Bijlagen bij COM(2003)221 - Ondertekening van het Protocol betreffende strategische milieueffectrapportage bij het Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 1991 van de VN/ECE

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage I bedoelde projecten en elk ander in bijlage II bedoeld project dat een milieueffectrapportage vereist krachtens de nationale wetgeving.


3. Voor niet onder lid 2 vallende plannen en programma's die het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor projecten wordt een strategische milieueffectrapportage uitgevoerd voor zover een partij daartoe besluit overeenkomstig artikel 5, lid 1.


4. Voor in lid 2 bedoelde plannen en programma's die het gebruik bepalen van kleine gebieden op lokaal niveau en voor kleinere wijzigingen van in lid 2 bedoelde plannen en programma's wordt enkel een strategische milieueffectrapportage uitgevoerd voor zover een partij daartoe besluit overeenkomstig artikel 5, lid 1.


5. De volgende plannen en programma's vallen niet onder dit protocol:

(a) plannen en programma's die uitsluitend bestemd zijn voor nationale defensie of civiele noodsituaties,

(b) financiële of begrotingsplannen en -programma's.


Artikel 5


screening


1. Elke partij bepaalt of in artikel 4, leden 3 en 4 bedoelde plannen en programma's significante milieu-, inclusief gezondheidseffecten kunnen hebben door een onderzoek per geval of door specificatie van soorten plannen en programma's of door combinatie van beide werkwijzen. Met dit doel houdt elke partij in alle gevallen rekening met de criteria vastgesteld in bijlage III.


2. Elke partij verzekert dat de milieu- en gezondheidsinstanties bedoeld in artikel 9, lid 1, worden geraadpleegd bij de toepassing van de procedures bedoeld in lid 1 hierboven.


3. Voor zover nodig tracht elke partij gelegenheden te bieden voor inspraak van het betrokken publiek bij de screening van plannen en programma's krachtens dit artikel.


4. Elke partij verzekert de tijdige publieke beschikbaarheid van de conclusies ingevolge lid 1, inclusief de redenen om geen strategische milieueffectrapportage te vereisen, door publieke berichten of met andere passende middelen, zoals elektronische media.


Artikel 6


scoping


1. Elke partij stelt regelingen in voor de vaststelling van de relevante informatie die moet worden opgenomen in het milieueffectrapport in overeenstemming met artikel 7, lid 2.


2. Elke partij verzekert dat de milieu- en gezondheidsinstanties bedoeld in artikel 9, lid 1, worden geraadpleegd bij de vaststelling van de relevante informatie die moet worden opgenomen in het milieueffectrapport.


3. Voor zover nodig tracht elke partij gelegenheden te bieden voor inspraak van het betrokken publiek bij de vaststelling van de relevante informatie die in het milieueffectrapport moet worden opgenomen.


Artikel 7


Milieueffectrapport


1. Voor plannen en programma's die onderworpen zijn aan strategische milieueffectrapportage verzekert elke partij dat een milieueffectrapport wordt opgesteld.


2. In het milieueffectrapport worden, overeenkomstig de vaststelling krachtens artikel 6, de waarschijnlijke significante milieu-, inclusief gezondheidseffecten van de uitvoering van het plan of het programma en de redelijke alternatieven vastgesteld, beschreven en geëvalueerd. Het rapport bevat zodanige in bijlage IV gespecificeerde informatie als redelijkerwijs vereist kan zijn, rekening houdend met:

(a) de huidige kennis en beoordelingsmethoden;

(b) de inhoud en het niveau van gedetailleerdheid van het plan of programma en het stadium van het besluitvormingsproces waarin het zich bevindt;

(c) de belangen van het publiek; en

(d) de informatiebehoeften van de besluitvormingsinstantie.


3. Elke partij verzekert dat de milieueffectrapporten van voldoende kwaliteit zijn om te voldoen aan de eisen van dit protocol.


Artikel 8


PUBLIEKE INSPRAAK


1. Elke partij zorgt voor vroege, tijdige en effectieve gelegenheden voor publieke inspraak, wanneer alle opties open zijn, bij de strategische milieueffectrapportage inzake plannen en programma's.


2. Elke partij zorgt, met gebruikmaking van elektronische media of andere passende middelen, voor de tijdige publieke beschikbaarheid van het ontwerp-plan of -programma en het milieueffectrapport.


3. Elke partij verzekert dat het betrokken publiek, inclusief de relevante niet-gouvernementele organisaties, wordt vastgesteld voor de toepassing van de leden 1 en 4.


4. Elke partij verzekert dat het publiek bedoeld in lid 3 de gelegenheid heeft om binnen een redelijke termijn zijn mening te uiten over het ontwerp-plan of -programma en het milieueffectrapport.


5. Elke partij verzekert dat de gedetailleerde regelingen voor het informeren van het publiek en het raadplegen van het betrokken publiek worden bepaald en publiek beschikbaar gesteld. Met dit doel houdt elke partij voor zover nodig rekening met de in bijlage V opgenomen elementen.


Artikel 9


OVERLEG MET MILIEU- en gezondheidsinstanties


1. Elke partij wijst de te raadplegen instanties aan die wegens hun specifieke milieu- of gezondheidsverantwoordelijkheden kunnen zijn betrokken bij de milieu-, inclusief gezondheidseffecten van de uitvoering van het plan of programma.


2. Het ontwerp-plan of -programma en het milieueffectrapport worden beschikbaar gesteld voor de instanties bedoeld in lid 1.


3. Elke partij verzekert dat aan de instanties bedoeld in lid 1 op een vroege, tijdige en effectieve wijze de gelegenheid wordt gegeven hun mening te uiten over het ontwerp-plan of -programma en het milieueffectrapport.


4. Elke partij bepaalt de gedetailleerde regelingen voor het informeren en raadplegen van de milieu- en gezondheidsinstanties bedoeld in lid 1.


Artikel 10


GRENSOVERSCHRIJDEND OVERLEG


1. Daar waar een partij van herkomst van oordeel is dat de uitvoering van een plan of programma significante grensoverschrijdende milieu- inclusief gezondheidseffecten kan hebben of daar waar een partij die significant kan worden getroffen daarom verzoekt doet de partij van herkomst zo spoedig mogelijk vóór de aanneming van het plan of programma kennisgeving aan de getroffen partij.


2. Deze kennisgeving omvat onder meer:

(a) het ontwerp-plan of -programma en het milieueffectrapport inclusief informatie over de mogelijke grensoverschrijdende milieu-, inclusief gezondheidseffecten ervan; en

(b) informatie betreffende de besluitvormingsprocedure, inclusief vermelding van een redelijk tijdschema voor het toezenden van commentaar.


3. De getroffen partij geeft binnen de in de kennisgeving gespecificeerde termijn aan de partij van herkomst te kennen of zij overleg wenst aan te gaan vóór de aanneming van het plan of programma en, indien zij dit te kennen geeft, gaan de betrokken partijen overleg aan betreffende de waarschijnlijke grensoverschrijdende milieu-, inclusief gezondheidseffecten van het uitvoeren van het plan of programma en de voorgenomen maatregelen om negatieve effecten te voorkomen, verminderen of mitigeren.


4. Daar waar dergelijk overleg plaatsvindt komen de betrokken partijen gedetailleerde regelingen overeen om te verzekeren dat het betrokken publiek en de in artikel 9, lid 1 bedoelde instanties in de getroffen partij worden geïnformeerd en de gelegenheid krijgen om binnen een redelijke termijn hun mening over het ontwerp-plan of programma en het milieueffectrapport te doen toekomen.


Artikel 11


Besluit


1. Elke partij verzekert dat, wanneer een plan of programma wordt aangenomen, naar behoren rekening wordt gehouden met:

(a) de conclusies van het milieueffectrapport;

(b) de maatregelen om de in het milieueffectrapport vastgestelde negatieve effecten te voorkomen, verminderen of mitigeren; en

(c) het commentaar ontvangen in overeenstemming met de artikelen 8 tot 10.


2. Elke partij verzekert dat, wanneer een plan of programma wordt aangenomen, het publiek, de in artikel 9, lid 1 bedoelde instanties, en de overeenkomstig artikel 10 geraadpleegde partijen worden geïnformeerd, en dat het plan of programma voor hen beschikbaar wordt gesteld samen met een verklaring waarin wordt geresumeerd hoe de milieu-, inclusief gezondheidsoverwegingen erin zijn geïntegreerd, hoe het in overeenstemming met de artikelen 8 tot 10 ontvangen commentaar in aanmerking is genomen en de redenen voor het aannemen ervan in het licht van de overwogen redelijke alternatieven.


Artikel 12


MONITORING


1. Elke partij monitort de significante milieu-, inclusief gezondheidseffecten van de uitvoering van de krachtens artikel 11 aangenomen plannen en programma's, om onder meer onvoorziene negatieve effecten in een vroeg stadium te kunnen vaststellen en de nodige remediërende maatregelen te kunnen nemen.


2. De resultaten van de ondernomen monitoring worden, in overeenstemming met de nationale wetgeving, beschikbaar gesteld voor de instanties bedoeld in artikel 9, lid 1 en voor het publiek.


Artikel 13


BELEID EN WETGEVING


1. Elke partij tracht te verzekeren dat milieu-, inclusief gezondheidspreoccupaties voor zover nodig worden overwogen en geïntegreerd in de opstelling van haar voorstellen voor beleid en wetgeving die significante milieu-, inclusief gezondheidseffecten kunnen hebben.


2. Bij de toepassing van lid 1 overweegt elke partij de passende beginselen en elementen van dit protocol.


3. Elke partij bepaalt in voorkomende gevallen de praktische regelingen voor de overweging en integratie van milieu-, inclusief gezondheidspreoccupaties in overeenstemming met lid 1, rekening houdend met de noodzaak van transparantie bij de besluitvorming.


4. Elke partij brengt aan de vergadering van de partijen bij het verdrag die fungeert als vergadering van de partijen bij dit protocol verslag uit over haar toepassing van dit artikel.


Artikel 14


DE VERGADERING VAN DE PARTIJEN BIJ HET VERDRAG DIE FUNGEERT ALS VERGADERING VAN DE PARTIJEN BIJ HET PROTOCOL


1. De vergadering van de partijen bij het verdrag fungeert als vergadering van de partijen bij dit protocol. De eerste vergadering van de partijen bij het verdrag die fungeert als vergadering van de partijen bij dit protocol wordt bijeengeroepen uiterlijk één jaar na de datum van inwerkingtreding van dit protocol, en samen met een vergadering van de partijen bij het verdrag, indien een vergadering van deze laatste gepland is binnen die periode. Latere vergaderingen van de partijen bij het verdrag die fungeren als vergadering van de partijen bij dit protocol worden samen met vergaderingen van de partijen bij het verdrag gehouden tenzij door de vergadering van de partijen bij het verdrag die fungeert als vergadering van de partijen bij dit protocol anders wordt beslist.


2. Partijen bij het verdrag die geen partij zijn bij dit protocol kunnen als waarnemer deelnemen aan de werkzaamheden van elke zitting van de vergadering van de partijen bij het verdrag die fungeert als de vergadering van de partijen bij dit protocol. Wanneer de vergadering van de partijen bij het verdrag fungeert als vergadering van de partijen bij dit protocol worden beslissingen krachtens dit protocol enkel genomen door de partijen bij dit protocol.


3. Wanneer de vergadering van de partijen bij het verdrag fungeert als vergadering van de partijen bij dit protocol wordt elk lid van het bureau van de vergadering van de partijen dat een partij bij het verdrag vertegenwoordigt die op dat moment geen partij is bij dit protocol vervangen door een ander lid dat door en uit de partijen bij dit protocol moet worden gekozen.


4. De vergadering van de partijen bij het verdrag die fungeert als vergadering van de partijen bij dit protocol evalueert regelmatig de uitvoering van dit protocol en dient met dit doel:

(a) beleid inzake en methodologische benaderingen van strategische milieueffectrapportage te evalueren met het oog op het verder verbeteren van de krachtens dit protocol vastgestelde procedures;

(b) informatie uit te wisselen betreffende ervaring opgedaan met strategische milieueffectrapportage en met de uitvoering van dit protocol;

(c) in voorkomende gevallen zijn toevlucht te nemen tot de diensten en medewerking van bevoegde instanties die over expertise beschikken betreffende het bereiken van de doelstellingen van dit protocol;

(d) zodanige hulporganen op te richten als hij nodig acht voor de uitvoering van dit protocol;

(e) daar waar nodig voorstellen voor wijzigingen van dit protocol in overweging te nemen en aan te nemen; en

(f) bijkomende actie, inclusief krachtens dit protocol en het verdrag gezamenlijk uit te voeren actie te overwegen en ondernemen die vereist kan zijn voor het bereiken van de doelstellingen van dit protocol.


5. Het reglement van orde van de vergadering van de partijen bij het verdrag is van overeenkomstige toepassing krachtens dit protocol, behoudens een andersluidende eensgezinde beslissing van de vergadering van de partijen die fungeert als vergadering van de partijen bij dit protocol.


6. Tijdens zijn eerste vergadering neemt de vergadering van de partijen bij het verdrag die fungeert als vergadering van de partijen bij dit protocol de wijze van toepassing van de procedure voor de evaluatie van de naleving van het verdrag op dit protocol in overweging en neemt hij deze aan.


7. Elke partij brengt met een frequentie die moet worden vastgesteld door de vergadering van de partijen bij het verdrag die fungeert als vergadering van de partijen bij dit protocol verslag uit aan de vergadering van de partijen bij het verdrag die fungeert als vergadering van de partijen bij het protocol betreffende maatregelen die hij heeft genomen om het protocol uit te voeren.


Artikel 15


VERBAND MET ANDERE INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN


De relevante bepalingen van dit protocol zijn van toepassing onverminderd de Verdragen inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband en inzake toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de VNECE.


Artikel 16


STEMRECHT


1. Behalve in het in onderstaand lid 2 vastgestelde geval heeft elke partij bij dit protocol één stem.


2. Regionale organisaties voor economische integratie oefenen ten aanzien van aangelegenheden die onder hun bevoegdheid vallen hun stemrecht uit met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van hun lidstaten die partij zijn bij dit protocol. Dergelijke organisaties oefenen hun stemrecht niet uit indien hun lidstaten hun stemrecht uitoefenen, en omgekeerd.


Artikel 17


SECRETARIAAT


Het bij artikel 13 van het verdrag opgerichte secretariaat fungeert als secretariaat van dit protocol en artikel 13, onder a) tot c), van het verdrag betreffende de functies van het secretariaat is van overeenkomstige toepassing op dit protocol.


Artikel 18


BIJLAGEN


De bijlagen bij dit protocol maken hiervan integrerend deel uit.


Artikel 19


WIJZIGINGEN VAN HET PROTOCOL


1. Elke partij kan wijzigingen van dit protocol voorstellen.


2. Behoudens lid 3 is de in de leden 2 tot 5 van artikel 14 van het verdrag neergelegde procedure voor het voorstellen, aannemen en de inwerkingtreding van wijzigingen van het verdrag van overeenkomstige toepassing op wijzigingen van dit protocol.


3. In het kader van dit protocol wordt de drievierde van de partijen die vereist is voor het in werking treden van een wijziging ten aanzien van partijen die deze hebben bekrachtigd, goedgekeurd of aanvaard berekend op basis van het aantal partijen op het moment van de aanneming van het amendement.


Artikel 20


REGELING VAN GESCHILLEN


De bepalingen van artikel 15 van het verdrag inzake regeling van geschillen zijn van overeenkomstige toepassing op dit protocol.


Artikel 21


ONDERTEKENING


Dit protocol staat van ...... tot ....... in Kiev (Oekraïne), en daarna tot ...... op de zetel van de Verenigde Naties in New York open voor ondertekening door lidstaten van de Economische Commissie voor Europa alsmede staten die een consultatieve status bij de Economische Commissie voor Europa hebben krachtens de paragrafen 8 en 11 van Resolutie 36 (IV) van 28 maart 1947 van de Economische en Sociale Raad, en door regionale organisaties voor economische integratie opgericht door soevereine staten die lid zijn van de Economische Commissie voor Europa waaraan de lidstaten ervan bevoegdheden hebben overgedragen ten aanzien van aangelegenheden die onder dit protocol vallen, met inbegrip van de bevoegdheid ten aanzien van die aangelegenheden verdragen aan te gaan.


Artikel 22


DEPOSITARIS


De Secretaris-generaal van de Verenigde Naties treedt op als depositaris van dit protocol.


Artikel 23


BEKRACHTIGING, AANVAARDING, GOEDKEURING EN TOETREDING


1. Dit protocol dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door ondertekenende staten en regionale organisaties voor economische integratie bedoeld in artikel 21.


2. Dit protocol staat vanaf ..... open voor toetreding door in artikel 21 bedoelde staten en regionale organisaties voor economische integratie.


3. Iedere andere niet in bovenstaand lid 2 bedoelde staat die lid is van de Verenigde Naties kan toetreden tot het protocol na goedkeuring door de vergadering van de partijen bij het verdrag die fungeert als vergadering van de partijen bij het protocol.


4. Een in artikel 21 bedoelde regionale organisatie voor economische integratie die partij wordt bij dit protocol zonder dat één van de lidstaten ervan partij is, is gebonden aan alle verplichtingen ingevolge dit protocol. Wanneer één of meer lidstaten van een zodanige organisatie partij bij dit protocol zijn, beslissen de organisatie en de lidstaten ervan over hun onderscheiden verantwoordelijkheden ten aanzien van de nakoming van hun verplichtingen krachtens dit protocol. In dergelijke gevallen zijn de organisatie en de lidstaten ervan niet gerechtigd de uit het protocol voortvloeiende rechten gelijktijdig uit te oefenen.


5. In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geven de in artikel 21 bedoelde regionale organisaties voor economische integratie de reikwijdte aan van hun bevoegdheid ten aanzien van de aangelegenheden die onder dit protocol vallen. Deze organisaties doen de depositaris tevens mededeling van iedere relevante verandering in de reikwijdte van hun bevoegdheid.


Artikel 24


INWERKINGTREDING


1. Dit protocol treedt in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.


2. Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel wordt elke door een in artikel 21 bedoelde regionale organisatie voor economische integratie nedergelegde akte niet bij de akten geteld die zijn nedergelegd door lidstaten van zulk een organisatie.


3. Ten aanzien van elke in artikel 21 bedoelde staat of regionale organisatie voor economische integratie die dit protocol bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt of ertoe toetreedt na de nederlegging van de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt het protocol in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging door een dergelijke staat of organisatie van zijn akte van bekrachtiging aanvaarding, goedkeuring of toetreding.


4. Dit protocol is van toepassing op plannen, programma's, beleid en wetgeving waarvoor de eerste formele voorbereidende handeling volgt op de datum waarop dit protocol in werking treedt. Daar waar de partij onder de jurisdictie waarvan de opstelling van een plan, programma, beleid of wetgeving wordt voorgenomen een partij is waarvoor lid 3 van toepassing is, is dit protocol van toepassing op plannen, programma's, beleid en wetgeving waarvoor de eerste formele voorbereidende handeling volgt op de datum waarop dit protocol in werking treedt voor die partij.


Artikel 25


OPZEGGING


Elke partij kan te allen tijde na vier jaar vanaf de datum waarop dit protocol ten aanzien van die partij in werking is getreden het protocol opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris. Een dergelijke opzegging wordt van kracht op de negentigste dag na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de depositaris. Een dergelijke opzegging heeft geen invloed op de toepassing van de artikelen 5 tot 9, 11 en 13 met betrekking tot een reeds gestarte strategische milieueffectrapportage krachtens dit protocol, of de toepassing van artikel 10 met betrekking tot een reeds gedane kennisgeving of verzoek, voordat een dergelijke opzegging in werking treedt.


Artikel 26


AUTHENTIEKE TEKSTEN


Het originele exemplaar van dit protocol, waarvan de Engelse, de Franse en de Russische tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.


TEN BLIJKE waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit protocol hebben ondertekend.


Gedaan in Kiev (Oekraïne), deze ..... dag van mei, tweeduizend en drie.


Bijlage I


Lijst van projecten als bedoeld in artikel 4, lid 2

1. Raffinaderijen van ruwe aardolie (met uitzondering van de bedrijven die uitsluitend smeermiddelen uit ruwe olie vervaardigen), alsmede installaties voor de vergassing en vloeibaarmaking van ten minste 500 ton steenkool of bitumineuze schisten per dag.

2. Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen van ten minste 300 megawatt, alsmede kerncentrales en andere kernreactoren (met uitzondering van onderzoekinstallaties voor de productie en verwerking van splijt- en kweekstoffen, met een constant vermogen van ten hoogste 1 thermische kilowatt).

3. Installaties die uitsluitend ontworpen zijn voor de productie of verrijking van splijtstoffen, voor de opwerking van bestraalde splijtstoffen of voor de opslag, verwijdering en behandeling van radioactief afval.

4. Grote installaties voor de productie van ruwijzer en staal en voor de productie van non-ferrometalen.

5. Installaties voor de winning van asbest, alsmede voor de behandeling en de verwerking van asbest en asbesthoudende producten: voor producten van asbestcement, met een jaarproductie van meer dan 20 000 ton eindproducten, voor remvoeringen, met een jaarproductie van meer dan 50 ton eindproducten, alsmede - voor andere toepassingsmogelijkheden van asbest - met een gebruik van meer dan 200 ton per jaar.

6. Geïntegreerde chemische installaties.

7. Aanleg van autosnelwegen, autowegen [2] spoorwegtrajecten voor spoorverkeer over lange afstand, alsmede van vliegvelden [3] met een start- en landingsbaan van ten minste 2 100 meter.

[2] Voor de toepassing van dit protocol verstaat men onder:

[3] Voor de toepassing van dit protocol verstaat men onder "vliegvelden" die vliegvelden die beantwoorden aan de definitie van het Verdrag van Chicago van 1944 tot oprichting van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (bijlage 14).

8. Olie- en gaspijpleidingen met een grote diameter.

9. Zeehandelshavens alsmede waterwegen en havens voor de binnenvaart, bevaarbaar voor schepen van meer dan 1 350 ton.

10. Afvalverwijderingsinstallaties voor verbranding, chemische omzetting of opslag in de grond van toxische en gevaarlijke afvalstoffen.

11. Grote dammen en waterreservoirs.

12. Werkzaamheden voor het onttrekken van grondwater aan de bodem in gevallen waarin het jaarlijkse volume aan de bodem te onttrekken water 10 miljoen kubieke meter of meer bedraagt.

13. Pulp- en papierproductie van 200 luchtdroge ton of meer per dag.

14. Grootschalige mijnbouw, winning en verwerking ter plaatse van metallische ertsen of steenkool.

15. Offshore koolwaterstofproductie.

16. Grote installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische en chemische producten.

17. Ontbossing van grote gebieden.


Bijlage II


Andere in artikel 4, lid 2 bedoelde projecten


1. Ruilverkavelingsprojecten.

2. Projecten voor het gebruik van niet in cultuur gebrachte gronden of semi-natuurlijke gebieden voor intensieve landbouw.

3. Waterbeheersingsprojecten voor landbouwdoeleinden, met inbegrip van irrigatie- en droogleggingsprojecten.

4. Intensieve veeteeltbedrijven (inclusief pluimvee).

5. Eerste bebossing en ontbossing met het oog op omschakeling naar een ander bodemgebruik.

6. Intensieve aquacultuur van vis.

7. Kerncentrales en andere kernreactoren [4], met inbegrip van de ontmanteling of buitengebruikstelling van dergelijke centrales of reactoren (met uitzondering van onderzoekinstallaties voor de productie en verwerking van splijt- en kweekstoffen, met een constant vermogen van ten hoogste 1 thermische kilowatt).

[4] Voor de toepassing van dit protocol houden kerncentrales en andere kernreactoren op zulke installaties te zijn wanneer alle splijtstoffen en ander radioactief besmette elementen permanent van de plaats van installatie zijn verwijderd.

8. Aanleg van bovengrondse elektrische leidingen met een spanning van 220 kilovolt of meer en een lengte van 15 kilometer of meer en andere projecten voor het transport van elektrische energie via bovengrondse leidingen.

9. Industriële installaties voor het transport van gas, stoom en warm water;

10. Industriële installaties voor het transport van gas, stoom en warm water;

11. Bovengrondse opslag van fossiele brandstoffen en aardgas.

12. Ondergrondse opslag van gasvormige brandstoffen.

13. Industrieel briketteren van steenkool en bruinkool.

14. Installaties voor de productie van hydro-elektrische energie.

15. Installaties voor de winning van windenergie voor de energieproductie (windturbineparken).

16. Installaties, voor zover niet opgenomen in bijlage I, ontworpen:

- voor de productie of verrijking van splijtstoffen;

- voor de verwerking van bestraalde splijtstoffen;

- voor de definitieve verwijdering van bestraalde splijtstoffen;

- uitsluitend voor de definitieve verwijdering van radioactief afval;

- uitsluitend voor de (voor meer dan tien jaar geplande) opslag van bestraalde splijtstoffen op een andere plaats dan het productieterrein. of

- voor de verwerking en opslag van radioactief afval.

17. Steengroeven, dagbouwmijnen en turfwinning, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

18. Ondergrondse mijnbouw, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

19. Winning van mineralen door afbaggering van de zee- of rivierbodem.

20. Diepboringen (met name geothermische boringen, boringen in verband met de opslag van kernafval, boringen voor watervoorziening), met uitzondering van boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit van de grond.

21. Oppervlakte-installaties van bedrijven voor de winning van steenkool, aardolie, aardgas, ertsen en bitumineuze schisten.

22. Geïntegreerde hoogovenbedrijven voor de productie van ruwijzer en staal, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

23. Installaties voor de productie van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting), met inbegrip van continugieten.

24. Installaties voor verwerking van ferrometalen (warmwalsen, smeden met hamers, het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal).

25. Smelterijen van ferrometalen.

26. Installaties voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of elektrolytische procédés, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

27. Installaties voor het smelten, met inbegrip van het legeren, van non-ferrometalen, met uitzondering van edele metalen, inclusief terugwinningsproducten (affineren, vormgieten enz.), voor zover niet opgenomen in bijlage I.

28. Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en plastic materiaal door middel van een elektrolytisch of chemisch procédé.

29. Automobielfabrieken en -assemblagebedrijven en fabrieken van automobielmotoren.

30. Scheepswerven.

31. Installaties voor de bouw en reparatie van luchtvaartuigen.

32. Spoorwegmaterieelfabrieken.

33. Uitstampen door middel van springstoffen.

34. Installaties voor het roosten en sinteren van ertsen.

35. Cokesovenbedrijven (droge distillatie van steenkool).

36. Installaties voor de vervaardiging van cement.

37. Installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van glasvezels.

38. Installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels.

39. Fabricage van keramische producten door middel van bakken, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein.

40. Installaties voor de productie van chemicaliën of behandeling van tussenproducten, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

41. Productie van bestrijdingsmiddelen en farmaceutische producten, verven en vernissen, elastomeren en peroxiden.

42. Opslaginstallaties voor aardolie, petrochemische of chemische producten, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

43. Vervaardiging van plantaardige en dierlijke oliën en vetten.

44. Conservenfabrieken voor dierlijke en plantaardige producten.

45. Zuivelfabrieken.

46. Bierbrouwerijen en mouterijen.

47. Suikerwaren- en siroopfabrieken.

48. Installaties voor het slachten van dieren.

49. Zetmeelfabrieken.

50. Vismeel- en visoliefabrieken.

51. Suikerfabrieken.

52. Industriële installaties voor de fabricage van pulp, papier en karton, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

53. Installaties voor de voorbehandeling of het verven van vezels of textiel.

54. Installaties voor het looien van huiden.

55. Installaties voor het produceren en bewerken van celstof.

56. Vervaardiging en behandeling van producten op basis van elastomeren.

57. Installaties voor de vervaardiging van kunstmatige minerale vezels.

58. Installaties voor de terugwinning of vernietiging van explosieve stoffen.

59. Installaties voor de productie van asbest en de fabricage van asbestproducten, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

60. Vilderijen.

61. Testbanken voor motoren, turbines of reactoren.

62. Permanente race- en testbanen voor gemotoriseerde voertuigen.

63. Pijpleidingen voor gas of olie, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

64. Pijpleidingen voor chemicaliën met een diameter van meer dan 800 mm en lengte van meer dan 40 km.

65. Aanleg van spoorwegen en faciliteiten voor de overlading tussen vervoerswijzen en van overladingsstations, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

66. Aanleg van tramlijnen, boven- en ondergrondse spoorwegen, zweefspoor en dergelijke bijzondere constructies, welke uitsluitend of overwegend voor personenvervoer zijn bestemd.

67. Aanleg van wegen inclusief verlegging en/of verbreding van bestaande wegen, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

68. Aanleg van havens en haveninstallaties, met inbegrip van visserijhavens, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

69. Aanleg van waterwegen en havens voor de binnenscheepvaart, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

70. Zeehandelshavens, met het land verbonden en buiten havens gelegen pieren voor lossen en laden, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

71. Werken inzake kanalisering en ter beperking van overstromingen (= floodrelief werken)

72. Bouw van vliegvelden [5], voor zover niet opgenomen in bijlage I.

[5] In dit protocol verstaat men onder "vliegvelden" die vliegvelden die beantwoorden aan de definitie van het Verdrag van Chicago van 1944 tot oprichting van de internationale Burgerluchtvaartorganisatie (bijlage 14).

73. Afvalverwijderingsinstallaties (inclusief vuilstorting), voor zover niet opgenomen in bijlage I.

74. Installaties voor de verbranding of chemische behandeling van niet-gevaarlijk afval;

75. Opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken.

76. Slibstortplaatsen.

77. Werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

78. Projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden.

79. Rioolwaterzuiveringsinstallaties.

80. Stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of het op lange termijn of permanent opslaan van water, voor zover niet opgenomen in bijlage I.

81. Kustwerken om erosie te bestrijden en maritieme werken die de kust kunnen wijzigen door de aanleg van onder meer dijken, pieren, havenhoofden, en andere kustverdedigingswerken.

82. Aanleg van aquaducten over lange afstand.

83. Skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen.

84. Jachthavens.

85. Vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen.

86. Permanente kampeer- en caravanterreinen.

87. Themaparken.

88. Industrieterreinontwikkeling.

89. Stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen.

90. Landwinning uit zee.


Bijlage III


Criteria voor het bepalen van de waarschijnlijke significante milieu-, inclusief gezondheidseffecten bedoeld in artikel 5, lid 1


1. De relevantie van het plan of programma voor de integratie van milieu-, inclusief gezondheidsoverwegingen, met name met het oog op de bevordering van duurzame ontwikkeling.


2. De mate waarin het plan of programma een kader vaststelt voor projecten en andere activiteiten, hetzij met betrekking tot ligging, aard, omvang en operationele voorwaarden hetzij door de toewijzing van hulpbronnen.


3. De mate waarin het plan of programma andere plannen en programma's, met inbegrip van die welke onderdeel zijn van een hiërarchisch geheel, beïnvloedt.


4. Milieu-, inclusief gezondheidsproblemen die relevant zijn voor het plan of programma.


5. De aard van de milieu-, inclusief gezondheidseffecten zoals waarschijnlijkheid, duur, frequentie, omkeerbaarheid, grootte en reikwijdte (zoals geografisch gebied of omvang van de bevolking die kan worden getroffen).


6. De risico's voor het milieu, inclusief de gezondheid.


7. De grensoverschrijdende aard van de effecten.


8. De mate waarin het plan of programma waardevolle of kwetsbare gebieden zal treffen inclusief landschappen met een erkende nationale of internationale beschermingsstatus.


Bijlage IV


In artikel 7, lid 2, bedoelde informatie


1. De inhoud en de hoofddoelstellingen van het plan of programma en het verband ervan met andere plannen of programma's.


2. De relevante aspecten van de huidige toestand van het milieu, inclusief de gezondheid, en de waarschijnlijke ontwikkeling ervan mocht het plan of programma niet worden uitgevoerd.


3. De kenmerken van het milieu, inclusief de gezondheid, in gebieden die significant kunnen worden getroffen.


4. De milieu-, inclusief gezondheidsproblemen die relevant zijn voor het plan of programma.


5. De op internationaal, nationaal en andere niveaus vastgestelde milieu-, inclusief gezondheidsdoelstellingen die relevant zijn voor het plan of programma, en de wijze waarop met deze doelstellingen en andere milieu-, inclusief gezondheidsoverwegingen rekening is gehouden bij de opstelling ervan.


6. De waarschijnlijke significante milieu-, inclusief gezondheidseffecten [6] zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 7.

[6] Hieronder zouden secundaire, cumulatieve, synergetische, kortetermijn-, middellangetermijn- en langetermijn-, permanente en tijdelijke, positieve en negatieve effecten moeten vallen.


7. Maatregelen ter preventie, vermindering of mitigering van significante negatieve effecten op het milieu, inclusief de gezondheid, die kunnen voortvloeien uit de uitvoering van het plan of programma.


8. Een schets van de redenen voor de selectie van de behandelde alternatieven en een beschrijving van de wijze waarop de rapportage is uitgevoerd, met inbegrip van de moeilijkheden die bij het verstrekken van de op te nemen informatie zijn ondervonden zoals technische tekortkomingen of gebrek aan kennis.


9. Voorgenomen maatregelen voor het monitoren van de milieu-, inclusief gezondheidseffecten van de uitvoering van het plan of programma.


10. De waarschijnlijke significante grensoverschrijdende milieu-, inclusief gezondheidseffecten.


11. Een niet-technische samenvatting van de verstrekte informatie.


Bijlage V


In artikel 8, lid 5, bedoelde informatie

1. Het voorgestelde plan of programma en de aard ervan.


2. De voor de aanneming ervan verantwoordelijke instantie.


3. De beoogde procedure, inclusief:


(a) de aanvang van de procedure;


(b) de gelegenheden tot inspraak voor het publiek;


(c) tijd en plaats van de voorgenomen hoorzittingen;


(d) de instantie waar relevante informatie verkrijgbaar is en waar relevante informatie is gedeponeerd om door het publiek te kunnen worden bestudeerd;


(e) De instantie waaraan commentaar of vragen kunnen worden voorgelegd en het tijdschema voor de toezending van commentaar of vragen; en


(f) Welke voor het voorgestelde plan of programma relevante milieu-, inclusief gezondheidsinformatie beschikbaar is.


4. Of het plan of programma aan een grensoverschrijdende rapportageprocedure kan worden onderworpen.