Overwegingen bij COM(2022)672 - Certificeringskader van de Unie voor koolstofverwijderingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2022)672 - Certificeringskader van de Unie voor koolstofverwijderingen.
document COM(2022)672 NLEN
datum 30 november 2022
 
(1) In de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering 22 (“de Overeenkomst van Parijs”) is de internationale gemeenschap overeengekomen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C te houden ten opzichte van het pre-industriële niveau en ernaar te blijven streven de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau. De Unie en haar lidstaten zijn partij bij de Overeenkomst van Parijs en zetten zich sterk in voor de uitvoering in de vorm van de vermindering van broeikasgasemissies en de toename van koolstofverwijderingen.

(2) Het meest recente verslag 23 van de Internationale Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) lijkt erop te wijzen dat op wereldschaal de kans afneemt dat de opwarming van de aarde nog tot 1,5 °C wordt beperkt, tenzij de broeikasgasemissies snel en ingrijpend worden teruggedrongen en dit gedurende de komende decennia consistent wordt volgehouden. In het IPCC-verslag wordt daarnaast duidelijk gesteld dat “als we tot volledige CO2- of broeikasgasneutraliteit willen komen, het inzetten van koolstofverwijdering als tegenwicht tegen de moeilijk te verminderen resterende emissies onvermijdelijk is”. Dit betekent dat op grote schaal duurzame activiteiten moeten worden opgezet om CO2 uit de atmosfeer te onttrekken en duurzaam op te slaan in geologische reservoirs, terrestrische en mariene ecosystemen of producten. Op dit moment en met het huidige beleid ligt de Unie niet op schema om de benodigde koolstofverwijderingen te realiseren: de laatste jaren zijn de koolstofverwijderingen door terrestrische ecosystemen afgenomen en er vindt momenteel geen significante industriële koolstofverwijdering plaats in de Unie.

(3) Het doel van deze verordening is een vrijwillig certificeringskader van de Unie voor koolstofverwijderingen te ontwikkelen om de toepassing van hoogwaardige koolstofverwijderingen te stimuleren, met volledige inachtneming van de doelstellingen inzake biodiversiteit en het tot nul terugdringen van alle verontreiniging. Het is een instrument ter ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs, met name de in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad 24 vastgestelde doelstelling van collectieve klimaatneutraliteit tegen 2050. De Unie heeft zich ook ertoe verbonden om na 2050 negatieve emissies te genereren. Een belangrijk instrument om koolstofverwijderingen in terrestrische ecosystemen te bevorderen is Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad 25 , die momenteel wordt herzien. Het doel van de herziening is om een streefcijfer voor nettoverwijderingen in de Unie vast te stellen van 310 Mt CO2-equivalent tegen 2030, en om voor elke lidstaat dienovereenkomstige streefcijfers vast te stellen.

(4) Het certificeringskader van de Unie zal ertoe bijdragen dat in de Unie koolstofverwijderingsactiviteiten worden ontwikkeld die resulteren in een eenduidig voordeel in termen van nettokoolstofverwijdering en dat greenwashing wordt voorkomen. Daarnaast moet een dergelijk certificeringskader in het geval van koolstoflandbouw ook de toepassing van koolstofverwijderingsactiviteiten die nevenvoordelen voor de biodiversiteit opleveren stimuleren om de in het Unierecht inzake natuurherstel vastgestelde doelstellingen voor natuurherstel te verwezenlijken. Het certificeringskader van de Unie zal een belangrijke rol spelen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie voor mitigatie van klimaatverandering zoals vastgesteld in internationale overeenkomsten en in de wetgeving van de Unie.

(5) Om exploitanten die bereid zijn extra inspanningen te leveren om op duurzame wijze meer koolstof te verwijderen, te ondersteunen, moet het certificeringskader van de Unie rekening houden met de verschillende soorten koolstofverwijderingsactiviteiten, hun specifieke kenmerken en de daarmee samenhangende milieueffecten. Daarom moet deze verordening voorzien in duidelijke definities voor koolstofverwijderingen, koolstofverwijderingsactiviteiten en andere elementen van het certificeringskader van de Unie.

(6) In deze verordening moeten de vereisten worden vastgesteld op grond waarvan koolstofverwijderingen in het certificeringskader van de Unie voor certificering in aanmerking komen. Daartoe moeten koolstofverwijderingen solide en nauwkeurig worden gekwantificeerd, en mogen ze alleen worden gegenereerd door koolstofverwijderingsactiviteiten die een voordeel in termen van nettokoolstofverwijdering opleveren, additioneel zijn, gericht zijn op langetermijnopslag van koolstof en een neutraal effect of nevenvoordelen hebben wat betreft de duurzaamheidsdoelstellingen. Voorts moeten om de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van het certificeringsproces te waarborgen, koolstofverwijderingen worden onderworpen aan audits door een onafhankelijke externe partij. Er zijn bindende EU-regels voor koolstofbeprijzing die zijn vastgesteld bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 26 en waarbij de behandeling van emissies van activiteiten die onder die richtlijn vallen, is geregeld. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan Richtlijn 2003/87/EG, behalve met betrekking tot de certificering van verwijderingen van emissies op basis van duurzame biomassa, waarvoor overeenkomstig bijlage IV bij die richtlijn een nultarief geldt.

(7) Een koolstofverwijderingsactiviteit moet resulteren in een voordeel in termen van nettokoolstofverwijdering dat laat zien dat het een positief effect heeft op het klimaat. Het voordeel in termen van koolstofverwijdering moet in twee stappen worden berekend. Ten eerste moeten exploitanten de hoeveelheid additionele koolstofverwijderingen kwantificeren die een koolstofverwijderingsactiviteit in vergelijking met een referentiescenario heeft gegenereerd. Een gestandaardiseerd basisscenario dat de standaardprestaties van vergelijkbare activiteiten in vergelijkbare sociale, economische, milieugerelateerde en technologische omstandigheden weergeeft, is zinvol omdat het de objectiviteit waarborgt, nalevings- en andere administratieve kosten tot een minimum beperkt en de schatplichtigheid aan de pioniers die al koolstofverwijderingsactiviteiten hebben ontplooid, een plek toebedeeld. Wat betreft koolstoflandbouw moet het gebruik van beschikbare digitale technologieën, waaronder elektronische databanken en geografische informatiesystemen, teledetectie, kunstmatige intelligentie en machinaal leren, en van elektronische kaarten worden bevorderd om de kosten voor het vaststellen van referentiewaarden en het monitoren van koolstofverwijderingsactiviteiten te verlagen. Wanneer het echter niet mogelijk is een dergelijk gestandaardiseerd basisscenario vast te stellen, mag een projectspecifiek basisscenario op basis van de individuele prestaties van de exploitant worden gebruikt. Om rekening te houden met de sociale, economische, milieugerelateerde en technologische ontwikkelingen en om te stimuleren dat de plannen steeds ambitieuzer worden, in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs, moeten de basisscenario’s periodiek worden geactualiseerd.

(8) De tweede stap voor het kwantificeren van het voordeel in termen van nettokoolstofverwijdering moet bestaan uit het aftrekken van elke toename van broeikasgasemissies in verband met de uitvoering van de koolstofverwijderingsactiviteit van het totaal van de verwijderingen. Relevante broeikasgasemissies die in aanmerking moeten worden genomen zijn zowel directe emissies zoals emissies die het gevolg zijn van het gebruik van meer meststoffen, brandstoffen of energie, als indirecte emissies zoals emissies die het gevolg zijn van veranderingen in landgebruik, met daaruit voortvloeiende risico’s voor de voedselzekerheid als gevolg van verplaatsing van de landbouwproductie. Een vermindering van de broeikasgasemissies als gevolg van de uitvoering van de koolstofverwijderingsactiviteit mag niet in aanmerking worden genomen bij het kwantificeren van het voordeel in termen van nettokoolstofverwijdering, maar moet worden beschouwd als een nevenvoordeel dat bijdraagt tot de duurzaamheidsdoelstelling mitigatie van klimaatverandering; als ze op de certificaten worden gerapporteerd, kunnen dalingen van broeikasgasemissies (en ook de andere bijkomende duurzaamheidsvoordelen) de waarde van de gecertificeerde koolstofverwijderingen verhogen.

(9) Een koolstofverwijderingsactiviteit moet een voordeel in termen van nettokoolstofverwijdering opleveren wanneer het in vergelijking met het referentiescenario gegenereerde hogere aantal koolstofverwijderingen hoger uitkomt dan een eventuele toename van broeikasgasemissies als gevolg van de uitvoering van de koolstofverwijderingsactiviteit. In het geval van activiteiten die zorgen voor permanente koolstofopslag door ondergrondse injectie van koolstof moet de hoeveelheid permanent opgeslagen koolstof bijvoorbeeld groter zijn dan de energiegerelateerde broeikasgasemissies van het industriële proces. In het geval van koolstoflandbouw moet de hoeveelheid koolstof die wordt afgevangen door een bebossingsactiviteit of de koolstof die door vernatting van veengebieden in de grond wordt gehouden, groter zijn dan de emissies van de machines die worden gebruikt om de koolstofverwijderingsactiviteit uit te voeren of de indirecte emissies als gevolg van veranderingen in het landgebruik die door koolstoflekkage kunnen worden gegenereerd.

(10) Koolstofverwijderingen moeten op een relevante, nauwkeurige, volledige, consistente en vergelijkbare wijze worden gekwantificeerd. Onzekerheden in de kwantificering moeten naar behoren worden gerapporteerd en verantwoord om het risico van overschatting van de hoeveelheid uit de atmosfeer verwijderde koolstofdioxide te beperken. Koolstofverwijderingen door koolstoflandbouw moeten met een hoge mate van nauwkeurigheid worden gekwantificeerd om de hoogste kwaliteit te waarborgen en onzekerheden tot een minimum te beperken. Om synergieën tussen de klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen van de Unie te stimuleren, moet er bovendien een versterkte monitoring van land vereist worden om de houdbaarheid van op de natuur gebaseerde koolstofverwijderingen in de hele Unie te helpen beschermen en vergroten. De monitoring per satelliet en ter plaatse en de rapportage van emissies en verwijderingen moeten deze praktijken exact weergeven, waarbij optimaal gebruikgemaakt moet worden van geavanceerde technologieën die beschikbaar zijn in het kader van programma’s van de Unie, zoals Copernicus, waarbij ten volle gebruik wordt gemaakt van de bestaande instrumenten, en de consistentie met de nationale broeikasgasinventarissen wordt gewaarborgd. 

(11) Om ervoor te zorgen dat het certificeringskader van de Unie stimulansen biedt voor koolstofverwijderingsactiviteiten die verder gaan dan de standaardpraktijk, moeten koolstofverwijderingsactiviteiten additioneel zijn. Daarom moeten deze activiteiten verder gaan dan wat wettelijk vereist is, dat wil zeggen dat exploitanten activiteiten moeten uitvoeren die hen nog niet zijn opgelegd in het toepasselijke recht. Bovendien moeten koolstofverwijderingsactiviteiten plaatsvinden vanwege het stimulerende effect van de certificering. Een dergelijk effect is aanwezig wanneer de stimulans die wordt gecreëerd door de potentiële inkomsten die voortvloeien uit de certificering, het gedrag van exploitanten zodanig verandert dat zij de aanvullende koolstofverwijderingsactiviteit gaan uitvoeren om tot extra koolstofverwijderingen te komen.

(12) Een gestandaardiseerd basisscenario moet de wettelijke voorwaarden en de marktomstandigheden weerspiegelen van de setting waarin de koolstofverwijderingsactiviteit plaatsvindt. Als een koolstofverwijderingsactiviteit door de toepasselijke wetgeving aan exploitanten wordt opgelegd of als er geen stimulansen nodig zijn, wordt de uitvoering ervan weerspiegeld in het referentiescenario. Daarom moet een koolstofverwijderingsactiviteit die leidt tot koolstofverwijderingen die verder gaan dan een dergelijk basisscenario, als additioneel worden beschouwd. Het gebruik van een gestandaardiseerd basisscenario kan op deze manier het aantonen van additionaliteit voor exploitanten vereenvoudigen. Op die manier moet het de administratieve lasten van het certificeringsproces verlichten, wat met name van belang is voor landbeheerders die werken op kleine schaal.

(13) Bij atmosferische en biogene koolstof die wordt afgevangen en opgeslagen door middel van een koolstofverwijderingsactiviteit, bestaat het risico dat die als gevolg van gebeurtenissen met een natuurlijke of antropogene oorzaak weer in de atmosfeer terechtkomt (bv. omkering van verwijderingen). Daarom moeten exploitanten alle relevante preventieve maatregelen nemen om die risico’s te beperken en er naar behoren op toezien dat er gedurende de voor de desbetreffende koolstofverwijderingsactiviteit vastgestelde monitoringperiode steeds koolstof wordt opgeslagen. De geldigheid van de gecertificeerde koolstofverwijderingen moet afhankelijk zijn van de verwachte duur van de opslag en de respectieve risico’s van omkering in verband met de desbetreffende koolstofverwijderingsactiviteit. Activiteiten waarbij koolstof wordt opgeslagen in geologische formaties zorgen door de zeer lange opslagduur voor de koolstof van enkele eeuwen voor voldoende zekerheid op de lange termijn om ze daarom te kunnen beschouwen als activiteiten die voor permanente opslag van koolstof zorgen. Bij koolstoflandbouw of koolstofopslag in producten is er een reëler risico dat er opzettelijk of onopzettelijk koolstof vrijkomt in de atmosfeer. Om rekening te houden met dit risico, wordt voor de geldigheid van de gecertificeerde koolstofverwijderingen als gevolg van koolstoflandbouw en koolstofopslag in producten een vervaldatum ingebouwd die overeenkomt met het einde van de desbetreffende monitoringperiode. Daarna moet ervan worden uitgegaan dat de koolstof vrijkomt in de atmosfeer, tenzij de exploitant door middel van ononderbroken monitoringactiviteiten aantoont dat de koolstofopslag wordt voortgezet.

(14) Naast de maatregelen die zijn genomen om het risico dat tijdens de monitoringperiode koolstof vrijkomt in de atmosfeer tot een minimum te beperken, moeten passende mechanismen met betrekking tot de aansprakelijkheid worden ingevoerd om gevallen van omkering aan te pakken. Voorbeelden van zulke mechanismen zijn koolstofverwijderingseenheden niet meerekenen, collectieve buffers of rekeningen van koolstofverwijderingseenheden bijhouden, en mechanismen ter verzekering vooraf. Aangezien bij Richtlijn 2003/87/EG en Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad 27 al aansprakelijkheidsmechanismen met betrekking tot geologische opslag en CO2-lekken en desbetreffende corrigerende maatregelen zijn vastgesteld, moeten deze aansprakelijkheidsmechanismen en corrigerende maatregelen van toepassing zijn om dubbele regelgeving te voorkomen.

(15) Bij koolstofverwijderingsactiviteiten bestaat een groot potentieel voor win-winoplossingen op het gebied van duurzaamheid, ook al kan niet worden uitgesloten dat er op sommige gebieden meer profijt is dan andere. Daarom is het passend minimale duurzaamheidseisen vast te stellen om ervoor te zorgen dat koolstofverwijderingsactiviteiten een neutraal effect hebben of nevenvoordelen opleveren voor de duurzaamheidsdoelstellingen betreffende mitigatie van en aanpassing aan klimaatverandering, bescherming en herstel van biodiversiteit en ecosystemen, het duurzame gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen, de transitie naar een circulaire economie, en preventie en beheersing van verontreiniging. Die duurzaamheidseisen moeten, in voorkomend geval en rekening houdend met de lokale omstandigheden, voortbouwen op de technische screeningcriteria om geen ernstige afbreuk te doen met betrekking tot bosbouwactiviteiten en de permanente ondergrondse geologische opslag van CO2, zoals vastgesteld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie 28 , en op de duurzaamheidscriteria voor biomassabrondstoffen uit bossen en landbouw die zijn vastgesteld in artikel 29 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad 29 . Praktijken zoals monoculturen in bossen die schadelijke gevolgen hebben voor de biodiversiteit, mogen niet voor certificering in aanmerking komen.

(16) Landbouwpraktijken die CO2 aan de atmosfeer onttrekken, dragen bij tot de doelstelling van klimaatneutraliteit en moeten worden beloond, ofwel via het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) ofwel via andere publieke of particuliere initiatieven. In deze verordening moet met name rekening worden gehouden met landbouwpraktijken als bedoeld in de mededeling over duurzame koolstofcycli 30 .

(17) Exploitanten of groepen exploitanten kunnen nevenvoordelen rapporteren die bijdragen tot de duurzaamheidsdoelstellingen en verder gaan dan de minimale duurzaamheidsvereisten. Daartoe moet hun rapportage voldoen aan de op de verschillende koolstofverwijderingsactiviteiten afgestemde certificeringsmethoden die door de Commissie zijn ontwikkeld. Certificeringsmethoden moeten het genereren van nevenvoordelen voor de biodiversiteit die verder gaan dan de minimale duurzaamheidseisen zoveel mogelijk stimuleren. Deze additionele nevenvoordelen zullen de gecertificeerde koolstofverwijderingen een grotere economische waarde geven en zullen leiden tot hogere inkomsten voor de exploitanten. In het licht van deze overwegingen is het passend dat de Commissie prioriteit geeft aan de ontwikkeling van op maat gemaakte certificeringsmethoden voor koolstoflandbouwactiviteiten die aanzienlijke nevenvoordelen voor de biodiversiteit opleveren.

(18) Het is passend gedetailleerde certificeringsmethoden voor de verschillende koolstofverwijderingsactiviteiten te ontwikkelen om de in deze verordening vastgestelde kwaliteitscriteria op gestandaardiseerde, verifieerbare en vergelijkbare wijze toe te passen. Die methoden moeten zorgen voor een robuust en transparant systeem van certificering van het voordeel in termen van nettokoolstofverwijdering dat door de koolstofverwijderingsactiviteit wordt gegenereerd, waarbij wordt vermeden dat exploitanten of groepen exploitanten, en met name kleine landbouwbedrijven en kleine boseigenaren, onevenredige administratieve lasten krijgen opgelegd. Daartoe moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om deze verordening aan te vullen door middel van gedelegeerde handelingen tot vaststelling van gedetailleerde certificeringsmethoden voor de verschillende koolstofverwijderingsactiviteiten. Deze methoden moeten worden ontwikkeld in nauw overleg met de deskundigengroep inzake koolstofverwijdering en alle andere belanghebbenden. Zij moeten gebaseerd zijn op de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens, voortbouwen op bestaande publieke en particuliere regelingen en methoden voor de certificering van koolstofverwijderingen, en in overeenstemming zijn met relevante normen en regels die op nationaal en Unieniveau zijn vastgesteld.

(19) Om voor een geloofwaardig en betrouwbaar certificeringsproces te zorgen, moeten koolstofverwijderingsactiviteiten worden onderworpen aan audits door een onafhankelijke externe partij. Met name moet een eerste audit met het oog op certificering worden uitgevoerd voordat de uitvoering van de koolstofverwijderingsactiviteiten begint, waarbij wordt nagegaan of die activiteiten voldoen aan de in deze verordening vastgestelde kwaliteitscriteria, met inbegrip van de correcte kwantificering van het verwachte voordeel in termen van nettokoolstofverwijdering. Koolstofverwijderingsactiviteiten moeten ook worden onderworpen aan periodieke hercertificeringsaudits om na te gaan of de gegenereerde koolstofverwijderingen aan de voorschriften voldoen. Daartoe moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om uitvoeringshandelingen vast te stellen ter bepaling van de structuur van en de technische details en de minimuminformatie die moeten worden opgenomen in de beschrijving van de koolstofverwijderingsactiviteit en in de auditverslagen met betrekking tot de certificering en hercertificering.

(20) Om ervoor te zorgen dat landbeheerders zich inzetten voor koolstoflandbouw is het van essentieel belang dat zij betere kennis, instrumenten en methoden krijgen aangereikt voor een betere uitvoering, beoordeling en optimalisering van de koolstofverwijdering. Dit is met name relevant waar het gaat om kleine landbouwbedrijven of kleine boseigenaren in de Unie, die vaak niet over de nodige knowhow en deskundigheid beschikken om koolstofverwijderingsactiviteiten in gang te zetten en te voldoen aan de vereiste kwaliteitscriteria en de bijbehorende certificeringsmethoden. Daarom is het passend van producentenorganisaties te verlangen dat zij de verlening van relevante adviesdiensten faciliteren door middel van technisch advies aan hun leden. Middels het gemeenschappelijk landbouwbeleid en nationale staatssteun kan financiële ondersteuning voor adviesdiensten, kennisuitwisseling, opleidingen, voorlichtingsacties of interactieve innovatieprojecten voor en met landbouwers en bosbouwers worden geboden.

(21) Het is passend dat koolstofverwijderingscertificaten de basis vormen voor verschillende vormen van eindgebruik, zoals de opstelling van nationale en bedrijfsbroeikasgasinventarissen, onder meer met betrekking tot Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad 31 , het onderbouwen van klimaat- en andere milieuclaims (ook inzake biodiversiteit) van bedrijven of de uitwisseling van geverifieerde koolstofverwijderingseenheden via vrijwillige markten voor koolstofcompensatie. Daartoe moet het certificaat nauwkeurige en transparante informatie over de koolstofverwijderingsactiviteit bevatten, met inbegrip van de totale hoeveelheid verwijderingen en het voordeel in termen van koolstofverwijdering, die moet voldoen aan de in deze verordening vastgestelde kwaliteitscriteria. De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling of wijziging van bijlage II, met de minimuminformatie die in de certificaten moet worden opgenomen.

(22) Om een nauwkeurig, robuust en transparant systeem van verificatie te waarborgen, moeten certificeringsinstanties die verantwoordelijk zijn voor de certificering van koolstofverwijderingsactiviteiten over de vereiste competenties en vaardigheden beschikken en door de nationale accreditatie-instanties worden geaccrediteerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad 32 . Om mogelijke belangenconflicten te voorkomen, moeten de certificerende instanties ook volledig onafhankelijk zijn van de exploitant die de koolstofverwijderingsactiviteit uitvoert waarvoor de certificering zou worden verleend. Daarnaast moeten de lidstaten helpen ervoor te zorgen dat het certificeringsproces correct wordt toegepast door toezicht te houden op het beheer van de door de nationale accreditatie-instanties geaccrediteerde certificeringsorganen en de certificeringsregelingen in kennis te stellen van relevante bevindingen met betrekking tot niet-conformiteit.

(23) De exploitanten moeten certificeringsregelingen gebruiken om aan te tonen dat zij aan deze verordening voldoen. Daarom moeten certificeringsregelingen functioneren op basis van betrouwbare en transparante regels en procedures en moeten de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en integriteit van de regelingen en onweerlegbaarheid van de oorsprong gewaarborgd zijn en moet bescherming worden geboden tegen fraude met informatie en met door exploitanten verstrekte gegevens. Zij moeten er ook voor zorgen dat de geverifieerde koolstofverwijderingseenheden correct worden geboekt, met name door dubbeltelling te voorkomen. Daartoe moet de Commissie de bevoegdheid worden verleend om uitvoeringshandelingen vast te stellen, onder meer om te zorgen dat aan passende normen wordt beantwoord wat betreft betrouwbaarheid, transparantie en de boekhouding en onafhankelijke audits die door certificeringsregelingen moeten worden toegepast, teneinde de nodige rechtszekerheid te waarborgen met betrekking tot de regels die op exploitanten en certificeringsregelingen van toepassing zijn. Met het oog op een kosteneffectief certificeringsproces moeten die geharmoniseerde technische voorschriften inzake certificering er ook op gericht zijn onnodige administratieve lasten voor exploitanten of groepen exploitanten, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), met inbegrip van kleine landbouwbedrijven en kleinschalige bosbouwers, te beperken.

(24) Om een betrouwbare en geharmoniseerde controle van de certificering te waarborgen, moet de Commissie besluiten kunnen vaststellen tot erkenning van certificeringsregelingen die voldoen aan de vereisten van deze verordening, onder meer met betrekking tot technische bekwaamheid, betrouwbaarheid, transparantie en onafhankelijke audits. Dergelijke besluiten met betrekking tot erkenning moeten in de tijd beperkt zijn. Daartoe moet de Commissie de bevoegdheid worden verleend om uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de inhoud en de processen van de erkenning door de Unie van certificeringsregelingen.

(25) De bepalingen van het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden 33 (“het Verdrag van Aarhus”) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, in het bijzonder de bepalingen betreffende inspraak van het publiek bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, blijven in voorkomend geval van toepassing.

(26) Certificeringsregelingen moeten interoperabele openbare registers opzetten en onderhouden om de transparantie en volledige traceerbaarheid van koolstofverwijderingscertificaten te waarborgen en fraude en dubbeltellingen te voorkomen. Er kan sprake zijn van fraude wanneer voor dezelfde koolstofverwijderingsactiviteit meer dan één certificaat wordt afgegeven omdat de activiteit in het kader van twee verschillende certificeringsregelingen of tweemaal in het kader van dezelfde regeling is geregistreerd. Er kan ook sprake zijn van fraude wanneer hetzelfde certificaat meerdere keren wordt gebruikt om dezelfde claim met betrekking tot een koolstofverwijderingsactiviteit of een koolstofverwijderingseenheid te maken. In de registers moeten de documenten worden opgeslagen die voortvloeien uit het certificeringsproces voor koolstofverwijderingen, met inbegrip van samenvattingen van auditverslagen met betrekking tot de certificering of hercertificering en de certificaten en bijgewerkte certificaten, en deze in elektronische vorm openbaar toegankelijk maken. De registers moeten ook de gecertificeerde koolstofverwijderingseenheden registreren die aan de kwaliteitscriteria van de Unie voldoen. Om een gelijk speelveld op de eengemaakte markt te waarborgen, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om uitvoeringsbepalingen vast te stellen met standaarden en technische voorschriften met betrekking tot de werking en interoperabiliteit van die registers.

(27) Certificeringsregelingen spelen een belangrijke rol bij het aantonen van de naleving van de kwaliteitscriteria voor koolstofverwijderingen. Daarom is het passend dat de Commissie vereist dat certificeringsregelingen regelmatig verslag uitbrengen over hun activiteiten. Dergelijke verslagen moeten volledig of in voorkomend geval in geaggregeerde vorm openbaar worden gemaakt om de transparantie te vergroten en het toezicht door de Commissie te verbeteren. Daarnaast zouden deze verslagen de Commissie de nodige informatie geven om verslag uit te brengen over de werking van de certificeringsregelingen om een beste praktijk vast te stellen en indien passend een voorstel in te dienen om een dergelijke beste praktijk verder te promoten. Om te zorgen voor vergelijkbare en consistente verslaglegging, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin de technische details met betrekking tot de inhoud en het format van de in het kader van de certificeringsregelingen opgestelde verslagen worden vastgelegd.

(28) Om exploitanten in staat te stellen de in deze verordening vastgestelde kwaliteitscriteria op gestandaardiseerde en kosteneffectieve wijze toe te passen, daarbij rekening houdend met de specifieke kenmerken van de verschillende koolstofverwijderingsactiviteiten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door gedetailleerde certificeringsmethoden vast te stellen voor verschillende soorten koolstofverwijderingsactiviteiten. De Commissie moet ook bijlage II met de minimuminformatie die in de certificaten moet worden opgenomen, kunnen wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 34 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(29) De uitvoeringsbevoegdheden die aan de Commissie worden overgedragen moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 35 . Met het oog op de uitoefening van de in deze verordening vastgestelde uitvoeringsbevoegdheden moet de Commissie bij de uitvoering van haar taken uit hoofde van deze verordening worden bijgestaan door een Comité klimaatverandering dat is opgericht overeenkomstig artikel 44, lid 3, van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad 36 .

(30) De Commissie moet drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening, en vervolgens uiterlijk zes maanden na de algemene inventarisatie die is overeengekomen in het kader van artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs, de uitvoering van deze verordening evalueren. Bij die evaluaties moet rekening worden gehouden met de relevante ontwikkelingen met betrekking tot de wetgeving van de Unie, de technologische en wetenschappelijke vooruitgang, de marktontwikkelingen op het gebied van koolstofverwijdering en voedselzekerheid, met inbegrip van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van voedsel, en moet rekening worden gehouden met de resultaten van de algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs.

(31) De doelstellingen van deze verordening, namelijk het bevorderen van de toenemende realisering van hoogwaardige koolstofverwijderingen en het minimaliseren van het risico op greenwashing, kunnen door de lidstaten alleen niet voldoende worden verwezenlijkt, en vanwege de omvang en de gevolgen van de voorgestelde maatregelen kunnen die doelstellingen beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. De Unie kan derhalve, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.