Overwegingen bij COM(2023)241 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De coördinatie van het economische beleid van de lidstaten binnen de Unie, zoals bepaald in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), brengt de naleving van de volgende grondbeginselen met zich mee: stabiele prijzen, gezonde overheidsfinanciën en monetaire condities, alsook een houdbare betalingsbalans.

(2) Het kader voor economische governance van de Unie, dat met betrekking tot het economische beleid van de lidstaten voorziet in een uitgebreid stelsel van beleidscoördinatie en toezicht, is voor de lidstaten leidend geweest bij het bereiken van hun doelstellingen op het gebied van hun economische en begrotingsbeleid. Sinds het Verdrag van Maastricht van 1992 heeft het kader bijgedragen aan de totstandkoming van macro-economische convergentie, waarborging van gezonde overheidsfinanciën en opheffing van macro-economische onevenwichtigheden. In combinatie met een gemeenschappelijk monetair beleid en een gemeenschappelijke munt in de eurozone zijn middels dit kader de omstandigheden gecreëerd voor economische stabiliteit, duurzame en inclusieve economische groei en meer werkgelegenheid voor burgers van de Unie.

(3) Het stabiliteits- en groeipact (SGP), dat aanvankelijk bestond uit Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad2, Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 19973 en de Resolutie van de Europese Raad van 17 juni 1997 over het SGP4, is gebaseerd op de doelstelling van gezonde en houdbare overheidsfinanciën als middel voor versterking van de voorwaarden voor prijsstabiliteit en sterke duurzame en inclusieve groei op basis van financiële stabiliteit, waarmee wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie voor duurzame groei en werkgelegenheid.

(4) In fase drie van de Economische en Monetaire Unie (EMU) zijn de lidstaten volgens artikel 126, lid 1, VWEU verplicht om buitensporige overheidstekorten te vermijden.

(5) Het kader voor economische governance van de Unie moet worden aangepast om beter rekening te houden met de toenemende verschillen tussen de lidstaten in begrotingssituaties, houdbaarheidsrisico’s en andere kwetsbaarheden. De krachtige beleidsreactie op de COVID-19-pandemie is effectief gebleken bij de beperking van de economische en sociale schade van de crisis, maar heeft geleid tot een aanzienlijke stijging van de schuldquotes van overheden en de private sector, waaruit duidelijk bleek hoe belangrijk het is om schuldquotes op een geleidelijke, houdbare en groeivriendelijke wijze tot prudente niveaus te verlagen en macro-economische onevenwichtigheden aan te pakken, en daarbij terdege rekening te houden met sociale en werkgelegenheidsdoelstellingen. Tegelijkertijd moet het kader voor economische governance van de Unie worden aangepast om een bijdrage te leveren aan de aanpak van de problemen van de Unie op middellange en lange termijn door het verwezenlijken van een eerlijke digitale en groene transitie, onder meer door de klimaatwet5, voor energiezekerheid, een open strategische autonomie, het aanpakken van demografische veranderingen, versterking van de sociale en economische veerkracht, en de uitvoering van het strategisch kompas voor veiligheid en defensie, die allemaal in de komende jaren hervormingen en aanhoudende grote investeringen vergen.

(6) In het kader voor economische governance van de Unie moeten houdbaarheid van de schuld en duurzame groei centraal staan, en moet daarom een onderscheid tussen lidstaten worden gemaakt door rekening te houden met hun schuldproblemen en landspecifieke begrotingstrajecten mogelijk te maken.

(7) Om een transparant en gemeenschappelijk uniekader op basis van de referentiewaarden van artikel 126, lid 2, VWEU en Protocol 12 betreffende de procedure bij buitensporige tekorten bij het VWEU en het Verdrag betreffende de Europese Unie te waarborgen, moet tegelijkertijd worden voorzien in multilateraal toezicht op basis van een betere handhaving, als noodzakelijke tegenhanger van een op risico’s gebaseerd toezichtskader dat landspecifieke begrotingstrajecten mogelijk maakt.

(8) Om het begrotingskader van de Unie te vereenvoudigen en de transparantie te vergroten, moet één enkele operationele indicator op basis van de houdbaarheid van de schuld als uitgangspunt dienen voor het vaststellen van het begrotingstraject en de uitvoering van jaarlijks begrotingstoezicht voor elke lidstaat. Die enige indicator moet worden gebaseerd op nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven, dat wil zeggen uitgaven exclusief discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde en exclusief rente-uitgaven, evenals cyclische werkloosheidsuitgaven en uitgaven in het kader van programma’s van de Unie die volledig met inkomsten uit fondsen van Unie worden gefinancierd. Met deze indicator is macro-economische stabilisatie mogelijk omdat hij niet onderhevig is aan de werking van automatische stabilisatoren, waaronder schommelingen van ontvangsten en uitgaven die buiten de directe macht van de overheid vallen.

(9) De procedure bij buitensporige tekorten (PBT) voor in artikel 126, lid 2, VWEU en Protocol 12 bedoelde overschrijdingen van de referentiewaarde voor het tekort van 3 % van het bruto binnenlands product (bbp) (de “tekortgerelateerde PBT”) is een vast onderdeel van het kader voor begrotingstoezicht van de Unie waarmee het begrotingsbeleid in de lidstaten doeltreffend is beïnvloed.

(10) Om de PBT te versterken voor de in artikel 126, lid 2, VWEU en Protocol 12 bedoelde overschrijdingen van het schuldcriterium van 60 % van het bbp (de “schuldgerelateerde PBT”) moet de nadruk komen te liggen op afwijkingen van het door de Raad ingevolge Verordening (EU) [...] van het Europees Parlement en de Raad6 vastgestelde begrotingstraject.

(11) Op grond van artikel 126, lid 2, VWEU wordt ook aan het schuldcriterium voldaan wanneer de overschrijding van de referentiewaarde van 3 % van het bbp slechts uitzonderlijk en tijdelijk van aard is en de quote dicht bij de referentiewaarde blijft. Een tijdelijke overschrijding die dicht bij de referentiewaarde blijft, moet dus niet leiden tot het instellen van een tekortgerelateerde PBT indien die afwijking het gevolg is van uitzonderlijke omstandigheden waarover de overheid geen controle heeft en die een aanzienlijke invloed op de overheidsfinanciën van de betrokken lidstaat hebben, waaronder een ernstige economische neergang in de betrokken lidstaat.

(12) Bovendien kunnen de Commissie en de Raad in geval van een ernstige economische neergang in de eurozone of in de Unie als geheel, en na toepassing van artikel 24 van Verordening (EU) [betreffende het preventieve deel] besluiten om niet te concluderen dat er een buitensporig tekort bestaat.

(13) Overeenkomstig de artikelen 24 en 25 van Verordening (EU) [betreffende het preventieve deel] kan de Raad op aanbeveling van de Commissie lidstaten toestaan om van het door de Raad krachtens die verordening vastgestelde netto-uitgaventraject af te wijken in geval van een ernstige economische neergang in de eurozone of in de Unie als geheel, of in geval van uitzonderlijke omstandigheden waarover de overheid geen controle heeft en die een aanzienlijke invloed op de overheidsfinanciën van de betrokken lidstaat hebben, mits de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn daardoor niet in gevaar komt. Bijgevolg moet een dergelijke afwijking niet leiden tot het instellen van een schuldgerelateerde PBT.

(14) Een belangrijke relevante factor waarmee de Commissie rekening moet houden bij de beoordeling van het bestaan van een buitensporig tekort overeenkomstig artikel 126, lid 3, VWEU is de omvang van de schuldproblemen van de betrokken lidstaat. Substantiële schuldproblemen, vastgesteld volgens de meest recente Debt Sustainability Monitor, moeten worden gezien als een belangrijke reden om in de regel een PBT in te stellen. Aangezien de Commissie overeenkomstig artikel 126, lid 3, VWEU alle andere relevante factoren in aanmerking moet nemen, voor zover zij in aanzienlijke mate van invloed zijn op de beoordeling van de naleving van het tekort- en schuldcriterium door de betrokken lidstaat, waaronder met name de ontwikkeling van de economische en budgettaire situatie op middellange termijn en de uitvoering van structurele hervormingen en investeringen. Om de nationale verantwoordelijkheid te vergroten, moeten de in artikel 8 van Richtlijn [...] van de Raad [inzake de nationale begrotingskaders]7 bedoelde onafhankelijke begrotingsinstellingen een advies over de relevante factoren uitbrengen.

(15) Om de werkelijke en geplande jaarlijkse afwijkingen van het in bijlage IV bij Verordening (EU) [betreffende het preventieve deel] bedoelde netto-uitgaventraject te bewaken, moet de Commissie voor elke lidstaat voorzien in een controlerekening waarin deze afwijkingen in de loop der tijd worden bijgehouden. De gegevens in de controlerekening moeten de grondslag voor handhavingsmaatregelen vormen, met name voor een verslag als bedoeld in artikel 126, lid 3, VWEU naar aanleiding van een afwijking van het netto-uitgaventraject. Tegelijkertijd moet het ambitieniveau van het netto-uitgaventraject uit het in Verordening (EU) [betreffende het preventieve deel] bedoelde nationale structurele begrotingsplan voor de middellange termijn in aanmerking worden genomen wanneer een besluit wordt genomen over het instellen van een schuldgerelateerde PBT. Met name indien het door de Raad vastgestelde netto-uitgaventraject van de lidstaat ambitieuzer is dan het door de Commissie in overeenstemming met Verordening (EU) [betreffende het preventieve deel] voorgestelde technische traject voor de middellange termijn en de afwijking van het traject in verhouding tot het uitgaventraject niet aanzienlijk is, moet het instellen van een procedure bij buitensporige tekorten worden vermeden.

(16) Het correctieve netto-uitgaventraject ingevolge de PBT moet het algemene overheidstekort binnen de door de Raad vastgestelde termijn duurzaam onder de in artikel 126, lid 2, VWEU en Protocol 12 bedoelde referentiewaarde van 3 % brengen of houden. Het correctieve netto-uitgaventraject ingevolge de PBT moet ook voldoende vooruitgang waarborgen gedurende de termijn die wordt bestreken door de aanbeveling om de beoogde schuldquote in een plausibel neerwaarts traject te brengen of op een prudent niveau te houden. Bij de vaststelling van het correctieve netto-uitgaventraject ingevolge de PBT moet de Raad ook waarborgen dat de vereiste begrotingsaanpassingen zonder vertraging plaatsvinden. Het correctieve netto-uitgaventraject ingevolge de PBT is in beginsel het traject dat oorspronkelijk door de Raad is vastgesteld en waarbij rekening is gehouden met de noodzaak om de afwijking van dat traject te corrigeren. Indien het oorspronkelijke traject door objectieve omstandigheden niet langer haalbaar is, moet de Raad in het kader van de PBT een ander traject kunnen vaststellen.

(17) Voor lidstaten die het voorwerp van een PBT zijn, moet de Raad, op aanbeveling van de Commissie, de termijn voor correctie van het buitensporige tekort verder kunnen verlengen wanneer hij overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) [betreffende het preventieve deel] het bestaan vaststelt van een ernstige economische neergang in de eurozone of in de Unie als geheel, of in geval van uitzonderlijke omstandigheden waarover de overheid geen controle heeft en die een aanzienlijke invloed op de overheidsfinanciën van een individuele lidstaat hebben, mits de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn daardoor niet in gevaar komt. Voor een dergelijke verlenging moet de totale omvang van de schok een normale hoogte te boven gaan en moet in de bandbreedtes bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de kosten van natuurrampen.

(18) Een aantal specifieke bepalingen uit Verordening (EG) nr. 1467/97 met betrekking tot de bijdragen aan pensioenstelsels met een tweede pijler moeten worden geschrapt aangezien in het door de Raad vastgestelde netto-uitgaventraject al rekening moet worden gehouden met ontvangstenderving in verband met dergelijke bijdragen.

(19) Onafhankelijke begrotingsinstellingen hebben aangetoond dat zij in staat zijn om begrotingsdiscipline te bevorderen en de geloofwaardigheid van de overheidsfinanciën van lidstaten te versterken. Om de nationale verantwoordelijkheid te vergroten, moet de rol van onafhankelijke begrotingsinstellingen, die traditioneel bevoegd zijn om de naleving van het nationale kader te bewaken, worden uitgebreid tot het kader voor economische governance van de Unie.

(20) Er moeten duidelijke voorwaarden worden vastgesteld voor de stopzetting van procedures bij buitensporige tekorten. Om tot stopzetting te kunnen overgaan, moet het tekort geloofwaardig beneden de in artikel 126, lid 2, VWEU en Protocol 12 bedoelde referentiewaarde van 3 % van het bbp blijven en moet de lidstaat, in het geval van schuldgerelateerde PBT, de naleving aantonen van het netto-uitgaventraject van de PBT.

(21) De in artikel 126, lid 11, VWEU bedoelde boetes moeten niet aan een minimumbedrag gebonden zijn maar cumulatief worden opgelegd tot effectief gevolg wordt gegeven, om een daadwerkelijke stimulans te vormen voor de naleving van de aanmaningen die krachtens een PBT overeenkomstig artikel 126, lid 9, VWEU, aan lidstaten zijn gedaan.

(22) Bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk moeten worden geschrapt.

(23) Deze verordening maakt deel uit van een pakket, samen met Verordening (EU) [betreffende het preventieve deel] en Richtlijn (EU) [...] tot wijziging van Richtlijn 2011/85/EU tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten. Tezamen vormen zij een herzien kader voor economische governance van de Unie waarmee de kern van titel III “Begrotingspact” van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie (VSCB)8 overeenkomstig artikel 16 van dat verdrag in het recht van de Unie wordt geïntegreerd. Door voort te bouwen op de ervaringen met de uitvoering van het VSCB door de lidstaten behoudt het pakket de gerichtheid op de middellange termijn van het begrotingspact als instrument om begrotingsdiscipline te bereiken en groei te bevorderen. Het pakket heeft een sterkere landspecifieke dimensie om de nationale verantwoordelijkheid te vergroten, onder meer door een grotere rol voor onafhankelijke begrotingsinstellingen, op basis van de door de Commissie9 voorgestelde gemeenschappelijke beginselen en in overeenstemming met artikel 3, lid 2, VSCB. De analyse van uitgaven exclusief discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde voor de in het begrotingspact vereiste algemene beoordeling van de naleving is omschreven in Verordening (EU) [betreffende het preventieve deel]. Net als in het begrotingspact zijn in Verordening (EU) [betreffende het preventieve deel] tijdelijke afwijkingen van het plan voor de middellange termijn uitsluitend in uitzonderlijke omstandigheden toegestaan. In geval van aanzienlijke afwijkingen van het plan voor de middellange termijn moeten evenzo maatregelen worden genomen om de afwijkingen binnen een vastgestelde termijn te corrigeren. Met dit pakket worden procedures voor begrotingstoezicht en handhaving versterkt om gezonde en houdbare overheidsfinanciën en duurzame groei te kunnen bevorderen. Bij de hervorming van het kader voor economische governance blijven de fundamentele doelstellingen van begrotingsdiscipline en houdbaarheid van de schuld uit het VSCB dus overeind.

(24) Er zijn overgangsbepalingen nodig voor lidstaten die reeds het voorwerp van een PBT zijn op het moment waarop het hervormde kader in werking treedt. Aanbevelingen krachtens artikel 126, lid 7, VWEU en aanmaningen krachtens artikel 126, lid 9, VWEU, die reeds voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening zijn vastgesteld, moeten worden herzien en in overeenstemming gebracht met de bepalingen van het gewijzigde artikel 3, lid 4, en het gewijzigde artikel 5, lid 1. Zo kan de Raad een correctief netto-uitgaventraject vaststellen dat verenigbaar is met de nieuwe bepalingen voor lidstaten die maatregelen hebben genomen, zonder te moeten overgaan tot het instellen van de procedure bij buitensporige tekorten.

(25) Verordening (EG) nr. 1467/97 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,