Overwegingen bij COM(2022)216 - Tegemoetkoming ter vermindering van de ongelijkheid tussen vreemd en eigen vermogen en tot beperking van de aftrekbaarheid van rente voor de vennootschapsbelasting

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Het bevorderen van een eerlijk en duurzaam ondernemingsklimaat, onder meer door middel van gerichte belastingmaatregelen die investeringen en groei stimuleren, is een grote politieke prioriteit van de Unie. Om bedrijven te helpen zich duurzaam en op de lange termijn te financieren, moet het belastingstelsel onbedoelde verstoringen in zakelijke beslissingen, bijvoorbeeld de keuze voor financiering met vreemd in plaats van met eigen vermogen, zoveel mogelijk beperken. Het actieplan van de Commissie voor een kapitaalmarktenunie van 202014 bevat weliswaar belangrijke acties ter ondersteuning van zulke financiering, zoals Actie 4 - Meer langetermijn- en aandelenfinanciering door institutionele beleggers aanmoedigen, maar deze moeten worden versterkt door gerichte belastingmaatregelen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de houdbaarheid van de begroting.

(2) In de belastingstelsels van de lidstaten mogen belastingplichtigen rentebetalingen op financiering met vreemd vermogen aftrekken en zo hun belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting verlagen, terwijl kosten voor financiering met eigen vermogen in de meeste lidstaten fiscaal niet-aftrekbaar zijn. Door deze asymmetrische fiscale behandeling van financiering met eigen en vreemd vermogen ontstaat er bij het nemen van investeringsbeslissingen een voorkeur voor vreemd vermogen. Wanneer lidstaten in hun nationale recht toch in een fiscale tegemoetkoming voor financiering met eigen vermogen voorzien, lopen de nationale maatregelen bovendien sterk uiteen in de manier waarop zij zijn vormgegeven.

(3) Om mogelijke belastinggerelateerde verstoringen tussen de lidstaten weg te nemen, moet een gemeenschappelijk regelgevingskader worden vastgesteld om de fiscale ongelijkheid tussen vreemd en eigen vermogen in de hele Unie op een gecoördineerde manier aan te pakken. Die regels moeten garanderen dat de financiering met vreemd en met eigen vermogen overal in de eengemaakte markt dezelfde fiscale behandeling krijgt. Tegelijkertijd moet een gemeenschappelijk EU-regelgevingskader houdbaar zijn voor de nationale begrotingen, ook op de korte termijn. Daarom moeten er in dat kader regels worden opgenomen die enerzijds de kosten voor financiering met eigen vermogen fiscaal aftrekbaar maken en anderzijds de fiscale aftrekbaarheid van kosten voor financiering met vreemd vermogen beperken.

(4) Om een eenvoudig en alomvattend wetgevingskader te waarborgen, moet het gemeenschappelijke regelgevingskader van toepassing zijn op alle ondernemingen in de Unie die in een lidstaat aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn. Financiële ondernemingen hebben bijzondere kenmerken en vereisen een specifieke behandeling. Indien de regels om de fiscale ongelijkheid tussen vreemd en eigen vermogen aan te pakken, ook op deze ondernemingen van toepassing zouden zijn, zou de economische last van de maatregelen ongelijk verdeeld zijn ten koste van niet-financiële ondernemingen. Daarom moeten financiële ondernemingen van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten.

(5) Om een einde te maken aan de benadeling van financiering met eigen vermogen, moet worden voorzien in een tegemoetkoming zodat een aanwas van eigen vermogen van een belastingplichtige tussen twee opeenvolgende belastingtijdvakken onder bepaalde voorwaarden van zijn belastbare grondslag kan worden afgetrokken. Deze tegemoetkoming moet worden berekend door de eigenvermogensaanwas te vermenigvuldigen met een notionele rentevoet die is gebaseerd op de risicovrije rente zoals bepaald in de overeenkomstig artikel 77 sexies, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG aangenomen uitvoeringshandelingen. Het concept van risicovrije rente maakt reeds deel uit van het EU-recht en is als zodanig al in de praktijk en doeltreffend toegepast. Indien een deel van de tegemoetkoming in een belastingtijdvak niet kan worden afgetrokken doordat er onvoldoende belastbare winst is, kan dit voorwaarts worden verrekend. Gelet op de specifieke uitdagingen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) om toegang te krijgen tot kapitaalmarkten, moet voor belastingplichtigen die een kmo zijn, in een verhoogde tegemoetkoming voor eigen vermogen worden voorzien. Om de aftrek van een tegemoetkoming voor eigen vermogen houdbaar te houden voor de overheidsfinanciën op de korte termijn, moet deze in de tijd worden beperkt. Om het systeem tegen misbruik te beschermen, moet de fiscale waarde van de eigen aandelen van een belastingplichtige en van zijn deelnemingen in verbonden ondernemingen worden uitgesloten van de berekening van eigenvermogenmutaties. In dezelfde geest moet een afname van het eigen vermogen van een belastingplichtige tussen twee opeenvolgende belastingtijdvakken in de heffing worden betrokken om te voorkomen dat het eigen vermogen op onrechtmatige wijze wordt verhoogd. Een dergelijke regel zou ook een stimulans vormen om het eigen vermogen op een bepaald niveau te handhaven. Deze regel zou zo worden toegepast dat, wanneer er sprake is van een afname van het eigen vermogen van een belastingplichtige die gebruik heeft gemaakt van een tegemoetkoming voor eigenvermogensaanwas, er een bedrag dat wordt berekend op dezelfde wijze als de tegemoetkoming, belastbaar wordt gedurende tien belastingtijdvakken, tenzij de belastingplichtige aantoont dat de afname uitsluitend te wijten is aan verliezen in het belastingtijdvak of aan een wettelijke verplichting.

(6) Om te vermijden dat misbruik wordt gemaakt van de tegemoetkoming voor eigen vermogen, moeten specifieke regels ter bestrijding van belastingontwijking worden vastgesteld. Dergelijke regels moeten met name constructies tegengaan die worden opgezet om de voorwaarden te omzeilen waaronder een eigenvermogensaanwas in aanmerking komt voor een tegemoetkoming uit hoofde van deze richtlijn, bijvoorbeeld via de overdracht van deelnemingen in verbonden ondernemingen binnen een groep. Dergelijke regels moeten ook constructies tegengaan die worden opgezet om een tegemoetkoming te krijgen zonder dat er sprake is van eigenvermogensaanwas op groepsniveau. Voor dergelijke constructies zou bijvoorbeeld een beroep kunnen worden gedaan op financiering met vreemd vermogen of inbreng in contanten van binnen de groep. Specifieke regels ter bestrijding van belastingontwijking moeten ook voorkomen dat er constructies worden opgezet om een tegemoetkoming te krijgen voor een hogere dan de werkelijke eigenvermogensaanwas, bijvoorbeeld door de vorderingen voor kredietfinanciering te verhogen of activa over te waarderen. Daarnaast is de algemene antimisbruikregel van artikel 6 van Richtlijn (EU) 2016/116415 van de Raad van toepassing op onrechtmatige handelingen die niet onder het specifieke kader ter bestrijding van belastingontwijking van deze richtlijn vallen.

(7) Om de fiscale ongelijkheid tussen vreemd en eigen vermogen met succes aan te pakken op een wijze die houdbaar is voor de overheidsfinanciën van de Unie, moet een tegemoetkoming voor financiering met eigen vermogen vergezeld gaan van een beperking van de aftrekbaarheid van de kosten voor financiering met vreemd vermogen. Daarom moet de aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus worden beperkt door een regel inzake renteaftrekbeperking, die toepassing moet vinden los van de tegemoetkoming. Gelet op de verschillende doelstellingen die met een dergelijke regel en met de bestaande anti-ontwijkingsregel inzake renteaftrekbeperking van artikel 4 van Richtlijn (EU) 2016/1164 worden nagestreefd, moeten beide regels gehandhaafd worden. Belastingplichtigen moeten de aftrekbaarheid van hun financieringskostensurplus eerst op grond van deze richtlijn en vervolgens op grond van de ATAD berekenen. Indien de tweede berekening in een lager bedrag van aftrekbaar financieringskostensurplus resulteert, moet de belastingplichtige dit lagere bedrag aftrekken en het verschil tussen beide bedragen overeenkomstig artikel 4 ATAD voorwaarts of achterwaarts verrekenen.

(8) Aangezien de uitvoering en de handhaving van de Unieregels in elke lidstaat van cruciaal belang zijn voor de bescherming van de belastinggrondslagen van de lidstaten en, in voorkomend geval, voor een passende herziening van de Unieregels, moet de Commissie op die uitvoering en handhaving toezien. Daarom moeten de lidstaten de Commissie regelmatig specifieke informatie verstrekken over de uitvoering en de handhaving op hun grondgebied van de nationale maatregelen waarmee deze richtlijn is omgezet.

(9) Om de doeltreffendheid van deze richtlijn te beoordelen, moet de Commissie een evaluatieverslag op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie en andere beschikbare gegevens opstellen en publiceren.

(10) Met het oog op een vlotte en snelle wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, rekening houdende met ontwikkelingen die zich voordoen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen, zodat zij deze richtlijn kan wijzigen om de hoogte van de risicopremie als factor in de berekening van de tegemoetkoming voor eigen vermogen aan te passen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven16. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangt de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben zijn deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(11) Daar de doelstelling van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de noodzaak om evenwichtige stimulansen te bieden voor de vestiging van bedrijven en ondernemerschap op de eengemaakte markt, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel mag deze richtlijn niet verdergaan dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.