opleidingstitels voor werkzaamheden die momenteel onder Richtlijn 1999/42/EG vallen uitsluit, wat een achteruitgang is tegenover de huidige situatie (artikel 3 van die richtlijn).

***

Amendement 218 voegt aan artikel 11 toe dat de Commissie het in dat artikel gedefinieerde stelsel van kwalificatieniveaus vijf jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn evalueert, dat de Commissie voorstellen voor een stelsel van studiepunten en credits op basis van de kwaliteit van de opleiding in de lidstaten indient mochten duidelijke verschillen tussen de lidstaten worden vastgesteld, en dat het comitologiecomité toeziet op de toekenning van punten aan de opleidingen. De Commissie verwerpt dit amendement. Het beoogde stelsel van studiepunten en credits houdt meer verband met een harmonisatie van de nationale opleidingsstelsels, die onder de bevoegdheid van de lidstaten valt en door andere, voor academische erkenning bevoegde organen wordt behandeld. De Commissie kan overeenkomstig haar initiatiefrecht wel andere wijzigingen voorstellen als ze dat nodig vindt.

***

Amendement 57 betreft artikel 11, en met name het geval dat in de ontvangende lidstaat een hoger kwalificatieniveau dan dat van de aanvrager vereist is. Het bepaalt dat een beroepsbeoefenaar alleen recht op erkenning heeft als het in de lidstaat van oorsprong vereiste opleidingsniveau is verhoogd en hij op grond van zijn lagere opleidingsniveau toegang tot het beroep in die lidstaat had. Dit amendement moet worden gezien in het licht van amendement 60 en zet een belangrijk aspect van het acquis weer op de helling. Het kan om de voor amendement 60 uiteengezette redenen niet worden aanvaard.

***

Amendement 59 preciseert in een artikel 12 bis dat als in een lidstaat een opleidingstitel van een bepaald niveau plus beroepservaring wettelijk met het kwalificatieniveau onmiddellijk daarboven wordt gelijkgesteld, voor de erkenning van dat laatste niveau wordt uitgegaan. Dit amendement wordt verworpen omwille van de samenhang van het algemeen stelsel van erkenning. De in artikel 11 van het voorstel vastgestelde kwalificatieniveaus gaan uit van de academische opleiding van de beroepsbeoefenaar en geven de grenzen van het beginsel van erkenning in het algemeen stelsel aan: momenteel geldt dit beginsel niet als de opleiding van de aanvrager meer dan een niveau lager is dan de in de ontvangende lidstaat vereiste opleiding. Andere kwalificaties, zoals beroepservaring, worden niet voor deze regel meegenomen, maar achteraf in aanmerking genomen, namelijk wanneer wordt bepaald of compenserende maatregelen nodig zijn.

***

Amendement 60 schrapt in artikel 13 het recht op erkenning als de opleidingstitel van de aanvrager overeenkomt met het niveau dat onmiddellijk onder het door de ontvangende lidstaat vereiste niveau ligt. Dit deel van het amendement zet het acquis van de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG weer op de helling. Deze richtlijnen gaan bij gebrek aan geharmoniseerde opleidingseisen uit van een mechanisme van wederzijdse erkenning en een mechanisme ter compensatie van eventuele wezenlijke verschillen tussen nationale stelsels. Het amendement leidt tot een belangrijke reductie van de migratiekansen voor gekwalificeerde beroepsbeoefenaren en kan daarom niet worden aanvaard. Bovendien voert het voor de aanvrager de verplichting in de sociale bijdragen in de ontvangende lidstaat te betalen. De naleving van de verplichtingen in de ontvangende lidstaat komt aan de orde in overweging 3 van het voorstel. De voorgestelde richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties is geen geschikt rechtsinstrument voor specifieke bepalingen over bepaalde verplichtingen die in de lidstaten kunnen gelden. Zulke bepalingen druisen bovendien in tegen de communautaire wetgeving over de sociale zekerheid.

***

Amendement 7 schrapt de woorden "of een deel daarvan" en beperkt daardoor de draagwijdte van overweging 7 tot gevallen waarin de aanvrager al zijn kwalificaties in een andere lidstaat heeft verkregen. Deze benadering druist in tegen het communautaire mobiliteitsbeleid voor studenten en is een achteruitgang tegenover de huidige situatie. Iemand die slechts een deel van zijn opleiding in een andere lidstaat heeft genoten, kan zich immers toch op de richtlijn beroepen mits hij zijn afsluitende beroepskwalificatie niet heeft behaald in de lidstaat waar hij zijn beroep wil uitoefenen.

Amendement 10 beperkt in een overweging de toepassing van de richtlijn tot personen die daadwerkelijk hebben gewoond in de lidstaat die de beroepskwalificatie heeft verleend. Dit amendement kan niet worden aanvaard, daar het inhoudt dat iemand die een titel van een opleiding op afstand of een via franchising verleende titel heeft behaald zonder de lidstaat waar hij het beroep wil uitoefenen te verlaten, zich niet op de richtlijn kan beroepen. Met deze interpretatie kan niet worden ingestemd, daar de woonplaats geen verband houdt met de "nationaliteit" van de kwalificatie, waar alles om draait. Dat een opleiding van dit type wordt gevolgd, betekent niet dat de nationale regels zijn omzeild.

Amendement 214 geeft de ontvangende lidstaat bij artikel 13, lid 2 quater, het recht de kwaliteit van het op zijn grondgebied via franchising verstrekte onderwijs te controleren, met name door met het oog op een kwalitatief hoogstaand universitair onderwijs regels hiervoor uit te vaardigen. Dit amendement kan niet worden aanvaard, daar het wegens de autonomie van de lidstaten voor onderwijs en opleiding niet aan de ontvangende lidstaat is om regels vast te stellen voor onderwijs dat onder de bevoegdheid valt van de lidstaat van oorsprong waar de hoofduniversiteit zich bevindt. Wel kan de ontvangende lidstaat nagaan of het volgen van onderwijs op zijn grondgebied in de lidstaat van oorsprong dezelfde rechten geeft als wanneer dat onderwijs op het grondgebied van de lidstaat van oorsprong wordt gevolgd. Deze controle is van een volstrekt andere strekking dan de controle die wordt bedoeld in overweging 7 bis, die in het licht van de amendementen 8, 62 en 63 opnieuw is geformuleerd.

***

Amendement 64 betreft artikel 14, lid 1, onder c), van het voorstel, dat stelt dat de ontvangende lidstaat van de aanvrager kan eisen dat hij een aanpassingsstage doorloopt of een proeve van bekwaamheid aflegt als zijn beroep volgens de regels van de ontvangende lidstaat werkzaamheden omvat die niet bestaan in het overeenkomstige beroep in de lidstaat van oorsprong en dit verschil gekenmerkt wordt door een wezenlijk verschil qua opleiding. Het amendement beperkt deze bepaling tot in de lidstaat van oorsprong gereglementeerde beroepen. Deze beperking strookt niet met het algemeen stelsel van erkenning, dat ook geldt wanneer het beroep in de lidstaat van oorsprong van de aanvrager niet gereglementeerd is. Dit geval wordt uitdrukkelijk genoemd in artikel 13, lid 2, van het voorstel (dat hiervoor de regeling van de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG overneemt).

***

Amendement 126 voegt in bijlage II het beroep "gids" toe voor Griekenland. Daar het voorstel bijlage II, die niet meer volledig is, definitief vastlegt, is zo'n toevoeging niet nodig om een opleiding met een bijzondere structuur van niveau 3 gelijk te stellen met een opleiding van niveau 4.

***

3.2.4. Vrijheid van vestiging Erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen

De amendementen 153 en 128 nemen in artikel 20 het beginsel van de automatische erkenning voor het beroep van psychotherapeut op en voegen een bijlage V bis toe met de vereiste kennis en bekwaamheid, de minimumopleidingseisen met inbegrip van het studieprogramma, de werkzaamheden en de opleidingstitels. De vaststelling van minimumopleidingseisen voor een beroep vergemakkelijkt de automatische erkenning van de titels ervoor. De voorwaarden voor automatische erkenning van psychotherapeuten (consensus onder de lidstaten, steun bij de beroepsbeoefenaren en toegevoegde waarde voor het vrije verkeer van beroepsbeoefenaren) zijn echter niet alle vervuld. Deze amendementen worden daarom niet aanvaard.

***

Amendement 75 breidt de kennisgeving van de automatisch erkende titels in artikel 20, lid 6, uit tot de overige lidstaten; de Commissie stelde alleen een kennisgeving aan de Commissie voor. Er wordt verder voorgesteld dat de Commissie hiervan drie maanden na de kennisgeving door de lidstaat mededeling doet. Deze extra verplichtingen maken de richtlijn onnodig belastend. De voorgestelde regeling is ingesteld bij Richtlijn 2001/19/EG en, voorzover de Commissie bekend, zonder problemen toegepast.

Amendement 77 betreft gevallen waarin de Commissie of een lidstaat twijfelt of een automatisch erkende titel aan de minimumopleidingseisen voldoet. Het amendement bestrijkt alle beroepen in kwestie, op dat van huisarts na. In die gevallen wordt overeenkomstig artikel 20, lid 6 bis, het comitologiecomité om advies wordt gevraagd. Als dit comité vindt dat de titel aan de minimumopleidingseisen voldoet, wordt de titel binnen drie maanden na de indiening van het advies, of bij afloop van de termijn hiervoor, gepubliceerd. Hij wordt niet gepubliceerd als de lidstaat van afgifte de mededeling naar aanleiding van het advies van het comité wijzigt, het comité vindt dat niet aan de minimumopleidingseisen is voldaan of een inbreukprocedure is ingeleid. Dit systeem is in de uitgebreide Unie buitensporig omslachtig. Voor het beoogde doel volstaat de voorgestelde kennisgeving. Bovendien voorziet het Verdrag in artikel 226 in slechts één procedure om na te gaan of nationale regels met het communautaire recht stroken.

***

Amendement 155 schrapt in artikel 23, lid 6, de toepassing van de comitéprocedure voor de wijziging van de minimumduur van specialistenopleidingen. Met de comitéprocedure kan deze minimumduur eenvoudiger en flexibeler worden gewijzigd. De schrapping ervan gaat in tegen een van de essentiële doelstellingen van het voorstel en is een achteruitgang ten opzichte van het huidige communautaire recht.

***

Amendement 15 schrapt de overweging waarin het verschil tussen de beroepswerkzaamheden van basisartsen, specialisten en huisartsen wordt toegelicht. Deze overweging is essentieel om de bepalingen terzake te interpreteren en bevordert het in de praktijk nodige inzicht in het onderlinge verband tussen de beroepswerkzaamheden van artsen.

De amendementen 16 en 179 en 156 beogen, in een overweging voor de eerste twee en in artikel 24, lid 2, voor het derde, een vergemakkelijking van de automatische erkenning van niet alleen de medische specialismen die in alle lidstaten bestaan en verplicht zijn, maar ook die welke slechts in een beperkt aantal lidstaten voorkomen. De amendementen 127, 132, 178/rev. 2, 133 en 215 nemen, in overeenstemming met amendement 156, de lijst van in meer lidstaten bestaande specialismen op in punt 5.1.4 bis van bijlage V over de automatische erkenning, schrappen deze lijst in de bijlage over verworven rechten, en werken daarnaast de lijst van in meer lidstaten bestaande specialismen bij. Een van de beleidsdoelstellingen van het voorstel is de automatische erkenning voor specialisten te beperken tot in alle lidstaten bestaande specialismen; de overige specialismen vallen onder het algemeen stelsel van erkenning. De door de amendementen ingevoerde wijzigingen houden een automatische erkenning in van de in meer lidstaten bestaande specialismen en zijn daarom niet aanvaardbaar.

Amendement 158 wijzigt in artikel 25 over de verworven rechten van specialisten de verwijzing naar de bijlagen over in meer lidstaten bestaande specialismen. Deze wijziging hangt samen met de hierboven genoemde amendementen en is niet aanvaardbaar. Daar de automatische erkenning van in meer lidstaten bestaande specialismen niet kan worden aanvaard, is een wijziging van het stelsel van verworven rechten voor medische specialismen die niet meer onder de automatische erkenning vallen niet wenselijk. Bovendien is de voorgestelde wijziging van het stelsel technisch niet aanvaardbaar.

Amendement 157 voegt aan artikel 24 een bepaling toe over de aanstelling door de Commissie van het meest representatieve Europese beroepsorgaan van artsen als verplichte deelnemer aan de procedure. Met het oog op de opname van nieuwe specialismen in de lijst van automatisch erkende medische specialismen heeft dit orgaan initiatiefrecht in de procedure voor de publicatie van specialismen en stelt het de Commissie van alle daarvoor nodige gegevens in kennis. De voorstellen van dit orgaan maken deel uit van de comitéprocedure. Ten slotte bepaalt het amendement dat de gemeenschappelijke platformen niet van toepassing zijn op gemeenschappelijke specialismen. Dit amendement kan niet worden aanvaard, daar het de uitvoerende bevoegdheid van de Commissie inzake de vaststelling en wijziging van de minimumduur van specialistenopleidingen op de helling zet. Bovendien is het niet terecht niet automatisch erkende specialistenopleidingen van de toepassing van de gemeenschappelijke platformen uit te sluiten, daar deze bepaling zonder uitzondering voor het hele algemeen stelsel geldt.

***

De amendementen 134 en 135 voegen in punt 5.3.3 bis van bijlage V over de automatische erkenning de lijst van in meer lidstaten bestaande tandheelkundige specialismen in, schrappen deze lijst in de bijlage over verworven rechten en actualiseren de lijst. Deze amendementen worden verworpen om dezelfde redenen die voor de in meer lidstaten bestaande medische specialismen zijn genoemd. De richtlijn bevat bovendien geen enkele materieelrechtelijke bepaling die het beginsel van automatische erkenning voor tandheelkundige specialismen vaststelt.

***

Amendement 92 voorziet in artikel 35 in externe controle van de instellingen voor diergeneeskundige opleiding om na te gaan of ze voldoen aan de minimumopleidingseisen terzake. De resultaten hiervan worden doorgegeven aan het in artikel 54 bedoelde comité. Dit amendement kan niet worden aanvaard, daar het Verdrag in artikel 226 in slechts één procedure voorziet om na te gaan of nationale regels met het communautaire recht stroken.

***

De amendementen 19 en 98 voegen in een overweging en in artikel 40, lid 1 ter, voor de Commissie de verplichting in om ziekenhuisfarmacie als specialisme voor te stellen. De beleidsdoelstelling van het voorstel is het stelsel van erkenning van specialismen voor beroepen met gecoördineerde minimumopleidingseisen te vereenvoudigen en te verduidelijken. Het voorstel beperkt de erkenning van medische en tandheelkundige specialismen dan ook tot in alle lidstaten bestaande specialismen. Dit amendement druist tegen deze doelstelling in. Bovendien moet de indiening van zo'n voorstel door de Commissie in het kader van haar initiatiefrecht stoelen op een effectbeoordeling.

Amendement 18 en de amendementen 104, 162 (zie boven) en 163 voegen, respectievelijk in een overweging en in artikel 41, opnieuw de thans geldende afwijking van de automatische erkenning van de titels van apothekers voor nieuwe apotheken in. Amendement 104 verwijst bovendien naar de bevoegdheid van de lidstaten voor het verlenen van vergunningen om een apotheek te openen. Deze amendementen worden verworpen daar de richtlijn niet aan de bevoegdheid van de lidstaten tornt en de voorgestelde maatregel de bevordering van het vrije verkeer van apothekers beoogt. Bovendien is de momenteel geldende overeenkomstige bepaling als tijdelijke maatregel bedoeld.

***

Amendement 212 bepaalt in artikel 45 bis dat de Commissie voorstellen kan opstellen wanneer een Europese beroepsorganisatie in de zin van artikel 15 van de richtlijn (gemeenschappelijke platformen) verzoekt om specifieke regels voor de erkenning van beroepskwalificaties op basis van gecoördineerde minimumopleidingseisen. Wijziging van de richtlijn om de toepassing van het beginsel van automatische erkenning uit te breiden tot nieuwe beroepen is in het kader van het initiatiefrecht van de Commissie altijd nog mogelijk en moet stoelen op een effectbeoordeling.

***

3.2.5. Vrijheid van vestiging Gemeenschappelijke bepalingen inzake vestiging

Amendement 112 schrapt in artikel 48 de regels voor het voeren van de beroepstitel wanneer de toegang tot dat beroep is beperkt. Dit is niet aanvaardbaar, daar de beroepstitel in dat geval vergezeld moet gaan van een passende vermelding om verwarring te voorkomen.

***

Amendement 113 bepaalt in artikel 48 dat als in de ontvangende lidstaat een beroepsstage wordt verlangd voor beroepen die op basis van gecoördineerde minimumopleidingseisen automatisch worden erkend, de verklaringen van de lidstaten over de beroepservaring worden erkend. Voor architecten voorziet het amendement in de erkenning van de volgens specifieke eisen voor de Fachhochschulen afgegeven certificaten. Dit amendement wordt niet aanvaard, daar deze procedureprecisering indruist tegen het beginsel van automatische erkenning van titels, behalve voor apothekers, voor wie deze afwijking uitdrukkelijk is vastgesteld. Voor beroepen met gecoördineerde minimumopleidingseisen voorziet het voorstel van de Commissie in automatische erkenning van de titels van in de lidstaat van oorsprong volledig gekwalificeerde beroepsbeoefenaren, ongeacht of ze een stage hebben doorlopen of beroepservaring hebben en of die ervaring in de ontvangende lidstaat vereist is.

***

3.2.6. Wijze van uitoefening van het beroep

Amendement 115 beperkt in artikel 51 de bepaling dat een lidstaat van de aanvrager geen stage of beroepservaring mag eisen om bij een ziektekostenverzekering te worden gecontracteerd, met name voor verloskundigen en apothekers, tot de in de richtlijn bedoelde beroepswerkzaamheden. Dit is niet aanvaardbaar, daar de lidstaten bevoegd zijn voor de reglementering van de beroepen op hun grondgebied en voor de afbakening van de werkzaamheden die hieronder vallen. Bovendien is de lijst van werkzaamheden voor de beroepen in kwestie slechts een minimumverplichting.

***

3.2.7. Administratieve samenwerking en uitvoeringsbevoegdheid

Amendement 117 vervangt in artikel 52 de term "bevoegde instanties" door "bevoegde beroepsordes of soortgelijke instellingen". Dit is niet aanvaardbaar, daar de beroepsordes en soortgelijke bevoegde instellingen niet alle gereglementeerde beroepen dekken en hun status overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel per lidstaat kan verschillen. Bovendien is de rol van de bevoegde instellingen in de meeste lidstaten niet dezelfde als die van de beroepsordes. Daarentegen wordt de term "bevoegde instellingen", aanvankelijk voorgesteld in amendement 116, wel aanvaard (zie boven).

***

Amendement 118 schrapt artikel 53 over de contactpunten. De voor de contactpunten voorgestelde taken, voorlichting en ondersteuning van de burgers, worden overgedragen aan de "bevoegde instellingen" (amendement 116) of de "beroepsordes en soortgelijke bevoegde instellingen" (amendement 117) (zie boven). De contactpunten dienen om het voor burgers gemakkelijker te maken informatie over de erkenning van beroepskwalificaties te krijgen. Ze moeten dan ook in elke lidstaat duidelijk herkenbaar zijn. Overheveling van hun bevoegdheden naar de "bevoegde instellingen" beantwoordt niet aan dit duidelijkheidscriterium en ontneemt deze bepaling haar nuttig effect.

***

De amendementen 119 en 120 wijzigen artikel 54 over het comité voor de erkenning van beroepskwalificaties. Ze richten twee comitologiecomités op, een voor beroepen die onder het algemeen stelsel vallen en een voor beroepen die automatisch worden erkend op basis van minimumopleidingseisen. Ook bepalen ze dat deskundigen van elk beroep als waarnemer aan de vergaderingen van de comités deelnemen, zodat een beroep kan worden gedaan op hun deskundigheid. De amendementen 27 en 180 nemen in een overweging de oprichting van twee comitologiecomités over en verwijzen naar de vertegenwoordiging van de beroepen en de sociale partners in het comitologiecomité. Ten slotte stelt amendement 182 in een overweging dat voor specifieke kwesties subcomités moeten worden opgericht. Deze wijzigingen zijn niet aanvaardbaar, daar ze het voorgestelde systeem omslachtiger maken. Het comitologiecomité bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten die per vergadering worden aangesteld, wat hun deskundigheid op het gebied in kwestie waarborgt. Dit is eenvoudiger dan twee parallelle structuren met beperkte bevoegdheden en bereikt het beoogde doel zonder nodeloze bureaucratie. Bovendien houdt het amendement geen rekening met de bevoegdheid van het comitologiecomité voor werkzaamheden die onder de automatische erkenning van beroepservaring vallen, waarvoor geen enkel comité wordt opgericht. Ten slotte horen de aanwezigheid van waarnemers en deskundigen en de oprichting van subcomités te worden geregeld in de interne procedureregels van het comité en niet in een richtlijn, die beperkt moet blijven tot het bij Besluit 1999/468 van de Raad vastgestelde kader.

***

Amendement 83 richt in artikel 23 bis een groep van deskundigen uit de lidstaten op om bij te dragen tot de uitvoering van de richtlijn en bepaalt dat voor het overleg met de Europese beroepsorganisaties en de onderwijsinstellingen een flexibele methode moet worden opgesteld. De Commissie is beide initiatieven gunstig gezind, maar de richtlijn is hiervoor geen geschikt rechtsinstrument. De deskundigengroep moet worden opgericht bij een besluit van de Commissie, waarbij in de overwegingen eventueel de regels voor de flexibele overlegmethode aan de orde kunnen komen. Deze benadering is al in de nieuwe overweging 23 bis opgenomen.

***

Amendement 183 bespreekt in een overweging, overeenkomstig de procedures van Bologna en Brugge, de oprichting van een Europees beroepenforum bestaande uit vertegenwoordigers van de Commissie, de beroepsorganisaties, de sociale partners en "verdere instellingen op onderwijsgebied" om het comitologiecomité te adviseren en zowel voor gereglementeerde als niet-gereglementeerde beroepen een communautair kader voor de erkenning van kwalificaties te ontwikkelen. Deze structuur lijkt buitensporig complex voor de technische taken van het forum, die al worden uitgevoerd door de Commissie, bijgestaan door een deskundigengroep. Een partnerschap met de particuliere sector, zoals voorgesteld in overweging 25 bis, is een flexibeler oplossing. Bovendien vallen niet-gereglementeerde beroepen niet onder deze richtlijn. Ten slotte beantwoordt niets in de tekst van de richtlijn aan deze overweging.

***

3.2.8. Overige bepalingen

Amendement 122 preciseert in artikel 55 dat in het verslag van de lidstaten over de omzetting van de richtlijn voorstellen voor de uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn en de opname van nieuwe beroepsgroepen moeten worden opgenomen. Dit amendement is niet aanvaardbaar, daar het voorstel alle gereglementeerde beroepen bestrijkt en het toepassingsgebied dus niet verder kan worden uitgebreid. Een wijziging van de richtlijn ter uitbreiding van de toepassing van automatische erkenning tot nieuwe beroepen is bovendien steeds mogelijk in het kader van het initiatiefrecht van de Commissie en moet steunen op een effectbeoordeling.

Amendement 23 betreft eveneens, in een overweging, de uitbreiding van automatische erkenning op basis van gecoördineerde minimumopleidingseisen tot andere beroepen. Om de genoemde redenen is dit amendement niet aanvaardbaar.

Amendement 188 stelt in een overweging voor dat de beroepsorganisaties die niet onder de richtlijn vallen (dat wil zeggen niet onder een specifiek deel van de richtlijn vallen) een gemeenschappelijk platform vaststellen dat als basis voor latere opname in de richtlijn (dat wil zeggen in titel III, hoofdstuk III) kan dienen. De Commissie verwerpt dit amendement. Ten eerste bestrijkt het voorstel alle beroepen die niet onder een specifieke richtlijn vallen en bovendien is het niet aan de communautaire wetgever om beroepsorganisaties ertoe aan te zetten een platform vast te stellen, maar moet hij zich beperken tot de vaststelling van het rechtskader daarvoor. Ten slotte dienen de platformen niet noodzakelijk voor de harmonisatie van minimumopleidingseisen.

***

De amendementen 186 en 187 bepalen, in een overweging en in artikel 55, dat de Commissie een wetgevingsvoorstel moet indienen tot invoering van een Europese beroepskaart met gegevens over de kwalificaties en de beroepservaring van de houder en over de strafmaatregelen die tegen hem zijn genomen, wat de mobiliteit van de beroepsbeoefenaren moet bevorderen. Deze maatregel, die verenigbaar moet zijn met de communautaire wetgeving over de bescherming van persoonsgegevens, kan altijd nog worden genomen in het kader van het initiatiefrecht van de Commissie en moet stoelen op een effectbeoordeling.

***

Amendement 25 neemt in een overweging op dat vertegenwoordigers van de belanghebbende beroepen moeten worden betrokken bij de samenwerking tussen de lidstaten onderling en bij die tussen de lidstaten en de Commissie om de uitvoering van de richtlijn te vergemakkelijken. Dit is niet aanvaardbaar. De uitvoering van de richtlijn komt toe aan de lidstaten en aan de Commissie, ingevolge haar uitvoerende bevoegdheden. De rol van de beroepsorganisaties bij de uitvoering van de richtlijn moet nationaal door de lidstaten worden geregeld, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, en niet door de Commissie.

***

De amendementen 168 en 123 bepalen dat de afwijkingsclausule in artikel 56 van het voorstel alleen kan worden toegepast na raadpleging van de betrokken beroepsgroep via de comité- of de medebeslissingsprocedure, afhankelijk van het geval. Als de Commissie vindt dat de problemen niet aanzienlijk of niet-bestaand zijn, moet ze dat motiveren. Dit is niet aanvaardbaar, daar de uitvoering van de richtlijn toekomt aan de lidstaten en aan de Commissie, ingevolge haar uitvoerende bevoegdheden. Bovendien zijn wetgevingsvoorstellen altijd mogelijk in het kader van het initiatiefrecht van de Commissie. Het is bij de Commissie gangbaar de betrokken beroepsgroepen te raadplegen, maar dit mag geen aanvullende voorwaarde zijn in de comitéprocedure. Amendement 124 preciseert dat compenserende maatregelen kunnen worden opgelegd wanneer de afwijkingsclausule wordt ingeroepen. Die precisering is onnodig en de tekst bakent het toepassingsgebied onduidelijk af. De ongewijzigde afwijkingsclausule bereikt het beoogde doel eenvoudiger.

***

3.3. Gewijzigd voorstel

Overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag wijzigt de Commissie haar voorstel zoals hierboven aangegeven.