Bijlagen bij COM(1998)591 - Grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide in de lucht

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(1998)591 - Grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide in de lucht.
document COM(1998)591 NLEN
datum 16 november 2000
bijlage III vastgelegd niveau, waaronder een combinatie van metingen en modellen mag worden gebruikt voor de beoordeling van de luchtkwaliteit overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 96/62/EG;

2. "onderste beoordelingsdrempel": een in bijlage III vastgelegd niveau, waaronder uitsluitend modellen of objectieve ramingen mogen worden gebruikt voor de beoordeling van de luchtkwaliteit overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Richtlijn 96/62/EG.

3. "vaste metingen": overeenkomstig artikel 6, lid 5, van Richtlijn 96/62/EG verrichte metingen.


Artikel 3

Benzeen

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de concentraties van benzeen in de lucht, zoals beoordeeld overeenkomstig artikel 5, de in bijlage I aangegeven grenswaarde niet overschrijden.

De in bijlage I bepaalde overschrijdingsmarge wordt overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 96/62/EG toegepast.

2. Binnen zones en agglomeraties waarvan de lidstaten kunnen aantonen dat de toepassing van maatregelen om aan de in bijlage I vastgestelde grenswaarde te voldoen tot ernstige sociaal-economische problemen zou leiden, kan de Commissie volgens de procedure van artikel 12, lid 2, van Richtlijn 96/62/EG een verlenging toestaan van de termijn om aan de grenswaarde te voldoen, die in de tijd tot een periode van maximaal vijf jaar wordt beperkt.


Artikel 4

Koolmonoxide

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de concentraties van koolmonoxide in de lucht, zoals beoordeeld overeenkomstig artikel 5, de in bijlage II vastgelegde grenswaarde niet overschrijden.

De in bijlage II bepaalde overschrijdingsmarge wordt overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 96/62/EG toegepast.


Artikel 5

Beoordeling van de concentraties

1. Voor de toepassing van artikel 6 van Richtlijn 96/62/EG gelden de in deel I van bijlage III vastgelegde bovenste en onderste beoordelingsdrempels voor benzeen en koolmonoxide.

De indeling van elke zone of agglomeratie voor de toepassing van genoemd artikel 6 wordt ten minste om de vijf jaar volgens de in deel II van bijlage III vastgestelde procedure herbezien. Deze indeling wordt eerder herbezien wanneer aanzienlijke wijzigingen optreden in de activiteiten die relevant zijn voor de concentraties van benzeen en koolmonoxide in de lucht.

2. De criteria ter bepaling van de plaats van de monsternemingspunten voor de meting van benzeen en koolmonoxide in de lucht zijn vermeld in bijlage IV. Het minimale aantal monsternemingspunten voor vaste metingen van de concentratie van elke verontreinigende stof is vermeld in bijlage V. Deze worden geïnstalleerd in elke zone of agglomeratie waar metingen moeten worden uitgevoerd wanneer vaste metingen de enige bron van gegevens zijn over de concentratie binnen deze zone of agglomeratie.

3. In zones of agglomeraties waarbinnen de informatie uit vaste meetstations wordt aangevuld met informatie uit andere bronnen, zoals emissie-inventarissen, indicatieve meetmethoden of luchtkwaliteitsmodellen, dienen het aantal geïnstalleerde vaste meetstations en de ruimtelijke resolutie van andere technieken voldoende te zijn om de concentraties van verontreinigende stoffen in de lucht overeenkomstig deel I van bijlage IV en deel I van bijlagen VI te kunnen vaststellen.

4. In zones en agglomeraties waar metingen niet verplicht zijn, mogen technieken op basis van modellen of objectieve ramingen worden gebruikt.

5. De referntiemethoden voor de analyse en monsterneming van benzeen en koolmonoxide worden vastgesteld in de delen I en II van bijlage VII. In deel III van bijlagen VII worden de referentietechnieken voor modellen voor de luchtkwaliteit vastgesteld.

6. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 9 van deze richtlijn vermelde datum overeenkomstig artikel 11, punt 1, onder d), van Richtlijn 96/62/EG in kennis van de methoden die voor de voorafgaande beoordeling van de luchtkwaliteit zijn gebruikt.

7. Wijzigingen die nodig zijn om dit artikel en de bijlagen III tot en met VII aan de vooruitgang van wetenschap en techniek aan te passen, worden volgens de procedure van artikel 12 van Richtlijn 96/62/EG vastgesteld.


Artikel 6

Voorlichting van het publiek

1. De lidstaten zorgen ervoor, dat aan het publiek en daarvoor in aanmerking komende organisaties zoals milieuorganisaties, consumentenorganisaties, organisaties die de belangen van kwetsbare bevolkingsgroepen behartigen en andere belanghebbende instanties voor de gezondheidszorg stelselmatig recente gegevens over de concentraties van benzeen en koolmonoxide in de lucht ter beschikking worden gesteld, bijvoorbeeld door middel van radio en televisie, de pers, informatieschermen of computernet-diensten.

De gegevens over de concentraties van benzeen in de lucht worden tenminste maandelijks bijgewerkt. De gegevens over de concentraties van koolmonoxide in de lucht worden tenminste dagelijks bijgewerkt.

In deze gegevens worden tenminste alle overschrijdingen van de concentraties in de grenswaarden gedurende de in de bijlagen I en II vastgestelde middelingstijden vermeld. Tevens omvatten deze gegevens een korte beoordeling in verband met de grenswaarden en passende informatie over de gevolgen voor de gezondheid.

2. Wanneer de lidstaten krachtens artikel 8, lid 3, van Richtlijn 96/62/EG plannen of programma's aan het publiek beschikbaar stellen, stellen zij deze ook beschikbaar aan de in lid 1 bedoelde organisaties.

3. Aan het publiek en de in de leden 1 en 2 bedoelde organisaties beschikbaar gestelde informatie, dient duidelijk, begrijpelijk en toegangelijk te zijn.


Artikel 7

Verslaggeving

1. De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 2004 verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad op basis van de bij de toepassing van deze richtlijn opgedane ervaring, waarbij zij met name ingaat op de resultaten van het meest recente wetenschappelijke onderzoek naar de gevolgen van de blootstelling aan benzeen en koolmonoxide voor de gezondheid van de mens en op ecosystemen, en op de technologische ontwikkelingen, onder meer de vorderingen ten aanzien van de methoden om de concentratie van benzeen en koolmonoxide in de lucht te meten of anderszins te beoordelen.

2. Het verslag zal worden ingediend als integrerend onderdeel van een strategie voor de luchtkwaliteit, opgesteld om de communautaire doelstellingen voor de luchtkwaliteit te heronderzoeken, voorstellen aangaande deze doelstellingen te doen, en strategieën ter uitvoering te ontwikkelen om het bereiken van deze doelstellingen te waarborgen. In deze strategie wordt rekening gehouden met:

a) de tenuitvoerlegging van bestaande voorschriften inzake luchtkwaliteit verzuring en eutrofiëring, waaronder de vorderingen bij de invoering van grenswaarden en streefwaarden die krachtens artikel 4 van Richtlijn 96/62/EG zijn vastgesteld;

b) de verplaatsing van verontreiniging over nationale grenzen;

c) de noodzaak van nieuwe of herziene doelstellingen inzake luchtkwaliteit verzuring en eutrofiëring;

d) de huidige luchtkwaliteit en de tendensen tot het jaar 2010 en daarna;

e) de algehele mogelijkheden de uitstoot van verontreinigende stoffen uit alle relevante bronnen verder terug te dringen; rekening gehouden met de technische haalbaarheid en de kosteneffectiviteit daarvan;

f) de verhouding tussen verontreinigende stoffen en de mogelijkheden voor gecombineerde strategieën om de doelstellingen van de Gemeenschap inzake de luchtkwaliteit en daaraan verwante doelstellingen te bereiken;

g) de huidige en toekomstige voorschriften inzake de voorlichting van het publiek en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie;

h) de ervaring die met de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten is opgedaan met name met de in bijlage IV vastgestelde omstandigheden waaronder de metingen zijn uitgevoerd.

3. Teneinde de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu op een hoog niveau te handhaven zullen in het verslag zo nodig voorstellen tot wijziging van deze richtlijn worden opgenomen. Met name dient de Commissie een voorstel in voor een volstrekt uiterste datum voor eventuele nieuwe verlengingen van de termijnen om aan de in bijlage I vermelde grenswaarde voor benzeen te voldoen, die krachtens artikel 3, lid 2, worden toegestaan.


Artikel 8

Sancties

De lidstaten stellen sancties vast op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.


Artikel 9

Uitvoering

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2001 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.


Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.


Artikel 11

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

(1) PB C 138 van 17.5.1993, blz. 5.

(2) PB L 296 van 21.11.1996, blz. 55.


BIJLAGE I


GRENSWAARDE VOOR BENZEEN

De grenswaarde moet worden uitgedrukt in ìg/m³. Het volume moet worden genormaliseerd op een temperatuur van 293 K en een druk van 101,3 kPa.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


BIJLAGE II


GRENSWAARDE VOOR KOOLMONOXIDE

De grenswaarde moet worden uitgedrukt in mg/m³. Het volume moet worden genormaliseerd op een temperatuur van 293 K en een druk van 101,3 kPa.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


BIJLAGE III


VASTSTELLING VAN DE EISEN VOOR DE BEOORDELING VAN CONCENTRATIES VAN BENZEEN EN KOOLMONOXIDE IN DE LUCHT BINNEN EEN ZONE OF AGGLOMERATIE

I. Bovenste onderste beoordelingsdrempel

Als bovenste en onderste beoordelingsdrempel worden vastgesteld:

a) >RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) >RUIMTE VOOR DE TABEL>

II. Bepaling of de bovenste en onderste beoordelingsdrempel worden overschreden

Of de bovenste en onderste beoordelingsdrempel worden overschreden, wordt bepaald op basis van de concentraties gedurende de voorgaande vijf jaar wanneer voldoende gegevens beschikbaar zijn. Een beoordelingsdrempel wordt geacht te zijn overschreden als het totale aantal overschrijdingen van de in cijfers uitgedrukte drempelconcentratie gedurende deze vijf jaar groter is dan drie keer het aantal overschrijdingen dat per jaar is toegestaan.

Wanneer er gegevens over minder dan vijf jaar beschikbaar zijn, kunnen de lidstaten de gegevens van korte meetcampagnes gedurende de periode van het jaar waarin en op de plaatsen waar naar alle waarschijnlijkheid de hoogste verontreiniging wordt gemeten, combineren met resultaten die zijn verkregen uit informatie uit emissie-inventarissen en -modellen om te bepalen of de bovenste en onderste beoordelingsdrempel zijn overschreden.


BIJLAGE IV


PLAATS VAN MONSTERNEMINGSPUNTEN VOOR DE METING VAN DE CONCENTRATIES VAN BENZEEN EN KOOLMONOXIDE IN DE LUCHT

De volgende overwegingen zijn van toepassing op vaste metingen.

I. Marcoschaal

De monsternemingspunten met het oog op de bescherming van de gezondheid van de mens dienen zich op een zodanige plaats te bevinden dat:

i) gegevens worden verkregen over de gebieden binnen zones en agglomeraties waar de hoogste concentraties voorkomen waaraan de bevolking direct of indirect kan worden blootgesteld gedurende een periode die in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarde(n) significant is;

ii) gegevens worden verkregen over de concentraties in andere gebieden binnen de zones en agglomeraties die representatief zijn voor de blootstelling van de bevolking als geheel.

De monsteringspunten moeten zich in het algemeen op een zodanige plaats bevinden dat meting van zeer kleine micromilieus in de directe omgeving wordt voorkomen. Als richtsnoer geldt dat een monsternemingspunt zich op een zodanige plaats moet bevinden dat het representatief is voor de luchtkwaliteit in een omringend gebied van minimaal 200 m² op plaatsen met veel verkeer en enkele vierkante kilometers op plaatsen met een stedelijke achtergrond.

De monsternemingspunten moeten zo mogelijk ook representatief zijn voor soortgelijke plaatsen buiten hun onmiddellijke omgeving.

Er moet rekening worden gehouden met de noodzaak monsteringspunten op eilanden te lokaliseren wanneer dit voor de bescherming van de gezondheid van de mens nodig is.

II. Microschaal

Voorzover uitvoerbaar moeten de volgende richtsnoeren in acht worden genomen:

- De lucht moet vrij rond de inlaatbuis kunnen stromen en er mogen geen voorwerpen zijn die de luchtstroom in de omgeving van de monsternemer beïnvloeden (er moet normaal gesproken enkele meters afstand worden gehouden van gebouwen, balkons, bomen en andere obstakels en bij monsternemingspunten die representatief zijn voor de luchtkwaliteit aan de rooilijn minimaal 0,5 meter van het dichtstbijzijnde gebouw).

- De hoogste van de inlaatbuis boven de grond moet in het algemeen tussen 1,5 meter (ademhalingshoogte) en 4 meter liggen. In sommige gevallen kan een grotere hoogte (tot 8 meter) nodig zijn. Een grotere hoogte kan ook nuttig zijn als het station representatief moet zijn voor een groot gebied.

- De inlaatbuis mag zich niet in de directe omgeving van bronnen bevinden om te voorkomen dat de uitstoot daarvan rechtstreeks en zonder menging met de buitenlucht in de inlaatbuis terechtkomt.

- De uitlaatbuis van de monsternemer moet zich op een zodanige plaats bevinden dat de lucht daaruit niet opnieuw in de inlaatbuis terecht kan komen.

- Locatie van verkeersgerichte monsternemers:

- voor alle verontreinigende stoffen moeten deze monsternemingspunten tenminste 25 meter van de rand van grote kruispunten en tenminste 4 meter van het midden van de dichtstbijzijnde rijbaan verwijderd zijn;

- voor koolmonoxide mogen de inlaatbuizen niet meer dan 5 meter van de wegrand verwijderd zijn;

- voor benzeen moeten de inlaatbuizen zich op een zodanige plaats bevinden dat ze representatief zijn voor de luchtkwaliteit in de buurt van de rooilijn.

Ook met de volgende factoren kan rekening worden gehouden:

- storende bronnen;

- veiligheid;

- toegankelijkheid;

- beschikbaarheid van elektriciteit en telefoonlijnen;

- zichtbaarheid in vergelijking met de omgeving;

- veiligheid van het publiek en personeel;

- de wenselijkheid om de monsternemingspunten voor verschillende verontreinigende stoffen op dezelfde plaats onder te brengen;

- eisen in verband met ruimtelijke ordening.

III. Documentatie en evaluatie van de gekozen locaties

De procedures voor de keuze van de locaties moeten tijdens de classificatie volledig worden gedocumenteerd met behulp van bijvoorbeeld windstreekfoto's van de omgeving en een gedetailleerde kaart. De locaties moeten geregeld worden geëvalueerd, waarbij opnieuw documentatie moet worden aangelegd om ervoor te zorgen dat de selectiecriteria in de loop van de tijd geldig blijven.


BIJLAGE V


CRITERIA TER BEPALING VAN HET AANTAL MONSTERNEMINGSPUNTEN VOOR VASTE METINGEN VAN CONCENTRATIES VAN BENZEEN EN KOOLMONOXIDE IN DE LUCHT

Minimaal aantal monsternemingspunten voor vaste metingen om in zones en agglomeraties waar vaste meting de enige bron van informatie is, te beoordelen of aan de grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens wordt voldaan

a) >RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) Puntbronnen

Voor de beoordeling van de verontreiniging in de omgeving van puntbronnen moet het aantal monsternemingspunten voor vaste metingen worden berekend met inachtneming van de emissiedichtheid, de waarschijnlijke distributiepatronen van de luchtverontreiniging en de mogelijke blootstelling van de bevolking.


BIJLAGE VI


KWALITEITSDOELSTELLINGEN VOOR DE GEGEVENS EN VERZAMELING VAN DE RESULTATEN VAN DE BEOORDELING VAN DE LUCHTKWALITEIT

I. Kwaliteitsdoelstellingen voor de gegevens

De volgende kwaliteitsdoelstellingen voor de gegevens gelden als richtsnoer voor kwaliteitsborgingsprogramma's (vereiste nauwkeurigheid van de beoordelingsmethodes en minimaal bestreken tijd en gegevensvastlegging van de metingen).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De nauwkeurigheid van de meting wordt gedefinieerd overeenkomstig de Richtsnoeren voor de uitdrukking van de onzekerheid van metingen (Guide to the Expression of Uncertainty of Measurements, ISO 1993) of de Richtsnoeren voor de nauwkeurigheid (juistheid en precisie) van meetmethoden en -resultaten (ISO 5725-1: Accuracy (trueness and precision) of measurement and results, 1994). De percentages in de tabel gelden voor afzonderlijke metingen, gemiddeld over het tijdvak voor de grenswaarde, bij een betrouwbaarheidsinterval van 95 % (systematische fout + tweemaal de standaardafwijking). De nauwkeurigheid voor continumetingen moet worden geïnterpreteerd als geldend in de buurt van de desbetreffende grenswaarde.

De nauwkeurigheid voor modellen en objectieve ramingen wordt gedefinieerd als de maximale afwijking van de gemeten en berekende concentratieniveaus over het tijdvak voor de grenswaarde, waarbij geen rekening wordt gehouden met het tijdstip waarop de gebeurtenissen zich voordoen.

In de eisen voor de minimale gegevensvastlegging en de minimaal bestreken tijd wordt geen rekening gehouden met het verlies van gegevens door de periodieke kalibratie of het normale onderhoud van de apparatuur.

II. Resultaten van de beoordeling van de luchtkwaliteit

De volgende informatie dient te worden verzameld voor zones of agglomeraties waar gegevens van andere bronnen dan metingen als aanvulling op de informatie van metingen of als enig middel ter beoordeling van de luchtkwaliteit worden gebruikt:

- een beschrijving van de uitgevoerde beoordelingsactiviteiten;

- de gebruikte specifieke methoden met een verwijzing naar beschrijvingen van de methode;

- bronnen van de gegevens en de informatie;

- een beschrijving van de resultaten, met inbegrip van de nauwkeurigheid en met name de omvang van een gebied of indien van toepassing de lengte van wegen binnen de zone of de agglomeratie waar de concentraties hoger liggen dan de grenswaarde(n) of, indien van toepassing, de grenswaarde(n) plus de overschrijdingsmarges) en waar de concentraties hoger liggen dan de bovenste beoordelingsdrempel of de onderste beoordelingsdrempel;

- voor grenswaarden die gericht zijn op de bescherming van de gezondheid van de mens: de populatie die mogelijkerwijs aan hogere concentraties dan de grenswaarde wordt blootgesteld.

Waar mogelijk dienen de lidstaten kaarten samen te stellen met een concentratieverdeling binnen elke zone en agglomeratie.

III. Normalisatie

Voor benzeen en koolmonoxide moet het volume worden genormaliseerd op een temperatuur van 293 K en een druk van 101,3 kPa.


BIJLAGE VII


REFERENTIEMETHODEN VOOR DE BEOORDELING VAN CONCENTRATIES VAN BENZEEN EN KOOLMONOXIDE

I. Referentiemethode voor de monsterneming/analyse van benzeen

De referentiemethoden voor de meting van benzeen is de pomp-monsternemingsmethode op een adsorptiepatroon, gevolgd door bepaling met behulp van gaschromatografie, die momenteel door de CEN wordt gestandaardiseerd. Zolang er geen door de CEN gestandaardiseerde methode is, kunnen de lidstaten nationale standaardmethoden op basis van dezelfde meetmethode gebruiken.

Een lidstaat mag ook andere methoden toepassen waarvan hij kan aantonen dat de resultaten gelijkwaardig zijn aan die van bovengenoemde methode.

II. Referentiemethode voor de analyse van koolmonoxide

De referentiemethode voor de meting van koolmonoxide is de methode met niet-dispersieve infrarood-spectrometrie (NDIR), die momenteel door de CEN wordt standaardiseerd. Zolang er geen door de CEN gestandaardiseerde methode is, kunnen de lidstaten nationale standaardmethoden op basis van dezelfde meetmethode gebruiken.

Een lidstaat mag ook andere methoden toepassen waarvan hij kan aantonen dat de resultaten gelijkwaardig zijn aan die van bovengenoemde methode.

III. Referentietechnieken voor modellen

Er kunnen momenteel geen referentietechnieken voor modellen worden gespecificeerd.