Bijlagen bij COM(2008)765 - Effect van het vrije verkeer van werknemers in de context van de uitbreiding van de EU Verslag over de eerste fase (1 januari 2007 - 31 december 2008) van de overgangsmaatregelen, als vastgesteld in het Toetredingsverdrag van 2005 en als vereist overeenkomstig de overgangsmaatregel die is vastgesteld in het Toetredingsverdrag van 2003

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlagen VI en VII van het Toetredingsverdrag voor Bulgarije en Roemenië van 2005;en

- het dient als basis voor een verdere toetsing[1] door de Raad van de overgangsmaatregelen van het Toetredingsverdrag van 2003 overeenkomstig lid 4 van de bijlagen V, VI, VIII, IX, X, XII, XIII, XIV, ingevolge een verzoek van Tsjechië, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië en Slowakije (verzoek ontvangen op 10 september 2008) en van Hongarije (verzoek ontvangen op 29 september 2008)[2].

Het verslag is een samenvatting van de statistische en analytische gegevens van het verslag over de werkgelegenheid in Europa 2008. Dat verslag kan worden geraadpleegd voor verdere gedetailleerde referenties, inclusief het onderzoek waarnaar in dit verslag wordt verwezen[3].

1.2. Vrij verkeer van werknemers als een fundamentele vrijheid

Vrij verkeer van personen is één van de fundamentele vrijheden die worden gewaarborgd in de wetgeving van de EG. Het omvat het recht van EU-onderdanen om zich vrij naar een andere EU-lidstaat te verplaatsen om daar te werken en te wonen met hun gezinsleden[4]. Vrij verkeer van werknemers betekent dat het verboden is dat lidstaten direct of indirect EU-werknemers en hun gezinnen op grond van hun nationaliteit in werkgelegenheidsaangelegenheden discrimineren. Het zorgt ook voor gelijke behandeling met betrekking tot volkshuisvesting en fiscale en sociale voordelen.

1.3. Overgangsmaatregelen inzake vrij verkeer van werknemers

Krachtens de Toetredingsverdragen van 2003 en 2005 mogen de lidstaten de vrije toegang tot hun arbeidsmarkten tijdelijk beperken voor werknemers van de lidstaten die in 2004 (met uitzondering van Malta en Cyprus) en in 2007 zijn toegetreden[5]. Deze zogenaamde overgangsmaatregelen zijn enkel van toepassing op werknemers en niet op zelfstandigen of andere categorieën EU-burgers[6]. Niettegenstaande deze beperkingen is een lidstaat ten aanzien van de eerste toegang tot de arbeidsmarkt verplicht om voorrang te geven aan Bulgaarse en Roemeense werknemers en werknemers van de EU-8 ten opzichte van werknemers die onderdanen zijn van niet-EU-landen.

De overgangsmaatregelen van de Toetredingsverdragen van 2003 en 2005 zijn in wezen identiek wat betreft opzet en mechanismen. De totale overgangsperiode van maximaal zeven jaar wordt verdeeld in drie afzonderlijke fasen (formule “2-plus-3-plus-2”). Tijdens elke fase gelden andere voorwaarden:

- In de eerste periode van twee jaar wordt de toegang van werknemers uit de EU-8 en EU-2 geregeld door de nationale wetgeving van de andere lidstaten. Aan het einde van deze eerste fase moet de Commissie verslag uitbrengen om de Raad in staat te stellen de eerste fase van de overgangsmaatregelen te onderzoeken.

- De lidstaten kunnen hun nationale maatregelen verlengen voor een tweede fase van nog eens drie jaar, nadat zij de Commissie daarvan voor het einde van de eerste fase in kennis hebben gesteld. Anders is de wetgeving van de EG die vrij verkeer van werknemers garandeert van toepassing.

- De beperkingen moeten in principe met de tweede fase eindigen. Een lidstaat die de nationale maatregelen aan het einde van de tweede fase handhaaft, mag echter bij een ernstige verstoring of dreigende verstoring van zijn arbeidsmarkt en na kennisgeving aan de Commissie deze maatregelen blijven toepassen tot het einde van de periode van zeven jaar na de toetredingsdatum.

Voor Bulgarije en Roemenië zullen de overgangsmaatregelen onherroepelijk eindigen op 31 december 2013. Voor de EU-8 is dit op 30 april 2011[7].

1.4. Bulgarije en Roemenië

Vijftien lidstaten passen beperkingen toe voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië, terwijl tien lidstaten hun arbeidsmarkt hebben opengesteld[8]. Het feit dat de nationale maatregelen van deze vijftien lidstaten onderling verschillen, heeft tot gevolg dat er verschillende wettelijke regelingen voor de toegang tot de respectieve arbeidsmarkten bestaan. Zeven van de vijftien lidstaten passen vereenvoudigingen toe die variëren van versnelde of vereenvoudigde procedures (Oostenrijk, België, Luxemburg), vrijstelling van arbeidsmarkttests bij het verlenen van werkvergunningen (Oostenrijk, Frankrijk, Hongarije, Duitsland) tot vrijstelling van de eis tot verkrijging van een werkvergunning voor beroepen in bepaalde sectoren of onder bepaalde voorwaarden (Denemarken, Hongarije, Italië).

De tweede fase van deze overgangsperiode gaat in op 1 januari 2009. De EU-25-lidstaten die besluiten de beperkingen op te heffen, hebben gedurende het resterende gedeelte van de overgangsperiode het recht de beperkingen opnieuw in te stellen, onder gebruikmaking van de vrijwaringsprocedure, als vastgesteld in het Toetredingsverdrag, mochten er verstoringen op hun arbeidsmarkt optreden of verwacht worden. De EU-25-lidstaten die de beperkingen wensen te handhaven, dienen de Commissie daarvan voor het einde van de eerste fase op 31 december 2008 in kennis te stellen.

1.5. EU-8-lidstaten

Elf van de vijftien lidstaten hebben hun arbeidsmarkt opengesteld voor werknemers uit de EU-8-lidstaten; van de resterende vier lidstaten past Oostenrijk vereenvoudigde procedures toe voor 65 beroepen, alsook vrijstellingen van de eisen inzake werkvergunning en arbeidsmarkttest voor drie andere beroepen. België heeft een versnelde procedure ingesteld voor banen in beroepen waarvoor een tekort op de arbeidsmarkt bestaat. In Denemarken is geen werkvergunning vereist voor arbeid waarvoor een collectieve overeenkomst geldt en in Duitsland zijn bepaalde geschoolde technici vrijgesteld van arbeidsmarkttests. Hongarije past wederkerige maatregelen toe waarbij de toegang tot zijn arbeidsmarkt is beperkt voor werknemers uit een EU-15-lidstaat die de toegang voor Hongaarse werknemers heeft beperkt. Hongarije heeft echter geschoolde werknemers vrijgesteld van een werkvergunningseis en sommige ongeschoolde werknemers van een arbeidsmarkttest.

Beperkingen van het vrije verkeer van EU-8-werknemers dienen op 30 april 2009 te worden beëindigd. Lidstaten die dan nog steeds beperkingen toepassen, kunnen deze na 30 april 2009 handhaven in geval van een ernstige of dreigende verstoring van de arbeidsmarkt en na kennisgeving aan de Commissie voor 1 mei 2009.

Door de tijdelijke beperking van het vrije verkeer van werknemers wijken de overgangsmaatregelen af van een fundamentele vrijheid van de EG-wetgeving. Volgens de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen moeten afwijkingen van fundamentele vrijheden strikt worden geïnterpreteerd. Een strikte interpretatie is eveneens van toepassing op de voorwaarden waaronder de lidstaten de toegang tot hun arbeidsmarkt in de derde fase mogen blijven beperken.

Tabel 1: Het beleid van de lidstaten ten aanzien van werknemers van de nieuwe lidstaten

Lidstaat | Werknemers uit de EU-8/EU-15 | Werknemers uit Bulgarije en Roemenië/EU-25 |

EU-15 | België (BE) | Beperkingen met vereenvoudigingen | Beperkingen met vereenvoudigingen |

Denemarken (DK) | Beperkingen met vereenvoudigingen | Beperkingen met vereenvoudigingen |

Duitsland (DE) | Beperkingen met vereenvoudigingen * | Beperkingen met vereenvoudigingen * |

Ierland (IE) | Vrije toegang (1 mei 2004) | Beperkingen |

Griekenland (EL) | Vrije toegang (1 mei 2006) | Beperkingen |

Spanje (ES) | Vrije toegang (1 mei 2006) | Beperkingen |

Frankrijk (FR) | Vrije toegang (1 juli 2008) | Beperkingen met vereenvoudigingen |

Italië (IT) | Vrije toegang (27 juli 2006) | Beperkingen met vereenvoudigingen |

Luxemburg (LU) | Vrije toegang (1 november 2007) | Beperkingen met vereenvoudigingen |

Nederland (NL) | Vrije toegang (1 mei 2007) | Beperkingen |

Oostenrijk (AT) | Beperkingen met vereenvoudigingen * | Beperkingen met vereenvoudigingen * |

Portugal (PT) | Vrije toegang (1 mei 2006) | Beperkingen |

Finland (FI) | Vrije toegang (1 mei 2006) | Vrije toegang met registratie voor monitoringdoeleinden |

Zweden (SE) | Vrije toegang (1 mei 2004) | Vrije toegang |

Verenigd Koninkrijk (UK) | Vrije toegang (1 mei 2004), verplicht registratiesysteem voor werknemers voor monitoringdoeleinden | Beperkingen |

EU-10 | Tsjechië (CZ) | Geen wederkerige maatregelen | Vrije toegang |

Estland (EE) | Geen wederkerige maatregelen | Vrije toegang |

Cyprus (CY) | - | Vrije toegang met registratie voor monitoringdoeleinden |

Letland (LV) | Geen wederkerige maatregelen | Vrije toegang |

Litouwen (LT) | Geen wederkerige maatregelen | Vrije toegang |

Hongarije (HU) | Wederkerige maatregelen (vereenvoudigd vanaf 1 januari 2008) | Beperkingen met vereenvoudigingen |

Malta (MT) | - | Beperkingen |

Polen (PL) | Geen wederkerige maatregelen (17 januari 2007) | Vrije toegang |

Slovenië (SI) | Geen wederkerige maatregelen (25 mei 2006) | Vrije toegang met registratie voor monitoringdoeleinden |

Slowakije (SK) | Geen wederkerige maatregelen | Vrije toegang |

EU-2 | Bulgarije (BG) | - | Geen wederkerige maatregelen |

Roemenië (RO) | - | Geen wederkerige maatregelen |

Bron: DG EMPL. Opmerking: * Ook beperkingen voor de terbeschikkingstelling van werknemers in bepaalde sectoren

2. OMVANG VAN DE INTRACOMMUNAUTAIRE MOBILITEIT NA DE UITBREIDING

2.1. Burgers van Bulgarije en Roemenië die in andere EU-lidstaten verblijven

Vanwege tekortkomingen in de bestaande gegevens en het feit dat de grenzen tussen de lidstaten grotendeels open zijn, is de precieze omvang van de mobiliteitsstromen na de uitbreidingen moeilijk te bepalen. Uit beschikbare bevolkingsstatistieken en -gegevens blijkt echter dat het aantal Bulgaarse en Roemeense burgers dat in de EU-25-landen verblijft, is toegenomen van 690 000 eind 2003 tot circa 1,8 miljoen eind 2007. Dit proces was al lang voor de toetreding van beide landen tot de EU in januari 2007 (zie tabel A1) begonnen. Dit komt neer op een gemiddelde nettotoename van circa 290 000 personen per jaar. Circa 19% van alle personen die in de afgelopen vier jaar binnen de EU zijn gemigreerd naar een andere EU-lidstaat, is Roemeen. Voor Bulgaarse burgers is dit cijfer circa 4% (figuur 1).

Figuur 1: Nationaliteit van recente intracommunautaire migranten (leeftijdsgroep 15-64), 2007 (% van alle recente intracommunautaire migranten)

[pic]

Bron: Eurostat, EU-enquête naar de arbeidskrachten, jaargegevens 2007.

Opmerking: Recente intracommunautaire migranten, gedefinieerd als personen die vier jaar of minder in een andere EU-lidstaat verblijven.

Het belangrijkste land van bestemming voor hen is Spanje. In Spanje vestigden zich ruim 50% van de recente intracommunautaire migranten uit zowel Bulgarije als Roemenië. Het op een na belangrijkste ontvangende land voor recente migranten uit Roemenië was Italië (circa 25%). De stromen naar andere lidstaten waren veel kleiner en nergens groter dan 2% van het totaal. Het op een na belangrijkste ontvangende land in de EU voor recente migranten uit Bulgarije was Duitsland (15%), terwijl Griekenland, Italië, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Cyprus, vrijwel gelijkelijk verdeeld, de meeste andere migranten ontvingen (tabel 2).

Tabel 2: Belangrijkste landen van bestemming voor recente intracommunautaire migranten (leeftijdsgroep 15-64), 2007

[pic]

Bron: Eurostat, EU-enquête naar de arbeidskrachten, jaargegevens 2007.

Hoewel significant in absolute termen, blijkt het aantal Bulgaarse en Roemeense burgers gering te zijn ten opzichte van de totale bevolking in de ontvangende landen. Tussen 2003 en 2007 steeg het aandeel Bulgaren en Roemenen in de EU-15-bevolking van 0,2% tot 0,5%, zij het met aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten (tabel A1 en figuur A1). In 2007 telden Spanje en Italië met respectievelijk 1,9% en 1,1% het hoogste aandeel Roemeense en Bulgaarse burgers in hun bevolking (figuur A2).

Spanje en Italië hebben van alle lidstaten tevens het grootste aandeel recent aangekomen Bulgaarse en Roemeense migranten. Het aandeel in de beroepsbevolking van recent aangekomen werknemers uit niet-EU-landen is echter aanzienlijk groter (tabel A3).

2.2. Burgers van EU-10-landen[9] die in andere EU-lidstaten verblijven

Sinds de uitbreiding in 2004 is het aantal EU-10-burgers dat in de EU-15 verblijft met ongeveer 1,1 miljoen gestegen. Terwijl het totale aantal in 2003 ruim 900 000 bedroeg, is dit nu circa 2 miljoen (waarbij de aantallen burgers van EU-2/10-landen die in andere EU-2/10-lidstaten wonen, over het algemeen te verwaarlozen zijn) (tabel A2).

Het gemiddelde aandeel in de bevolking van niet-EU-onderdanen en burgers van andere EU-15-landen die in de EU-15 verblijven, blijft ruim boven het aandeel in de bevolking van onderdanen van de EU-10 en de EU-2, zelfs vier jaar na de uitbreiding van 2004.

In bijna alle lidstaten is het aantal recent aangekomen nieuwkomers uit niet-EU-landen groter dan het aantal nieuwkomers uit andere EU-lidstaten. De enige uitzonderingen hierop zijn Ierland en Luxemburg. Bovendien was in de meeste lidstaten de instroom van andere EU-15-onderdanen groter dan het aantal recente nieuwkomers uit de EU-10 en EU-2.

Ierland is in vergelijking met zijn bevolkingsomvang verreweg het belangrijkste ontvangende land van EU-10-onderdanen geweest, met circa 5% van zijn huidige beroepsbevolking afkomstig uit de EU-10, gevolgd door het VK (1,2%). Oostenrijk en Luxemburg ontvingen ook een significant aandeel van de recente EU-10-migranten, zij het aanzienlijk minder dan het VK en Ierland. In alle andere lidstaten is het aandeel recente EU-10-nieuwkomers in de bevolking zeer klein, zelfs in Zweden, dat nooit beperkingen heeft opgelegd aan het vrije verkeer van werknemers, en in de lidstaten die hun arbeidsmarkten vanaf 2006 hebben opengesteld.

2.3. Mobiliteitsstromen uit het perspectief van de uitzendende landen

Een blik op de uitzendende landen laat een zeer gevarieerd beeld zien, met onder de EU-2- en EU-10-lidstaten "hoge-mobiliteits-" en "lage-mobiliteits"landen.

De recente uitstroom van Roemeense burgers naar andere EU-lidstaten gedurende de afgelopen vier jaar bedraagt circa 2,5% van de Roemeense beroepsbevolking (figuur 2). Het overeenkomstige mobiliteitspercentage in Bulgarije bedroeg 1,7%. Litouwen kent het hoogste mobiliteitspercentage van alle lidstaten: 3,1% van alle Litouwers migreerde in de afgelopen vier jaar naar andere EU-lidstaten, gevolgd door Cyprus (3%), Polen (2%) en Slowakije (2%). Hoewel nog steeds aanzienlijk, zijn de percentages voor de intracommunautaire mobiliteit in Letland en Estland significant lager. Interessant is dat Portugal ook een significant recent intracommunautair mobiliteitspercentage kent van 1,2%, evenals, in mindere mate, Ierland en Nederland.

Verder hebben Tsjechië en Hongarije een vrij lage intracommunautaire mobiliteit, die lager is dan of gelijk is aan die van veel EU-15-lidstaten. De desbetreffende aantallen voor Slovenië, Malta en Luxemburg zijn te klein om statistisch betrouwbaar te zijn.

Op de lange termijn bezien en met inbegrip van migranten die hun geboorteland meer dan vier jaar geleden verlieten, hebben Portugal en Ierland het hoogste percentage burgers dat in een andere EU-lidstaat woont (respectievelijk 9% en 8,2%).

Figuur 2: Mobiliteit per uitzendend land – mobiele EU-burgers die in een andere EU-lidstaat wonen naar aantal jaren (leeftijdsgroep 15-64), 2007 (in % van de beroepsbevolking van het land van nationaliteit).

[pic]

Bron: Eurostat, EU-enquête naar de arbeidskrachten, jaargegevens.

Opmerking: in de cijfers zijn niet de burgers inbegrepen die in een andere lidstaat zijn geboren en daar zijn blijven wonen. De cijfers voor LU, MT en SI zijn te klein om betrouwbaar te zijn.

2.4. Tijdelijke mobiliteitsstromen en terbeschikkingstelling

Een kenmerkende eigenschap van de mobiliteit na de uitbreiding (en recente intracommunautaire mobiliteit in het algemeen) is dat een groot deel ervan tijdelijk blijkt te zijn. Uit de gegevens van sommige lidstaten blijkt dat veel mobiele werknemers voor enkele maanden of jaren naar een andere lidstaat gaan, maar niet voornemens zijn daar permanent te blijven. Uit gegevens voor het Verenigd Koninkrijk blijkt bijvoorbeeld dat circa de helft van de burgers van de EU-8 die sinds 2004 in het VK zijn komen werken, het land wellicht alweer heeft verlaten. Er bestaat een vergelijkbaar beeld voor Ierland[10].

De tijdelijke terbeschikkingstelling van werknemers is eveneens een belangrijk element van de Europese mobiliteit. Een belangrijk aantal ter beschikking gestelde werknemers is daarbij niet alleen afkomstig uit de nieuwe lidstaten, maar ook uit de EU-15 en de EU-25 (figuren A3/4).

2.5. Trends in de mobiliteitsstromen

Een verdere toename van de arbeidsmobiliteit uit de nieuwe lidstaten lijkt onwaarschijnlijk. De mobiliteitsstromen uit de EU-10 naar het VK en Ierland lijken in 2006 een piek te hebben gekend. In 2007 en in het eerste kwartaal van 2008 zijn deze aanzienlijk afgenomen (figuren A5/6). Bovendien zijn er aanwijzingen voor een toegenomen remigratie van personen die in het VK wonen.[11]. Verder heeft het openen van de arbeidsmarkten voor EU-8-werknemers in de meeste andere EU-15-landen sinds 2006 mogelijk geleid tot een beperkte omlegging van de mobiliteitsstromen naar enkele andere lidstaten. De meest recente cijfers over het aandeel van de buitenlandse bevolking (tabel A1 en A2) duiden er echter op dat er geen wezenlijke extra instroom van werknemers uit deze lidstaten heeft plaatsgevonden.

Zelfs in het geval van Bulgarije en Roemenië zijn de laatste jaren reeds grote aantallen werknemers uit deze landen vertrokken om in de EU te gaan werken. Dat duidt erop dat velen die de wens hadden te vertrekken, dat al hebben gedaan en dat het potentieel voor extra emigratie beperkt is. Bovendien heeft zich in alle belangrijke uitzendende EU-landen de afgelopen jaren een snelle stijging van de inkomens en een snelle daling van de werkloosheid voorgedaan (figuren A7/8). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat dit de prikkel om te migreren reeds tempert en waarschijnlijk zal bijdragen aan een verdere daling van het aanbod van arbeidskrachten uit de EU-2/10[12]. Doordat de omvang van de jonge generatie bovendien aanzienlijk inkrimpt, wordt de pool van potentieel mobiele werknemers uit de EU-2/10 kleiner, hetgeen de geografische arbeidsmobiliteit binnen de EU waarschijnlijk zal afremmen.

Gezien de huidige economische ontwikkelingen is het waarschijnlijk dat een mogelijke afname van de vraag naar arbeid de arbeidsstromen binnen de EU zal reduceren. De recente economische vertraging in Ierland en het VK heeft bijvoorbeeld reeds geleid tot een belangrijke afname van nieuwkomers en, parallel daaraan, tot een stijging van de remigratie. Dit is een teken dat de vrije arbeidsmobiliteit zorgt voor de nodige flexibiliteit in beide richtingen: wanneer er vraag naar arbeid is, komen de werknemers, en wanneer de arbeidsomstandigheden minder gunstig worden, vertrekken ze weer.

Voorbeelden als Zweden, Finland, Griekenland, Portugal (in een vroeg stadium vrije toegang tot de arbeidsmarkt, echter lage arbeidsinstroom) en Duitsland en Oostenrijk (beperkte toegang, echter relatief hoge instroom) duiden erop dat beperkingen ten aanzien van de toegang tot de arbeidsmarkt slechts van beperkte invloed zijn op de verdeling van de intracommunautaire mobiliteit. Uiteindelijk worden de mobiliteitsstromen gestuurd door andere factoren, zoals de algemene vraag naar arbeid, netwerkeffecten via bestaande buitenlandse bevolkingen of taal. De toegangsbeperkingen tot de arbeidsmarkt zullen alleen maar een vertragende werking hebben op de aanpassingen van die arbeidsmarkt. Zij kunnen zelfs zwartwerken bevorderen, hetgeen ongewenste maatschappelijke gevolgen heeft voor zowel de zwartwerkers als de reguliere beroepsbevolking, als zij niet gepaard gaan met een passende handhaving van de wetgeving[13].

De ervaring sinds 2004 duidt erop dat het opheffen van de beperkingen voor de toegang tot de arbeidsmarkt het zwartwerken door burgers uit de nieuwe lidstaten waarschijnlijk vermindert. Er zijn aanwijzingen dat ongeveer 40% van de werknemers uit de EU-8 die zich hebben laten registreren in het kader van het werknemersregistratiesysteem in 2004, al in het land was toen het VK zijn arbeidsmarkten openstelde[14]. Uit rapporten uit Nederland blijkt dat de incidentie van illegale arbeid door EU-8-burgers die zonder vergunning werkten, afnam nadat Nederland besloot zijn arbeidsmarkt in 2007 open te stellen[15].

3. BELANGRIJKSTE KENMERKEN VAN INTRACOMMUNAUTAIRE MIGRANTEN

3.1. Arbeidsmarktstatus

Het grootste deel van de onlangs gemigreerde personen uit Bulgarije, Roemenië en de EU-10 is gekomen om te werken. Uit gegevens over 2007[16] blijkt dat de gemiddelde arbeidsparticipatie van recente nieuwkomers uit Bulgarije en Roemenië ongeveer gelijk is aan de gemiddelde arbeidsparticipatie in de EU-15 en aanzienlijk groter is dan de totale arbeidsparticipatie in Roemenië en Bulgarije (figuur A9). De gemiddelde arbeidsparticipatie van recente intracommunautaire nieuwkomers uit de EU-10 is zelfs aanzienlijk hoger.

De gemiddelde werkloosheid onder de recent in de EU-15 aangekomen werknemers uit Bulgarije en Roemenië is hoger dan het gemiddelde in de EU-15, maar lager dan die onder de recente nieuwkomers uit niet-EU-landen. De gemiddelde werkloosheid onder recente EU-10-migranten is slechts iets hoger dan het gemiddelde van de EU-15.

Het grootste deel van de onderdanen van de EU-10/2 die onlangs voor werk migreerden, bestaat uit werknemers met een baan, van wie minder dan 10% als zelfstandige werkt.

3.2. Leeftijd en geslacht

Mobiele werknemers uit de EU zijn aanzienlijk jonger dan de algemene beroepsbevolking in de uitzendende en ontvangende landen. Bijna 80% van de onlangs aangekomen werknemers uit de EU-10 en bijna 70% uit de EU-2 is jonger dan 35 jaar.

Vrouwen lijken gemiddeld licht oververtegenwoordigd te zijn onder de recente EU-2-migranten, terwijl de uitsplitsing naar geslacht van recente EU-10-migranten grotendeels overeenkomt met die van de beroepsbevolking van zowel de uitzendende als de ontvangende landen.

3.3. Banen, vaardigheden en sectoren

Recente migranten uit Bulgarije en Roemenië werken voornamelijk in de landbouw, de bouw, hotels, restaurants en particuliere huishoudens. Recente migranten uit de EU-10 zijn vooral werkzaam in de industrie, de bouw, hotels, restaurants, zakelijke dienstverlening en particuliere huishoudens (tabel 3).

Tabel 3: werkgelegenheid per economische activiteit van de totale arbeidskrachten van de EU-15 in vergelijking met recente migranten uit de EU-10/2, 2007 (in % van de totale werkgelegenheid per groep)

[pic]

Bron: EU-enquête naar de arbeidskrachten, jaargegevens.

Opmerking: Recente emigranten gedefinieerd als burgers van de EU-10/2 die vier jaar en minder in een EU-15-lidstaat verblijven - “:” - Cijfers te beperkt om betrouwbaar te zijn. Cijfers tussen haakjes zijn beperkt betrouwbaar. Voor enkele activiteiten (bijv. landbouw, bouw, hotels en restaurants) is het mogelijk dat in de jaarlijkse EU-enquête naar de arbeidskrachten het aantal werkzame personen is onderschat wegens de onderschatting van het aantal seizoenswerkers.

De meest recente migranten uit de EU-10 werken voornamelijk in banen waarvoor een laag scholingsniveau vereist is. Sommigen hebben een baan met een middelhoog scholingsniveau en slechts weinigen doen werk met een hoog scholingsniveau. Het aandeel recent gemigreerde werknemers uit de EU-2 met een baan waarvoor een hoog scholingsniveau vereist is, is zelfs nog lager; een relatief hoog aantal verricht handenarbeid of ongeschoold werk.

Tabel 4: totale werkgelegenheid van ingezetenen in vergelijking met de werkgelegenheid van recente migranten uit de EU-10/2, 2007 (in % van de totale werkgelegenheid per groep)

[pic]

Herkomst: EU-enquête naar de arbeidskrachten, jaargegevens.

Opmerking: Recente emigranten gedefinieerd als burgers van de EU-10/2 die vier jaar en minder in een EU-15-lidstaat verblijven - “:” - Cijfers te beperkt om betrouwbaar te zijn. Cijfers tussen haakjes zijn beperkt betrouwbaar. Voor enkele activiteiten (bijv. in de landbouw, de bouw, hotels en restaurants) is het mogelijk dat in de jaarlijkse EU-enquête naar de arbeidskrachten het aantal werkzame personen is onderschat wegens de onderschatting van het aantal seizoenswerkers.

In het algemeen hebben mobiele werknemers uit de EU-10/2 een positieve bijdrage geleverd aan de mix van vaardigheden van de arbeidskrachten in de EU-15. Het percentage universitair opgeleide recente EU-10/2-migranten blijkt slechts iets lager te zijn dan dat van de arbeidskrachten van de EU-15. Bovendien is het percentage recente nieuwkomers uit de EU-10/2 met een middelhoog scholingsniveau hoger dan dat van de arbeidskrachten van de EU-15, terwijl het percentage laaggeschoolde recente nieuwkomers uit de EU-2 niet hoger is dan dat van de arbeidskrachten van de EU-15 en aanmerkelijk lager is bij migranten uit de EU-10 (figuur A9). Uit een vergelijking van het aandeel middelhoog en hooggeschoolde werknemers uit de EU-10/2 met het aandeel werknemers die middelhoog en laaggeschoold werk doen, blijkt echter dat zij niet allemaal een baan hebben die in overeenstemming is met hun scholingsniveau.

Het percentage hooggeschoolden onder de recente emigranten ligt gemiddeld iets hoger dan bij de totale arbeidskrachten in hun land van herkomst. Het percentage middelhoog geschoolde recente migranten is doorgaans lager dan dat van de totale arbeidskrachten, terwijl het percentage laaggeschoolde migranten relatief hoger is. Over het algemeen duiden deze cijfers niet op een onevenredig verlies van hooggeschoolde werknemers voor de EU-10/2-landen.

4. ECONOMISCHE, ARBEIDSMARKT- EN SOCIALE EFFECTEN

4.1. Effect op groei, bbp per hoofd van de bevolking en inflatie

De mobiliteit uit de EU-10/2 heeft een duidelijk positief effect gehad op de economische groei in de EU. Eén studie schat dat de extra mobiliteit uit de EU-8 gedurende de periode 2004-07 het totale bbp van de uitgebreide EU met circa 0,17% op de korte termijn en met 0,28% op de lange termijn (zodra de productiefaciliteiten zich hebben aangepast aan het extra aanbod aan arbeid) heeft doen stijgen. De mobiliteit uit de EU-2 zorgde daarentegen in dezelfde periode voor een stijging van het bbp van de uitgebreide EU met 0,15% op de korte termijn en met 0,27% op de lange termijn[17]. Dezelfde studie laat een bijna neutraal effect op het bbp per hoofd van de bevolking zien in de uitzendende landen op de korte termijn en een licht positief effect op de lange termijn. Andere studies lijken het positief effect op het totale bbp te bevestigen, alsook het geringe effect op het bbp per hoofd van de bevolking[18].

Bovendien blijkt uit onderzoek dat de arbeidsmobiliteit uit de nieuwe lidstaten heeft bijgedragen aan het verminderen van de inflatoire druk in de meeste ontvangende landen. Deze heeft echter wel bijgedragen aan een (tijdelijke) toename van de inflatie in de belangrijkste uitzendende landen[19].

4.2. Effect op overheidsfinanciën, sociale voorzieningen en overheidsdiensten

Hoewel er variaties bestaan wat de verschillende functies van de verzorgingsstaat en de verschillende overheidsniveaus betreft, is het effect van de recente migratie- en mobiliteitsstromen op de overheidsfinanciën en de verzorgingsstaat (waaronder de financiering ervan) op nationaal niveau verwaarloosbaar of positief. Uit gegevens over het VK blijkt bijvoorbeeld dat slechts een zeer klein aantal onderdanen van de EU-8 aanspraak maakt op uit belastingmiddelen gefinancierde uitkeringen of huisvestingssteun[20]. De migratie- en mobiliteitsstromen hebben in enkele gevallen op lokaal niveau druk uitgeoefend op de verlening van onderwijs-, huisvestings- en gezondheidsdiensten[21].

4.3. Effect op lonen en werkgelegenheid

Uit praktisch alle beschikbare gegevens blijkt dat de arbeidsmobiliteit na de uitbreiding nauwelijks van invloed is geweest op de lonen en de werkgelegenheid van de lokale werknemers. Er bestaan evenmin aanwijzingen van ernstige verstoringen van de arbeidsmarkt als gevolg van de intracommunautaire mobiliteit, zelfs niet in de lidstaten met de grootste instroom.

Uit één studie blijkt bijvoorbeeld dat de lonen in de EU-15 op de korte termijn gemiddeld slechts 0,08% lager zijn dan zij zouden zijn geweest zonder de extra mobiliteit uit de EU-8; op de lange termijn zijn er volgens deze studie überhaupt geen gevolgen. Het kortetermijneffect op de werkloosheid blijkt ook marginaal te zijn, met een geraamde stijging van het gemiddelde werkloosheidspercentage in de EU-15 van slechts 0,04 procent op de korte termijn en een neutraal effect op de lange termijn als gevolg van de instroom van werknemers uit de EU-8, en een vergelijkbaar gering effect voor de mobiliteit uit de EU-2[22]. Zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de verschillende kwalificaties van de werknemers, zijn de effecten voor de verschillende scholingsgroepen beperkt. Het beperkte effect op de lonen en de werkgelegenheid wordt bevestigd in een reeks recente studies[23].

Er zij op gewezen dat dit de losstaande effecten van de mobiliteit zijn, zonder rekening te houden met andere factoren die van invloed zijn op lonen en werkgelegenheid. Gegevens voor de belangrijkste Europese landen van bestemming laten zien dat de nominale brutolonen en -salarissen over het algemeen zijn blijven stijgen en de werkloosheid vooral is blijven dalen, zelfs in het laaggeschoolde segment van de arbeidsmarkt en in sectoren die te maken hebben gehad met een relatief hoge instroom van werknemers uit andere lidstaten (figuren A10/11/12 en voetnoot 3).

4.4. Overdrachten

Overdrachten door werknemers die in het buitenland wonen, kunnen in het uitzendende land een belangrijke inkomstenbron zijn. Zij kunnen bijdragen aan de economische groei doordat ze de totale vraag stimuleren en investeringen in onderwijs of het opstarten van kapitaalintensieve bedrijven financieren. Uit de gegevens over overdrachten blijkt dat deze een aanzienlijke bijdrage leveren aan het bbp in verschillende EU-lidstaten, met name Polen, de Baltische Staten en vooral in Roemenië en Bulgarije (figuur A13).

4.5. Braindrain en tekort aan arbeidskrachten in de uitzendende landen

In een aantal landen heeft de migratie van vooral jongere werknemers tot bezorgdheid geleid over de braindrain en een tekort aan arbeidskrachten. Uit verschillende rapporten blijkt inderdaad dat emigratie in enkele landen heeft bijgedragen aan een tekort aan arbeidskrachten, onder andere in de Baltische Staten en Polen.

In veel landen is het tekort aan arbeidskrachten echter verergerd door andere factoren dan migratie, zoals een sterke economische groei, een relatief lage arbeidsmarktparticipatie, vooral van jongeren en ouderen, en een lage interne mobiliteit. Bovendien treffen tekorten aan arbeidskrachten vooral specifieke economische sectoren (bijv. de bouw, hotels en restaurants) en beroepen (bijv. de gezondheidszorg). Bovendien blijken de verschillen in de vaardighedenmix tussen emigranten en de arbeidskrachten in de uitzendende landen relatief gering te zijn. Dat duidt erop dat de algemene braindrain wellicht beperkt is. Uit de gegevens blijkt ook dat de inschrijvingen voor het tertiaire onderwijs in de EU-10/2 de afgelopen jaren aanzienlijk zijn toegenomen, hetgeen de uitstroom van geschoolde arbeidskrachten mogelijkerwijs begint te compenseren[24].

4.6. Sociale effecten

Er bestaan verschillen tussen de leefomstandigheden van de nieuwkomers en de onderdanen van de gastlanden (waaronder een groter armoederisico, lagere onderwijsresultaten voor hun kinderen, moeilijkheden bij de toegang tot huisvesting, gezondheidszorg en andere sociale voorzieningen). Er is echter nog geen omvattende evaluatie beschikbaar van het inkomen en de leefomstandigheden van werknemers, met name uit Bulgarije en Roemenië, die na 1 januari 2007 naar andere EU-landen zijn verhuisd. Er bestaan rapporten van enkele uitzendende landen over de negatieve gevolgen voor de gezinssamenhang en de kinderen, als gevolg van het feit dat één of beide ouders in het buitenland werken[25].

5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

Werknemers uit Bulgarije, Roemenië en de EU-10-lidstaten hebben geholpen om te voorzien in de grotere vraag naar arbeidskrachten in de ontvangende landen. Zij hebben op die wijze een aanzienlijke bijdrage geleverd aan de duurzame economische groei. De beschikbare cijfers duiden erop dat de intracommunautaire mobiliteit na de uitbreiding niet heeft geleid - en waarschijnlijk niet zal leiden - tot ernstige verstoringen van de arbeidsmarkt.

Bovendien zijn er aanwijzingen dat de mobiliteitsstromen uit de EU-2 en EU-8 hun piek al hebben gehad en dat een groot gedeelte van de recente intracommunautaire mobiliteit van tijdelijke aard is. Dankzij de snel stijgende inkomensniveaus en de vraag naar arbeidskrachten in de uitzendende landen, in combinatie met een afname van het aantal jonge mensen dat het meest in aanmerking komt om te emigreren, lijken de arbeidsstromen af te nemen en zal het aanbod aan arbeidskrachten uit de EU waarschijnlijk verminderen.

Bovendien worden het volume en de richting van de mobiliteitsstromen eerder bepaald door het algemene mechanisme van vraag en aanbod en andere factoren op de arbeidsmarkt, dan door beperking van de toegang tot de arbeidsmarkt. Daar komt nog bij dat beperkingen arbeidsmarktaanpassingen kunnen vertragen en zwartwerken zelfs verergeren. Een alternatieve oplossing is wellicht om de bezorgdheid dat het openstellen van de arbeidsmarkt "verliezers" zou creëren onder de plaatselijke bevolking op een efficiëntere manier aan te pakken, bijvoorbeeld door het arbeidsmarktbeleid zodanig aan te passen dat werklozen (vooral laaggeschoolde werknemers) weer aan het werk komen.

Dat wil niet zeggen dat er geen nadelige economische en sociale gevolgen zijn geweest. De ervaring leert echter dat in plaats van het beperken van de toegang tot de arbeidsmarkt voor EU-onderdanen, alternatieve oplossingen een betere en effectievere manier zijn om deze gevolgen aan te pakken. Vooral negatieve gevolgen voor overheidsdiensten, huisvesting, sociale cohesie, alsmede uitbuiting en zwartwerken moeten zeker worden aangepakt. Wanneer de omstandigheden om in de gastmaatschappij te integreren voor mobiele werknemers ongunstig zijn, kan dat leiden tot sociale problemen en het tenietdoen van de economische voordelen van mobiliteit. De Commissie beveelt aan dat lidstaten beleid ontwikkelen op het gebied van de integratie en de sociale inclusie van mobiele werknemers en hun gezinnen, waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande EU-maatregelen en -instrumenten, bijvoorbeeld op het gebied van cultuur, taal en onderwijs, antidiscriminatie en de erkenning van vaardigheden.

Problemen voor de uitzendende landen die ontstaan door de braindrain en het tekort aan arbeidskrachten, kunnen bijvoorbeeld worden aangepakt met maatregelen om de algemene arbeidsmarktparticipatie te vergroten, verdere verbeteringen van onderwijs en beroepsopleiding, goede voorwaarden voor werknemers in de publieke sector, prikkels die leiden tot remigratie of het vergemakkelijken van zowel de interne arbeidsmobiliteit als immigratie van buiten de EU.

De Commissie concludeert dat het algemene effect van mobiliteit na de uitbreiding positief is geweest. Zij vertrouwt erop dat deze mededeling en het ondersteunende materiaal de lidstaten de noodzakelijke informatie zullen verschaffen om hun standpunten te bekijken voor de tweede periode van de overgangsmaatregelen voor Bulgarije en Roemenië.

Bovendien is het vrije verkeer van werknemers één van de fundamentele vrijheden van het EG-Verdrag. Het levert een positieve bijdrage aan de arbeidsmarkten in heel Europa en vormt als zodanig een sleutelelement van de Europese strategie voor de werkgelegenheid, die alle lidstaten hebben goedgekeurd. Tegelijkertijd is het een krachtig en positief symbool van wat Europa voor de individuele EU-burgers betekent.

Daarom hebben de lidstaten, toen zij de toetredingsverdragen ondertekenden, verklaard dat zij het acquis op dit gebied zo spoedig mogelijk zouden toepassen. Welke beslissing in dit stadium ook wordt genomen, de lidstaten moeten zich voorbereiden op de openstelling van hun arbeidsmarkten zodat zij hun verplichtingen uit hoofde van de verdragen kunnen nakomen.

De Commissie is van mening dat de totstandbrenging van het volledige vrije verkeer van werknemers in de EU een sterk politiek signaal is, met name naar aanleiding van de vijfde verjaardag van de uitbreiding van 2004. Daarom roept de Commissie de lidstaten op om te overwegen of zij het, niettegenstaande hun in de Toetredingsverdragen vastgestelde rechten betreffende overgangsregelingen, in het licht van de situatie op hun arbeidsmarkten noodzakelijk achten om de beperkingen te blijven toepassen. De Commissie beveelt aan om de sociale partners volledig te betrekken bij de voorbereiding van deze besluiten.

In het licht van de huidige economische ontwikkelingen en hun mogelijke effect op de arbeidsmarktsituatie is uit ervaring gebleken dat grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit zelfregulerend lijkt te zijn en in tijden van economische achteruitgang lijkt af te nemen. De Commissie wijst erop dat de Toetredingsverdragen een vrijwaringsclausule bevatten die de lidstaten die de EG-wetgeving inzake het vrije verkeer van werknemers toepassen, toestaat om later een aanvraag in te dienen voor de herinvoering van de beperkingen, mochten zij te kampen hebben met een verstoring van hun arbeidsmarkt of een dergelijke verstoring verwachten.

Bovendien wijst de Commissie erop dat overeenkomstig het Toetredingsverdrag een lidstaat die de nationale maatregelen tot beperking van het vrije verkeer van werknemers aan het einde van de periode van vijf jaar na de toetredingsdatum handhaaft, bij een ernstige verstoring van de arbeidsmarkt of een dreiging daarvan deze maatregelen na kennisgeving aan de Commissie mag blijven toepassen tot het einde van de periode van zeven jaar na die datum. De Commissie zal dan haar rol van hoedster van de Verdragen op grond van de door de lidstaten verstrekte gegevens vervullen.

BIJLAGE 1: Statistische bijlage

Table A1: Share of foreign nationals resident in the EU-27 by broad group of citizenship, 2003 – 07 (% of total population)

[pic]

Sources: Eurostat EU LFS, Eurostat population statistics, national data sources, DG Employment estimates. “:” figures too small to be reliable or not available.

Note: Choice of data sources according to data availability for individual countries. — For population statistics end of year data, for LFS 4th quarter data. — Figures not fully comparable between Member States due to the use of different sources. — Data from the LFS should be treated with some caution due to limitations of the survey with regard to foreign populations, in particular concerning coverage of very recent migrants and collective households, relative levels of non-response and small sample sizes. — 1) EU LFS quarterly data, 4th quarter. — 2) National and Eurostat population statistics. — 3) Eurostat population statistics, 2007 DG Employment estimate. — 4) CSO Ireland, Quarterly national household survey, 4th quarter; for 2003 3rd quarter 2004; Nationals from BG and RO included under non-EU-27 nationals until 2006 and under EU-10 nationals in 2007. — 5) EU LFS quarterly data, 4th quarter. EU-10 and EU-2 nationals included under non-EU-27. — 6) EU totals and sub-totals are only of an indicative nature as they are the sum of country values that stem from different sources; EU totals and sub-totals include country data which are not shown individually due to small sample size.

Table A2: Number of foreign nationals resident in the EU-27 by broad group of citizenship, 2003 – 07 (in 1 000)

[pic]

Sources: Eurostat EU LFS, Eurostat population statistics, national data sources, DG Employment estimates. “:” figures too small to be reliable or not available.

Note: Choice of data sources according to data availability for individual countries. — For population statistics end of year data, for LFS 4th quarter data. — Figures not fully comparable between Member States due to the use of different sources. — Data from the LFS should be treated with some caution due to limitations of the survey with regard to foreign populations, in particular concerning coverage of very recent migrants and collective households, relative levels of non-response and small sample sizes. — 1) EU LFS quarterly data, 4th quarter. — 2) National and Eurostat population statistics. — 3) Eurostat population statistics, 2007 DG Employment estimate. — 4) CSO Ireland, Quarterly national household survey, 4th quarter; for 2003 3rd quarter 2004; Nationals from BG and RO included under non-EU-27 nationals until 2006 and under EU-10 nationals in 2007. — 5) EU LFS quarterly data, 4th quarter. EU-10 and EU-2 nationals included under non-EU-27. — 6) EU totals and sub-totals are only of an indicative nature as they are the sum of country values that stem from different sources; EU totals and sub-totals include country data which are not shown individually due to small sample size.

Chart A1: Foreign residents in the EU, 2003 – 07 (in % of total resident population)

[pic]

Sources: Eurostat EU LFS, Eurostat population statistics, national data sources, DG Employment estimates.

Note: see note to Table A1

Chart A2: Population share of EU citizens resident in another Member State by broad group of citizenship, 2007 (% of resident population)

[pic]Sources: Eurostat EU LFS, Eurostat population statistics, national data sources, DG Employment estimates.

Note: Luxembourg off scale. — Empty cells: figures too small to be reliable or not available. — For further notes see Table A1.

Table A3: Share of recently arrived foreign nationals among the total labour force (age group 15-64), 2007

[pic]

Sources: Eurostat EU LFS, annual data 2007.

Note: ":" – figures too small to be reliable. Any possible discrepancies with population data shown in tables A1 and A2 due to differences in data sources (e.g. age coverage, reference date, activity status).

Chart A3: Posted workers by sending country, 2006 (in 1 000)

[pic]

Chart A4: Posted workers from the EU-15 and EU-10 by receiving country, 2006 (in 1 000)

[pic]

Chart A5: Inflow of EU-8 labour migrants to the UK

[pic]

Source: UK Home Office, Accession Monitoring Reports. Approved applicants to the workers registration scheme.

Chart A6: Inflows from EU-10 and BG/RO to Ireland

[pic]

Source: Irish Department of Social and Family Affairs, number of issued Personal Public Service Numbers.

Chart A7: Convergence of GNI per capita in PPS, 2000–07

[pic]

Chart A8: Unemployment rates in the EU, 2000 and 2007

[pic]

Chart A9: Socio-economic breakdown of recent movers from the EU-2/10to the EU-15 (age group 15-64), 2007 (% of total per variable and group)

[pic]

Source: Eurostat, EU LFS, annual data.

Note: Recent movers defined as persons resident 4 years or less in their EU-15 host country. Data on professional status, gender, age and educational attainment refer to active population aged 15-64, data on labour market status refer to total population aged 15-64. Data for the UK on educational attainment not included in the calculation due to problems with UK data concerning this variable.

Chart A10: Development of hourly gross wages and salaries in industry and services (excluding public administration) in major receiving countries, 2000 to 2008 (2000 = 100)

[pic]

Chart A11: Overall unemployment rates in the main EU-15 receiving countries, 2000-2008

[pic]

Chart A12: Overall employment rates in the main EU-15 receiving countries, 2000-2008

[pic]

Chart A13: Workers’ remittances (incl. compensation of employees) as a share of GDP, 2006 (%)

[pic]

Annex 2: References

Baas, T., H. Brücker and E. Hönekopp (2007), EU-Osterweiterung, Beachtliche Gewinne für die deutsche Volkswirtschaft , IAB Kurzbericht Nr. 6.

Barrell, R., J. Fitz Gerald and R. Riley (2007), EU enlargement and migration: assessing the macroeconomic impacts, NIESR Discussion Paper No 292.

Blanchflower, D., Saleheen, J., Shadforth, C. (2007), The Impact of the Recent Migration from Eastern Europe on the UK Economy , IZA Discussion Paper, No 2615.

BMWI (2007), Auswirkung der EU-Erweiterung auf Wachstum und Beschäftigung in Deutschland und ausgewählte Mitgliedstaaten. Bisherige Erfahrungen und künftige Entwicklungen unter besonderer Berücksichtigung der EU-Beitritte Bulgariens und Rumäniens. Untersuchung im Auftrag des Bundesministeriums für Wirtschaft und Technologie (BMWI), Projekt 33/05.

Brücker, H. et al. (2008), Labour mobility within the EU in the context of enlargement and the functioning of the transitional arrangements , forthcoming.

Doyle, N., G. Hughes and E. Wadensjö (2006), Freedom of movement for workers from Central and Eastern Europe: experiences in Ireland and Sweden , SIEPS 2006:5.

European Commission (2008): Geographic Mobility in the context of EU enlargement , in: Employment in Europe 2008 report, Chapter3.

European Commission (2006), Communication from the Commission to the Council, the European Parliament, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions, Report on the functioning of the transitional arrangements set out in the 2003 Accession Treaty (period 1 May 2004–30 April 2006), Luxembourg, COM(2006) 48 final.

Longhi, S., Nijkamp, P. and Poot, J (2004), A Meta-Analytic Assessment of the Effect of Immigration on Wages, Tinbergen Institute Discussion Paper, TI 2004-134/3.

Lemos, S. and J. Portes (2008), The impact of migration from the new European Union Member States on native workers .

Longhi, S., Nijkamp, P. and Poot, J (2006), The Impact of Immigration on the Employment of Natives in Regional Labour Markets: A Meta-Analysis , IZA Discussion Paper No 2044.

Ministry of Social Affairs and Employment of the Netherlands (2007), More than 100.000 people from Central and Eastern Europe employed in the Netherlands , press release 27 November.

Pajares, M. (2007), Inmigración y mercado de trabajo. Informe 2007. Análisis de datos de España y Cataluña . Documentos del Observatorio Permanente de Inmigración, No 14.

Pollard, N., Lattorre, M. and Sriskandarajah, D. (2008), Floodgates or turnstiles? Post enlargement migration flows to (and from) the UK , Institute for Public Policy Research (ippr).

Prettner, K. and A. Stiglbauer (2007), Auswirkungen der vollständige Öffnung des österreichischen Arbeitsmarktes gegenüber den EU-8-Staaten . Geldpolitik & Wirtschaft Q4.

UK Home Office (2008), Accession Monitoring Report May 2004 — March 2008, A8 Countries .

UK Home Office (2004), Accession Monitoring Report May 2004 — December 2004.

[1] Zie COM(2006)48 voor het verslag van de Commissie over de eerste twee jaren van de overgangsmaatregelen.

[2] In dit verslag wordt geen aandacht besteed aan de immigratie van niet-EU-onderdanen.

[3] Europese Commissie, Werkgelegenheid in Europa 2008, hoofdstuk 3: Geografische arbeidsmobiliteit in het kader van de uitbreiding van de EU. Het verslag is te vinden op: http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=119&langId=en.

[4] Er moet een juridisch onderscheid worden gemaakt tussen vrij verkeer van werknemers (artikel 39 EG) enerzijds en vrijheid van vestiging als zelfstandige (artikel 43 EG) en het vrij verrichten van diensten (artikel 49 EG) anderzijds. De richtlijn over de terbeschikkingstelling van werknemers heeft betrekking op de laatstgenoemde vrijheid en is niet onderworpen aan overgangsmaatregelen. Duitsland en Oostenrijk mogen echter met betrekking tot de tijdelijke terbeschikkingstelling van werknemers de grensoverschrijdende verlening van diensten in bepaalde gevoelige sectoren beperken, als vastgesteld in lid 13 van de overgangsmaatregelen van de voor de landen specifieke bijlagen van de Akten van Toetreding van 2003 en 2005.

[5] “EU-15” verwijst naar alle lidstaten die vóór 1 mei 2004 deel uitmaakten van de EU;“EU-10” verwijst naar alle landen die op 1 mei 2004 tot de EU zijn toegetreden;

“EU-8” verwijst naar alle EU-10-lidstaten behalve Malta en Cyprus;

“EU-25” verwijst naar alle lidstaten die vóór 1 januari 2007 deel uitmaakten van de EU;

“EU-2” verwijst naar Bulgarije en Roemenië.

[6] Zie echter de bepalingen inzake Duitsland en Oostenrijk, waarnaar in voetnoot 4 wordt verwezen.

[7] Zie voor meer informatie over de overgangsmaatregelen:http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=466&langId=en.

[8] Zie voor een gedetailleerder overzicht van het beleid van de lidstaten de samenvattende tabel op:http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=466&langId=en.

[9] In de meeste gegevens zijn Malta en Cyprus samengevoegd met de EU-8-lidstaten (als de EU-10) om een omvattende verslaglegging te garanderen van de ontwikkelingen na de uitbreiding. Door de lage aantallen heeft dit slechts een marginale invloed op de resultaten.

[10] Zie voetnoot 3 en Pollard et al. (2008).

[11] Zie Pollard et al. (2008).

[12] Ibid.

[13] Zie “Intensivering van de bestrijding van zwartwerken”, COM(2007) 628 van 24.10.2007.

[14] UK Home Office (2004).

[15] Nederlands Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2007).

[16] Er zij op gewezen dat de economische omstandigheden in een aantal lidstaten (bijv. Spanje en Ierland) onlangs zijn verslechterd met mogelijk negatieve gevolgen voor de arbeidsmarktprestaties van zowel nationale als buitenlandse werknemers.

[17] Zie Brücker et al. (2008).

[18] Zie bijv. Barrel et al. (2007).

[19] Zie bijv. Barrel et al. (2007) en Blanchflower et al. (2007).

[20] Zie UK Home Office (2008).

[21] Zie voetnoot 3 voor een kort overzicht.

[22] Zie voetnoot 17.

[23] Zie bijv. Longhi et al (2004 en 2008), Lemos en Portes (2008), Blanchflower et al. (2008), Doyle et al. (2006), Pajares (2007), Baas et al. (2007), BMWI (2007), Prettner en Stiglbauer (2007).

[24] Zie voetnoot 3 en Brücker et al. (2008).

[25] Zie voetnoot 3 voor een kort overzicht.