Overwegingen bij COM(2023)65 - Tot Frankrijk gerichte machtiging om met Algerije te onderhandelen over een bilaterale overeenkomst aangaande samenwerking op het gebied van burgerlijke en handelszaken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Bij brief van 8 december 2016 heeft Frankrijk de Commissie verzocht te worden gemachtigd om te onderhandelen over een bilaterale overeenkomst met Algerije op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken. Het doel was de drie bestaande bilaterale overeenkomsten van 1962, 1964 en 1980 die momenteel van kracht zijn, te actualiseren en te consolideren.

(2) Frankrijk heeft informatie verstrekt waaruit blijkt dat het een specifiek belang heeft bij onderhandelingen over een bilaterale overeenkomst met Algerije, vanwege de uitzonderlijke economische, culturele, historische, sociale en politieke banden tussen Frankrijk en Algerije.

(3) Frankrijk heeft met name gegevens verstrekt over het grote aantal Algerijnse burgers dat op zijn grondgebied verblijft en Franse burgers die in Algerije wonen, en over het specifieke belang van het handelsverkeer tussen beide landen.

(4) De betrekkingen tussen de EU en Algerije zijn gebaseerd op de Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Democratische Volksrepubliek Algerije, anderzijds 10 , die in 2005 in werking trad. Dit vormt het rechtskader voor de betrekkingen tussen de partijen op economisch, commercieel, politiek, sociaal en cultureel gebied.

(5) In artikel 85 van de Europees-mediterrane overeenkomst is bepaald dat samenwerking op juridisch en justitieel gebied van essentieel belang is en een noodzakelijke aanvulling vormt op de andere vormen van samenwerking tussen de EU en Algerije, en dat deze samenwerking in voorkomend geval ook onderhandelingen over de sluiting van overeenkomsten op deze gebieden kan inhouden.

(6) De betrekkingen van de EU met derde landen op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken berusten op het rechtskader dat is ontwikkeld door de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, in overeenstemming met het beginsel van multilateralisme. Algerije is echter geen lid van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht en heeft tot dusver geweigerd toe te treden tot de kernverdragen ervan.

(7) Desondanks lijkt de ontwerpovereenkomst grotendeels geïnspireerd te zijn op het systeem dat is ingesteld door de verdragen van Den Haag en door de EU-wetgeving die op dezelfde gebieden is aangenomen.

(8) De meeste kwesties die in de ontwerpovereenkomst tussen Frankrijk en Algerije moeten worden behandeld, hebben gevolgen voor het EU-acquis. Bijgevolg vallen de aangelegenheden die onder dergelijke internationale verbintenissen vallen, onder de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie. De lidstaten mogen alleen over dergelijke verbintenissen onderhandelen of dergelijke verbintenissen aangaan indien de Unie daartoe machtiging heeft verleend overeenkomstig artikel 2, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), in samenhang met de materiële rechtsgrondslag van artikel 81, lid 2, VWEU.

(9) Gezien het feit dat voor de meeste aangelegenheden de EU bevoegd is, moet Frankrijk regelmatig verslag uitbrengen aan de Commissie over het verloop van de onderhandelingen. Zowel Frankrijk als de Commissie zullen de Groep burgerlijk recht regelmatig op de hoogte houden van de ontwikkelingen.

(10) Er zijn geen aanwijzingen dat de toekomstige overeenkomst noodzakelijkerwijs negatieve gevolgen zou hebben voor het acquis. Het is echter passend te voorzien in onderhandelingsrichtsnoeren om ervoor te zorgen dat het risico van dergelijke negatieve effecten tot een minimum wordt beperkt.