Bijlagen bij COM(2005)565 - Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES): Van concept naar realiteit

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage A.

Het algemene doel blijft de ontwikkeling van een uitgebreid gamma GMES-diensten die aan de gebruikersbehoeften voldoen en waarvan de economische en maatschappelijke voordelen de investering rechtvaardigen. Steun voor de invoering van meer dergelijke diensten zal dus in de loop van 2005-2006 worden voorbereid. Via dezelfde valideringsprocedure als voor de fast track-diensten (zie bijlage B) zullen geleidelijk aan meer experimentele diensten worden ingevoerd om het dienstenaanbod te vergroten, zoals aangegeven in bijlage C. Het zal diensten omvatten zoals monitoring van de atmosfeer, bewaking van de buitengrenzen en crisispreventie, waarvan sommige lidstaten het belang duidelijk hebben onderstreept.

Het doel is geleidelijk aan een aantal experimentele operationele diensten te ontwikkelen en te valideren op basis van geselecteerde O&O-projecten die de lopende acties uitbreiden en versterken. De Commissie ziet er dan ook op toe dat de in het kader van KP6 lopende GMES-projecten de implementatie van potentiële operationele diensten ondersteunen. De resterende KP6-middelen die nog moeten worden toegewezen, zullen zoveel mogelijk worden geconcentreerd op de fast track-diensten, inclusief de integratie van de onderdelen van de componenten – in-situ, ruimte en gegevensbeheer – en het opzetten van de ruimtecomponent van GMES. De proeffase van de fast track-diensten zou begin 2008 moeten zijn afgerond.

Cruciaal voor het succes van de GMES-dienstencomponent is de ontwikkeling van een Europese spatiale gegevensinfrastructuur, zoals met het voorstel voor een richtlijn inzake INSPIRE wordt beoogd. De proefdiensten zullen dus in feite ook fungeren als proefdiensten van INSPIRE en als zodanig in het desbetreffende uitvoeringsprogramma worden geïntegreerd. Er zal een gegevensbeleid moeten worden uitgestippeld om de verwerving en exploitatie van gegevens door zowel dienstenleveranciers als gebruikers te vergemakkelijken.

3.4. Financieringsstrategie

In de laatste vijf jaar is er op Europees niveau circa 230 miljoen euro uitgegeven voor GMES-gerelateerde demonstratiediensten: via KP6 stelt de EU ongeveer 100 miljoen euro ter beschikking (van 2003 tot 2006); in die vijfjarenperiode investeert het ESA 130 miljoen euro voor de ruimte-, grond- en dienstensegmenten.

Aangezien de diensten op lange termijn door de gebruikers moeten worden gefinancierd, zullen er voor de kritische infrastructuur en de ontsluitende technologieën aanloopinvesteringen nodig zijn om proefdiensten te kunnen invoeren.

De Commissie is het specifieke programma van KP7 aan het voorbereiden. OTO-activiteiten via het kaderprogramma voor communautair onderzoek, met name op milieugebied, zijn sterk afhankelijk van de beschikbaarheid van aardobservatiegegevens. Als tweede vlaggenschip van het ruimtebeleid van de EU zullen aan GMES veruit de meeste middelen worden toegewezen die onder het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie[12] (KP7) beschikbaar zijn. Het is de bedoeling hiermee een groot deel van de begroting voor de ruimtecomponent te financieren, die voor 2006-2013 door het ESA op 2,3 miljard euro is geraamd[13]. De EU- en ESA-lidstaten zijn al aan het plannen om deze investering te completeren met een ESA-programma en, in enkele gevallen, met programma’s om nationale satellietsystemen te ontwikkelen.

De onderzoekprojecten die via de thematische prioriteit “Milieu” van KP7 worden gefinancierd, zullen blijven bijdragen aan de identificatie van toekomstige operationele GMES-diensten. Zij zullen gegevens en modellen genereren, die zullen bijdragen aan de uitvoering van de negen GEOSS-gebieden met maatschappelijke baten. De thematische prioriteit “Technologieën van de informatiemaatschappij” zal bijdragen aan het gegevens- en informatiebeheerselement van GMES, aan de uitvoering van INSPIRE en dus ook aan GEOSS.

Gezien de diversiteit en de over talrijke agentschappen in de lidstaten verdeelde verantwoordelijkheid is het vrij ingewikkeld om voor de in-situ- en de gegevensbeheerscomponenten een algemene financieringsstrategie te ontwikkelen. Daartoe moeten de bestaande financiële middelen beter op elkaar worden afgestemd en moeten nieuwe financieringsbronnen als hefboom dienen wanneer leemten in de infrastructuur moeten worden aangevuld.

Voor zowel in-situ- als ruimtecomponenten zal het gebruik van communautaire niet-O&O-instrumenten worden bestudeerd.

Momenteel impliceert het operationeel maken van GMES een aantal partnerschappen tussen overheden aan de aanbodzijde, ondersteund met middelen uit onderzoeksbudgetten. Deze partnerschappen zullen een belangrijke rol blijven spelen, maar wanneer dergelijke diensten in de toekomst integrerend deel gaan uitmaken van de ontwikkeling en uitvoering van overheidsbeleid, zouden ze door de relevante institutionele gebruikers moeten worden ondersteund. Op bepaalde gebieden kan GMES misschien ook klanten uit de particuliere sector aantrekken, met passende mechanismen om de kosten te dekken. Dit zal te zijner tijd wellicht mogelijkheden bieden voor partnerschappen tussen de particuliere en de overheidssector.

Voorwaarde is echter dat Europa zijn potentieel volledig benut door alle beschikbare middelen beter te coördineren en te bundelen.

3.5. Voortbouwen op bestaande capaciteiten

GMES zal de bestaande capaciteiten op zowel nationaal als Europees niveau maximaal benutten. Het is noodzakelijk deze in kaart te brengen, inclusief de huidige en geplande infrastructuren die ertoe kunnen bijdragen om in de behoeften te voorzien, en hun interoperabiliteit te waarborgen. Resterende leemten moeten worden geïdentificeerd en moeten samen met de noodzakelijke vervanging van de bestaande capaciteiten het onderwerp worden van besprekingen tussen de EU en haar agentschappen, het ESA, EUMETSAT en de lidstaten van deze organisaties. Binnen Europa moet erop worden toegezien dat van de bestaande en geplande operationele satellieten, in-situ-netwerken en spatiale gegevensinfrastructuren zo intensief mogelijk gebruik wordt gemaakt. De coördinatie en terbeschikkingstelling van middelen moet worden verbeterd en er moeten ook mogelijkheden worden geboden om ze voor diverse doeleinden aan te wenden.

Om - zoals door de Europese Raad van Göteborg is aanbevolen - autonome capaciteiten tot stand te brengen, zou Europa geleidelijk aan op zijn eigen capaciteiten moeten kunnen steunen. Daarvoor moet een strategie op middellange tot lange termijn worden uitgewerkt, rekening houdend met een steeds sterkere afhankelijkheid van internationale partners.

Het is echter zo dat bepaalde maatregelen in verband met de ontwikkeling van de ruimtecomponent van GMES dringend moeten worden genomen om de continuïteit van de gegevens in de komende 10 tot 15 jaar te waarborgen. Momenteel zijn de meeste met GMES verwante diensten gebaseerd op observaties van een aantal satellieten die hun nominale levensduur al hebben overschreden of deze over enkele jaren zullen bereiken.

Om in de meest dringende behoeften aan satellietobservatie te voorzien, heeft de directeur-generaal van het ESA de ESA-lidstaten voorgesteld een startbudget samen te brengen om de kosten van de eerste ontwikkelingsfasen van de toekomstige GMES-ruimte-infrastructuur (inclusief het bijbehorende grondsegment) te dekken. De Commissie verheugt zich over dit voorstel, waarin rekening wordt gehouden met haar plannen voor de initiële diensten en met name voor de drie fast track-diensten. In de periode 2006-2007 zal zij haar bijdrage aan de GMES-ruimtecomponent evalueren op grond van:

- de inventaris van de gebruikersbehoeften;

- de definitie van de initiële diensten en met name van de fast track-diensten; en

- de goedkeuring van het voorstel voor en het budget van KP7.

Momenteel worden de tekortkomingen en de efficiëntie van de in-situ- en spatiale gegevensinfrastructuren doorgelicht. In 2006-2007 zullen de resultaten van deze evaluaties goed van pas komen om de toekomstige bijdragen van de Gemeenschap vast te stellen.

3.6. Effectbeoordeling

Deze mededeling geeft een gedetailleerde beschrijving van de strategie en de veranderingen op korte termijn in het beheer van het GMES-initiatief. Overeenkomstig het algemene beleid van de Commissie zal er ook voor GMES, voordat substantiële middelen aan experimentele operationele diensten worden toegewezen, verantwoording moeten worden afgelegd op basis van een solide effectbeoordeling. Met het oog op de daaraan gerelateerde betalingsverplichtingen die naar verwachting door de EU- en ESA-lidstaten zullen worden aangegaan, zou deze effectbeoordeling voor GMES specifieker moeten zijn dan die voor KP7. De algemene sociaal-economische factoren die voor GMES pleiten, zijn in de eerste fase van een studie door onafhankelijke adviseurs al aangetoond. De lidstaten hebben een team van deskundigen samengesteld om de methodologie van de studie te evalueren naarmate ze vordert.

De studie geeft aan dat de uitvoering van GMES een aantal strategische voordelen oplevert. Veel van de significante voordelen zijn van nature meestal niet-kwantificeerbaar . Het rapport identificeert echter ook substantiële kwantificeerbare voordelen over de periode 2005-2030. De diensten van de Commissie hebben een voorlopige effectbeoordeling voorbereid. Zodra het eindverslag over de sociaal-economische studie in de komende maanden beschikbaar wordt, zal deze effectbeoordeling worden voltooid en gepubliceerd.

De tweede fase van de studie zou in november 2005 moeten aflopen. De bedoeling ervan is alle algemene voordelen via uitvoerige validering en verdere raadpleging van belanghebbenden aan te tonen. De tweede fase moet ook uitwijzen welke geografische gebieden en economische sectoren naar verwachting van deze voordelen zullen profiteren en moet een onderscheid trachten te maken tussen de voordelen op kortere en die op langere termijn. Op dat ogenblik zal de effectbeoordeling worden voltooid en gepubliceerd.

3.7. Governance

Een goede werkverdeling en de vaststelling van organisatorische stappen zijn van kritisch belang voor de succesvolle uitvoering van GMES.

3.7.1. Taken en verantwoordelijkheden

Een optimale complementariteit tussen de EU-instellingen, het ESA en de ESA-lidstaten, gebaseerd op duidelijk gedefinieerde taken en verantwoordelijkheden, is van essentieel belang.

De EU zal:

- de prioriteiten en eisen vaststellen;

- de politieke wil en de gebruikerseisen met elkaar verzoenen; en

- de beschikbaarheid en continuïteit van de diensten waarborgen.

Het ESA zal:

- de technische specificaties van de ruimtecomponent helpen vaststellen;

- de ruimtecomponent implementeren door expertisecentra in heel Europa te coördineren; en

- de EU over de aan toekomstige ruimtecomponenten te stellen eisen adviseren.

De lidstaten mogen:

- de interne coördinatie van relevante gegevensverzamel- en gegevensbeheersactiviteiten versterken en de nationale vraag bundelen;

- bijdragen aan de uitvoering van de vereiste spatiale gegevensinfrastructuren en in-situ-componenten;

- de implementatie van de ruimtecomponent steunen.

Het ESA zal derhalve de ontwikkeling van die infrastructuren in de ruimte die voor steun in het kader van KP7 worden aangemerkt, beheren volgens de regels van dat programma en zal dat met haar eigen activiteiten op dit gebied combineren. De Commissie zal de ontwikkeling van door KP7 gesteunde GMES-diensten zelf beheren of het beheer ervan uitbesteden. Zo zullen de gegevens van de in-situ-monitoring optimaal kunnen worden geïntegreerd. Na de voltooiing van de lopende ESA-projecten in verband met het GMES-dienstenelement zullen de verdere ontwikkeling en consolidering van die diensten onder de verantwoordelijkheid van de Europese Gemeenschap vallen als integrerend deel van haar overkoepelend programma in het kader van KP7.

De werking van de satelliet- en in-situ-systemen zal voor elk systeem afzonderlijk moeten worden geëvalueerd, rekening houdend met de eigendom van die systemen. Daardoor zou een zo kosteneffectief mogelijk gebruik van de bij intergouvernementele organisaties, in de lidstaten en in de industrie voorhandene expertise moeten worden gewaarborgd.

Wat de onderhandelingen over de levering van de aardobservatiegegevens betreft die voor operationele GMES-diensten zowel tijdens de proeffase als in het volledig operationele stadium vereist zijn, zal moeten worden nagegaan wat daarvoor de meest efficiënte methode is op basis van een coherente pan-Europese aanpak.

3.7.2. Structuren

De beheerstructuur voor GMES moet evolueren naar gelang de geleidelijke ontwikkeling van nieuwe operationele diensten en de evolutie van de gebruikerseisen. Zij moet pragmatisch, flexibel en modulair zijn. Zij moet dus voldoende open zijn om naar elke volgende stap te kunnen evolueren.

Voorwaarde voor een succesvolle implementatie van GMES is de actieve medewerking van het bedrijfsleven en met name van het MKB en de dienstenleveranciers. De deelname van het bedrijfsleven aan een dergelijk project van gemeenschappelijk Europees belang blijft een optie. Tegelijkertijd zal een haalbaarheidsstudie/effectbeoordeling worden verricht.

Bij het opzetten van het organisatiekader van GMES zal ten volle rekening worden gehouden met de ervaring die met GALILEO is opgedaan.

a) op korte termijn

De op EU-niveau bestaande vraag zal geleidelijk aan worden gebundeld. De Commissie zal intern een GMES-organisatiestructuur opzetten om het beheer van GMES te versterken. Zij zal ook de relaties versterken tussen de adviesorganen die interesse hebben voor GMES en aanverwante gebieden.

De taken van de nieuwe structuur voor GMES-diensten zullen onder meer het volgende omvatten:

- identificatie van een strategie voor GMES, die het kernpunt zal worden voor de coördinatie van de GMES-gerelateerde activiteiten van de Commissie en voor de consolidering van de gebruikersbehoeften;

- ontwikkeling van experimentele GMES-diensten, te beginnen met de fast track-diensten; en

- steun voor het beheer van de lopende en toekomstige activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling.

De structuur zou de kern kunnen vormen van een embryonaal GMES-beheersorgaan en zou geleidelijk aan ook voor andere EU-instellingen en –agentschappen kunnen werken.

b) op middellange termijn vanaf 2007

Met de start van KP7 zullen experimentele operationele diensten worden opgezet. Vervolgens zullen de gebruikerseisen worden geconsolideerd en de GMES-diensten worden gevalideerd, zullen bijbehorende infrastructuren worden ontwikkeld en zullen de onderhandelingen met het oog op de toegang op lange termijn tot de gegevens en een betere interoperabiliteit worden afgerond.

In deze fase, tenminste als de organisatiestructuur van de Commissie wordt gehandhaafd, zal naar gelang de vooruitgang van de operationele diensten wellicht een beroep worden gedaan op extra personeel dat door nationale, regionale of lokale overheden uit de EU- en ESA-lidstaten wordt gedetacheerd. Dit zou een signaal kunnen zijn dat dringend moet worden overgestapt op een nieuwe structuur die misschien beter geschikt is voor de lange termijn. De Commissie heeft al te kennen gegeven[14] dat een gezamenlijk technologie-initiatief (JTI) voor GMES één optie kan zijn die tegen andere opties moet worden afgewogen, om middelen samen te brengen en een kritische massa te mobiliseren. Met een dergelijke aanpak zal het misschien mogelijk zijn relevante gebruikersorganisaties aan het programma te doen deelnemen. Dit zou het bewijs leveren dat de eindgebruiker geleidelijk aan bereid is om zich in het proces te engageren.

Niettemin zal de meest geschikte beheersstructuur compleet moeten worden doorgelicht. De Commissie stelt voor dit in samenwerking met de lidstaten te doen en daarvoor een specifieke subgroep van de GMES-adviesraad op te richten. Deze zal dan op een in het kader van KP6[15] verrichte adviseursstudie kunnen voortbouwen om de impact van potentiële organisatiemodellen te beoordelen.

c) op lange termijn – de volledig operationele fase

In deze fase zal een aantal diensten de proeffase met succes hebben doorstaan. Elke dienst zou de gespecificeerde kwaliteit en beschikbaarheid van de producten moeten waarborgen. Een continue beschikbaarheid van de diensten zal wellicht het resultaat zijn van onder impuls van de gebruikers getroffen aankoopregelingen, waarschijnlijk via een centrale instantie.

4. Promotie van GMES/Naamgeving

Het zal van essentieel belang zijn het algemene profiel van GMES bij de gebruikers en het grote publiek te verbeteren. Galileo is in de media heel goed bekend en om de bekendheid van GMES op een vergelijkbaar niveau te tillen, zullen continue inspanningen nodig zijn.

Er moet een passende naam worden gevonden en er moeten duidelijke waarden worden vastgesteld die met die naam worden geassocieerd. De betrokkenheid van de belanghebbenden moet door middel van een permanent voorlichtingsprogramma aanzienlijk worden vergroot. Ook moet voor algemene erkenning worden gezorgd, bijvoorbeeld via een wedstrijd onder de scholen om het programma een naam te geven.

De Commissie wil in 2007 een GMES-top organiseren. Daaraan zouden de belangrijkste openbare en particuliere actoren kunnen deelnemen om de gemaakte vorderingen te schetsen, ervaringen uit te wisselen en de weg naar een geïntegreerd mondiaal aardobservatiesysteem uit te stippelen.

[1] Resolutie 2001/C 350/02 van de Raad van 13.11.2001.

[2] Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES): Totstandbrenging van een GMES-capaciteit tegen 2008 - actieplan 2004-2008 (COM(2004) 65 definitief).

[3] Resolutie van het Europees Parlement over het actieplan voor de uitvoering van het Europese ruimtevaartbeleid (B5-0045/2004).

[4] Verslag van het panel van deskundigen op het gebied van ruimte en veiligheid (maart 2005).

[5] EU-strategie voor Afrika , COM(2005) 489 definitief van 12.10.2005.

[6] Op de EU-VS-top is besloten de samenwerking te versterken door middel van civiele, vanuit de ruimte toegepaste technologieën voor duurzame ontwikkeling, wetenschap, exploratie en verdieping van de kennismaatschappij (gemeenschappelijke verklaring van de EU en de VS in het kader van hun initiatief om de trans-Atlantische economische integratie en groei te bevorderen). De EU-Rusland-top van mei 2005 heeft een aantal routekaarten voor vier gemeenschappelijke ruimten goedgekeurd. In de routekaart voor de gemeenschappelijke economische ruimte zijn de EU en Rusland overeengekomen “een gunstig klimaat te creëren voor een vruchtbare samenwerking in verband met het GMES-programma”. Ter gelegenheid van de China-EU-top in september 2005 zijn beide partijen overeengekomen “om de samenwerking tussen de EU en China met betrekking tot de ruimte te versterken, namelijk via gemeenschappelijke activiteiten op het gebied van aardobservatie en aardwetenschappen […]”.

[7] Een Europees groei-initiatief – Investeren in netwerken en kennis ten behoeve van groei en werkgelegenheid – Eindverslag aan de Europese Raad , COM(2003) 690 definitief van 21.11.2003.

[8] The 6th Environmental Action Plan (2004 to 2010) addressing climate change, nature and biodiversity, environment and health, natural resources and waste

[9] Een veilig Europa in een betere wereld – Europese veiligheidsstrategie , Javier Solana, 12.12.2003.

[10] Met inbegrip van de werkzaamheden van het Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie.

[11] Zie het gemeenschappelijk optreden van de Raad van 20 juli 2001 betreffende de oprichting van een satellietcentrum van de Europese Unie (2001/555/GBVB), artikel 2, lid 1: “ Het centrum ondersteunt de besluitvorming van de Unie in het kader van het GBVB en met name het EVDB door, overeenkomstig de artikelen 3 en 4, materiaal te leveren dat het resultaat is van de analyse van satellietbeelden en aanverwante gegevens, waaronder, indien nodig, luchtfoto's” .

[12] COM(2005) 119 definitief van 6.4.2005.

[13] Programmavoorstel van de directeur-generaal van het ESA aan de ESA-lidstaten.

[14] Het Europese ruimtevaartbeleid - Voorlopige elementen , COM(2005) 208 definitief van 23.5.2005.

[15] ‘GOSIS Report (D3) on potential GMES organisational models’, actie voor specifieke steunverlening in het kader van KP6.