Overwegingen bij COM(2023)905 - Wijziging van Richtlijn (EU) 2015/2302 om reizigers doeltreffender te beschermen en bepaalde aspecten van de richtlijn te vereenvoudigen en te verduidelijken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
a name="_Hlk147218898">(1) Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad3 heeft het rechtskader voor pakketreizen gemoderniseerd in het licht van de ontwikkelingen op de markt en in de technologie. Die richtlijn was erop gericht om de nieuwe manieren van het boeken van reisdiensten te bestrijken, waaronder op maat gesneden combinaties van reisdiensten, die niet onder Richtlijn 90/314/EEG4 van de Raad vielen of die zich in een juridisch grijs gebied bevonden, en versterkte de rechten van de reizigers op verschillende manieren. Tegelijkertijd moest de richtlijn zorgen voor een eerlijkere mededinging tussen de verschillende soorten reisondernemingen die actief zijn op de markt voor pakketreizen.

(2) Om deze doelstellingen te verwezenlijken werd in Richtlijn (EU) 2015/2302 de definitie van de term “pakketreis” verruimd ten opzichte van Richtlijn 90/314/EEG. In Richtlijn (EU) 2015/2302 zijn de bestaande rechten van reizigers nader gespecificeerd en zijn nieuwe rechten geïntroduceerd, zoals het recht voor reizigers om een pakketreisovereenkomst onder bepaalde voorwaarden zonder beëindigingsvergoeding op te zeggen in geval van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden. Daarnaast werd in Richtlijn (EU) 2015/2302 het nieuwe begrip “gekoppeld reisarrangement” gecreëerd, dat betrekking had op boekingen die op één verkooppunt werden uitgevoerd en op boekingen op verschillende verkooppunten die door een handelaar “gericht werden gefaciliteerd”. Gekoppelde reisarrangementen worden grotendeels behandeld als op zichzelf staande diensten, maar betalingen die worden ontvangen door een handelaar die een gekoppeld reisarrangement faciliteert, moeten worden beschermd tegen de insolventie van die handelaar. Richtlijn (EU) 2015/2302 streefde naar transparantie door handelaren te verplichten om reizigers door middel van de standaardinformatieformulieren in de bijlagen I en II bij die richtlijn te informeren over de aard van het reisproduct dat hen wordt aangeboden en over de bijbehorende rechten.

(3) Hoewel Richtlijn (EU) 2015/2302 over het algemeen goed heeft gewerkt, hebben zich sinds het begin van de toepassing ervan op 1 juli 2018 verschillende uitdagingen voorgedaan. De COVID-19-pandemie en de daarmee samenhangende overheidsmaatregelen hadden een aanzienlijke impact op zowel de reissector als de reizigers, brachten bepaalde zwakke punten in de gangbare bedrijfsmodellen aan het licht en toonden aan dat specifieke bepalingen van de richtlijn verduidelijking behoefden.

(4) Daarom moeten de in de huidige regels vastgestelde hiaten worden opgevuld en moeten bepaalde begrippen en bepalingen worden verduidelijkt en vereenvoudigd, zodat Richtlijn (EU) 2015/2302 doeltreffender wordt ten behoeve van reizigers en reisondernemingen, waaronder een groot aantal micro-, kleine en middelgrote ondernemingen.

(5) Hoewel de definitie van “pakketreis” over het algemeen als doeltreffend wordt beschouwd, moeten de definitie van en regels voor gekoppelde reisarrangementen en de afbakening ervan ten opzichte van pakketreizen worden verduidelijkt en vereenvoudigd. Een dergelijke verduidelijking en vereenvoudiging van de definities en begrippen “pakketreis” en “gekoppeld reisarrangement” moet de rechtszekerheid voor alle partijen vergroten, de bescherming van reizigers doeltreffender maken en zorgen voor een gelijk speelveld voor handelaren. Tegelijkertijd moet het aantal informatieformulieren dat handelaren moeten gebruiken om reizigers over hun rechten te informeren, worden verminderd.

(6) Het principe dat ten grondslag ligt aan de definitie van “pakketreis” moet blijven dat er een nauw verband bestaat tussen verschillende reisdiensten die voor dezelfde reis of vakantie worden geboekt. Om ervoor te zorgen dat er geen overlapping is tussen de definitie van “pakketreis” en “gekoppeld reisarrangement” en om de moeilijkheden bij het maken van onderscheid tussen pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen weg te nemen, moeten boekingen van verschillende soorten reisdiensten voor dezelfde reis of vakantie op één verkooppunt waarbij de reisdiensten zijn geselecteerd voordat de reiziger een eerste overeenkomst sluit, op dezelfde manier als pakketreizen worden beschouwd als reisdiensten die binnen een korte periode op één verkooppunt worden geboekt. In beide gevallen is er een nauw verband tussen de boekingen van reisdiensten. Daarom moet de definitie van “pakketreis” op beide situaties van toepassing zijn, en moeten boekingen naar aanleiding van één bezoek aan of contact met één verkooppunt uit de definitie van gekoppeld reisarrangement worden verwijderd.

(7) In de context van boekingen die binnen een korte periode op één verkooppunt worden gedaan, is het raadzaam om het nogal vage criterium van “één bezoek of contactmoment” te vervangen. Daarom moeten boekingen van verschillende soorten reisdiensten voor dezelfde reis of vakantie die binnen drie uur worden verricht altijd als pakketreizen worden beschouwd. Hetzelfde moet gelden wanneer een handelaar een reiziger vóór de voltooiing van een eerste boeking uitnodigt om aanvullende diensten voor dezelfde reis of vakantie te boeken na voltooiing van de eerste boeking, en wanneer de daaropvolgende boekingen binnen 24 uur na sluiting van de eerste overeenkomst plaatsvinden.

(8) De definitie van een pakketreis gevormd via onderling verbonden onlineboekingsprocessen als bedoeld in artikel 3, punt 2, b), v), van Richtlijn (EU) 2015/2302, waarin werd vereist dat de naam, de betalingsgegevens en het e-mailadres van de reiziger allemaal van de ene handelaar naar de andere handelaar worden doorgegeven, is te eng gebleken. Daarom is het passend om boekingen van verschillende soorten reisdiensten voor dezelfde reis of vakantie als “pakketreis” te beschouwen wanneer de handelaar die partij is bij een eerste overeenkomst, in plaats daarvan de naam, de betalingsgegevens, het e-mailadres of andere persoonsgegevens van de reiziger doorgeeft aan een handelaar die partij is bij een tweede of volgende overeenkomst. Een dergelijke overdracht van persoonsgegevens duidt op een nauw verband tussen de boekingen/overeenkomsten, zodat het criterium van 24 uur voor de tweede boeking niet onontbeerlijk is en zou moeten worden geschrapt.

(9) De definitie van “een gekoppeld reisarrangement” moet betrekking hebben op situaties waarin een handelaar die partij is bij een eerste overeenkomst en betalingen van of namens de reiziger ontvangt, een reiziger uitnodigt om aanvullende soorten reisdiensten voor dezelfde reis of vakantie te boeken. In deze context moet de handelaar die partij is bij een eerste overeenkomst bescherming bij insolventie nemen. Om ervoor te zorgen dat reizigers ten volle profiteren van de regels inzake bescherming bij insolventie en dat handelaren weten dat zij aan deze verplichting zijn onderworpen, is het bovendien passend dat de informatieformulieren over gekoppelde reisarrangementen reizigers aanbevelen om de uitnodiging en de aanvullende boeking te registreren, bijvoorbeeld door middel van screenshots, en om de handelaar met wie een eerste overeenkomst werd gesloten mee te delen dat binnen 24 uur na de uitnodiging van de handelaar een overeenkomst voor een aanvullende soort reisdienst is gesloten voor dezelfde reis of vakantie. De handelaar moet worden verplicht om de reizigers een faciliteit, zoals een e-mailadres of een website, ter beschikking te stellen waar reizigers dergelijke informatie kunnen registreren en de ontvangst van dergelijke informatie wordt bevestigd.

(10) Met betrekking tot pakketreizen waarbij bijvoorbeeld logies wordt gecombineerd met andere toeristische diensten, maar die geen vervoer van passagiers omvatten, moet het algemene criterium van “een aanzienlijk deel” van de waarde van de combinatie, dat van toepassing is op toeristische diensten als bedoeld in artikel 3, punt 1, d), worden vervangen door het meer specifieke criterium van “ten minste 25 %” om de rechtszekerheid te vergroten.

(11) Zoals met name tijdens de COVID-19-pandemie is gebleken, kunnen de heersende bedrijfspraktijk van vooruitbetalingen, het ontbreken van regels inzake business-to-business-terugbetalingen aan organisatoren van pakketreizen voor diensten die door de dienstverleners zijn geannuleerd of niet zijn uitgevoerd, het ontbreken van regels inzake vouchers, evenals onzekerheid over de vraag of verzoeken om terugbetaling en vouchers voor geannuleerde pakketreizen onder de bescherming bij insolventie vallen, problemen veroorzaken met betrekking tot terugbetalingen aan reizigers, met name wanneer onvermijdelijke en buitengewone omstandigheden tot talrijke annuleringen leiden en veel reisbestemmingen treffen. Daarom moet worden gewaarborgd dat de betalingen van reizigers te allen tijde doeltreffend worden beschermd, ook in crisissituaties. Bovendien moet worden gewaarborgd dat de nationale regelingen voor bescherming bij insolventie veerkrachtig zijn en meer uniforme bescherming bieden.

(12) Er zijn bepaalde risico’s die inherent zijn aan de bedrijfspraktijk van het vragen van vooruitbetalingen, in het bijzonder in situaties waarin organisatoren verplicht zijn om binnen een korte periode aanzienlijke bedragen aan reizigers terug te betalen voor geannuleerde reizen. Daarom moet worden bepaald dat aanbetalingen, d.w.z. betalingen die op het moment van boeking of kort daarna van reizigers worden gevraagd, niet hoger mogen zijn dan 25 % van de totale prijs van de pakketreis, en dat organisatoren of, indien van toepassing, doorverkopers niet eerder dan 28 dagen voor het begin van de pakketreis om betaling van het resterende bedrag mogen vragen. Tegelijkertijd moeten organisatoren en, indien van toepassing, doorverkopers hogere aanbetalingen kunnen vragen als dit nodig is om voor de organisatie en goede uitvoering van de pakketreis te kunnen zorgen. De hoogte van de door organisatoren gevraagde aanbetalingen kan worden gerechtvaardigd door vooruitbetalingen aan dienstverleners, ook als deze tot dezelfde groep ondernemingen behoren als de organisator, of de noodzaak om de kosten van de organisator te dekken die direct verband houden met de organisatie en uitvoering van de pakketreis op het moment van boeking of kort daarna. Hierbij kan het, indien van toepassing, gaan om commissies die door doorverkopers worden gevraagd.

(13) De hoogte van de aanbetalingen hoeft niet voor elke pakketreis afzonderlijk te worden berekend, maar kan worden vastgesteld voor groepen pakketreizen die vergelijkbare kenmerken hebben wat betreft de noodzaak van aanbetalingen. Organisatoren en, indien van toepassing, doorverkopers moeten verplicht blijven om reizigers vóór het sluiten van de overeenkomst te informeren over de aanbetalingen die zij vragen.

(14) Aangezien de beperking van vooruitbetalingen niet verenigbaar is met het begrip pakketreiscadeaubonnen als bedoeld in artikel 3, punt 2, b), iv), van Richtlijn (EU) 2015/2302 en met pakketreizen die minder dan 28 dagen voor het begin van de pakketreis worden geboekt, moeten deze twee soorten pakketreizen worden vrijgesteld van de bij deze richtlijn ingevoerde beperking van vooruitbetalingen.

(15) Wanneer een reisdienst in een pakketreis wordt geannuleerd of niet wordt uitgevoerd en er vooruitbetalingen aan de desbetreffende dienstverlener zijn gedaan, moeten organisatoren het recht krijgen om binnen 7 dagen door de dienstverleners te worden terugbetaald. Dit recht op terugbetaling moet organisatoren in staat stellen om te voldoen aan hun verplichting om reizigers binnen 14 dagen terug te betalen in gevallen waarin ook de pakketreisovereenkomst als geheel wordt beëindigd. Wanneer een reisdienstverlener een dienst uit een pakketreis annuleert of niet uitvoert, maar de pakketreisovereenkomst blijft bestaan, moet het recht op terugbetaling binnen 7 dagen organisatoren in staat stellen om alternatieve regelingen te treffen.

(16) In bepaalde situaties kunnen vrijwillige vouchers voor reizigers een nuttig alternatief zijn voor terugbetalingen. Vouchers kunnen organisatoren meer flexibiliteit bieden, met name als ze worden geconfronteerd met de verplichting om binnen een korte periode veel terugbetalingen te doen. Tegelijkertijd kunnen vouchers aanvaardbaar zijn voor reizigers die geen onmiddellijke terugbetaling nodig hebben, zolang er maar specifieke wettelijke garanties zijn. Daarom moeten er duidelijke regels voor vouchers worden vastgesteld die dergelijke garanties bieden. Deze garanties moeten onder meer betrekking hebben op de transparantie over het vrijwillige karakter en de belangrijkste kenmerken van vouchers, evenals over de rechten van reizigers met betrekking tot vouchers, bijvoorbeeld het feit dat deze beschermd zijn tegen insolventie van de organisator en dat reizigers recht hebben op automatische terugbetaling wanneer een voucher niet wordt ingewisseld tijdens de geldigheidsduur. Organisatoren kunnen vouchers aantrekkelijker maken, bijvoorbeeld door het bedrag van de voucher te verhogen ten opzichte van het recht op terugbetaling van de reiziger. In dergelijke gevallen moet de bescherming bij insolventie beperkt blijven tot het bedrag van de betalingen die van de reiziger zijn ontvangen.

(17) Het is denkbaar dat de lidstaten voorzien in mechanismen die, in overeenstemming met de wettelijke vereisten, voor terugbetalingen aan reizigers zorgen in gevallen waarin pakketreizen worden geannuleerd als gevolg van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden en de organisatoren hun terugbetalingsverplichtingen niet kunnen nakomen. Ter verhoging van de transparantie moeten lidstaten die dergelijke mechanismen invoeren of in stand houden, verplicht worden om de Commissie en de centrale contactpunten van de andere lidstaten over dergelijke mechanismen te informeren. Dergelijke mechanismen worden normaal gesproken uitsluitend gefinancierd door bijdragen van organisatoren. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden kunnen dergelijke mechanismen door lidstaten worden medegefinancierd en de invoering ervan laat de bepalingen van de Unie inzake staatssteun onverlet.

(18) De veelheid aan denkbare situaties die aanleiding kunnen geven tot de beëindiging van een pakketreisovereenkomst als gevolg van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden die aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van een pakketreis, vereist een beoordeling per geval, bijvoorbeeld in het licht van de aard en de omvang van dergelijke omstandigheden. Er moet worden verduidelijkt dat de beëindiging van een overeenkomst mogelijk is als redelijkerwijs kan worden verwacht dat onvermijdbare en buitengewone omstandigheden aanzienlijke gevolgen zullen hebben voor de uitvoering ervan.

(19) Tijdens de COVID-19-pandemie ontstonden verschillende interpretaties met betrekking tot annuleringsrechten als gevolg van “onvermijdbare en buitengewone omstandigheden”, onder meer met betrekking tot de relevantie van reiswaarschuwingen. Daarom is het passend om te specificeren dat officiële reiswaarschuwingen voor de reisbestemming, die zijn afgegeven door de autoriteiten van de lidstaat van verblijf of vertrek van de reiziger of van het land van bestemming, belangrijke elementen zijn bij de beoordeling van de motivering van de beëindiging van een overeenkomst. Verder moet ook worden verduidelijkt dat ernstige beperkingen op de reisbestemming of na terugkeer van de reis of vakantie, zoals quarantaineverplichtingen gedurende een aanzienlijke periode, ook relevant zijn bij de beoordeling van de motivering van de beëindiging van een pakketreisovereenkomst.

(20) Daarnaast moet worden verduidelijkt dat de terugbetalingstermijn van 14 dagen, die ingaat op het moment van beëindiging van de overeenkomst, van toepassing is ongeacht of de reiziger specifiek om terugbetaling vraagt.

(21) Om voor een doeltreffende en uniforme bescherming van reizigers en een gelijk speelveld voor organisatoren te zorgen, moet worden bepaald dat alle door of namens reizigers verrichtte betalingen onder de bescherming bij insolventie van organisatoren vallen in geval van insolventie van de organisator, met inbegrip van gevallen waarin een pakketreis geheel of gedeeltelijk niet is uitgevoerd als gevolg van de insolventie van de organisator en gevallen waarin een reiziger recht had op terugbetaling of een voucher van de organisator had ontvangen vóór diens insolventie.

(22) Om reizigers te allen tijde een doeltreffende bescherming bij insolventie te bieden, moet worden bepaald dat de zekerheid toereikend moet zijn om de kosten voor terugbetalingen en repatriëringen te dekken in gevallen waarin insolventie optreedt op een moment dat een organisator de hoogste bedragen aan betalingen in bezit heeft. Hierbij moet rekening worden gehouden met verhogingen van deze bedragen als gevolg van een hoger verwacht volume pakketreizen dat in een bepaalde periode is verkocht. Er moet worden verduidelijkt dat lidstaten toezicht moeten houden op de bescherming bij insolventie van organisatoren en de markt moeten monitoren op het bieden van bescherming bij insolventie en dat lidstaten, indien nodig, een tweede beschermingsniveau, zoals een reservefonds, moeten kunnen vereisen. Dit kan bijvoorbeeld relevant zijn wanneer verzekeringspolissen niet het vereiste beschermingsniveau bieden. Dergelijke reservefondsen moeten normaal gesproken uitsluitend worden gefinancierd door bijdragen van organisatoren. Er moet worden verduidelijkt dat dergelijke maatregelen alleen in uitzonderlijke omstandigheden door de lidstaten kunnen worden medegefinancierd en er moet worden herhaald dat deze bepalingen de bepalingen van de Unie inzake staatssteun onverlet laten, voor zover dergelijke maatregelen staatssteun inhouden.

(23) Met betrekking tot de terugbetaling van betalingen in geval van insolventie van een organisator, moet de termijn voor terugbetaling verder worden gespecificeerd, tot drie maanden nadat de reiziger de benodigde documenten voor het onderzoek van het verzoek heeft ingediend. Het is ook passend om in een bepaling vast te leggen dat de lidstaten naast organisatoren ook doorverkopers kunnen verplichten om bescherming bij insolventie te nemen.

(24) Er moet worden verduidelijkt dat de centrale contactpunten verantwoordelijk zijn voor de uitwisseling van informatie met betrekking tot de bescherming bij insolventie en aanverwante kwesties, met inbegrip van mechanismen om te zorgen voor tijdige terugbetalingen voor beëindigde pakketreisovereenkomsten.

(25) Het is belangrijk dat reizigers goed worden geïnformeerd over hun rechten, de ontvangen informatie kunnen begrijpen en toegang hebben tot die informatie wanneer ze die nodig hebben. Daarom moeten bepaalde wijzigingen worden aangebracht met betrekking tot de precontractuele informatieverplichtingen, de inhoud van een pakketreisovereenkomst en de standaardinformatieformulieren opgenomen in de bijlagen I en II bij Richtlijn (EU) 2015/2302. Zo moet op de standaardinformatieformulieren in bijlage I bijvoorbeeld worden vermeld welke handelaar verantwoordelijk is voor de terugbetalingen voor geannuleerde pakketreizen. Het recht om een pakketreisovereenkomst zonder vergoeding te beëindigen vanwege onvermijdbare en buitengewone omstandigheden, moet worden gepresenteerd naast de mogelijkheid om een pakketreis tegen een annuleringsvergoeding te annuleren. Daarnaast moeten organisatoren worden verplicht om het standaardinformatieformulier aan de overeenkomst toe te voegen, zodat dit na het sluiten van de overeenkomst, samen met de contactgegevens van de betreffende handelaren, beschikbaar is voor de reizigers.

(26) Richtlijn (EU) 2015/2302 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(27) Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk bijdragen tot de goede werking van de interne markt op het gebied van pakketreizen en tot de verwezenlijking van een hoog en zo uniform mogelijk niveau van consumentenbescherming in deze sector, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en effecten beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(28) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze richtlijn eerbiedigt in het bijzonder de in artikel 16 van het Handvest neergelegde vrijheid van ondernemerschap en zorgt in overeenstemming met artikel 38 van het Handvest voor een hoog niveau van consumentenbescherming.

(29) Binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn moet de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag indienen over de uitvoering ervan. Hoewel de effecten van deze richtlijn op reisondernemingen, waaronder micro-, kleine en middelgrote organisatoren, zorgvuldig zijn beoordeeld, is het passend om in dit verslag rekening te houden met de effecten van de toepassing ervan op micro-, kleine en middelgrote organisatoren. Indien nodig moeten bij het verslag wetgevingsvoorstellen worden gevoegd.