Overwegingen bij COM(2023)144 - Standpunt EU in de deskundigengroep inzake de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR) en in de Werkgroep voor Wegvervoer van de VN/ECE en met betrekking tot de eventuele kennisgeving aan de secretaris-generaal van de VN overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de AETR

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR)11 is op 5 januari 1976 in werking getreden.

(2) In het kader van de AETR heeft de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties een deskundigengroep opgericht. Die groep is bevoegd om voorstellen tot wijziging van de AETR op te stellen en in te dienen bij de werkgroep inzake wegvervoer.

(3) De deskundigengroep inzake de AETR zal zich tijdens haar 31e vergadering op 20 februari 2023 buigen over een door de regeringen van Belarus en de Russische Federatie ingediend voorstel om artikel 4 van de overeenkomst te wijzigen door toevoeging van een overmachtclausule, opgenomen in ECE/TRANS/SC.1/GE.21/2023/2 en in ECE/TRANS/SC.1/GE.21/2023/112.

(4) Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de deskundigengroep inzake de AETR, en desgevallend de Werkgroep voor Wegvervoer, aangezien de te bespreken en goed te keuren wijziging van de overeenkomst krachtens het internationaal recht bindend zou zijn overeenkomstig artikel 21, lid 6, van de AETR en een beslissende invloed kan hebben op de inhoud van de EU-wetgeving, namelijk de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014.

(5) In zijn arrest van 31 maart 1971 in zaak 22/70, AETR, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie erkend dat de arbeidsvoorwaarden van bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg een exclusieve externe bevoegdheid van de Unie is. Sindsdien is die bevoegdheid uitgeoefend in tal van wetgevende handelingen die door de medewetgevers van de Unie zijn vastgesteld, onder meer Verordening (EG) nr. 561/200613 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 165/201414 van het Europees Parlement en de Raad. Aangezien de inhoud van de AETR onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 561/2006 valt, berust de bevoegdheid tot het onderhandelen over en het sluiten van de AETR en wijzigingen daarvan op grond van artikel 3, lid 2, VWEU uitsluitend bij de Unie.

(6) De voorgestelde wijziging heeft tot doel een oplossing te bieden voor een praktisch probleem dat wellicht het gevolg is van de illegale aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne, waaraan Belarus medeplichtig is en die de aanleiding vormde voor tot de toepassing van EU-sancties tegen Rusland en Belarus. Zij zou een overeenkomstsluitende partij in staat stellen eenzijdig mee te delen dat zij vanwege een toestand van “overmacht”, die zou worden beoordeeld noch erkend, niet langer kan voldoen aan een van de belangrijkste doelstellingen van de AETR, namelijk het gebruik van een geharmoniseerd controleapparaat in voertuigen die worden gebruikt voor internationaal vervoer (de digitale tachograaf).

(7) De beoogde handeling zou het mogelijk maken, na een dergelijke kennisgeving van een overeenkomstsluitende partij bij de AETR, in die overeenkomstsluitende partij ingeschreven voertuigen vrij te stellen van de verplichting om voor internationaal wegvervoer een tachograaf en digitale tachograafkaarten te gebruiken. Dit zou de controle op de naleving van de rij- en rusttijden door de bestuurders, zoals elders in de AETR uiteengezet, sterk bemoeilijken, waardoor een leemte in de wetgeving ontstaat die het volledige opzet van de overeenkomst wellicht in gevaar zou brengen.

(8) Het standpunt van de Unie dat in de deskundigengroep inzake de AETR en in de Werkgroep voor Wegvervoer moet worden ingenomen, moet erin bestaan de voorgestelde wijziging niet te steunen, teneinde een aanzienlijke afzwakking van de handhaving van de in de AETR vastgestelde regels inzake rij- en rusttijden te voorkomen en het volledige effect van de EU-sanctieregeling te waarborgen.

(9) Het valt niet uit te sluiten dat de Russische Federatie of de Republiek Belarus het voorstel tot wijziging van de AETR overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de AETR formeel indient, zonder rekening te houden met de besprekingen in de organen van de VN/ECE. In dat geval moeten de lidstaten tegen dat voorstel bezwaar maken volgens de procedure van artikel 21, lid 2, punt b), van de AETR.

(10) Het standpunt van de Unie moet tot uitdrukking worden gebracht door de gezamenlijk in het belang van de Unie optredende lidstaten van de Unie die lid zijn van de deskundigengroep inzake de AETR en van de werkgroep inzake wegvervoer.