Bijlagen bij COM(1994)573 - Harmonisatie van nationale wetgeving inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage I is opgenomen in aanhangsel B van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif), met inbegrip van de wijzigingen;

- "CIM", de geharmoniseerde regels voor overeenkomsten voor het internationaal vervoer van goederen per spoor, aanhangsel B van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif);

- "gevaarlijke goederen", de stoffen en voorwerpen waarvan het vervoer per spoor krachtens de bijlage bij deze richtlijn (6) verboden is of slechts onder bepaalde voorwaarden is toegestaan;

- "vervoer", iedere vervoeroperatie voor het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor die geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op het grondgebied van een Lid-Staat, met inbegrip van de activiteiten van het laden en lossen alsmede het overladen naar of van een ander vervoermiddel en de tijdelijke opslag in verband met de vervoeroperatie, die onder de bijlage bij deze richtlijn vallen, onverminderd de regelingen in de wetgevingen van de Lid-Staten inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor dergelijke operaties; vervoer dat geheel plaatsvindt binnen de grenzen van een afgesloten terrein valt niet onder deze definitie.


Artikel 3

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 6, mogen gevaarlijke goederen waarvan het vervoer krachtens de bijlage bij deze richtlijn is verboden, niet per spoor worden vervoerd.

2. Tenzij dit in deze richtlijn anders wordt bepaald, is het vervoer per spoor van andere gevaarlijke goederen toegestaan mits wordt voldaan aan de in de bijlage bij deze richtlijn genoemde voorwaarden.


HOOFDSTUK II Afwijkingen, beperkingen en ontheffingen


Artikel 4

Iedere Lid-Staat mag, voor binnenlandse vervoeroperaties per spoor op zijn grondgebied, bestaande nationale wettelijke bepalingen inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor die in overeenstemming zijn met de aanbevelingen van de Verenigde Naties voor het vervoer van gevaarlijke goederen, blijven toepassen totdat de bijlage bij deze richtlijn aan voornoemde aanbevelingen wordt aangepast. Wanneer een Lid-Staat van deze mogelijkheid gebruik maakt, stelt hij de Commissie daarvan in kennis.


Artikel 5

1. Onverminderd andere communautaire wetgeving behoudt iedere Lid-Staat het recht om, uitsluitend om andere redenen dan de veiligheid tijdens het vervoer, met name om redenen van nationale veiligheid, het vervoer van bepaalde gevaarlijke goederen op zijn grondgebied te reguleren of te verbieden.

2. De Lid-Staten kunnen ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor op hun grondgebied stringentere bepalingen blijven toepassen dan die waarin de bijlage bij deze richtlijn voorziet, met uitzondering van voorschriften inzake de constructie.

3. Wanneer een Lid-Staat naar aanleiding van een ongeluk of een incident van oordeel is dat de geldende veiligheidsvoorschriften kunnen worden verbeterd om de aan de vervoeroperaties verbonden risico's verder te beperken en wanneer er een dringende noodzaak bestaat om maatregelen te treffen, dient hij de Commissie in het stadium van voorbereiding van de voorgenomen maatregelen in kennis te stellen. Overeenkomstig de procedure van artikel 9 beoordeelt de Commissie of voor de tenuitvoerlegging van voornoemde maatregelen toestemming moet worden verleend en gedurende welke periode deze maatregelen mogen worden toegepast.


Artikel 6

1. Iedere Lid-Staat kan het vervoer per spoor van overeenkomstig de internationale voorschriften inzake vervoer over zee of door de lucht ingedeelde, verpakte en gekenmerkte gevaarlijke goederen op zijn grondgebied toestaan wanneer de vervoeroperatie ook een traject over zee of door de lucht omvat. Wanneer bij een internationaal traject vervoer over zee plaatsvindt, kunnen de Lid-Staten bepalingen toepasssen als aanvulling op de bijlage bij de richtlijn, teneinde rekening te houden met de internationale regels voor deze wijze van vervoer.

2. De bepalingen in de bijlage bij deze richtlijjn die betrekking hebben op de vorm van de documenten en op het gebruik van talen in aanduidingen en documenten gelden niet voor vervoeroperaties die beperkt blijven tot het grondgebied van één enkele Lid-Staat. De Lid-Staten kunnen het gebruik van andere dan de in de bijlage genoemde talen toestaan voor vervoeroperaties op hun grondgebied.

3. Iedere Lid-Staat kan uitsluitend op zijn grondgebied het gebruik toestaan van vóór 1 januari 1997 gebouwde spoorwagons die niet aan de bepalingen van de richtlijn voldoen maar waarvan de constructie in overeenstemming is met de tot en met 31 december 1996 geldende nationale bepalingen, mits deze wagons nog steeds aan de voorgeschreven veiligheidsniveaus voldoen.

4. Iedere Lid-Staat kan tot en met 31 december 1996 geldende nationale bepalingen inzake de constructie, het gebruik en de voorwaarden voor het vervoer van nieuwe tanks en nieuwe houders, in de zin van klasse 2 van de bijlage bij deze richtlijn, die verschillen van de bepalingen van deze bijlage, handhaven totdat verwijzingen naar normen voor de constructie en het gebruik van tanks en houders worden opgenomen in de bijlage bij deze richtlijn, met hetzelfde verplichtende karakter als de reeds daarin vervatte bepalingen, en in ieder geval niet na 31 december 1998. Vóór 1 januari 1999 vervaardigde houders en tanks die nog steeds aan de voorgeschreven veiligheidsniveaus voldoen, mogen onder de oorspronkelijke voorwaarden in gebruik blijven.

5. Iedere Lid-Staat mag van de bijlage bij deze richtlijn afwijkende nationale bepalingen handhaven met betrekking tot de referentietemperatuur voor het vervoer van vloeibare gassen of mengsels daarvan op zijn grondgebied, totdat bepalingen inzake de voor bepaalde klimaatzones geschikte referentietemperaturen in de Europese normen worden opgenomen en daarnaar in de bijlage bij deze richtlijn wordt verwezen.

6. Iedere Lid-Staat kan het gebruik van vóór 31 december 1996 vervaardigde en niet overeenkomstig de RID-bepalingen gecertificeerde verpakkingen toestaan, mits daarop de fabricagedatum is aangebracht en de verpakking de tests kan doorstaan waarin was voorzien in de tot en met 31 december 1996 geldende nationale wetgeving, en de verpakkingen van dat type nog aan de voorgeschreven veiligheidsniveaus voldoen (in verband waarmee zij waar nodig worden getest en geïnspecteerd), overeenkomstig het volgende tijdschema: metalen transportcontainers voor bulkgoederen en metalen vaten met een capaciteit van meer dan 50 liter gedurende een periode van maximaal 15 jaar vanaf de fabricagedatum; andere metalen en kunststofverpakkingen gedurende een periode van maximaal vijf jaar vanaf de fabricagedatum, en in ieder geval niet na 31 december 1998.

7. Iedere Lid-Staat kan tot en met 31 december 1998 op zijn grondgebied het vervoer toestaan van bepaalde gevaarlijke goederen die vóór 1 januari 1997 zijn verpakt, op voorwaarde dat de goederen zijn ingedeeld, verpakt en gekenmerkt in overeenstemming met de voorschriften van de vóór 1 januari 1997 geldende nationale wetgeving.

8. Iedere Lid-Staat mag voor vervoeroperaties per spoor op het eigen grondgebied de vóór de datum van omzetting in nationale wetgeving van deze richtlijn geldende nationale wettelijke bepalingen inzake het aanbrengen van noodmaatregelcodes blijven toepassen, in plaats van het in de bijlage bij deze richtlijn aangegeven gevaaridentificatienummer.

9. Iedere Lid-Staat kan na overleg met de Commissie voor het vervoer per spoor op zijn grondgebied van kleine hoeveelheiden van bepaalde gevaarlijke goederen, met uitzondering van middelmatig en hoogradioactieve stoffen, stringentere bepalingen blijven toepassen dan die welke zijn neergelegd in de bijlage bij deze richtlijn.

10. Iedere Lid-Staat mag toestemming geven voor eenmalige transporten op zijn grondgebied van gevaarlijke goederen die hetzij verboden zijn op grond van de bijlage bij deze richtlijn, hetzij worden uitgevoerd onder andere voorwaarden dan die welke zijn opgenomen in voornoemde bijlage.

11. De Lid-Staten kunnen toestemming verlenen voor tijdelijke afwijkingen van de bijlage bij deze richtlijn voor de uitvoering op hun grondgebied van de nodige proeven voor de aanpassing van de bepalingen van deze bijlage aan technologische en industriële ontwikkelingen, mits de veiligheid daar niet onder lijdt. Dit moet worden medegedeeld aan de Commissie, die de andere Lid-Staten daarvan in kennis stelt.

Bij het toestaan van dergelijke afwijkingen mag geen onderscheid worden gemaakt naar nationaliteit of vestigingsplaats van de afzender, de vervoerder of de geadresseerde; dergelijke afwijkingen zijn maximaal vijf jaar geldig en zijn niet hernieuwbaar.

12. Iedere Lid-Staat kan tot uiterlijk 31 december 1998 bestaande overeenkomsten met andere Lid-Staten blijven toepassen, mits daarbij geen onderscheid naar nationaliteit of vestigingsplaats van de afzender, de vervoerder of de geadresseerde wordt gemaakt. Alle toekomstige afwijkingen moeten voldoen aan de bepalingen van lid 10.


Artikel 7

Behoudens nationale of communautaire bepalingen inzake de toegang tot de markt, moet het vervoer van gevaarlijke goederen tussen het grondgebied van de Gemeenschap en derde landen in overeenstemming zijn met de voorschriften van het RID.


HOOFDSTUK III Slotbepalingen


Artikel 8

De wijzigingen die nodig zijn om de bijlage bij deze richtlijn aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang op de door deze richtlijn bestreken gebieden, met name teneinde rekening te houden met wijzigingen van het RID, worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 9.


Artikel 9

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité inzake het vervoer van gevaarlijke goederen, hiernaar "comité" te noemen, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148 van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen.

Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht.

4. In dat geval stelt de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten, uit voor een termijn van drie maanden na de datum van kennisgeving.

De Raad kan binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.


Artikel 10

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 1997 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.


Artikel 11

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.


(1) PB nr. 196 van 16. 8. 1967, blz. 1.

(2) PB nr. L 117 van 8. 5. 1990, blz. 1.

(3) PB nr. L 117 van 8. 5. 1990, blz. 15.

(4) PB nr. L 374 van 31. 12. 1990, blz. 1.

(5) PB nr. L 183 van 29. 6. 1989, blz. 1.

(6) De verschillende versies in de officiële talen van de Gemeenschap worden gepubliceerd zodra een geconsolideerde tekst is opgesteld en de vertalingen daarvan gereed zijn.