Overwegingen bij COM(2023)529 - Verrekenprijzen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2023)529 - Verrekenprijzen.
document COM(2023)529
datum 12 september 2023
 
(1) De term “verrekenprijzen” heeft betrekking op de vaststelling van prijzen voor grensoverschrijdende transacties tussen geassocieerde ondernemingen binnen een MNO-groep. Aangezien de berekeningen van belastingen doorgaans zijn gebaseerd op rekeningen op entiteitsniveau, zullen de prijzen waartegen, of andere omstandigheden waaronder deze grensoverschrijdende transacties tussen geassocieerde ondernemingen plaatsvinden van invloed zijn op de inkomsten en/of kosten van de betrokken entiteiten met betrekking tot die transacties, en bijgevolg op het bedrag van de winst dat elke groepsentiteit voor belastingdoeleinden registreert in het rechtsgebied waarbinnen zij actief is.

(2) De wereldwijd erkende norm voor het bepalen van de prijzen tussen geassocieerde ondernemingen voor belastingdoeleinden is het zogenaamde “zakelijkheidsbeginsel”. Het zakelijkheidsbeginsel schrijft voor dat individuele groepsleden van een MNO met elkaar moeten handelen alsof zij onafhankelijke derden zijn. Met andere woorden: de transacties tussen twee geassocieerde ondernemingen moeten een afspiegeling zijn van het resultaat dat zou zijn bereikt als de partijen niet gelieerd waren, d.w.z. als de partijen onafhankelijk van elkaar waren en de uitkomst (de prijs of de marges) werd bepaald door (open) marktwerking.

(3) Wanneer lidstaten het zakelijkheidsbeginsel verschillend toepassen of interpreteren, creëren zij situaties die schadelijk kunnen zijn voor de interne markt. Inconsistentie in de toepasselijke verrekenprijsregels kan niet alleen leiden tot dubbele belastingheffing, maar ook tot winstverschuivingen en belastingontwijking. Een dergelijke inconsistentie vormt een ernstig fiscaal obstakel voor bedrijven die grensoverschrijdend actief zijn, zal waarschijnlijk leiden tot economische verstoringen en inefficiënties en heeft negatieve gevolgen voor grensoverschrijdende investeringen en groei.

(4) Deze richtlijn bevat regels om te zorgen voor een gemeenschappelijke toepassing van het zakelijkheidsbeginsel in de hele Unie, met als doel om de fiscale zekerheid te vergroten en het aantal gevallen van dubbele belastingheffing en dubbele niet-belastingheffing te verminderen.

(5) Om ervoor te zorgen dat het zakelijkheidsbeginsel overal in de Unie op uniforme wijze wordt toegepast, moeten de lidstaten een gemeenschappelijke definitie van “geassocieerde ondernemingen” toepassen. Om gelijke behandeling te waarborgen, moet een vaste inrichting voor de toepassing van deze richtlijn worden behandeld als een geassocieerde onderneming en moeten de interne betrekkingen tussen het hoofdkantoor en de vaste inrichting daarom worden bepaald in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel.

(6) Om dubbele belastingheffing te beperken, moeten de lidstaten beschikken over adequate mechanismen om, wanneer een primaire correctie plaatsvindt in een andere lidstaat of rechtsgebied van een derde land, een overeenkomstige correctie te kunnen doorvoeren. De lidstaten moeten met name de mogelijkheid hebben om overeenkomstige correcties uit te voeren en mogen de toekenning van een dergelijke correctie niet beperken in het kader van procedures voor onderling overleg (een POO), maar ook niet als gevolg van: i) een “versnelde” procedure die binnen 180 dagen moet worden afgerond zonder dat een POO hoeft te worden gestart wanneer er geen twijfel bestaat over de gegrondheid van de primaire correctie; of ii) gezamenlijke audits of andere vormen van internationale samenwerking, waaronder multilaterale risicobeoordelingsprogramma’s zoals de Europese aanpak van vertrouwen en samenwerking (Etaca) en het Internationaal programma voor nalevingsborging (ICAP).

(7) Er kunnen legitieme redenen zijn waarom een overeenkomstige correctie niet wordt toegestaan of kleiner is dan de primaire correctie. In het bijzonder dienen de lidstaten geen overeenkomstige correcties toe te staan indien: i) de primaire correctie wordt geacht niet in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel te zijn, ii) de primaire correctie niet leidt tot de belasting van een bedrag aan winst in een ander rechtsgebied waarover de geassocieerde onderneming in de betrokken lidstaat al belasting moet betalen, en iii) indien in het geval dat er een rechtsgebied van een derde land bij is betrokken, er geen belastingverdrag bestaat. Wanneer er geen primaire correctie plaatsvindt, mogen de lidstaten alleen een neerwaartse correctie aanbrengen indien: i) de neerwaartse correctie in overeenstemming is met het zakelijkheidsbeginsel, ii) een bedrag gelijk aan de neerwaartse correctie is opgenomen in de winst van de geassocieerde onderneming in het andere rechtsgebied en daar belasting moet worden betaald, en iii) een mededeling over het voornemen om een neerwaartse correctie door te voeren naar het desbetreffende rechtsgebied is gestuurd. Het doel van de vorige bepalingen is ervoor te zorgen dat: i) de lidstaten het recht behouden om te beoordelen of de primaire correctie op zakelijke basis plaatsvindt, en ii) er geen sprake is van dubbele belastingheffing of dubbele niet-belastingheffing. De lidstaten mogen geen situaties van dubbele niet-belastingheffing creëren.

(8) Om een gemeenschappelijke aanpak van compenserende correcties binnen de Unie vast te stellen en geschillen te vermijden, bevat deze richtlijn de voorwaarden waaronder de lidstaten een compenserende correctie moeten erkennen. Deze bepaling moet worden uitgelegd in samenhang met het verslag van het door de Commissie opgerichte Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen over compenserende correcties van 201330.

(9) Om ervoor te zorgen dat de resultaten van verrekenprijzen worden bepaald in overeenstemming met het feitelijke gedrag van verbonden partijen, vereist deze richtlijn een zorgvuldige afbakening van de feitelijke transactie tussen de geassocieerde ondernemingen door de contractuele betrekkingen tussen de partijen te analyseren in combinatie met het gedrag van de partijen. In dit verband moet de cruciale eerste stap van de verrekenprijsanalyse bestaan uit een nauwkeurige omschrijving van de transacties tussen bedrijven op basis van een analyse van hun economisch relevante kenmerken, zoals die niet alleen tot uiting komen in de contracten tussen de partijen, maar ook in hun gedrag en andere relevante feiten. De contractuele voorwaarden moeten het uitgangspunt zijn voor de analyse, en voor zover het gedrag of andere feiten niet in overeenstemming zijn met de schriftelijke overeenkomst, moet het gedrag van de partijen (en niet de voorwaarden van de schriftelijke overeenkomst) worden beschouwd als het beste bewijs van de daadwerkelijk ondernomen transactie(s).

(10) Verrekenprijsmethoden worden gebruikt om de zakelijke prijzen voor transacties tussen geassocieerde ondernemingen vast te stellen. De in deze richtlijn genoemde methoden zijn in overeenstemming met hoofdstuk III van de richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) uit 2022 (“OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen”). In deze richtlijn wordt geen voorkeur uitgesproken voor een van deze erkende verrekenprijsmethoden. In plaats daarvan moet de regel van de meest geschikte methode van deze richtlijn worden toegepast, zodat de meest geschikte methode moet worden gekozen gelet op de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. In deze richtlijn wordt verder bepaald dat een andere verrekenprijsmethode dan de door de OESO erkende methoden alleen mag worden toegepast wanneer kan worden aangetoond dat: i) geen van de door de OESO erkende methoden redelijkerwijs kan worden toegepast om zakelijke voorwaarden te bepalen voor de concerntransactie (d.w.z. de transactie tussen geassocieerde ondernemingen); en ii) die andere methode een resultaat oplevert dat in overeenstemming is met het resultaat dat zou worden bereikt door onafhankelijke ondernemingen die onder vergelijkbare omstandigheden vergelijkbare vrijemarkttransacties zouden uitvoeren. De belastingplichtige of de belastingdienst die een andere methode wil gebruiken dan een van de door de OESO erkende methoden draagt de last om aan te tonen dat aan de vereisten is voldaan. Wanneer aan de voorwaarden is voldaan en een economische waarderingstechniek wordt toegepast om een zakelijke prijs vast te stellen, moet terdege rekening worden gehouden met de inhoud en aanbevelingen van het verslag van het door de Commissie opgerichte Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen van 2017 over het gebruik van economische waarderingstechnieken bij verrekenprijzen31.

11) De keuze van de verrekenprijsmethode moet altijd zijn gericht op het vinden van de meest geschikte methode voor een specifiek geval. Bij de selectie van de meest geschikte verrekenprijsmethode moet rekening worden gehouden met i) de respectieve sterke en zwakke punten van de verrekenprijsmethoden; ii) de geschiktheid van de onderzochte methode in het licht van de aard van de concerntransactie, met name bepaald aan de hand van een functionele analyse; iii) de beschikbaarheid van betrouwbare informatie (met name over vergelijkbare vrijemarkttransacties) die nodig is om de geselecteerde methode of andere methoden toe te passen; en iv) de mate van vergelijkbaarheid tussen concern- en vrijemarkttransacties, met inbegrip van de betrouwbaarheid van de vergelijkbaarheidscorrecties die nodig kunnen zijn om materiële verschillen tussen beide transacties weg te nemen. Geen enkele methode is geschikt voor elke mogelijke situatie, en er hoeft ook niet te worden aangetoond dat een bepaalde methode in bepaalde omstandigheden niet geschikt is. Opgemerkt zij dat eenzijdige methoden zoals de wederverkoopprijs-, kostprijs-plus-methoden en de methode van de transactionele nettomarge niet als betrouwbaar worden gezien als elke partij bij een transactie unieke en waardevolle bijdragen levert aan de concerntransactie of wanneer de partijen sterk met elkaar geïntegreerde activiteiten uitvoeren. In een dergelijk geval is de winstsplitsingsmethode de meest geschikte methode, aangezien onafhankelijke partijen de prijs van de transactie feitelijk zouden kunnen bepalen in verhouding tot hun respectieve bijdragen, in welk geval een tweezijdige methode geschikter zou zijn. Eenzijdige methoden zijn geschikt in gevallen waarin een van de partijen alle bij de concerntransactie betrokken unieke en waardevolle bijdragen levert terwijl de andere partij geen unieke en waardevolle bijdrage levert. In dat geval moet de geteste partij — oftewel de partij bij de concerntransactie waarvoor een financiële indicator wordt getest — degene zijn op wie een verrekenprijsmethode op de meest betrouwbare manier kan worden toegepast en waarvoor de meest betrouwbare vergelijkbare gegevens kunnen worden gevonden. De partij die geen unieke en waardevolle bijdragen levert in verband met de transactie, is veelal de partij op wie een eenzijdige verrekenprijsmethode het betrouwbaarst kan worden toegepast.

(12) Om het zakelijkheidsbeginsel te kunnen toepassen, is het noodzakelijk om eerst een vergelijkbaarheidsanalyse uit te voeren, die in grote lijnen bestaat uit twee onderdelen: i) het identificeren van de commerciële of financiële betrekkingen tussen de geassocieerde ondernemingen en de daarmee samenhangende voorwaarden en economisch relevante omstandigheden; en ii) het vergelijken van de voorwaarden en economisch relevante omstandigheden van transacties tussen geassocieerde ondernemingen (concerntransacties) met die van vergelijkbare transacties tussen onafhankelijke ondernemingen (vergelijkbare vrijemarkttransacties). De in aanmerking te nemen vergelijkbaarheidsfactoren zijn: i) de contractuele voorwaarden van de transactie, ii) de functionele analyse (de functies die elke onderneming vervult, gelet op de gebruikte activa en de op zich genomen risico’s), iii) de kenmerken van het product of de dienst waarop een transactie betrekking heeft, iv) de economische omstandigheden en v) de bedrijfsstrategieën. Wanneer de omstandigheden van de concerntransactie zijn vastgesteld, zou moeten worden overgegaan tot de daadwerkelijke vergelijking en beoordeling of de transactie op zakelijke basis is verlopen. Daartoe moeten de voorwaarden van de onderzochte concerntransactie worden vergeleken met de voorwaarden van een vergelijkbare vrijemarkttransactie. Een concerntransactie en een vrijemarkttransactie worden als vergelijkbaar beschouwd indien de economisch relevante kenmerken van de twee transacties en de omstandigheden eromheen voldoende vergelijkbaar zijn om als een betrouwbare maatstaf voor een zakelijk resultaat te dienen. De twee transacties hoeven niet identiek te zijn om vergelijkbaar te zijn. Wel is het zo dat geen van de verschillen tussen de twee transacties van wezenlijke invloed mag zijn op de zakelijke prijs of de zakelijke winst; indien er wezenlijke verschillen bestaan, moeten redelijk nauwkeurige correcties worden verricht om het effect ervan te elimineren. Bij het zoeken naar vergelijkbare vrijemarkttransacties moet terdege rekening worden gehouden met de aanbevelingen in het verslag van het door de Commissie opgerichte Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen van 2016 over het gebruik van vergelijkbare transacties binnen de EU32.

(13) Om het aantal geschillen tot een minimum te beperken en een gemeenschappelijke aanpak in de hele Unie te waarborgen, wordt in deze richtlijn voorts bepaald dat er voor een belastingplichtige geen correcties mogen worden doorgevoerd wanneer zijn resultaten binnen het interkwartielbereik vallen, tenzij de belastingdienst of de belastingplichtige aantoont dat een specifieke verschillende positionering in het bereik gerechtvaardigd is door de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Wanneer de resultaten van een concerntransactie buiten de zakelijke bandbreedte vallen, moeten de belastingdiensten worden verplicht de mediaan van alle resultaten te corrigeren, tenzij de belastingplichtige of de belastingdienst aantoont dat in een specifiek geval een ander punt in het bereik een betrouwbaardere zakelijke prijs geeft.

(14) Om de regeldruk voor belastingplichtigen die binnen de Unie grensoverschrijdend actief zijn te verlagen, moet voorts een gemeenschappelijke aanpak van de documentatie over verrekenprijzen worden ingevoerd. Eén standaardmodel, regels inzake de inhoud en taalkundige regelingen, termijnen en de vaststelling welke belastingplichtigen onder de documentatieplicht vallen, zouden vereenvoudiging en potentiële kostenbesparingen opleveren, rekening houdend met hoofdstuk V over documentatie van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen en de gedragscode inzake verrekenprijsdocumentatie voor geassocieerde ondernemingen in de Europese Unie33.

(15) De regels van deze richtlijn moeten worden toegepast op een wijze die in overeenstemming is met de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen.

(16) Om belastingplichtigen meer zekerheid te bieden en het risico van dubbele belastingheffing te beperken, voorziet deze richtlijn in de mogelijkheid om via uitvoeringshandelingen verdere gemeenschappelijke bindende verrekenprijsregels vast te stellen. Deze uitvoeringshandelingen zullen belastingplichtigen een duidelijk beeld geven van wat de belastingdiensten in de Unie aanvaardbaar achten voor specifieke transacties, en zullen voorzien in zogenoemde “veilige havens” die regeldruk en het aantal geschillen zullen verminderen. Gezien de mogelijke impact van dergelijke maatregelen op de nationale uitvoerende en handhavingsbevoegdheden op het gebied van directe belastingen, de uitoefening van belastingrechten die zijn toegekend in het kader van bilaterale of multilaterale belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belastingheffing of dubbele niet-belastingheffing, en gezien de mogelijke gevolgen voor de belastinggrondslagen van de lidstaten, moeten uitvoeringsbevoegdheden om besluiten op grond van deze richtlijn vast te stellen, aan de Raad worden toegekend op voorstel van de Commissie.

(17) Om de doeltreffendheid van de nieuwe regels in deze richtlijn te beoordelen, moet de Commissie een evaluatie opstellen op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie en andere beschikbare gegevens.

(18) Om bedrijven in staat te stellen rechtstreeks de voordelen van de interne markt te genieten zonder onnodige extra administratieve lasten, moet informatie over de belastingbepalingen van deze richtlijn toegankelijk worden gemaakt via één digitale toegangspoort, overeenkomstig Verordening (EU) 2018/172434. Deze digitale toegangspoort biedt een centraal loket voor grensoverschrijdende gebruikers voor de onlineverstrekking van informatie, procedures en ondersteuning die relevant zijn voor de werking van de interne markt.

19) De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn moet voldoen aan Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad35. De lidstaten kunnen in het kader van deze richtlijn persoonsgegevens verwerken met het oog op de oprichting van geassocieerde ondernemingen zoals bedoeld in artikel 5.

(20) De bewaartermijn van tien jaar is gerechtvaardigd om de lidstaten in staat te stellen te voldoen aan de meeste verjaringstermijnen. (21) Om de administratieve lasten voor belastingplichtigen te verminderen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de verrekenprijsdocumentatie, door gemeenschappelijke modellen vast te leggen, taalkundige vereisten vast te stellen en te bepalen welk type belastingplichtige zich aan deze modellen moet houden en welke termijnen in acht moeten worden genomen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passende raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Om met name te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde moment als de deskundigen van de lidstaten en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.

(22) Aangezien de doelstelling van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege het grensoverschrijdende karakter van de verrekenprijsregels en de noodzaak om de nalevingskosten in de interne markt als geheel te verminderen beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is voor de verwezenlijking van deze doelstelling.

(23) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad en heeft op [invoegen] een advies uitgebracht,