Bijlagen bij COM(2003)660 - Verzoek tot wijziging van de artikelen 51 en 54 van het Statuut van het Hof van Justitie, door het Hof ingediend overeenkomstig artikel 245, tweede alinea, van het EG Verdrag en strekkende tot een nieuwe verdeling van de rechtstreekse beroepen tussen het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg, in de zin van artikel 225, lid 1, van het EG Verdrag

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage 1 bij dit document.

II. Er is echter ook een andere tekst van het wijzigingsvoorstel denkbaar

De Commissie is van oordeel dat dient te worden nagegaan of de nieuwe bevoegdheidsverdeling tussen het Hof en het GEA niet in de geest van het Verdrag van Nice aan duidelijkheid zou winnen indien de handelingen die bij uitsluiting aan het toezicht van het Hof onderworpen zijn, per soort zouden worden gegroepeerd (handelingen op grond van het Verdrag, autonome besluiten enz.) in plaats van uitsluitend te worden ingedeeld naargelang van wie ze uitgaan.

De opsomming van handelingen die op grond van het Verdrag zijn gesteld, waartoe de nieuwe tekst in de door het Hof voorgestelde vorm onvermijdelijk aanleiding zou geven, met name ten aanzien van handelingen van de Commissie, zou wellicht onvolledig blijken te zijn en derhalve tot onzekerheid leiden. Een dergelijke opsomming dreigt overigens vooruit te lopen op de ontvankelijkheid van bepaalde beroepen wegens nalaten, of zelfs van beroepen tot nietigverklaring die door de lidstaten zouden kunnen worden ingesteld tegen de Commissie, met name op het gebied van het economisch beleid (de artikelen 99 tot en met 104 van het EG-Verdrag).

Wellicht dient dan ook de voorkeur te worden gegeven aan een benadering die erin bestaat het Hof bij uitsluiting bevoegd te maken voor handelingen die zijn vastgesteld op grond van het Verdrag, met uitzondering van handelingen op het gebied van concurrentie, staatssteun en handelspolitiek. Dat het met een dergelijke benadering ook gemakkelijker zou zijn zich aan te passen aan eventuele wijzigingen ten gevolge van een toekomstig grondwettelijk verdrag, is daarbij meegenomen.

Een tekstvoorstel dat in die richting gaat, is opgenomen in bijlage 2 bij dit document.


BIJLAGE 1

De gewijzigde tekst van het voorstel (onderstreepte passages) luidt als volgt:

" 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 225, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 140 A, lid 1, van het EGA-Verdrag zijn aan het Hof van Justitie voorbehouden de in de artikelen 230 en 232 van het EG-Verdrag en de artikelen 146 en 148 van het EGA-Verdrag bedoelde beroepen, die door een lidstaat worden ingesteld tegen

i) een handeling of een nalaten een besluit te nemen van het Europees Parlement of de Raad, of van beide instellingen tezamen, met uitzondering van

- de besluiten van de Raad krachtens artikel 88, lid 2, derde alinea, van het EG-Verdrag,

- de handelingen van de Raad krachtens een verordening van de Raad betreffende de handelspolitieke beschermingsmaatregelen in de zin van artikel 133 van het EG-Verdrag,

- de handelingen van de Raad krachtens een machtiging door een besluit van de Raad of een besluit van het Europees Parlement en de Raad dat is genomen op grond van het Verdrag;

ii) een handeling of een nalaten een besluit te nemen van de Commissie krachtens artikel 11 A, artikel 39, lid 3, onder d), artikel 86, lid 3, en de artikelen 99 tot en met 104 van het EG-Verdrag,

iii) een niet in artikel 249 van het EG-Verdrag vermelde handeling van de Commissie die beoogt rechtsgevolgen in het leven te roepen,

iv) handelingen of het nalaten besluiten te nemen van de ECB krachtens artikel 110, lid 1, van het EG-Verdrag of andere [40] bepalingen van het Protocol betreffende de statuten van het ESCB en de ECB,

[40] Andere dan de in artikel 110, lid 1, eerste streepje, van het Verdrag genoemde bepalingen.

v) een handeling of een nalaten een besluit te nemen van een orgaan dat of een instantie die bij of krachtens het Verdrag is opgericht. "

2. Eveneens aan het Hof voorbehouden zijn de in voornoemde artikelen bedoelde beroepen die

- door een instelling van de Gemeenschappen worden ingesteld tegen een handeling of een nalaten een besluit te nemen van een andere instelling van de Gemeenschappen of van de Europese Centrale Bank, dan wel door de Europese Centrale Bank worden ingesteld tegen een handeling of een nalaten een besluit te nemen van een instelling van de Gemeenschappen,

- door een instelling van de Gemeenschappen worden ingesteld tegen een handeling of een nalaten een besluit te nemen van een orgaan dat of een instantie die bij of krachtens het Verdrag is opgericht. "


BIJLAGE 2

Andere mogelijke tekst van het voorstel

" 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 225, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 140 A, lid 1, van het EGA-Verdrag zijn aan het Hof van Justitie voorbehouden de in de artikelen 230 en 232 van het EG-Verdrag en de artikelen 146 en 148 van het EGA-Verdrag bedoelde beroepen, die door een lidstaat worden ingesteld tegen

i) een handeling die gebaseerd is op een bepaling van het EG-Verdrag of het EGA-Verdrag of een nalaten op grond van het EG-Verdrag of het EGA-Verdrag een besluit te nemen van het Parlement en de Raad, van de Raad of van de Commissie, met uitzondering van

- de besluiten van de Commissie of van de Raad krachtens artikel 88, lid 2, derde alinea, van het EG-Verdrag,

- en de besluiten van de Commissie krachtens artikel 38, artikel 76, lid 2, de artikelen 81, 82 en 85, artikel 86, lid 3, en artikel 134 van het EG-Verdrag;

ii) handelingen of het nalaten besluiten te nemen van de ECB krachtens artikel 110, lid 1, van het EG-Verdrag of andere [41] bepalingen van het Protocol betreffende de statuten van het ESCB en de ECB,

[41] Andere dan de in artikel 110, lid 1, eerste streepje, van het Verdrag genoemde bepalingen.

iii) een niet in artikel 249 van het EG-Verdrag vermelde handeling van de Commissie die beoogt rechtsgevolgen in het leven te roepen,

iv) een handeling of een nalaten een besluit te nemen van een orgaan dat of een instantie die bij of krachtens het Verdrag is opgericht.

2. Eveneens aan het Hof voorbehouden zijn de in voornoemde artikelen bedoelde beroepen die

- door een instelling van de Gemeenschappen worden ingesteld tegen een handeling of een nalaten een besluit te nemen van een andere instelling van de Gemeenschappen of van de Europese Centrale Bank, dan wel door de Europese Centrale Bank worden ingesteld tegen een handeling of een nalaten een besluit te nemen van een instelling van de Gemeenschappen,

- door een instelling van de Gemeenschappen worden ingesteld tegen een handeling of een nalaten een besluit te nemen van een orgaan dat of een instantie die bij of krachtens het Verdrag is opgericht. "