Bijlagen bij SEC(2003)364 - Krachtens artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de vaststelling van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de EG

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage B bij het Protocol van Kyoto vermelde partijen die dat protocol hebben geratificeerd". Het gedeelte van het amendement dat betrekking heeft op overeenkomsten met de nieuwe lidstaten is niet overgenomen, aangezien de handel in emissierechten in de nieuwe lidstaten naar verwachting via de omzetting van deze regeling zal plaatsvinden en het niet passend zou zijn nu al te beslissen dat er een koppeling "moet" worden gelegd met een andere nationale regeling van vóór de toetreding die nog moet worden vastgesteld. In het gemeenschappelijke standpunt wordt geaccepteerd dat er alleen koppelingen moeten worden gelegd met in bijlage B van het Protocol van Kyoto vermelde partijen en dit gaat verder in de richting van het tweede deel van het amendement van het Europees Parlement door te stellen dat er "overeenkomsten zouden moeten worden gesloten met de in bijlage B bij het protocol van Kyoto genoemde derde landen die het protocol hebben bekrachtigd" in plaats van "kunnen worden gesloten". Dit creëert een vermoeden ten gunste van de totstandkoming van koppelingen. Bovendien is er een nieuwe overweging (17) ingevoegd waarin wordt benadrukt dat een koppeling tussen de regeling van de Gemeenschap en regelingen voor de handel in emissierechten voor broeikasgassen in derde landen zal leiden tot een hogere kosteneffectiviteit van de verwezenlijking van de communautaire doelstelling voor emissiebeperking.

Herziening: amendement 55 voegt de bepaling toe dat bij de herziening moet worden uitgegaan van de ervaring in de in 2005 beginnende periode van drie jaar. De Commissie heeft geaccepteerd dat zij een verslag zal opstellen door in artikel 30, lid 2, de formulering "stelt op" in te voegen in plaats van "kan opstellen", hetgeen aanvaardbaar is aangezien het initiatiefrecht van de Commissie om passende voorstellen in te dienen behouden blijft door de formulering "zo nodig vergezeld van voorstellen". Dit amendement is, zoals het in het gewijzigde voorstel van de Commissie is overgenomen, in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen.

Elementen voor herziening: amendement 56 bepaalt dat de verhouding tussen de regeling voor de emissiehandel in de EU en de in 2008 beginnende internationale emissiehandel bij de herziening moet worden meegenomen. Dit amendement is in het gewijzigde voorstel van de Commissie overgenomen en als artikel 30, lid 2, onder b), in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen.

Amendement 57 vervangt "geharmoniseerde toewijzingsmethode" door "verdere harmonisatie van de toewijzingsmethode ...". Dit amendement is in het gewijzigde voorstel van de Commissie overgenomen en als artikel 30, lid 2, onder c), in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen. Het is met name relevant omdat in het gemeenschappelijke standpunt nu wordt besloten dat voor de toewijzingsmethode voor de periode met ingang van 2008-2012 een beperkte mate van nationale flexibiliteit wordt toegestaan om emissierechten tegen betaling te verstrekken en omdat al expliciet is bepaald dat er een verdere harmonisatie komt.

Amendement 58 vermeldt als aanvullend element voor herziening de eventuele wijzigingen om de handelsregeling in het licht van de uitbreiding van de EU aan te passen. Dit amendement is door de Commissie overgenomen en als artikel 30, lid 2, onder i), in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen.

Doorzichtigheid: amendement 73 schrijft voor dat de nationale toewijzingsplannen een lijst moeten bevatten met de installaties die in de richtlijn worden opgenomen "en hun vergunningen voor uitstoot" [hetgeen zodanig wordt opgevat dat de aanvankelijk voor elke installatie toegewezen rechten moeten worden gepubliceerd]. Dit amendement bevordert de doorzichtigheid en is in beginsel en gedeeltelijk door de Commissie overgenomen door de vervanging van "en hun vergunningen voor uitstoot" door "en de omvang van de aan elk daarvan verleende rechten". Dit amendement is, zoals het in het gewijzigde voorstel van de Commissie is overgenomen, als punt 10 van bijlage III in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen met als formulering "met de hoeveelheden emissierechten die aan ieder van hen worden toegedacht", hetgeen verduidelijkt dat in het nationale toewijzingsplan wordt vermeld hoe de emissierechten zullen worden toegewezen voordat de beslissing over toewijzing wordt genomen.

Amendement 74 (bijlage IV, Bewaking van de emissie van andere broeikasgassen) vereist dat gestandaardiseerde methodes voor de bewaking van de emissie van andere broeikasgassen dan CO2 "in samenwerking met alle belanghebbenden worden ontwikkeld" en worden goedgekeurd volgens de comitéprocedure. Dit amendement is gedeeltelijk door de Commissie overgenomen, aangezien de voorgestelde tekst "in samenwerking met alle belanghebbenden worden ontwikkeld" is opgenomen maar het woord "gebruikt" in de oorspronkelijke tekst is gehandhaafd, gevolgd door een komma. Dit amendement is, zoals het in het gewijzigde voorstel van de Commissie is overgenomen, in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen.

3.2.2. Door de Commissie overgenomen amendementen die echter niet in het gemeenschappelijke standpunt zijn opgenomen

Alle door de Commissie overgenomen amendementen zijn ook in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen.

3.2.3. Niet door de Commissie overgenomen amendementen van het Parlement die wel door de Raad in het gemeenschappelijke standpunt zijn opgenomen

Toewijzingsmethode: amendement 102 stelt dat zowel voor de periode 2005-2007 als voor de periode 2008-2012 15% moet worden geveild en dat de inkomsten daarvan weer ten goede moeten komen aan de regeling. De Commissie had dit amendement niet overgenomen omdat zij bezwaar heeft tegen veilingen in de eerste periode en rekening wil houden met de ervaring voordat zij een beslissing neemt over de toewijzingsmethode voor de tweede periode. Dit amendement is nu in beginsel en gedeeltelijk in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen via de toevoeging van de zin "Voor de periode van vijf jaar die ingaat op 1 januari 2008 wijzen de lidstaten ten minste 90% van de emissierechten kosteloos toe." (artikel 10). Daarnaast wordt in artikel 30, lid 2, onder c), van het gemeenschappelijke standpunt bepaald dat bij de beoordeling op uiterlijk 30 juni 2006 rekening wordt gehouden met "verdere harmonisatie van de toewijzingsmethode". Er is een verklaring van de Raad en de Commissie in de notulen opgenomen waarin wordt gesteld dat de inkomsten van een toewijzing voor de periode van vijf jaar die ingaat op 1 januari 2008, ten goede zullen komen aan de toewijzende lidstaat.

Uitbreiding van de regeling: amendement 16 stelt dat andere sectoren door de lidstaten in de regeling kunnen worden opgenomen, mits dit niet in strijd is met de artikelen 87 en 88 van het Verdrag. De Commissie had dit amendement niet overgenomen omdat een eenzijdige opneming van andere activiteiten tot concurrentievervalsing kan leiden en de milieu-integriteit van de regeling voor de handel in emissierechten kan ondermijnen, aangezien deze afhankelijk is van het vermogen om de emissie uit verschillende bronnen te bewaken. Dit amendement is nu in gewijzigde vorm in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen. In de eerste plaats kunnen er "met inachtneming van alle relevante criteria, in het bijzonder de effecten op de interne markt, mogelijke concurrentieverstoringen, de milieu-integriteit van de regeling en de betrouwbaarheid van het geplande bewakings- en rapportagesysteem" andere sectoren worden opgenomen indien de bewaking van deze emissie met voldoende nauwkeurigheid kan geschieden. In de tweede plaats is met ingang van 2005 eenzijdige opneming mogelijk voor installaties waarvan de capaciteit onder de in bijlage I genoemde drempelwaarden ligt en waarvan de emissie derhalve vergelijkbaar is met die van installaties die vanaf het begin onder de regeling vallen, terwijl de emissie van andere installaties met ingang van 2008 kan worden opgenomen. Ten derde zal, wanneer er sectoren eenzijdig zijn opgenomen, bij de eerstvolgende evaluatie door de Commissie worden beoordeeld of de richtlijn "zodanig moet worden gewijzigd dat de emissies van die activiteiten in de gehele Gemeenschap onder een geharmoniseerde regeling vallen". Bovendien is er een nieuwe overweging (14) ingevoegd waarin wordt benadrukt dat bij de opneming van verdere installaties in de communautaire regeling de bepalingen van de richtlijn in acht moeten worden genomen.

Een nauwkeurige bewaking van de emissie van broeikasgassen: amendement 17 voorziet in een uitbreiding van de regeling voor de handel in emissierechten tot alle onder het Protocol van Kyoto vallende broeikasgassen mits de kwaliteit van de gegevens voor een bepaald referentiejaar "bevredigend" is en door de Commissie in samenwerking met alle belanghebbenden en volgens de comitéprocedure "algemeen aanvaarde methoden voor meting, bewaking en berekening" worden ontwikkeld. Dit amendement is door de Commissie niet overgenomen omdat het niet passend is het toepassingsgebied van de richtlijn in principe uit te breiden en vervolgens de praktische invulling van deze uitbreiding te beperken tot een procedure van onbepaalde duur is afgerond en een beslissing is genomen volgens de comitéprocedure. Dit amendement is nu in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen door de lidstaten toe te staan met ingang van 2008 de handel in emissierechten toe te passen op de emissie van andere broeikasgassen dan kooldioxide (zie amendement 16) en deze emissie in de regeling voor de handel in emissierechten op te nemen "indien de bewaking van en de rapportage over deze emissies met voldoende nauwkeurigheid kan geschieden". Bovendien zal, wanneer er "in samenwerking met alle belanghebbenden" (bijlage IV) richtsnoeren voor de bewaking van en rapportage over deze emissie zijn ontwikkeld, bij de eerstvolgende evaluatie door de Commissie worden beoordeeld of deze emissie in de gehele Gemeenschap onder een geharmoniseerde regeling moet vallen.

Tijdelijke uitsluiting van de regeling: amendement 50 biedt de lidstaten de mogelijkheid een aanvraag in te dienen voor de uitsluiting van bepaalde installaties tot 2007 indien deze onderworpen zijn aan gelijkwaardige nationale maatregelen, hun uitstoot bewaken en onderworpen zijn aan vergelijkbare boetes. De Commissie heeft dit amendement niet overgenomen, omdat door de uitsluiting van installaties de economische efficiëntie van het instrument wordt beperkt en het risico op verstoring van de interne markt wordt verhoogd. Dit amendement is nu in gewijzigde vorm in het gemeenschappelijke standpunt opgenomen. In de eerste plaats beslist de Commissie via de comitéprocedure en niet zelfstandig over tijdelijke uitsluitingen, zodat het Europees Parlement overeenkomstig het desbetreffende interinstitutionele akkoord [8] vooraf op de hoogte wordt gesteld van voorstellen voor besluiten. In de tweede plaats biedt het gemeenschappelijke standpunt nu de mogelijkheid dat "sommige installaties en activiteiten" tijdelijk worden uitgesloten en wordt er een strengere test voor dergelijke uitsluitingen gehanteerd aangezien de sancties in plaats van "vergelijkbaar" "ten minste gelijkwaardig" moeten zijn. Ten derde stelt het gemeenschappelijke standpunt dat "er dient te worden gewaarborgd dat er geen verstoring van de interne markt optreedt".

[8] Akkoord tussen het Europees Parlement en de Commissie over de wijze van toepassing van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden. PB L 256, 10.10.2000, blz. 19.

Wijzigingen van bijlage III: in het gemeenschappelijke standpunt wordt artikel 22 van het voorstel van de Commissie zodanig gewijzigd dat de toewijzingscriteria in bijlage III voor de perioden na 2008-2012 via de medebeslissingsprocedure door het Europees Parlement en de Raad worden gewijzigd. Op deze manier wordt amendement 49 gedeeltelijk overgenomen door het gebruik van de comitéprocedure te beperken tot de periode 2008-2012 (er is namelijk niet voldoende tijd voor eventueel benodigde wijzigingen via de medebeslissingsprocedure, omdat de nationale toewijzingsplannen voor deze periode uiterlijk in juni 2006, achttien maanden vóór het begin van deze periode, worden gepubliceerd).

3.2.4. Andere door de Raad in het gewijzigde voorstel aangebrachte wijzigingen

Overdracht van toegewezen hoeveelheden tussen 2007 en 2008: artikel 13, lid 2, van het voorstel van de Commissie over de geldigheid van emissierechten en het intrekken en opnieuw toewijzen daarvan ("overdracht") is in het gemeenschappelijke standpunt niet gewijzigd. In overweging (8) van het gemeenschappelijke standpunt wordt verduidelijkt dat de lidstaten ervoor kunnen kiezen alleen overdracht van de periode 2005-2007 naar de periode 2008-2012 toe te staan voor emissiebeperkingen die op hun nationale grondgebied zijn gerealiseerd. De reden hiervoor is dat de lidstaten krachtens het Protocol van Kyoto beperkte toegewezen hoeveelheden hebben en met ingang van 2008 de overdracht van emissierechten gepaard moet gaan met een overdracht van toegewezen hoeveelheden, hetgeen voor de periode 2005-2007 niet het geval is.

Aanpassing van toegewezen hoeveelheden: in overweging (9) van het gemeenschappelijke standpunt wordt verduidelijkt dat met ingang van 2008 de overdracht van emissierechten tussen lidstaten gepaard moet gaan met een daarmee overeenstemmende aanpassing van de overeenkomstig het Protocol van Kyoto toegewezen hoeveelheden. Dit is ook al vermeld in hoofdstuk 3 van de toelichting bij het voorstel van de Commissie (COM(2001)581) en zal via de voorschriften voor registers worden uitgevoerd.

Nationale handelsregelingen: in overweging (15) van het gemeenschappelijke standpunt wordt verduidelijkt dat de richtlijn de lidstaten niet belet om nationale handelsregelingen voor emissies die niet in de communautaire regeling voor de handel in emissierechten zijn opgenomen, te handhaven of in te voeren.

Deelname van de lidstaten aan de internationale handel in emissierechten: in overweging (16) van het gemeenschappelijke standpunt wordt verduidelijkt dat de richtlijn geen afbreuk doet aan de deelname van de lidstaten aan de internationale handel in emissierechten als partijen bij het Protocol van Kyoto buiten het toepassingsgebied van de richtlijn.

Belastingheffing: overweging (22) is in het gemeenschappelijke standpunt gewijzigd en stelt nu dat "de lidstaten, wanneer activiteiten onder de communautaire regeling voor de handel in emissierechten voor broeikasgassen vallen, rekening houden met de gevolgen van regulerende, fiscale en andere beleidsmaatregelen waarmee dezelfde doelstellingen worden nagestreefd". Er is een nieuwe overweging (23) toegevoegd waarin wordt verduidelijkt dat belastingheffing kan worden beschouwd als een beleidsinstrument om de emissie van broeikasgassen te beperken, waardoor de tijdelijke uitsluiting van activiteiten uit de regeling derhalve kan worden gemotiveerd. Deze wijzigingen liggen in de lijn van de laatste zin van amendement 9 van het Europees Parlement, waarin wordt gesteld: "De handel in emissierechten voor broeikasgassen en het belasten van energie dienen te worden gezien als elkaar aanvullende instrumenten.".

Definitie van "installatie": in artikel 3, onder e), van het gemeenschappelijke standpunt wordt "installatie" in precies dezelfde bewoordingen gedefinieerd als in de IPPC-richtlijn (Richtlijn 96/61/EG) door toevoeging van de woorden "alsmede andere, daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten die technisch in verband staan met de op die plaats verrichte activiteiten en gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging". Daardoor is de regeling voor de handel in emissierechten van toepassing op activiteiten die rechtstreeks samenhangen met de in bijlage I van de richtlijn vermelde activiteiten en wordt de samenhang tussen de regeling voor de handel in emissierechten en de IPPC-richtlijn bevorderd.

Definitie van "nieuwkomer": in artikel 3, onder h), van het gemeenschappelijke standpunt wordt "nieuwkomer" gedefinieerd als een installatie die een vergunning of de bijstelling van een vergunning voor de emissie van broeikasgassen heeft verkregen nadat het nationale toewijzingsplan aan de Commissie is meegedeeld. Dit betekent dat een installatie waarvan de aard of de werking verandert of die zodanig wordt uitgebreid dat de vergunning voor de emissie van broeikasgassen moet worden aangepast, op dezelfde wijze wordt behandeld als een installatie die in bedrijf wordt gesteld nadat het nationale toewijzingsplan aan de Commissie is meegedeeld.

Nationale toewijzingsplannen: in het gemeenschappelijke standpunt wordt artikel 9, lid 1, zodanig gewijzigd dat de Commissie uiterlijk op 31 december 2003 "richtsnoeren voor de toepassing van de in bijlage III genoemde criteria" moet geven. Het is niet de bedoeling dat deze richtsnoeren juridisch bindend zijn, maar dat ze de lidstaten helpen bij de ontwikkeling van hun nationale toewijzingsplannen.

Termijnen: in het gemeenschappelijke standpunt worden artikel 12, lid 3, artikel 13, leden 2 en 3, en artikel 16, lid 4, zodanig gewijzigd dat 30 maart wordt vervangen door "30 april", zodat de exploitanten één maand extra de tijd krijgen voor de inlevering van de emissierechten voor hun totale emissie gedurende het voorgaande jaar bij de bevoegde autoriteit.

Sancties: in het gemeenschappelijke standpunt wordt artikel 16, lid 4, zodanig gewijzigd dat de boete voor een emissieoverschrijding gedurende de periode 2005-2007 wordt verlaagd van 50 euro naar 40 euro. De eis dat de emissieoverschrijding in het volgende jaar wordt gecompenseerd, blijft gehandhaafd, zodat de milieu-integriteit van de regeling voor de handel in emissierechten behouden blijft.

Wijziging van de IPPC-richtlijn: in artikel 26 van het gemeenschappelijke standpunt is een tweede alinea opgenomen waarin wordt gesteld dat de lidstaten ervoor kunnen kiezen om geen voorschriften inzake energie-efficiëntie krachtens de IPPC-richtlijn op te leggen voor eenheden die kooldioxide uitstoten en onder de regeling vallen. Een vergelijkbare wijziging is in overweging (19) inzake de IPPC-richtlijn opgenomen. In een nieuwe derde alinea van artikel 26 wordt naar aanleiding van de opneming van een bepaling inzake de tijdelijke uitsluiting van installaties, zoals door het Europees Parlement voorgesteld, duidelijk gemaakt dat voor installaties die tijdelijk van de richtlijn zijn uitgesloten, de volledige voorschriften van de IPPC-richtlijn gelden.

Pooling (artikel 28): in het gemeenschappelijke standpunt is een nieuw artikel opgenomen dat de lidstaten in staat stelt de exploitanten van installaties die een bepaalde in bijlage I genoemde activiteit verrichten, toe te staan een aanvraag in te dienen voor de pooling van hun emissierechten. Exploitanten die een pool wensen te vormen, dienen een trustee te benoemen aan wie de aan hen uit te geven emissierechten worden uitgegeven, die verantwoordelijk is voor de inlevering van emissierechten namens hen en die aansprakelijk is voor sancties wegens inbreuken op de voorschriften om emissierechten in te leveren. Een verzoek om een pool te vormen dat niet aan de voorschriften van de richtlijn voldoet, kan door de Commissie worden afgewezen. Wanneer een trustee sanctiebepalingen niet naleeft, worden de exploitanten in een pool individueel aansprakelijk gesteld voor de emissie door hun installatie.

Overmacht (artikel 29): in het gemeenschappelijke standpunt is een nieuw artikel inzake overmacht opgenomen. Alleen gedurende de periode 2005-2007 kan een lidstaat, wanneer deze kan aantonen dat er sprake is van overmacht op grond waarvan het verlenen van extra rechten gerechtvaardigd is, de Commissie verzoeken toestemming te geven voor het verlenen van extra rechten voor bepaalde installaties. Deze rechten zijn niet overdraagbaar en kunnen derhalve alleen door een exploitant worden gebruikt om aan zijn eigen verplichtingen uit hoofde van de regeling te voldoen.

De op projecten gebaseerde mechanismen van het Protocol van Kyoto (overweging (18) en artikel 30, lid 3): in het gemeenschappelijke standpunt is een overweging opgenomen waarin wordt benadrukt dat de erkenning van kredieten van op projecten gebaseerde mechanismen de kosteneffectiviteit bij de verwezenlijking van de mondiale reductie van de emissies van broeikasgassen zal vergroten en geregeld zal worden in een richtlijn voor de koppeling van op projecten gebaseerde mechanismen met de regeling voor de handel in broeikasgasemissies van de Gemeenschap. Tevens is er in artikel 30 een nieuw lid 3 opgenomen waarin wordt gesteld dat het koppelen van de communautaire regeling voor de handel in emissierechten aan de op projecten gebaseerde mechanismen wenselijk en belangrijk is en zal worden gerealiseerd door een voorstel van de Commissie dat in 2005 tegelijk met de communautaire regeling voor de handel in emissierechten van toepassing zou moeten zijn. Het Europees Parlement en de Raad zullen overeenkomstig artikel 175, lid 1, beslissen over de inhoud van deze richtlijn. In een verklaring in de notulen heeft de Commissie bevestigd dat zij voornemens is in de eerste helft van 2003 een voorstel in te dienen voor een richtlijn voor de koppeling van de op projecten gebaseerde mechanismen, waaronder gemeenschappelijke uitvoering (JI) en het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM), met de Gemeenschapsregeling voor de handel in de emissie van broeikasgassen, en de Raad dat hij voornemens is te streven naar een snelle vaststelling van deze richtlijn zodat deze in 2005 tegelijk met de communautaire regeling voor de handel in emissierechten van toepassing is.

Bijlage III: in het gemeenschappelijke standpunt wordt bijlage III zodanig gewijzigd dat criterium (1) nu bepaalt dat de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten moet overeenstemmen met "het nationale energiebeleid ... alsmede met het nationaal programma inzake klimaatverandering". Criterium (2) wordt verduidelijkt door te stellen dat er moet worden gezorgd voor overeenstemming met "de bijdragen van de lidstaten aan de communautaire verplichtingen" krachtens het protocol van Kyoto. Criterium (3) wordt verruimd doordat de mogelijkheden en niet alleen de technologische mogelijkheden van de activiteiten om de emissie van broeikasgassen terug te dringen hieronder vallen. Bovendien wordt toegevoegd dat "de lidstaten hun verdeling van emissierechten kunnen baseren op de gemiddelde emissie van broeikasgassen per product bij elke activiteit en de haalbare vooruitgang bij elke activiteit". Criterium (4) wordt ingekort: er wordt gesteld dat het plan in overeenstemming moet zijn met andere wetgevende en beleidsinstrumenten van de EG zonder voorbeelden te noemen. In criterium (5) wordt rechtstreeks verwezen naar de "bepalingen van het Verdrag, in het bijzonder de artikelen 87 en 88" in plaats van te stellen dat de toewijzing niet groter mag zijn dan naar verwachting nodig zal zijn. In criterium (7) wordt verduidelijkt dat "het plan vroegtijdige maatregelen kan omvatten". Er wordt een nieuw criterium (8) toegevoegd, waarin wordt gesteld dat het nationale toewijzingsplan "informatie over de manier waarop rekening wordt gehouden met schone technologie, waaronder energie-efficiënte technologieën" moet bevatten. Ten slotte wordt in een nieuw criterium (11) verduidelijkt dat het plan informatie kan bevatten over de manier waarop rekening wordt gehouden met concurrentie uit derde landen of uit entiteiten buiten de EU.

4. CONCLUSIE

In het gemeenschappelijke standpunt zijn veel van de in eerste lezing door het Europees Parlement aangenomen amendementen opgenomen. Met name zal er uiterlijk op 31 december 2004 en 30 juni 2006 worden geëvalueerd of een voldoende nauwkeurige bewaking van de emissie van andere broeikasgassen mogelijk is en de werkingssfeer van de regeling kan worden uitgebreid. Met ingang van 2008 kunnen de lidstaten eenzijdig de emissie van andere gassen in de regeling opnemen, waarna zal worden geëvalueerd of de regeling via de medebeslissingsprocedure moet worden geharmoniseerd. De regeling voor de handel in emissierechten omvat de productie van energie, warmte en stoom door installaties van meer dan 20 MW, terwijl de lidstaten het toepassingsgebied met ingang van 2005 kunnen uitbreiden tot lagere drempelwaarden. Voor de periode van vijf jaar na 2008 kan de bepaling inzake "pooling" ervoor zorgen dat er een gemakkelijker overgang is tussen bestaande instrumenten, zoals afspraken op lange termijn, en de handel in emissierechten

De Commissie stelt vast dat de eis in het gemeenschappelijke standpunt dat de lidstaten gedurende de periode 2008-2012 ten minste 90% van de rechten gratis moeten toewijzen, de bedrijven en de lidstaten meer zekerheid geeft over wat ze in de toekomst kunnen verwachten. Zij stelt tevens vast dat, afhankelijk van het gebruik van de inkomsten door de lidstaten, veilingen extra kosten voor de bedrijven met zich mee kunnen brengen en dat de lidstaten krachtens de desbetreffende bepalingen gedurende de periode 2008-2012 verschillende toewijzingsmethoden kunnen gebruiken. Bij de evaluatie van uiterlijk 30 juni 2006 zal ook worden gekeken naar een verdere harmonisatie van de toewijzingsmethode. In het oorspronkelijke voorstel van de Commissie werd de toewijzingsmethode vastgesteld op basis van de ervaring die tijdens de toewijzing van de rechten voor de periode 2005-2007 wordt opgedaan, en de Commissie is van mening dat de uiteindelijke richtlijn hier niet verder van moet afwijken dan het gemeenschappelijke standpunt.

Op basis van het komende voorstel van de Commissie over de op projecten gebaseerde mechanismen van het Protocol van Kyoto zal het Europees Parlement via de medebeslissingsprocedure beslissen over de wijze waarop deze in de regeling voor de handel in emissierechten worden opgenomen. Bovendien wordt in het gemeenschappelijke standpunt het standpunt van het Europees Parlement overgenomen dat de communautaire regeling voor de handel in emissierechten alleen mag worden gekoppeld aan regelingen in derde landen die het Protocol van Kyoto hebben bekrachtigd.

De EU heeft het Protocol van Kyoto op 31 mei 2002 bekrachtigd en is vast besloten beleid in te voeren om haar emissie van broeikasgassen op een kosteneffectieve manier terug te dringen. De handel in emissierechten zal de emissie op een kosteneffectieve wijze terugdringen en de Gemeenschap zal sterk profiteren van de handel in emissierechten voor broeikasgassen met ingang van 2005. De Commissie moet uiterlijk op 30 september 2003 bewakingsrichtsnoeren vaststellen en uiterlijk op 31 december 2003 richtsnoeren voor toewijzingscriteria, terwijl de lidstaten uiterlijk op 31 december 2003 uitvoeringswetgeving moeten vaststellen en uiterlijk op 31 maart 2004 hun nationale toewijzingsplannen moeten opstellen. De toetredende landen moeten dit uiterlijk op de datum van toetreding doen. Een snelle vaststelling van de richtlijn inzake de handel in emissierechten is nodig om ervoor te zorgen dat dit tijdschema wordt gehaald en Europa's leidende positie bij de strijd tegen klimaatverandering wordt gehandhaafd.

De Commissie steunt derhalve het op 18 maart 2003 vastgestelde gemeenschappelijke standpunt.