Overwegingen bij COM(2023)348 - Vastlegging van aanvullende procedureregels met betrekking tot de handhaving van Verordening (EU) 2016/679

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) In Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad16 is een decentraal handhavingssysteem ingesteld dat gericht is op de waarborging van consequente interpretatie en toepassing van Verordening (EU) 2016/679 in grensoverschrijdende zaken. In zaken die betrekking hebben op grensoverschrijdende verwerking van persoonsgegevens vereist dit systeem samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten teneinde consensus te bereiken. Wanneer de toezichthoudende autoriteiten er niet in slagen consensus te bereiken, voorziet deze in geschillenbeslechting door het Europees Comité voor gegevensbescherming (hierna “het Comité” genoemd).

(2) Om te zorgen voor een soepele en effectieve werking van de samenwerkings- en geschillenbeslechtingsmechanismen die waarin is voorzien in de artikelen 60 en 65 van Verordening (EU) 2016/679 is het noodzakelijk regels vast te leggen met betrekking tot de afhandeling van de procedures door de toezichthoudende autoriteiten in grensoverschrijdende zaken en door het Comité tijdens de geschillenbeslechting, met inbegrip van de afhandeling van grensoverschrijdende klachten. Om die reden is het ook noodzakelijk regels vast te leggen over uitoefening van het recht om te worden gehoord door de onderzochte partijen voorafgaand aan de vaststelling van besluiten door de toezichthoudende autoriteiten en, indien van toepassing, het Comité.

(3) Klachten zijn een essentiële bron van informatie om inbreuken op de gegevensbeschermingsregels op het spoor te komen. Het vaststellen van een duidelijke en efficiënte procedure voor de afhandeling van klachten in grensoverschrijdende zaken is noodzakelijk, aangezien de klacht mogelijk wordt afgehandeld door een andere toezichthoudende autoriteit dan waar de klacht is ingediend.

(4) Een klacht moet bepaalde informatie bevatten om ontvankelijk te kunnen zijn. Om klagers te helpen met opgave van de noodzakelijke feiten aan de toezichthoudende autoriteiten is daarom een klachtenformulier noodzakelijk. De op het formulier opgegeven informatie mag alleen verplicht zijn in geval van grensoverschrijdende verwerking in de zin van Verordening (EU) 2016/679, hoewel de toezichthoudende autoriteiten het formulier ook kunnen gebruiken voor zaken die geen betrekking hebben op grensoverschrijdende verwerking. Het formulier kan elektronisch of per post worden ingediend. Verstrekking van de in dat formulier vermelde informatie dient bij een klacht die betrekking heeft op grensoverschrijdende verwerking een voorwaarde te zijn om in aanmerking te komen als klacht zoals bedoeld in artikel 77 van Verordening (EU) 2016/679. Er mag geen aanvullende informatie vereist zijn om een klacht ontvankelijk te achten. Het moet voor toezichthoudende autoriteiten mogelijk zijn indiening van klachten te vergemakkelijken door middel van een gebruikersvriendelijk elektronisch format, rekening houdend met de behoeften van personen met een beperking, mits de van de klager gevraagde informatie overeenstemt met de in het formulier vereiste informatie en er geen aanvullende informatie noodzakelijk is om een klacht ontvankelijk te achten.

(5) De toezichthoudende autoriteiten zijn verplicht binnen een redelijke termijn te beslissen over klachten. Wat een redelijke termijn is, hangt af van de omstandigheden van het geval en met name de omstandigheden, de verschillende procedurestappen die de leidende toezichthoudende autoriteit heeft ondernomen, het gedrag van de partijen tijdens de procedure en de complexiteit van de zaak.

(6) Elke klacht die door een toezichthoudende autoriteit wordt afgehandeld op grond van artikel 57, lid 1, punt f), van Verordening (EU) 2016/679 moet met de nodige passende zorgvuldigheid worden onderzocht vanuit de gedachte dat elk gebruik van bevoegdheden door de toezichthoudende autoriteit passend, noodzakelijk en evenredig moet zijn met het oog op waarborging van de naleving van Verordening (EU) 2016/679. Elke bevoegde autoriteit heeft de beoordelingsvrijheid om te beslissen in hoeverre een klacht moet worden onderzocht. Bij de beoordeling in hoeverre een onderzoek passend is, moeten toezichthoudende autoriteiten ernaar streven aan de klager een bevredigende oplossing te bieden die wellicht geen uitputtend onderzoek vereist van alle juridische en feitelijke elementen uit de klacht, maar wel effectief en snel is voor de klager. Het oordeel over de omvang van de vereiste onderzoeksmaatregelen kan worden ingegeven door de ernst van de vermeende inbreuk, de systemische of herhaaldelijke aard daarvan of het feit, indien van toepassing, dat de klager ook geprofiteerd heeft van zijn rechten op grond van artikel 79 van Verordening (EU) 2016/679.

(7) De leidende toezichthoudende autoriteit dient aan de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, de benodigde informatie te verstrekken over de voortgang van het onderzoek teneinde de klager op de hoogte te kunnen houden.

(8) De bevoegde toezichthoudende autoriteit moet aan de klager toegang verlenen tot de documenten op basis waarvan de toezichthoudende autoriteit tot een voorlopige conclusie is gekomen over volledige of gedeeltelijke afwijzing van de klacht.

(9) Om ervoor te zorgen dat de toezichthoudende autoriteiten inbreuken op Verordening (EU) 2016/679 snel een halt toeroepen en een snelle oplossing bieden voor klagers, moeten de toezichthoudende autoriteiten ernaar streven klachten minnelijk te schikken, indien dit op zijn plaats is. Het feit dat een individuele klacht door middel van een minnelijke schikking is afgedaan, verhindert de bevoegde toezichthoudende autoriteit niet van ambtshalve voortzetting van een zaak, bijvoorbeeld in geval van systemische of herhaaldelijke inbreuken op Verordening (EU) 2016/679.

(10) Teneinde de effectieve werking van de samenwerkings- en coherentiemechanismen uit hoofdstuk VII van Verordening (EU) 2016/679 te waarborgen, is het van belang dat grensoverschrijdende zaken vlot worden afgehandeld en in de geest van oprechte en effectieve samenwerking die ten grondslag ligt aan artikel 60 van Verordening (EU) 2016/679. De leidende toezichthoudende autoriteit dient haar bevoegdheid uit te oefenen in nauwe samenwerking met de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten. Omgekeerd dienen de betrokken toezichthoudende autoriteiten vanaf een vroeg stadium actief betrokken te zijn bij het onderzoek met het oog op het bereiken van consensus en met volledige gebruikmaking van de in Verordening (EU) 2016/679 geboden middelen.

(11) Het is met name belangrijk dat toezichthoudende autoriteiten zo vroeg mogelijk, voorafgaand aan de kennisgeving van de vermeende inbreuken aan de onderzochte partijen en de vaststelling van het ontwerpbesluit zoals bedoeld in artikel 60 van Verordening (EU) 2016/679, consensus bereiken over de belangrijkste aspecten van het onderzoek waardoor minder zaken zullen worden voorgelegd aan het geschillenbeslechtingsmechanisme uit artikel 65 van Verordening (EU) 2016/679 en uiteindelijk grensoverschrijdende zaken snel worden opgelost.

(12) De samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten dient te zijn gebaseerd op een open dialoog die de betrokken toezichthoudende autoriteiten in staat stelt invloed van betekenis uit te oefenen op het onderzoek door hun ervaringen en standpunten te delen met de leidende toezichthoudende autoriteit, met inachtneming van de ruimte voor de beoordelingsvrijheid die elke toezichthoudende autoriteit heeft, met inbegrip van het oordeel in hoeverre het op zijn plaats is een zaak te onderzoeken, en van de verschillende tradities van de lidstaten. Met het oog hierop dient de leidende toezichthoudende autoriteit aan de betrokken toezichthoudende autoriteiten een samenvatting te verstrekken van de belangrijkste punten met haar voorlopige standpunt over de hoofdpunten van een onderzoek. Deze samenvatting dient in een vroeg stadium te worden verstrekt om effectieve betrokkenheid van de betrokken toezichthoudende autoriteiten mogelijk te maken, maar tegelijkertijd ook in een stadium waarin de standpunten over de zaak van de leidende toezichthoudende autoriteit al voldoende ontwikkeld zijn. De betrokken toezichthoudende autoriteiten moeten de gelegenheid krijgen commentaar te geven op een breed spectrum van vragen, zoals de reikwijdte van het onderzoek en de vaststelling van ingewikkelde feitelijke en juridische beoordelingen. Gelet op het gegeven dat de reikwijdte van het onderzoek bepaalt welke zaken onderzoek door de leidende toezichthoudende autoriteit vereisen, moeten toezichthoudende autoriteiten ernaar streven zo vroeg mogelijk consensus te bereiken over de reikwijdte van het onderzoek.

(13) In het belang van effectieve, inclusieve samenwerking tussen alle betrokken toezichthoudende autoriteiten en de leidende toezichthoudende autoriteit dient het commentaar van de betrokken toezichthoudende autoriteiten beknopt, voldoende duidelijk en nauwkeurig te zijn zodat dit gemakkelijk te begrijpen is voor alle toezichthoudende autoriteiten. De juridische argumenten moeten worden gegroepeerd door verwijzing naar het deel van de samenvatting op hoofdpunten waarop deze betrekking hebben. Bij het commentaar van de betrokken toezichthoudende autoriteiten kunnen aanvullende documenten worden gevoegd. Een verwijzing naar aanvullende documenten in het commentaar van een betrokken toezichthoudende autoriteit kan echter niet volstaan indien daarin de essentiële juridische of feitelijke argumenten ontbreken. De juridische en feitelijke bijzonderheden die de grondslag vormen voor dergelijke documenten moeten in ieder geval samengevat, coherent en begrijpelijk worden aangegeven in het commentaar zelf.

(14) Zaken die niet leiden tot betwisting, vereisen geen uitgebreide bespreking door de toezichthoudende autoriteiten om tot consensus te komen en kunnen derhalve sneller worden afgehandeld. Wanneer geen van de betrokken toezichthoudende autoriteiten commentaar naar voren brengt over de samenvatting op hoofdpunten, dient de leidende toezichthoudende autoriteit de in artikel 14 bedoelde voorlopige bevindingen binnen negen maanden bekend te maken.

(15) De toezichthoudende autoriteiten dienen alles in het werk te stellen om in een sfeer van oprechte en effectieve samenwerking tot consensus te komen. Wanneer de betrokken toezichthoudende autoriteiten en de leidende toezichthoudende autoriteit derhalve van mening verschillen over de reikwijdte van een onderzoek op basis van een klacht, waaronder de bepalingen van Verordening (EU) 2016/679 waarop de inbreuk wordt onderzocht, of wanneer het commentaar van de betrokken toezichthoudende autoriteiten betrekking heeft op een belangrijke wijziging in de ingewikkelde juridische of technische beoordeling, dient de betrokken toezichthoudende autoriteit gebruik te maken van de middelen waarin is voorzien in de artikelen 61 en 62 van Verordening (EU) 2016/679.

(16) Wanneer de toezichthoudende autoriteiten er met deze middelen niet in slagen consensus te bereiken over de reikwijdte van een op een klacht gebaseerd onderzoek, dient de leidende toezichthoudende autoriteit het Comité te verzoeken om een dringend bindend besluit op grond van artikel 66, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679. Ten behoeve hiervan moet het vereiste van dringendheid verondersteld worden. De leidende toezichthoudende autoriteit dient passende conclusies te trekken uit het dringende bindend besluit van het Comité ten behoeve van de voorlopige bevindingen. Het dringende bindend besluit van het Comité kan niet de plaats innemen van het resultaat van het onderzoek door de leidende toezichthoudende autoriteit of de effectiviteit van de rechten van de onderzochte partijen om te worden gehoord. Het Comité behoort met name de reikwijdte van het onderzoek niet op eigen initiatief uit te breiden.

(17) Teneinde de klager in staat te stellen zijn recht op een doeltreffende voorziening in rechte overeenkomstig artikel 78 van Verordening (EU) 2016/679 uit te oefenen, dient de toezichthoudende autoriteit bij volledige of gedeeltelijke afwijzing van een klacht dit te doen door middel van een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld bij een nationale rechtbank.

(18) Klagers dienen de gelegenheid te krijgen hun standpunten duidelijk te maken voordat een besluit in hun nadeel wordt genomen. In geval volledige of gedeeltelijke afwijzing van een klacht in een grensoverschrijdende zaak dient de klager derhalve de gelegenheid te krijgen zijn standpunten kenbaar te maken voor de indiening van een ontwerpbesluit op grond van artikel 60, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679, een herzien ontwerpbesluit op grond van artikel 60, lid 4, van Verordening (EU) 2016/679 of een bindend besluit van het Comité op grond van artikel 65, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/679. De klager kan verzoeken om inzage in de niet-vertrouwelijke versie van de documenten waarop het besluit tot volledige of gedeeltelijke afwijzing van de klacht is gebaseerd.

(19) Het is noodzakelijk de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de leidende toezichthoudende autoriteit en de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, duidelijk te maken in geval van afwijzing van een klacht in een grensoverschrijdende zaak. Als aanspreekpunt voor de klager tijdens het onderzoek dient de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, de klager te vragen naar diens standpunten over de voorgenomen afwijzing van de klacht. Deze dient ook verantwoordelijk te zijn voor alle communicatie met de klager. Al dergelijke communicatie dient te worden gedeeld met de leidende toezichthoudende autoriteit. Aangezien op grond van artikel 60, leden 8 en 9, van Verordening (EU) 2016/679 de toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, verantwoordelijk is voor goedkeuring van het definitieve besluit tot afwijzing van de klacht, dient die toezichthoudende autoriteit ook verantwoordelijk te zijn voor de voorbereiding van het ontwerpbesluit op grond van artikel 60, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679.

(20) De daadwerkelijke handhaving van het gegevensbeschermingsrecht van de Unie dient verenigbaar te zijn met de volledige eerbiediging van de rechten van de verdediging van de partijen, een grondbeginsel van het Unierecht dat onder alle omstandigheden in acht moet worden genomen, met name in procedures die tot de oplegging van een sanctie kunnen leiden.

(21) Teneinde het recht op behoorlijk bestuur en het recht van verdediging daadwerkelijk te waarborgen, zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna “het Handvest” genoemd), met inbegrip van het recht van iedere persoon om te worden gehoord voorafgaand aan een individuele maatregel die hem nadelig zou raken, is het van belang te zorgen voor duidelijke regels over de uitoefening van dit recht.

(22) De regels met betrekking tot de door de toezichthoudende autoriteiten toegepaste administratieve procedure bij handhaving van Verordening (EU) 2016/679 dienen ervoor te zorgen dat de onderzochte partijen daadwerkelijk de gelegenheid krijgen hun standpunten naar voren te brengen over de juistheid en relevantie van de feiten, bezwaren en omstandigheden die tijdens de procedure naar voren zijn gebracht door de toezichthoudende autoriteit, zodat zij in staat zijn hun rechten van verdediging uit te oefenen. In de voorlopige bevindingen wordt het voorlopige standpunt na onderzoek naar de vermeende inbreuk op Verordening (EU) 2016/679 uiteengezet. Deze vormen op deze wijze een wezenlijke procedurele waarborg voor inachtneming van het recht om te worden gehoord. De onderzochte partijen moeten de beschikking krijgen over de benodigde documenten om zichzelf naar behoren te verdedigen en commentaar te geven op de inbreuken waarvan zij verdacht worden door toegang te krijgen tot het administratieve dossier.

(23) De voorlopige bevindingen bepalen de reikwijdte van het onderzoek en daardoor ook de reikwijdte van een toekomstig definitief besluit, indien van toepassing, op basis van een bindend besluit van het Comité op grond van artikel 65, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/679) dat aan verwerkingsverantwoordelijken of verwerkers kan worden gestuurd. De voorlopige bevindingen dienen zodanig te zijn verwoord dat ze ook in beknopte vorm voldoende duidelijk zijn om de onderzochte partijen in staat te stellen de aard van de vermeende inbreuk op Verordening (EU) 2016/679 naar behoren te achterhalen. Aan de verplichting om aan de onderzochte partijen alle noodzakelijke informatie te verstrekken teneinde hen in staat te stellen zich naar behoren te verdedigen is voldaan als in het definitieve besluit de onderzochte partijen niet worden beschuldigd van andere inbreuken dan de in de voorlopige bevindingen vermelde en alleen feiten in aanmerking zijn genomen waarover de onderzochte partijen hun standpunten kenbaar hebben kunnen maken. Het definitieve besluit van de leidende toezichthoudende autoriteit hoeft echter niet noodzakelijkerwijs een exacte kopie van de voorlopige bevindingen te zijn. De leidende toezichthoudende autoriteit dient te worden toegestaan om in het definitieve besluit de antwoorden van de onderzochte partijen op de voorlopige bevindingen en, indien van toepassing, het herziene ontwerpbesluit op grond van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU) 2016/679 en het besluit op grond van artikel 65, lid 1, punt a), waarmee het geschil tussen de toezichthoudende autoriteiten is beslecht mee te laten wegen. De leidende toezichthoudende autoriteit dient in staat te zijn haar eigen oordeel te vellen over de door de onderzochte partijen naar voren gebrachte feiten en juridische kwalificaties ofwel om de bezwaren in te trekken wanneer de toezichthoudende autoriteit deze ongegrond bevindt of haar argumenten aan te vullen of anders te formuleren, zowel in feite als in rechte, ter ondersteuning van de bezwaren die zij in stand houdt. Rekening houden met een argument dat door een onderzochte partij naar voren is gebracht tijdens de administratieve procedure zonder dat deze de gelegenheid heeft gekregen daarover een mening te uiten voor de goedkeuring van het definitieve besluit hoeft niet per se een schending van de rechten van verdediging te vormen.

(24) De onderzochte partijen dienen het recht te krijgen om te worden gehoord voorafgaand aan de voorlegging van een herzien ontwerpbesluit op grond van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU) 2016/679 of de vaststelling van een bindend besluit door het Comité op grond van artikel 65, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/679.

(25) Klagers dienen de mogelijkheid te krijgen betrokken te raken bij de door een toezichthoudende autoriteit aangespannen procedure met het oog op het vaststellen of ophelderen van kwesties die betrekking hebben op een mogelijke inbreuk op Verordening (EU) 2016/679. Het feit dat een toezichthoudende autoriteit al een onderzoek is gestart naar het onderwerp van de klacht of de klacht zal afhandelen in een ambtshalve onderzoek na ontvangst van de klacht, staat de kwalificatie van betrokkene als klager niet in de weg. Een onderzoek door een toezichthoudende autoriteit naar een mogelijke inbreuk op Verordening (EU) 2016/679 door een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker vormt echter geen contradictoire procedure tussen de klager en de onderzochte partijen. Het is een procedure die is aangespannen door een toezichthoudende autoriteit, op haar eigen initiatief of op grond van een klacht, ter vervulling van haar taken op grond van artikel 57, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679. De onderzochte partijen en de klager verkeren daardoor niet in dezelfde procedurele positie en klager kan zich niet beroepen op het recht op een eerlijk proces wanneer het besluit geen nadelige gevolgen heeft voor zijn juridische positie. De betrokkenheid van de klager bij de procedure tegen de onderzochte partijen mag het recht van deze partijen om te worden gehoord niet in gevaar brengen.

(26) Klagers dienen de mogelijkheid te krijgen om schriftelijke opmerkingen in te dienen over de voorlopige bevindingen. Zij mogen evenwel geen toegang hebben tot bedrijfsgeheimen of andere vertrouwelijke gegevens van andere partijen die bij de procedure zijn betrokken. Klagers dienen geen recht op algemene toegang tot het administratieve dossier te krijgen.

(27) Bij het vaststellen van de termijnen voor de onderzochte partijen en klagers voor indiening van hun standpunten over de voorlopige bevindingen dienen de toezichthoudende autoriteiten rekening te houden met de complexiteit van de kwestie die in deze bevindingen aan de orde komen, zodat de onderzochte partijen en klagers voldoende gelegenheid krijgen om op zinvolle wijze hun standpunten over de besproken kwesties naar voren te brengen.

(28) De uitwisseling van standpunten voorafgaand aan goedkeuring van een ontwerpbesluit houdt een open dialoog in en een uitgebreide uitwisseling van standpunten waarbij de toezichthoudende autoriteiten hun uiterste best dienen te doen om consensus te bereiken over de voortgang van een onderzoek. Omgekeerd moet het verschil van mening, geuit in relevante en gemotiveerde bezwaren op grond van artikel 60, lid 4, van Verordening (EU) 2016/679, die de kans op geschillenbeslechting tussen toezichthoudende autoriteiten op grond van artikel 65 van Verordening (EU) 2016/679 verhogen en de vaststelling van een definitief besluit door de bevoegde toezichthoudende autoriteit vertragen, zich voordoen in het uitzonderlijke geval dat de toezichthoudende autoriteiten er niet in slagen consensus te bereiken en waar nodig om de coherente interpretatie van Verordening (EU) 2016/679 te waarborgen. Dergelijke bezwaren dienen spaarzaam te worden ingezet wanneer het gaat om coherente handhaving van Verordening (EU) 2016/679, aangezien elk gebruik van relevante en gemotiveerde bezwaren leidt tot vertraging van de oplossing voor betrokkene. Aangezien over de reikwijdte van het onderzoek en de relevante feiten dient te worden beslist voorafgaand aan de verzending van de voorlopige bevindingen, dienen deze kwesties door de betrokken toezichthoudende autoriteiten niet te worden opgeworpen door middel van relevante en gemotiveerde bezwaren. Deze kunnen de betrokken toezichthoudende autoriteiten echter aan de orde stellen in hun commentaar op de samenvatting op hoofdpunten op grond van artikel 9, lid 3, voordat de voorlopige bevindingen naar de onderzochte partijen worden gestuurd.

(29) In het belang van een doeltreffende en inclusieve afronding van de geschillenbeslechtingsprocedure waarin alle toezichthoudende autoriteiten de gelegenheid moeten krijgen hun standpunten bij te dragen en gelet op de dwingende termijnen tijdens geschillenbeslechting, dienen de relevante en gemotiveerde bezwaren wat vorm en structuur betreft, te voldoen aan bepaalde vereisten. Derhalve dienen relevante en gemotiveerde bezwaren te worden beperkt tot een voorgeschreven lengte, duidelijk het verschil van mening over het ontwerpbesluit aan te geven en dit alles in voldoende duidelijke, coherente en nauwkeurige bewoordingen.

(30) Toegang tot het administratieve dossier wordt verleend als onderdeel van de in het Handvest verankerde rechten van verdediging en het recht op behoorlijk bestuur. Aan de onderzochte partijen dient toegang te worden verleend tot het administratieve dossier wanneer deze op de hoogte worden gesteld van de voorlopige bevindingen en de termijn voor indiening van hun schriftelijke antwoord op de voorlopige bevindingen dient te worden vastgesteld.

(31) Bij het verlenen van toegang tot het administratieve dossier dienen de toezichthoudende autoriteiten te zorgen voor bescherming van bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie. De categorie andere vertrouwelijke gegevens omvat andere gegevens dan bedrijfsgeheimen, die als vertrouwelijk kunnen worden beschouwd voor zover de openbaarmaking ervan een verwerkingsverantwoordelijke, een verwerker of een natuurlijke persoon aanzienlijk zou schaden. De toezichthoudende autoriteiten dienen in staat te zijn aan onderzochte partijen die documenten of verklaringen overleggen of hebben overgelegd te verzoeken aan te geven welke informatie vertrouwelijk is.

(32) Wanneer bedrijfsgeheimen of andere vertrouwelijke gegevens nodig zijn om het bewijs van een inbreuk te leveren, moeten de toezichthoudende autoriteiten voor elk individueel document beoordelen of de noodzaak tot openbaarmaking opweegt tegen de schade die zou kunnen voortvloeien uit deze openbaarmaking.

(33) Bij doorverwijzing van een zaak voor de geschillenbeslechting op grond van artikel 65 Verordening (EU) 2016/679 dient de leidende toezichthoudende autoriteit aan het Comité alle benodigde informatie te verstrekken om het in staat te stellen de ontvankelijkheid van relevante en gemotiveerde bezwaren te beoordelen en het besluit op grond van artikel 65, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/679 te nemen. Na ontvangst van alle in artikel 23 vermelde noodzakelijke documenten door het Comité dient de voorzitter van het Comité de doorverwijzing van de zaak te registreren in de zin van artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2016/679.

(34) Het bindend besluit van het Comité op grond van artikel 65, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/679 kan uitsluitend betrekking hebben op zaken die hebben geleid tot de geschillenbeslechting; het wordt zodanig opgesteld dat de leidende toezichthoudende autoriteit haar definitieve besluit kan vaststellen op basis van het besluit van het Comité, met behoud van haar discretionaire bevoegdheid.

(35) Ten behoeve van de stroomlijning van de geschillenbeslechting tussen toezichthoudende autoriteiten die wordt voorgelegd aan het Comité op grond van artikel 65, lid 1, punten b) en c), van Verordening (EU) 2016/679 is het noodzakelijk procedureregels vast te stellen met betrekking tot de aan het Comité over te leggen documenten waarop het Comité zijn beslissing dient te baseren. Het is ook noodzakelijk te bepalen wanneer het Comité de indiening van de zaak voor geschillenbeslechting dient te registreren.

(36) Ten behoeve van de stroomlijning van de procedure voor vaststelling van dringende adviezen en dringende bindende besluiten van het Comité op grond van artikel 66, lid 2, van Verordening (EU) 2016/679 is het noodzakelijk procedureregels vast te stellen met betrekking tot het moment van het verzoek om een dringend advies of een dringend bindend besluit, de aan het Comité over te leggen documenten waarop het Comité zijn besluit dient te baseren en aan wie het advies of besluit moet worden toegestuurd, en de gevolgen van het advies of het besluit van het Comité.

(37) De hoofdstukken III en IV hebben betrekking op de samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten, de procedurele rechten van de onderzochte partijen en de betrokkenheid van klagers. Ter waarborging van de rechtszekerheid dienen deze bepalingen niet te gelden voor onderzoeken die al lopen op het moment van inwerkingtreding van deze verordening. Deze dienen te gelden voor ambtshalve onderzoeken die aanvangen na de inwerkingtreding van deze verordening en op onderzoeken op basis van klachten, indien de klacht is ingediend na de inwerkingtreding van deze verordening. Hoofdstuk V biedt procedureregels voor zaken die worden die op grond van artikel 65 van Verordening (EU) 2016/679 worden voorgelegd voor geschillenbeslechting. Eveneens om redenen van rechtszekerheid dient dit hoofdstuk niet te gelden voor zaken die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn voorgelegd voor geschillenbeslechting. Dit hoofdstuk dient te gelden voor alle zaken die na de inwerkingtreding van deze verordening worden voorgelegd voor geschillenbeslechting.

(38) Overeenkomstig artikel 42, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 zijn de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en het Europees Comité voor gegevensbescherming geraadpleegd, en op [ ] hebben zij een gezamenlijk advies uitgebracht.